In "Het Geuzenboek" (Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam en Em. Queridos Uitgeverij, 1979) beschrijft schrijver Louis Paul Boon de troebelen van de waanzinnige 16de eeuw in onze gewesten waarvan vooral de gewone burger de dupe was. Halle wordt éénmaal vermeld, meer bepaald in het jaar 1554 naar aanleiding van een terechtstelling van een vrouw op de Grote Markt van Brugge (p. 176-177): [
] Op de Grote Markt stond het schavot gereed en als ze dit was opgestompt en aan de paal vastgebonden legde de beul aan haar voeten wat gras en wat aarde neer: de betekenis van het graf. En in de aanpalende straten dwaalde de verlopen en meestal stomdronken bedelaar Hendrik Marschal rond, die luide beweerde dat men hem in Ieper had willen ophangen, en hij toonde ook de rode streep ervan in de hals. Maar toen hij reeds in de lucht hing, zoals hij zegde, sprak hij nog even een innig gebed tot de Moeder Gods, de Lievevrouw van Halle, en de koorde brak en men schonk hem genade. Niemand wist dat deze zuiplap een valse Hendrik Marschal was, uit de goot opgeraapt om hem een mirakuleuze redding van de dood te laten rondventen. En hij toonde een perkament, hem bezorgd dor de deken van Onzelievevrouw van Halle. En vele dwazen, die vreesden dat ze die dag of de volgende aan de strop zouden sterven, liepen in groot aantal met hun laatste duiten naar Halle en legden die neer in de schaal der kerk, en de deken raapte ze op. Zo werd Onzelievevrouw van Halle zeer lang de Lievevrouw van de Gehangenen genoemd. Maar het vrouwtje Barbara, dat de oude en trouwe echtgenote van de ketellapper Jason Darue was, stierf een gewelddadige dood, gehoond en bespot, omdat in háár laatste uur geen hulp meer kwam van heiligen uit de hemel. En diezelfde dag, in Brussel, was de laatste hand gelegd aan een paleis in zuivere renaissancestijl, dat een binnenkoer kreeg met dorische, ionische en corintische pilaren, en dat tot woonst zou dienen voor bisschop Granvelle [
.].
|