HALLE IN DE LITERATUUR DOOR RIK WOUTERS
Zoeken in blog

Inhoud blog
  • JAN VAN DEN WEGHE (dinsdag 17 mei)
  • PUBLICATIE VAN EEN DICHTBUNDEL
  • DICHTENDE HALLENAARS: DICHTBUNDELS EN POËTISCHE KRITIEKEN EN ONDERSCHEIDINGEN
  • DICHTBUNDELS VAN HALLENAARS IN DE HALSE BIBLIOTHEEK
  • LOUIS PAUL BOON, "HET GEUZENBOEK" EN HALLE
  • ODE AAN DE DICHTKUNST, NAAR AANLEIDING VAN DE VOORSTELLING VAN DE DICHTBUNDEL "CODE ONBEKEND" VAN PIETER DELEN" [een toespraak]
  • INTERVIEW MET GHISLAIN LAUREVS
  • OVER "DE DAGEN VAN DE WINTER" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [1] [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]
  • HALSE DICHTERS AL DAN NIET IN DETAIL BESPROKEN DOOR (LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN
  • OVER "JAGEN" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]
  • KUNST DURVEN VELEN SLECHTS TE FLUISTEREN
  • LAUREYS, EEN NIET-CONFORME CONFORMIST? [een toespraak bij de voorstelling van een essay]
  • NICOLE VAN OVERSTRAETEN IN HAAR QUEESTE NAAR DE VROUW EN DE DICHTERES IN ZICHZELF [een interview]
  • DRANG NAAR EN DWANG DOOR HET WOORD [over het "Gedicht voor mezelf" van Rik Wouters]
  • (LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN OVER HALSE DICHTERS
  • HALLENAARS EN HUN FUNCTIES BIJ LITERAIRE TIJDSCHRIFTEN
  • "ZIJ HOEVEN NIET TE WETEN HOE IK TREUR. / ALLEEN IN MIJN GEDICHTEN BLOEDT DE WONDE." [over de poëzie van Jan van den Weghe]
  • DIT HUIS HEEFT GELEEFD. DIT HUIS HEEFT DOEN LEVEN. [over het gedicht
  • BOGAARDEN WAAR METER DE VELDEN LIEFHAD [over het gedicht
  • WAT MIJ BEPAALT, ZIJN VINGERS. LETTERS. WAT MIJ BEPERKT, ZIJN LETTERS. VINGERS. [een ars poeticia]
  • HALLENAARS (EN STREEKGENOTEN) OVER BRUSSEL
  • KWETSBAAR EN VERSTOTEN TUSSEN BROKSTUKKEN [over de poëzie van Rik Wouters]
  • LOUIS PAUL BOON OP DOORTOCHT IN HALLE [over "Dorp in Vlaanderen"]
  • HALSE DICHTERS IN DICHTBUNDELS OVER HALLE
  • ONGHEVIIIEN* VERWOORDEN EEN OUDE STAD DIE BLIJFT LEVEN [gidsen in Halle aan de hand van poëzie]
  • BLOED DRUIPT WAAR HET NIET GAAN KAN [over mijn belangstelling voor poëzie]
  • WAT BEN IK / WAT DOE IK*
  • COPYRIGHT
  • EEN VERANTWOORDING, VOOR ZOVER DAT NOODZAKELIJK IS
    pogingen tot archiveren, verklaren en interpreteren
    “HALLE IN DE LITERATUUR” wil “pogingen tot archiveren, verklaren en interpreteren” ondernemen. Aandacht wordt besteed aan literatuur over en in Halle door Hallenaars en anderen in het Nederlands en andere talen. Onder literatuur wordt poëzie, proza, toneel en literaire kritiek verstaan, met een bijzondere aandacht voor poëzie, liefst niet verschenen in uitgaven in eigen beheer. Onder Halle wordt de stad van vóór de fusie verstaan. Dialect- en jeugdliteratuur komen niet in aanmerking. Thriller- en misdaadfictie wordt niet als literatuur beschouwd. De weblog staat voor iedereen open: verbeteren van foute informatie; vervolledigen van onvolledige informatie; signaleren van interessante items; leveren van eigen bijdragen voor zover ze in het kader van “Halle in de literatuur” passen; ... Medelingen zullen in deze tekst die steeds onder de titel van de weblog verschijnt, afgedrukt worden. Een initiatief van de literaire en kunstvereniging "Xarnego" uit Halle, waarvan letterkundige Rik Wouters voorzitter is.
    14-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.NICOLE VAN OVERSTRAETEN IN HAAR QUEESTE NAAR DE VROUW EN DE DICHTERES IN ZICHZELF [een interview]

    RW [= Rik Wouters]: Nicole, in 1989 verscheen "De dagen van de winter", je 1ste dichtbundel. Je was dan al 43 jaar. Waarom ben je pas zo laat gedebuteerd?
    NVO [= Nicole Van Overstraeten]: Katelijne Swaelens [voordrachtkunstenares en lerares voordracht aan de Servaisacademie, RW] zei het na de uitreiking van de Poëzieprijs Stad Halle 2001 [30 maart 2001, RW] heel treffend: "Er gebeurt iets met vrouwen als ze ongeveer twintig zijn." Heel opvallend toch: bij de jongeren zijn het vooral meisjes die poëzie schrijven; in de categorie volwassenen zijn het vooral jongens en mannen. Bij mij is hoogstwaarschijnlijk ook 'iets' gebeurd. Zoals vele jongeren heb ik vóór mijn twintigste wel enkele gedichten gepleegd. Ik herinner mij bijvoorbeeld (ik moet toen net zeventien geweest zijn) dat ik tijdens de examens in de studiezaal van de toenmalige Rijksnormaalschool te Laken een gedicht liet circuleren met als titel "yellow birds". In de vroege jaren '70 kon ik, door toedoen van Ann Walravens, dochter van Jan Walravens [literair criticus en theoreticus van de "Vijftigers", de Vlaamse experimentelen, RW], enkele gedichtjes (die geschreven waren eind jaren ‘60) publiceren in het literaire tijdschrift van de V.U.B.: "Enclave". Ik moet dan ongeveer vijfentwintig geweest zijn. Maar daarna, tot in 1989: niets meer, geen enkele publicatie. Maar ik hield wel koppig dagboeknotities bij.

    RW: Op je 16de schreef je dus al gedichten. Waarom echter deel je me niet mee waarom je 1ste bundel pas in 1989 verscheen? De lezer en ik hadden er nochtans graag een antwoord op gehad. Je zegt wel dat je vanaf 1963 tot 1989 dagboeken bijhield. Niet toevallig heeft een van je afdelingen "dagboek" als titel. Moet de lezer je poëzie beschouwen als een doorslag van je leven, als een doorgedreven schrijven aan dat ene 'dagboek'?
    NVO: Beste Rik, eigenlijk stel je me nu 2 vragen tegelijk. Ik zal ze dus alletwee beantwoorden. Waarom het tot 1989 geduurd heeft voor ik een bundel heb gepubliceerd? Wel, je kunt het vreemd vinden of niet, vanaf mijn 'debuut' in "Enclave" tot de jaren ‘80 was ik me er niet van bewust dat het voor mij mogelijk was mijn 'gedichten' in 'een boekske' uit te geven. Ik wist niet hoe 'zoiets' in zijn werk ging, ik voelde me ook niet zelfzeker genoeg om ook maar aan uitgeven te denken. Niet vergeten: in die jaren bestond "Upsilon" [Halse literaire vereniging gesticht in 1989 waarvan NVO medeoprichter en sinds 2001 medevoorzitter is, RW] nog niet. Officiële begeleiding of belangstelling voor poëzie -en dan nog geschreven door een vrouw- waren ongeveer onbestaande. Die indruk had ik toch. Ik herinner mij, toen ik na mijn studies -in die voor een jonge vrouw 'zeer moeilijke periode van integratie in het werkelijke leven'- begon uit te gaan in Halle ik het gevoel had niet al te veel 'au sérieux' genomen te worden met mijn 'literaire persoonlijkheid'. Je moest wel gek zijn om je aan gedichten te interesseren. Nu bestaat dat gevoel nog altijd trouwens. Soms voel ik me 'een vrouw in de woestijn'. Midden jaren ‘80 maakte ik een zware levensfase door, met 'schrijnende en definitieve ervaringen'. Mijn beide ouders lagen op sterven, mijn eerste huwelijk was kapot en ik had, door allerlei besparingsmaatregelen in het onderwijs, geen 'baan' meer. In die periode, of liever kort nadien, heb ik dan, via Gerrie Dehaag, kunnen uitgeven bij Dilbeekse Cahiers en heb ik kennis gemaakt met jou. Of hoe een dubbeltje rollen kan. Het antwoord op je tweede vraag kan kort zijn: ja, natuurlijk. Toch is mijn poëzie maar één facet van mijn persoonlijkheid, één genster van mijn innerlijk vuur, van mijn levenskracht en mijn gedrevenheid.

    RW: Je poëzie kan dus gelezen worden als een dagboek. Het is dan ook niet meer dan logisch dat de 'ik' al dan niet expliciet in al je gedichten aanwezig is. Doorheen je 3 bundels evolueert 'ik'. In je 1ste bundel is 'ik' "een ijsgekoelde vrouw" die "spotlustig en wreed" (p. 27) is, een "dodelijke [...] libel [die] verpletter[t] jullie allen" (p. 28) en iemand die "de verschrikkelijke sneeuwman" (p. 29) huwt. In die 1ste bundel verandert 'ik' bijna niet. In "Jagen" komt daarin verandering. 'Ik' is in staat om "lief" (p.11) te hebben. Toch is ze bang om gevoelens vrij te geven: "ik moet [immers] nog veel bedachtzamer / leren leven, nog veel behoedzamer" (p. 13). Iets later word je realistisch wanneer je beseft dat "ook ik [...] eens doodgaan" zal en "redelijker" (p.25) wordt. In Sapkracht", je 3de bundel, lijkt het of 'ik' eindelijk begint te leven. Naar het einde van die bundel toe echter lijkt ‘ik’ zich -in zichzelf?- te verliezen: "waar zijn mijn handen? (p. 36) en het erg paniekerige "mijn vingers, waar zijn mijn vingers?" (p. 37). Vanwaar die evolutie? Is er een parallel met je ware leven?
    NVO: Oeps! Gebruik ik zo dikwijls de ik-vorm in mijn gedichten? Wijst dit op een ver doorgedreven egocentrisme? Ik moet eerlijk bekennen dat ik al sinds jaren 'bang' ben om, naar buiten toe, egoïstisch of egocentrisch over te komen. Sinds ik het ego-gevoel bij mezelf heb ontdekt, probeer ik mijn woorden en daden -hoe moeilijk en onnatuurlijk dit ook is- altijd bij te sturen. Niet te egocentrisch schrijven, niet al te egoïstisch handelen. Waarom ik dit doe? Ik lijk wel gek! Iedereen is per slot van rekening een dikke egoïst! Alleen beseffen de meeste mensen niet hoe zij in hun denken en handelen door en door egocentrisch zijn en hoe transparant zij dit ook aan de buitenwereld tonen. Daarom vind ik schrijvers -en mezelf dus ook- eerlijker dan andere mensen: zij komen er tenminste glad voor uit, dat zij steeds met zichzelf bezig zijn! Alle gekheid op een stokje: doorheen de gedichten die over de transformatie van mijn 'ik' vertellen, druk ik, zoals je zelf hebt opgemerkt, het 'eeuwig wervelen' uit, de voortdurende verandering, het besef dat niets blijft ‘zoals het is’. Mensen veranderen voortdurend. Ik probeer hoogstwaarschijnlijk in mijn gedichten -en soms gaat dit automatisch, zonder enige 'bijsturing'- nauwlettend die veranderingen in mijn persoonlijkheid waar te nemen en te verwoorden. Poëzie is dus voor mij een vorm van zelfanalyse, het opschrijven van steeds wisselende stemmingen, opvattingen en attitudes tegenover het leven en mijn medemensen. Misschien in de ijdele hoop meer inzicht te verwerven in het grote mysterie dat het leven is, misschien om het gevoel te krijgen dat ik 'toch iets in de pap te brokken heb', dat ik niet zomaar een pluimpje ben dat vliegt in de wind. Eigenlijk wil ik meesterschap krijgen over mijn leven, de dingen beheersen en voorzien, vrij zijn. Maar in mijn laatste bundel "Sapkracht" heb ik in het gedicht "pauwenvrouw" duidelijk de nadruk gelegd op mijn 'angst' voor 'het verlies van mezelf in mezelf'. Want de weerzinwekkende eigenwaan die aanwezig is in iedereen en dus ook in mij, mondt altijd uit in het niets, in de vergankelijkheid en de dood. Het is een valse waarde. Liefde, jezelf voortdurend durven wegschenken (aan iets, aan iemand) is belangrijker.

    RW: Jaren geleden ben je gehuwd geweest met een Japanner. In de negentiger jaren ben je getrouwd met Ahid, een Palestijn. Het zal dan wel geen toeval zijn dat in het 1ste gedicht van je 1ste bundel de man reeds opdoemt: "van zeelui / heb ik altijd / heel veel gehouden" (p. 6). Naast de vrouw, jezelf dus, is de man een vertrouwd, steeds weerkerend personage in je werk. Meer zelfs, hij bepaalt je leven, "de richting van mijn vingers" (bundel 1, p. 19). Nu eens haat je hem, "de verschrikkelijke sneeuwman" (bundel 1, p. 29), "met al mijn lippen / mijn handen mijn vingers / mijn ander geheim." (bundel 1, p. 25), dan weer aanbid je hem, "een bed vol rozen" (bundel 1, p. 33). Ondanks alles, alles wat hij je aangedaan heeft en aandoet, "desondanks ben jij mijn liefste" (bundel 2, p. 14). Soms lijkt hij niet echt om je te geven: het kan hem immers "allemaal geen bal (lees: barst) / meer schelen" (bundel 2, p. 23). Ondanks die bemoeizucht, die liefde, die desinteresse "gebeurde het dat wij met vrienden / de nazomer vierden". (bundel 2, p. 43). Toch is het ook weer hij die je bewegingsvrijheid beperkt, zelfs aan banden legt. Je stelt je immers de vraag "waarom [hij] knipte […] mijn staart" waarop "Ik was trots" (bundel 3, p. 38). Terloops, je omschrijving, "mannen praten zachtjes, jagen" (bundel 2, p. 34), vind ik subliem. Waarvan die ambigue houding tegenover
    de man?
    NVO: Wat betreft mijn 'exotische huwelijken' wil ik het volgende opmerken: sinds ik de biografie van Arthur Rimbaud heb gelezen, heb ik meer inzicht gekregen in mijn leven. Ook hij had het in zijn jeugd op allerlei gebieden moeilijk met zijn omgeving. Ook hij wou vluchten voor de werkelijkheid. Later is hij naar Afrika gereisd en is hij, indien ik me niet vergis, verliefd geworden op een Ethiopische vrouw. De parallel die ik met mijn leven trek, is duidelijk: als jonge vrouw was ik ook heel romantisch: dromen over verre landen was voor mij een middel om de werkelijkheid draaglijker te maken. Daarbij geraakte ik tijdens mijn studies ook enorm geïnteresseerd in het Oosten. Vandaar misschien dat ik emotioneel in 'verre landen' ben terechtgekomen. Wat je uiteindelijke vraag betreft over mijn ambigue houding tegenover 'de man', wil ik het volgende zeggen: ik weet niet of ik mij tegenover een man anders dan ambigu zou kunnen gedragen. De man is mij in wezen vreemd. Hij staat symbool voor de samenleving, de wereld. Hij is de andere. En zei Sartre niet: 'L' enfer, c'est les autres'? Ik heb mij altijd ingespannen om naar die 'anderen' toe te gaan, om erbij te horen. Maar al heel vlug ontdekte ik dat erbij horen, zijn zoals de anderen, verdomd moeilijk was. Relaties waren pijnpunten. De Engelse schrijfster Jean Reys laat in een van haar verrukkelijke romans haar vrouwelijk personage op bijna verontschuldigende toon zeggen: 'Je suis une cérébrale'. Als je in deze wereld een te cerebrale persoonlijkheid hebt, als je te veel wegzinkt in je dromen, in je geestelijke esbattementen, heb je last met de werkelijkheid, de anderen dus. Je wordt verkeerd begrepen en als vrouw ook zeker niet aanvaard door 'de man'. Het is alsof er zich een rookgordijn tussen jou en de wereld bevindt; relaties lijken onmogelijk. Ik heb ook altijd gevonden dat 'de man' behept is met eigenschappen en karakteristieken die mij telkens weer verbazen. Ik vraag mij bijvoorbeeld af hoe hij er in geslaagd is in onze samenleving zo'n machtspositie te verkrijgen. Heeft hij die plaats veroverd door gebruik te maken van geweld, werkkracht, intelligentie, beoordelingsvermogen, charme, intuïtie, ...? Ik hoop op die vraag ooit eens een sluitend antwoord te vinden, maar ik ben ervan overtuigd dat vrouwen daar ook voor iets tussen zitten. Hebben zij er wel genoeg aan gedaan om zich blijvend te bekwamen -geestelijk en lichamelijk- in plaats van zich te nestelen in hun positie van 'veelkleurig aanhangsel'?

    RW: Dat 'vrouw' en 'man' 2 thema's zijn die je poëzie determineren, is duidelijk komen vast te staan. Je poëzie is qua inhoud echter rijker en voller dan dat. Deel me eens -Liefst beknopt.- mee welke andere themata in je gedichten aanwezig zijn.
    NVO: In mijn eerste bundel "De dagen van de winter" heb ik willen vertellen hoe bang ik wel ben van de liefde, van de confrontatie met 'de andere'. In mijn tweede bundel "Jagen" en in mijn derde bundel "Sapkracht" heb ik dit thema verder uitgewerkt. In beide bundels heb ik elke cyclus laten voorafgaan door een citaat dat eigenlijk de thematiek inleidt van de gedichten die in die cyclus zijn verzameld. De citaten zijn afkomstig uit werk van dichters en schrijvers die mij de weg hebben gewezen naar wat mij in dit leven boeit. Geweld, manipulatie en misleiding zijn in alle menselijke relatievormen duidelijk aanwezig. In "Sapkracht" speel ik zelfs met de gedachte dat mensen 'eetbaar' zijn: het samenleven met anderen is soms zo schrijnend dat het gevaar bestaat dat de ene mens de andere verorbert, opeet dus, zoals bij de koppensnellers, met de bedoeling zich de ziel van de andere eigen te maken. Eigenlijk wil ik met mijn poëzie een vertwijfelde poging wagen om juist de fragiliteit, het zachte, het breekbare in de mens te vrijwaren. Teveel wordt in dit bestaan (en ook in de literatuur) de nadruk gelegd op kracht en geweld. Nochtans is de mens alleen maar volledig menselijk als hij zich ook van zijn zwakheid bewust is, als hij (of zij) het tere in zich -en ook in de andere- toelaat. Hou ouder ik word, hoe meer bovengenoemde fragiliteit mij bezighoudt. Ondanks onze heftige esbattementen eindigen we allemaal als 'een zwamvlok, een wolkje compost'. De dood is de grote vernieler, de dood is onontkoombaar. In mijn teksten heb ik dus ook hier en daar aandacht voor vergankelijkheid, alhoewel dit thema voor mij niet obsessioneel is. Want het is een natuurlijke zaak dat aan dit leven, hoe krachtig en fel het ook is geweest, een einde komt. In mijn derde bundel heb ik ook -in mijn gedichten over Halle- een poging gedaan om landschappen, decors te beschrijven. Eigenlijk kan ik zeggen -en nu citeer ik woorden van Edward Hopper, een van mijn favoriete schilders- dat "wat ik werkelijk heb willen schilderen, het licht is op de gevels van de huizen". Ook Edward Hopper beweert dat ‘de mens hem vreemd is’. Maar anders dan Hopper laat ik de mensen wél gesticuleren en grimassen maken in die landschappen. Ik laat -voorlopig althans- het licht ook nog op hen schijnen, zodat ze als het ware transparant worden, niet alleen ten opzichte van de buitenwereld, maar ook ten opzichte van zichzelf.

    RW: Voel je je in Halle als dichteres gekend, misschien zelfs erkend?
    NVO: Dank zij Upsilon en de aandacht van mijn vrienden-dichters, en in het bijzonder jij, heb ik aanneembare redenen om te zeggen dat ik in Halle door een kleine, misschien selecte groep van 'kenners' gewaardeerd word. Ook Halle lijkt initiatieven te nemen om poëzie -en dus ook de mensen die met poëzie bezig zijn- te willen opwaarderen. De Halse poëziewedstrijd (oorspronkelijk opgestart door de vzw Halle 2000, op initiatief van Upsilon) is sinds dit jaar overgenomen door het Stadsbestuur. Hopelijk krijgen wij naar de toekomst toe de nodige steun en aandacht om onze projecten -en die zijn er- in verband met literatuur te verwezenlijken.

    RW: Werk je aan andere gedichten over Halle? Verschijnt er binnenkort een 4de bundel van je?
    NVO: Eigenlijk heb ik nog heel wat onafgewerkte tekstjes, nota's en gedichten -en veel van die 'schrijfsels' bevatten 'sporen' van ervaringen hier in Halle- in mijn bureauladen liggen, die met een beetje goede wil tot een cyclus verhalen of gedichten kunnen herwerkt worden. Maar hoe meer ik schrijf, hoe kritischer ik mijn teksten bezie: nooit ben ik nu eens écht tevreden. Ik schrap en ik schrap en bewerk. Mijn grootste moeilijkheid is, vind ik nog altijd, een gebrek aan eenvormigheid. Of liever: ik heb de samenhang tussen de dingen die ik de laatste tijd schrijf, nog niet ontdekt. Misschien heeft het ook te maken met bepaalde elementen in mijn persoonlijk leven, die voor mij op dit ogenblik nog niet heel duidelijk zijn. En ik ben er me ook meer en meer van bewust dat veel van mijn ervaringen onzegbaar zijn. Ik worstel nog altijd met de vraag: is literatuur nu echt of onecht? Droom ik de werkelijkheid of is wat ik schrijf de 'echte' werkelijkheid? Of een stukje werkelijkheid? Voor ik aan een bundel denk, wil ik opnieuw klaarzien in die dingen.

    RW: Tot slot enkele vraagjes over "Upsilon" waarvan je sinds kort voorzitter bent. Hoe komt het dat er steeds weinig volk is op haar activiteiten; zelfs burgemeester en schepenen laten zich niet zien. Is dit een domper op de werking van de vereniging of mag er in de nabije en verre toekomst een en ander verwacht worden?
    NVO: Dat er weinig volk komt op de activiteiten van Upsilon, is niet zo uitzonderlijk. In kleinere Vlaamse steden is de belangstelling voor literatuur (en zeker voor de activiteiten van literaire genootschappen) niet zo denderend. Daarom juich ik het toe dat het Stadsbestuur zich over de Halse poëzieprijs heeft ontfermd. De laatste reeks activiteiten van Upsilon (het literair salon bijvoorbeeld) vind ik een succes. Jouw inspanningen om Upsilon op Internet kenbaar te maken, zijn een schitterend initiatief. Natuurlijk hebben we vooral tijd, middelen en mankracht nodig om Upsilon als vereniging verder uit te bouwen. Poëzie kan echter toegankelijker gemaakt worden. De wijze van aanbieden is belangrijk. Zelfs 'moeilijke' poëzie kan gesmaakt worden door een groter publiek als men de mensen de tijd laat om poëzie te ‘degusteren'. In die zin vind ik dat Upsilon concrete inspanningen moet doen om bijvoorbeeld een 'dag van de poëzie' te organiseren, in samenwerking met andere verenigingen. In Nederland en ook op bepaalde plaatsen in Vlaanderen was 'de gedichtendag' (25 januari 2001) een groot succes. Om te besluiten wil ik iedereen die dit interview leest, de verzekering geven dat Upsilon zich naar de toekomst toe zal blijven inspannen om poëzie in alle toonaarden en op alle momenten te promoveren tot een schitterend feest!

    Bibliografie van Nicole Van Overstraeten
    -De dagen van de winter. Dilbeekse Cahiers, Dilbeek, 1989 [poëzie].
    -Jagen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1997. Verschenen als: Casitacahier 2 [poëzie].
    -Sapkracht. Upsilon, Halle en Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1999. Verschenen als: Casitacahier 6 [poëzie].

    Over Nicole Van Overstraeten
    -Rik Wouters. Schaamteloos en puur als ik ben. [over de dichtbundel Jagen van Nicole Van Overstraeten]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1997. Verschenen als: Casita de la soledad-cahier 1.
    -Rik Wouters. Op een wiebelende evenwichtskabel [Over het gedicht "Aan César Vallejo" uit "Jagen". In: Rik Wouters. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Bedenkingen bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997). Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1997. Verschenen als: Casita de la soledad-cahier 2.

             
    Verschenen in: Argusogen [e-mailtijdschrift], nr. 4, 28 april 2001.

    Rik WOUTERS

    14-06-2006, 14:41 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DRANG NAAR EN DWANG DOOR HET WOORD [over het "Gedicht voor mezelf" van Rik Wouters]

    ‘verantwoording’

    Een eeuwigheid geleden -Ik heb het over het begin van negentiger jaren van vorige eeuw.- ‘verweet’ een Hals kunstschilder wiens naam niets ter zake doet en die reeds een aantal jaren overleden is, me dat ik poëzie publiceerde zonder er begeleidende teksten bij te schrijven die de lezer konden helpen om tot inzicht te komen. Hij benadrukte dat zo’n teksten noodzakelijk waren. Ik begreep die schilder in het geheel niet en wel om verschillende redenen:
    -Hijzelf voegde bij zijn schilderijen ook geen ‘gebruiksaanwijzing’ waarin staat hoe zijn werk moet opgevat worden. Kortom: wat voor hem niet moest, moet blijkbaar wel bij anderen. Beschouwde hij zich als kunstenaar boven andere kunstenaars, als kunstenaar boven zijn gelijken?! Begrijpe wie kan;
    -Hij ging voorbij aan het feit dat poëzie de meest-zuivere en tegelijk meest-complexe vorm van kunst is. Meest-zuiver omdat slechts literatuur zich van het woord alleen bedient. Meest-complex omdat een woord tal van betekenissen kan hebben, meer zelfs in de meeste gevallen tal van betekenissen heeft en daarom poly-interpretabel is;
    -Zijn uitspraak getuigde van een ongehoorde minachting voor de kunstliefhebber die door ‘mijn’ kunstschilder als niet-geleerd, meningloos en onmondig beschouwd werd;
    -Is het mijn taak om mijn werk te verklaren, om uit te leggen wat ik met mijn creatieve werk bedoel. Nee toch?! Ik wil de lezer het plezier van het lezen, het proberen te doorgronden, het doorgronden, het er bij andere lezingen andere details in opmerken, het er bij andere lezingen zelfs andere betekenissen in te vinden die naast de vorige kunnen bestaan, het er in combinatie met andere gedichten uit dezelfde bundel, zelfs andere bundels van mij, andere betekenissen in te vinden , … niet ontzeggen. Kortom, poëzie is geen kost voor oppervlakkige mensen die tijdens een tentoonstelling of in een museum al (te) snel naar een ander schilderij of beeldhouwwerk gaan kijken.
    Samengevat: die kunstenaar had het bij het verkeerde eind, meer zelfs, hij stond niet recht in zijn schildersschoentjes.

    Ik weet al waarover je het wilt hebben. Ooit heb ik in mijn essay De doorlichter van woorden die anders betekenen met als ondertitel Bedenkingen bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997), in 1997 uitgegeven bij de Casita de la soledad-stichting uit Ruisbroek gedichten van anderen proberen te verklaren. Ik heb "proberen" geschreven om te beklemtonen dat het om een poging, een mogelijke verklaring van een gedicht ging. Ik meen dat ik in mijn opzet geslaagd ben. Het is alleszins zo dat Pieter Delen, noch Jan Vanhaelen, noch Nicole Van Overstraeten me erop ‘aangevallen’ hebben.
    Dat ik geprobeerd heb om te verklaren blijkt uit het feit dat ik talloze vragen gesteld heb. Dit betekent dan ook dat ik het niet (helemaal) weet. Of ik als dichter beter geplaatst ben om andermans poëzie te proberen om te begrijpen en te verklaren, weet ik niet. Ik denk dat het proberen om te begrijpen en te verklaren afhankelijk is van en gebonden aan kennis van de in dit geval Vlaamse en bij uitbreiding ‘alle’ Nederlandstalige poëzie, het lezen van kritische teksten erover en niet te vergeten de literatuurgeschiedenis.
    Jaren na de hallucinante uitlatingen van een schilder die van poëzie geen kaas gegeten had -Lustte hij wel kaas?!-, heb ik besloten om te proberen om een aantal van mijn gedichten te doorgronden. Of dit hetzelfde is als verklaren, durf ik niet te beweren. Een aantal redenen liggen aan de basis -Geloof echter niet dat de vluchtige woorden van die kunstschilder me jaren geleden overtuigd zouden hebben. Geloof dat zeker niet.-: ik ga ze echter niet allemaal aanhalen. Ik heb allang geleerd dat ik als kunstenaar in het algemeen en dichter in het bijzonder mijn daden niet moet verantwoorden. Ik doe mijn ding en kijk niet om. Wie niet met mij en mijn visie op kunst akkoord gaat, moet maar afhaken.
    Volgende ‘redenen’ wil ik wel kwijt:
    -Het is voor een kunstenaar goed om eens achterom te kijken en te evalueren;
    -Synthetiseren kan toekomstig werk slechts ten goede komen;
    -Vragen stellen bij eigen werk -En onderstaande ontleding staat er vol van.- kan slechts positief werken.

    Bedoeling is dat onderstaande tekst, samen met de ontleding van andere gedichten van mij -Eén gedicht per verschenen bundel.-, ooit gepubliceerd zal worden in een literair essay met als titel Op de rooster van Sint-Laurentius gelegd en als ondertitel Vivisectie of masochisme? Ooit. Wanneer staat niet vast. Misschien wel in 2009 wanneer het 30 jaar geleden zal zijn dat ik voor het eerst een gedicht in een literair tijdschrift; "Actietribune" uit Dilbeek, zal verschijnen.

    -o-o-o-

    0

    T      GEDICHT VOOR MEZELF

    01    als de wind takken afkraakt 
           en zand opstuift
           als de regen dammen breekt
           en oogsten vernielt
    05   al de droogte akkers verdort 
           en in tweeën splijt
           als het vuur huizen platbrandt
           en mensen verdeelt

           als ik eindelijk nog eens
    10    een gedicht schrijf,
           zal niemand er naar kraaien

    12    dat hoeft ook niet

    1

    GEDICHT VOOR MEZELF verscheen op pagina 1 van "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" dat in 1982 bij "Iambe" in Molenhoek, Nederland verscheen. Het is het eerste gedicht uit de bundel die 20 gedichten telt.
    De bundel valt in 2 losse gedichten, en 3 verzamelingen gedichten, te weten 2 afdelingen en een reeks losse gedichten, uiteen:
    -A1: los gedicht;
         -B1: "Halle weggeborgen in de Zennebocht": afdeling van 5 gedichten;
              -C: "Losse gedichten": reeks van 9 losse gedichten;
         -B2: "De seizoenen": afdeling van 4 gedichten;
    -A2: los gedicht.
    Er is een zekere symmetrie in de opbouw van de bundel. Zij opent en sluit met een los gedicht. Het openingsgedicht wordt gevolgd door een afdeling; het slotgedicht wordt door een afdeling voorafgegaan. Tussen beide afdelingen bevindt zich een reeks van losse gedichten die inhoudelijk weinig met elkaar te maken hebben. Er is dus qua opbouw een bijna ‘perfecte’ bundel ontstaan. Perfectie zou er geweest zijn indien B1 en B2 elk 4 of 5 en C 8 of 10 gedichten, hetzelfde aantal als B1 en B2 samen, zouden bevat hebben zodat de ‘ideale’ projectie tot stand zou gekomen zijn.
    Ik heb het over verzamelingen gedichten gehad. Die ‘verzamelingen’ worden afdelingen of cycli die in "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" niet voorkomen, genoemd. In cycli (= thematische en stilistische eenheid) is de band tussen de gedichten nog sterker dan in afdelingen (= thematische eenheid). [1].

    2

    GEDICHT VOOR MEZELF telt 14 verzen die afwisselend lang en kort en over 3 strofes verdeeld zijn. Er is een vage symmetrie wanneer je ermee rekening houdt dat I 8 verzen telt en II 3 en III 1: II en III zijn dus half zo lang als I.
    Er is een bijzondere band tussen I en II: 5 van de 10 verzen beginnen met als (1, 3, 5, 7 en 9). Is het toeval dat het de eerste 5 onpare verzen zijn?
    In de meeste van mijn gedichten is ‘ik’ woordelijk aanwezig. In GEDICHT VOOR MEZELF duikt hij pas in het negende vers en enkel in dat vers op. Vreemd voor een bundel waarover Frits Crombez geschreven heeft dat zij de manifestatie van de ik-persoon Wouters alsdusdanig
    is. Crombez tempert zijn uitspraak door als slot van zijn artikel te verklaren: denk nu ook weer niet dat de ikheid die soms slechts onderhuids aanwezig is, twintigmaal zo opdringerig is, dat ons lezers geen eigen interpretatie meer wordt gelaten… Laat mij ook "open" eindigen, namelijk met de meerzinnigheid van de dichter zelf: [2] achter de dubbele punt staat GEDICHT VOOR MEZELF afgedrukt.

    3

    T begint met GEDICHT. Veel uitleg behoeft dit niet, dacht ik: wat schrijft een dichter anders dan gedichten?! Het lijkt me niet meer dan logisch dat wie actief of passief met poëzie bezig is, weet wat een gedicht is. Dat het vaak gemakkelijker is om te zeggen wat poëzie niet is, laat ik hier buiten beschouwing.
    Toch is het niet logisch dat wie poëzie schrijft of denkt te schrijven, weet wat een gedicht is. Ik herinner me een 'dichteres' uit Halle wiens naam er niet toe doet. Jaren geleden wou ze toetreden tot "Upsilon", een literaire vereniging waarvan ik ooit voorzitter was. In geval van twijfel over de kwaliteiten van kandidaat-leden kon de vereniging een 'examen' houden. Ik weet wel dat een gedicht op bestelling schrijven raar kan overkomen. Het kan echter helpen om iemand als niet-dichter te onderscheiden.
    De 'dichteres' werd gevraagd om een gedicht over liefde te schrijven. Kon het eenvoudiger? Wat ze afleverde, was een stuk proza vol elementaire taal- en spraakkunstige fouten. Het besluit lag voor de hand: omdat ze blijk had gegeven van onkennis over poëzie, werd het lidmaatschap geweigerd. Terecht, weet ik.
    Uit een gesprek achteraf bleek dat wat zij schreef en zelfs in eigen beheer durfde uit te geven, later door anderen werd verbeterd en aangepast. Haar vage ideeën en stuntelige verwoordingen werden door anderen die van poëzie ook al niets snapten, in de ‘juiste’ vorm gegoten. Herschreven dus. En ik die dacht dat poëzie de verwoording van een zuiver persoonlijk iets is?! Gelukkig werd ze tijdig ontmaskerd. Een tijd later heeft ze me op straat hysterisch en helsgillend de huid volgescholden terwijl omstaanders niet-begrijpend en verwijtend het hoofd schudden. Zielig toch hoe mensen reageren wanneer ze met hun eigen leugens geconfronteerd worden.
    T wordt vervolledigd met VOOR MEZELF, waardoor ik het gedicht feitelijk aan mezelf opdraag. Meer nog, ik heb een gedicht voor mezelf geschreven. Ik ben dus zender én ontvanger. Nog meer, ik ben zender én enige ontvanger. Kan dat? Kan er in dat geval van poëzie sprake zijn? Sta me toe om helemaal op het einde van de bespreking van mijn gedicht te antwoorden.

    I is erg structureel opgebouwd. Er zijn 4 bijzinnen die met als (1, 3, 5 en 7) beginnen en elk 2 verzen omvatten. De bijzinnen zijn op dezelfde wijze geconstrueerd: als (1, 3, 5 en 7) + onderwerp + lijdend voorwerp + persoonsvorm in de O.T.T. + en (2, 4, 6 en 8) + lijdend voorwerp + persoonsvorm in de O.T.T. De derde bijzin is een uitzondering: het tweede lijdend voorwerp dat hetzelfde is als het eerste, wordt verzwegen; een bijwoordelijke bepaling van wijze is toegevoegd. Ik ben op zoek gegaan naar een hoofdzin die lijkt te ontbreken. Of toch niet?!
    Het is belangrijk om de 4 onderwerpen nader te bekijken. Ze zijn niets anders dan de 4 elementen: lucht als wind (1), water als regen (3), aarde als droogte (5) en vuur als vuur (7). Zonder deze 4 hoofdstoffen is leven niet mogelijk. Ik heb aan elk van de elementen steeds 2 negatieve gevolgen van hun werking gekoppeld om zo te benadrukken dat ze de mens niet alleen levensrijkdom brengen, maar hem tegelijk ten gronde (kunnen) richten. Dit wordt overduidelijk in 8, het laatste vers van I, waarin mensen op de voorgrond treden.
    Het is duidelijk dat ik als (1, 3, 5 en 7) niet gebruik in de betekenis van ‘wanneer’ als tijdsaanduiding of ‘indien’ om een voorwaarde uit te drukken, zoals we al te vaak verkeerdelijk doen. als (1, 3, 5 en 7) is veel meer dan een neutrale tijdsaanduiding. Het duidt op een herhaling in de tijd, op een steeds weerkeren van dingen die uiteindelijk als normaal aanvaard worden. Het moet dus eigenlijk als ‘telkens als’ gelezen worden.
    Ik heb reeds geschreven dat de hoofdzin ontbreekt. Ik heb me onmiddellijk de vraag gesteld: of toch niet?! Terecht, want er is een hoofdzin. Die hoofdzin staat pas in het laatste vers van II afgedrukt. Herinner je dat ik op de bijzondere band op taalgebied tussen I en II heb gewezen omdat 5 van de 10 verzen met als (1, 3, 5, 7 en 9) beginnen zodat die 10 verzen te herleiden zijn tot 5 bijzinnen van elk 2 verzen. Na die bijzinnen komt in 11, het laatste vers van II, de hoofdzin van elk van die bijzinnen: zal niemand er naar kraaien.
    Wat is de betekenis van I? Niets minder dan het doembeeld dat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki hebben teweeggebracht: het besef dat de mensheid zichzelf kan vernietigen wanneer hij de elementen die aan de bron van onze welvaart liggen, misbruikt. Wat is de betekenis van I in combinatie met het laatste vers van II? Dat het besef dat de mensheid zichzelf kan opblazen, die mens onverschillig blijkt -'Blijken' is veel sterker dan 'lijken' dat steeds een vorm van schijnen of twijfelen in zich heeft.- te laten. Zeg nu zelf: wie wordt nog beroerd door beelden van ongelukken en rampen overal in de wereld die vaak door de mens veroorzaakt zijn? Beelden die met een gruwelijke regelmaat op het tv-scherm getoond worden, hebben ons immuun gemaakt. We doen niets anders dan die beelden te beschouwen als faits divers die slechts anderen kunnen overkomen. Toch is nieuw gebruik van massavernietigingswapens door machtswellustelingen als Bush junior- Senior was geen haar beter.- is niet denkbeeldig.

    Het spreekt voor zich dat de 4 elementen ook mijn leven beheersen. Bij mij komt er echter in II een vijfde element bij: het gedicht dat ik schrijf (10). Laat me toe om te veralgemenen: het gedicht (10) gebruik ik als symbool voor kunst waarmee ik niet noodzakelijk de kunstvorm die ik beoefen, bedoel. Kortom, zonder kunst is leven, míjn leven, niet mogelijk. Toch is er een verschil met de 4 elementen uit I: het vijfde element, kunst, kan me niet te gronde richten.
    Ik heb er reeds op gewezen op het verband tussen I en II. Het verschil tussen de 2 strofes is al even belangrijk. Waar I hoofdzakelijk betrekking had op de mens in het algemeen, gaat mijn aandacht in II voornamelijk uit naar een mens in het bijzonder, mezelf en bij uitbreiding de kunstenaar in het algemeen. Ik heb willen benadrukken dat De gewone mens weinig of geen aandacht heeft voor poëzie. Interesse voor plastische kunsten is er soms wel: Hij wil wel enkele tienduizenden franken besteden om zich een (liefst) werkelijkheidsgetrouw schilderij of ander plastisch werk aan te kopen. Enkele honderden franken uitgeven om zich een roman aan te schaffen gaat echter te ver of kan slechts na veel wikken en wegen. Welke overwegingen moeten dan niet aan de aankoop van een dichtbundel voorafgaan! Zelfs voor collega-dichters of andere kunstenaars speelt de prijs van een dichtbundel bij aanschaf een grotere rol dan de kwaliteit ervan. Toen [1] "Het woord hertalen" en "Wat stilte genoemd wordt" [3] (…) werd voorgesteld, kon een aanwezige dichter niet nalaten de ‘hoge’ prijs ervan aan de kaak te stellen. ‘Hoge’ prijs? 500 frank voor 25 gedichten of bijna 700 verzen -Blancoverzen niet meegerekend, hoewel ze ook deel van de gedichten uitmaken. Het belang van de stilte is ontegensprekelijk.-: 20 frank per gedicht. 500 frank: 11 grote stella’s of nog geen C.D. of minder dan een portie mosselen met friet of iets meer dan 12 liter benzine of … Ik probeer (al lang) niet (meer) te begrijpen! [1].
    Dat een bundel niet met toeters en bellen begroet wordt, weet ik al lang. Dat men er zelfs niet naar zal kraaien (10), al evenzeer. Er is immers meer dan poëzie. Er zijn andere kunstvormen die zich gemakkelijk(er) begrijpen laten. Is dat echter wat kunst moet zijn?! Voorgekauwde, makkelijk te slikken kost die geen inspanning vergt?
    Bij het ‘kiezen’ van die gemakkelijke kunst gaat men voorbij aan het feit dat poëzie de zuiverste kunstvorm is. Waarom? De dichter bedient zich van het woord alleen zonder hetwelke echte communicatie geen zin heeft. Andere kunstvormen kunnen niet zonder het woord dat ze nodig hebben om hun kunst te benoemen. Titels als "Zonder titel" of het internationale "No Title" kunnen daaraan niets veranderen.
    er niet naar kraaien (10) is begrijpelijk. Denigreren niet. Poëzie zou duur zijn. Heb ik het goed gehoord? 20 frank per gedicht [1]. Een aalmoes! Een hongerloon!! Pure uitbuiting!!! Is het logisch dat poëzie zo goedkoop is? Bedoelt men dat ze goedkoop is om aan te maken omdat er slechts papier en inkt zou komen bij kijken, en om te verspreiden. Wat doe je dan met de kosten voor de dichter om aan noodzakelijke achtergrondinformatie te geraken? Denk alleen nog maar aan de kosten die het kopen van bundels en literaire tijdschriften en briefwisseling met lezers en andere dichters met zich meebrengen.
    Poëzie wordt als onbelangrijk beschouwd omdat het in tegenstelling tot plastische kunsten niet kan tentoongesteld worden door de koper om zich zo bij kennissen en andere oppervlakkige relaties belangrijk te maken. Kortom, kunst als luxeobject om zichzelf kennis die men niet heeft, aan te meten.
    Denigreren van poëzie heeft alles met het niet (willen) begrijpen van de dichter te maken. Dat heeft veel te maken met het complexe van de poëzie die de combinatie van woorden die schijnbaar niet bij elkaar horen. Ze gaat verder dan de meest logische betekenis(sen) van woorden. Ze is vermenigvuldiger van betekenissen. (…) Waar een (proza)tekst iets zo duidelijk mogelijk probeert te zeggen en daardoor tekst aan banden legt, wil de poëzie leren ontcijferen en interpreteren. Daarom geeft ze taal (en lezer) de grootst mogelijke vrijheid. [1].
    De dichter legt de bal dus in het kamp van de lezer. De lezer is niet gewoon om met vrijheid om te gaan en aanvaardt de poëzie niet. Hij begrijpt niet en verwerpt. Hij begrijpt niet omdat hij de nodige ‘opleiding’ ontbeert: hij heeft nooit geleerd om verbanden te leggen en af te leiden. Denigreren van poëzie heeft dus alles te maken met de potentiële lezer die niet in staat is om te interpreteren en ‘sleutels’ of ‘symbolen’ in zijn eigen taal om te zetten. Hij is gewoonweg niet in staat om met de dichter te communiceren en weigert om inspanningen te doen. Hij haakt af. [1].

    In 11 stelde ik dat niemand (…) naar een gedicht zal kraaien. In het enige vers van III verduidelijkte ik: dat hoeft ook niet (12). Achter 12 gaan verschillende mogelijke betekenissen schuil. (a) Ik ga ervan uit dat mijn gedichten niet (of te weinig) gelezen worden. De mogelijke lezer heeft er dan ook geen baat bij dat ik schrijf. (b) Hoewel ik weet dat ik gelezen word, is er geen (of te weinig) respons van de lezer. Er is met andere woorden te weinig sprake van actieve communicatie. Er is te veel zender zonder dat de ontvanger regeert door op zijn beurt zender te worden. (c) Het laat me onverschillig of ik gelezen word.
    Zou het kunnen dat het me niet scheelt of ik gelezen word? GEDICHT VOOR MEZELF lijkt erop te wijzen. Ik schrijf immers gedichten VOOR MEZELF. Ik heb alleszins dit gedicht VOOR MEZELF geschreven. Kan dat? Kan er in dat geval van poëzie sprake zijn? Ik heb de veronderstelling dat het me niet scheelt of ik gelezen word, jaren geleden al ontkend toen ik stelde dat De dichter, en dus ook ik, niet schrijft (…) voor zichzelf. Niet voor zichzelf alleen, natuurlijk, bedoel ik. Beschouw 12 dan maar als een boutade. Het feit alleen al dat ik mijn gedichten uitgeef, dat iemand zijn gedichten uitgeeft, bewijst dat er niet voor zichzelf geschreven wordt.
    [1].
    Wanders heeft klaar gezien toen hij beweerde dat wat in 12 besloten zit, een boutade is die Wouters niet zal ontkennen. Ik denk zelfs dat hij het als geestige uitval bedoeld heeft. De dichter weet dat kunst niets te maken heeft met contact tussen creatieveling en creativiteit. Hij is er zich bewust van dat er slechts van kunstenaar, dichter, en kunst, poëzie, sprake kan zijn indien de creatieveling de confrontatie durft aan te gaan met de potentiële kunstliefhebber, lezer. Hoewel hij dit al snel begrepen heeft, heeft hij echter nooit naar de lezer toe geschreven.
    [4].

    4

    GEDICHT VOOR MEZELF verscheen voor het eerst in het literaire tijdschrift "YANG, zestiende jaargang, nummer 97, van december 1980.

    5

    Andries Dhoeve is ooit bij de inhoud van GEDICHT VOOR MEZELF blijven stilstaan toen hij verklaarde dat het tegelijkertijd een zelfbelijdenis is én de afbakening van het gebied waarin hij zichzelf opsluit, onverschillig voor wat de anderen er zullen over zeggen of eventueel zullen over denken. Het is het credo van een dichter die plotseling beseft waarover het gaat en door wind en regen, door droogte en vuur zich een weg weet te banen naar de diepste roerselen van het menselijk bestaan, de "condition humaine". [5].
    Ook het taalgebruik ontsnapte niet aan zijn aandacht. Het gedicht treft door zijn stoere taal. Ikzelf heb steeds gedacht dat de door mij in het gedicht gebruikte taal erg realistisch is en zeer nauw bij de dagdagelijkse spreektaal aansluit. Moet ik besluiten dat ik in de omgang een stoere taal gebruik? Men denkt aan de latere Van Ostayen (sic) en de jonge Hendrik Marsman - waarom niet! Vooral deze laatste uit zijn "Porta Nigra"-periode, waarin het expressionisme van een Trakl en een August Stramm naast sommige gedichten van een Blaise Cendrars domineerde. [5]. Doordat ik me vooral toespits op Nederlandstalige literatuur ken ik de poëzie van Trakl, Stramm en Cendrars onvoldoende.
    Wie zou niet tevreden zijn wanneer een criticus bij een bespreking van je werk namen als de latere Van Ostayen (sic) en de jonge Hendrik Marsman laten vallen?! Ik niet, waarom niet! [5]. Zeker omdat een criticus als Dhoeve het verkondigde. Hoewel hij een vriend was, liet hij er zich bij het schrijven van kritieken nooit toe verleiden om iemand op basis van vriendschap of zelfs maar genegenheid over het paard te tillen. Hiermee wil ik helemaal niet gezegd hebben dat ik me op poëtisch gebied de evenknie van van Ostaijen en Marsman voel: ik ben realistisch genoeg waarmee ik niet wil gezegd hebben dat ik een nieuw-realistisch dichter ben.

    6

    Kan het dat de 4 elementen uit GEDICHT VOOR MEZELF verwijzen naar de ‘inhoud’ van mijn poëzie? Kan het dat ze in die context dé dingen des levens waarover ik schrijf, zijn,

    Voetnoten

    [1] WOUTERS, Rik. Wat mij bepaalt, zijn vingers. Letters. Wat mij beperkt, zijn letters. Vingers. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Bedenkingen bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1962-1977). Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    [2] CROMBEZ, F[rits]. Rik Wouters, ik-dichter van de werkelijkheid. In: Initiatief [literair tijdschrift], 3de jg., nr. 18, mei 1984, 46-49.
    [3] WOUTERS, Rik. Het woord hertalen, tien jaargetijdengedichten, en Wat stilte genoemd wordt, Cataloniëgedichten. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1996.
    [4] WANDERS, Andreas. Kwetsbaar en verstoten tussen brokstukken. Het ontnomen woord en de doorgelichte dichter. In: WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. Het verboden evangelie van de dichter. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1999.
    [5] DHOEVE, Andreas. Rik Wouters: een veelbelovende jonge dichter uit Halle. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 27-30.

    Rik WOUTERS

    14-06-2006, 14:38 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.(LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN OVER HALSE DICHTERS

    ALGEMEEN = NECHELPUT, Guy
     -Voorwoord. In: CLAUS, Hans; DELEN, Pieter; DEVISCH, Etienne; VAN OVERSTRAETEN, Nicole; WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. WANDERS, Andreas. Steenwegen. Cultuurcentrum ’t Vondel en Xarnego, Halle. 2004.

    ALGEMEEN = WANDERS, Andreas
    -Halle en Nederlands. Over Halle las ik … Flaptekst van de bloemlezing "Halle dicht". Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 2003.

    ALGEMEEN = XXX (= WOUTERS, Rik)
    -Nawoord. In: CLAUS, Hans; DELEN, Pieter; DEVISCH, Etienne; VAN OVERSTRAETEN, Nicole; WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. WANDERS, Andreas. Steenwegen. Cultuurcentrum ’t Vondel en Xarnego, Halle. 2004.

    BOUCHERY, Jan
    -Jan Bouchery. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 12, 1, januari-maart 1990, 2-10.

    BRAK, Piet
    -Recensies [o.a. over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: Vers [literair tijdschrift], 1, 3, maart 1980, 25-26.

    BREMS, Hugo
    -Van de een en de ander [over de dichtbundels "In de kooi" van Solange Abbiati en "Van het een komt het ander" van Solange Abbiati en Stefaan van den Bremt]. In: Dietsche Warande en Belfort [literair tijdschrift], 68, 8, 633-634.

    BRICHAU, Gert

    -Jan Van Den Weghe: agnosticus voor het leven. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 11, 2, april-juni 1989, 19-26.

    CLEMENT, Raymond
    -Emilius Ludovicus Josephus Gouffaux. Een "liberaal" pastoor Een Halse "Priester Daens Een Latijns dichter en vertaler van Gezelle. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 12, 1, januari-maart 1990, 11-26.
    -Jan Van den Weghe, kreatie door aliënatie, niet door Halle,… alhoewel?! In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 10, 4, oktober-december 1988, 2-16.
    -Jef Algoet. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 42-44.
    -Halle op rijm en per vers. [o.a. over Gentil Antheunis]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 1, januari-maart 1985, 4-10.
    -Halle op rijm en per vers.3. [over Jef Algoet, Ghislain Laureys, Jan Vanbellinghen en Jan van den Weghe]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 4, oktober-december 1985, 21-31.
    -Halle op rijm en per vers. 2. [o.a. over Emiel Gouffaux, Ghislain Laureys, Fernand Victor Toussaint Van Boelare en Jan van den Weghe]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 3, [juli-september] 1985, 34-50.
    -Halle op rijm en per vers. 6. [over Jef Algoet en Jan van den Weghe]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 9, 1, januari-maart 1987, 31-32.

    COPMANS, Willy
    -Kroniek [o.a. over "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" van Rik Wouters]. In: Creare [literair tijdschrift], 11, 3, augustus 1982, 21-22.

    CORNELIS, Frans
    -Boekensignalement [o.a. over "Tussen de Regels" van Jan van den Weghe]. In: Nieuwe Stemmen [literair tijdschrift], 24, 2, december 1977-januari 1978, 61.

    CORNELIS, R.
    -Emiel Gouffaux (1840-1924). In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 35-38.
    -Felix Leheuwe (1864-1938). In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 39-40.

    CROMBEZ, F[rits]
    -Rik Wouters, ik-dichter van de werkelijkheid. In: Initiatief [literair tijdschrift], 3de jg., nr. 18, mei 1984. p. 46-49.
    -Rik Wouters in zijn poëtische eigen tijd. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 31-33.

    DAEMS, Ingrid
    -Wees blij … [over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: Iambe [literair tijdschrift], 1, 2, december 1981, 25-26.

    DE LONGIE, Albert
    -Poëziespiegel [o.a. over "Tussen de Regels" van Jan van den Weghe]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 6, 6, december 1978, 30.

    DEMEDTS, André
    -"Oogappel uit Sodom". In: Argus [literair tijdschrift], 22-23, 1981, 418-419 en 421.

    De POORTERE, José
    -Geen koel Komrijtisme, maar een warm geheugen. Poëziekroniek [o.a. over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: Poëziekrant [literair tijdschrift], 4, 6, november-december 1980, 2-4.
    -Poëziekroniek [o.a. over "Oogappel uit Sodom" van Jan van de Weghe]. In: Poëziekrant [literair tijdschrift], 6, 2 maart-april 1982, 8-10.

    DE SPIEGELEER, Herman
    -De poëzie van Jan Vanbellinghen. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 16-17.

    DHOEVE, Andreas
    -Rik Wouters: een veelbelovende jonge dichter uit Halle. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 27-30.

    HEUZEL, John
    -Rik Wouters, "Ik zeg tot je" met antwoord van Rik Wouters, Kruispunt [literair tijdschrift], 20, 78, juni 1981, 46.

    JANSSEN REINEN, Margreet
    -De dichter van de dageraad. In 1975 verscheen "Het Hart van mijn Stad", Ghislain Laureys’ tweede dichtbundel. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984. 
    -De dichter van de dageraad. In 1975 verscheen "Het Hart van mijn Stad", Ghislain Laureys’ tweede dichtbundel. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 22-23.

    LUITING, Ton
    -Ghislain Laureys, een volkse bart. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -Ghislain Laureys, een volkse bart. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 29-32.
    -Ghislain Laureys, een volkse bart. In:: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 19-26.

    MESTDAGH, Jan
    -"Het zwarte licht" van Solange Abbiati. In: Kreatief [literair tijdschrift], 13, 5, december 1979, 86-93.

    POLFLIET, André
    -Van boeken en bundels [o.a. over "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" van Rik Wouters]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 10, 3, mei-juni 1982, ?50-51.
    -Van boeken en bundels [o.a. over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 9, 1, januari 1981, 37.

    RADEMAKERS, Luuk
    -Ghislain Laureys: een poëtische persoonlijkheid wordt 60. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 11-13.
    -Huldiging Ghislain Laureys. In: Plinius [literair tijdschrift], 1, 3, 1984, 59-61.
    -[Recensies] [o.a. over "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" van Rik Wouters]. In: Plinius [literair tijdschrift], 1, 2, 1984, 67.

    VAN BERGEN, Jacques
    -Johan De Maeght, zanger van het Pajottenland. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 14, 1, januari-maart 1992, 23-30.

    VANBRABANT, Roger
    -Jan van den Weghe geeft zich bloot ‘Tussen de regels’. In: Poëziekrant [literair tijdschrift], 3, 1, januari-februari 1979, 10.
    -Tussen de regels. In: Dietsche Warande en Belfort [literair tijdschrift], 72, 7, 552-554.
    -De zon in maart is mild voor mij… Bij de poëzie van Jan van den Weghe. In: Argus [literair tijdschrift], 3, 14, 1980, 135-139.

    VAN DEN WEGHE, Jan
    -Ghislain Laureys 60. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -Ghislain Laureys 60. In:: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 217-19.

    VAN HOOF, Guy
    -Het woord en de stilte [over de dichtbundels "Het woord hertalen en Wat stilte genoemd wordt" en "Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd"]. De poëzie van Rik Wouters. In: De houten gong [literair tijdschrift], 1, 4, november 1999, 4-6.
    -Recht van spreken. De poëzie van Rik Wouters. VKH, Torhout (in samenwerking met Modus Vivendi, literair café "Den Hopsack", Antwerpen en El Gato Negro, tapaskroeg, Torhout). 2002.

    VANSLEMBROUCK, Marcel
    -Gentil Antheunis. VWS-Cahiers, Brugge. 2000 (verschenen als: VWS-Cahiers [literair tijdschrift], jg. 35, nr. 4, juli-augustus 2000 met als doorlopend volgnummer 199).

    VANTINA, Neer
    -[Recensies] [over "Saldo" van Jan van den Weghe]. In: Schuim [literair tijdschrift], 3, 1-2, 90-91.

    WANDERS, Andreas
    -In zijn poëzie probeert Rik Wouters … Flaptekst van de dichtbundel "Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd" van Rik Wouters. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1998.
    -Kwetsbaar en verstoten tussen brokstukken. Het ontnomen woord en de doorgelichte dichter. In: WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. Het verboden evangelie van de dichter. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1999.
    -Met "gebruik maken van woorden en ongedateerde brieven" is Wouters … Flaptekst van de dichtbundel "Gebruik maken van woorden en en ongedateerde brieven" van Rik Wouters. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 2000.
    -1979. Wouters debuteert als dichter. … Flaptekst van de dichtbundel "Xarnego" van Rik Wouters. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1999.
    -"Zeg niet" bevat poëzieproza en prozapoëzie. … Flaptekst van de dichtbundel "Zeg niet" van Rik Wouters. Xarnego, Halle. 2003.

    WOUTERS, Rik**
    -[verschenen onder: redactie]. Afscheid van de [overleden] Halse dichter Ghislain Laureys. Verschenen in: Kiezel [literair tijdschrift], 4, 13, maart 1995, 35.
    -Bogaarden waar meter de velden liefhad [over het gedicht "Maart" van Jan Vanhaelen]. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -De doorlichter van woorden die anders betekenen [o.a. over gedichten van Pieter Delen, Jan Vanhaelen en Nicole Van Overstraeten]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -De niet-conforme conformist [[over de poëzie van Ghislain Laureys; uitgegeven als één boek samen met: LAUREYS, Ghislain. De lokstem van het leven. Een bloemlezing [samengesteld door Rik Wouters]]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1995.
    -De niet-conforme conformist [over de poëzie van Ghislain Laureys]. In: Argusogen of het geweten van Halle [e-mailtijdschrift], nr. 11, 25 oktober 2002.
    -De niet-conforme conformist [over de poëzie van Ghislain Laureys]. Op:
    www.halle.nu.
    -De niet-conforme conformist [over de poëzie van Ghislain Laureys]. Op:
    www.stadhalle.com.
    -Dit huis heeft geleefd, dit huis heeft doen leven [over het gedicht "Banket" van Pieter Delen]. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -Een Hallenaar bezingt zijn stad en geboortestreek in lyrische bewoordingen of kennismaking met de dichtbundel "Het hart van mijn stad" door Ghislain Laureys. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 4, 4, oktober-december 1982, 34-43.
    -*[niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60 [met kritische bijdragen van Margreet Janssen Reinen, Ghislain Laureys, Ton Luiting, Jan van den Weghe en Rik Wouters en creatieve bijdragen van Raoul Maria de Puydt, Ghislain Laureys, Edith Oeyen, André Polfliet en Jan van den Weghe]. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -*[niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60 [met kritische bijdragen van Margreet Janssen Reinen, Ghislain Laureys, Ton Luiting, Jan van den Weghe en Rik Wouters en creatieve bijdragen van Raoul Maria de Puydt, Ghislain Laureys, Edith Oeyen, André Polfliet en Jan van den Weghe]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5, november-december 1984, 17-32.
    -Interview met Ghislain Laureys. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -Interview met Ghislain Laureys. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 29-32.
    -Nicole Van Overstraeten in haar queeste naar de vrouw en dichteres in zichzelf [interview]. In: Argusogen of het geweten van Halle [e-mailtijdschrift], nr. 4, 28 april 2001.
    -Nicole Van Overstraeten in haar queeste naar de vrouw en dichteres in zichzelf [interview]. Op:
    www.halle.nu.
    -Nicole Van Overstraeten in haar queeste naar de vrouw en dichteres in zichzelf [interview]. Op:
    www.stadhalle.com.
    -Op een wiebelende evenwichtskabel [over het gedicht "Aan César Vallejo" van Nicole Van Overstraeten]. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -*[niet-vermelde medesamensteller] [Over de Halse dichters Jef Algoet, Emiel Gouffaux, Ghislain Laureys, Felix Leheuwe, Jan Vanbellingehen, Jan Van den Weghe en Rik Wouters] [kritische bijdragen door Raymond Clement (x2), R. Cornelis (x 2), Frits Crombez, Herman De Spiegeleer, Andries Dhoeve, Ton Luiting, Luuk Rademakers en Rik Wouters en poëzie van Jef Algoet, Emiel Gouffaux, Ghislain Laureys, Felix Leheuwe, Jan Vanbellinghen, Jan Van den Weghe en Rik Wouters] In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig literair tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984.
    -Ra ra wie ben ik? (over dichters en hun pseudoniemen) [o.a. over de dichtbundel "De dageraad achterna" van Pieter Delen]. Verschenen in: Kiezel [literair tijdschrift], 3, 10, juni 1993, 28-30.
    -schaamteloos en puur als ik ben [over de dichtbundel "Jagen" van Nicole Van Overstraeten]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1995.
    -"Zij hoeven niet te weten, hoe ik treur. / Alleen in mijn gedichten bloedt de wonde." Of Hoe Jan van den Weghe levensproblemen en ellende van zich afschrijft. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 19-26.

    *de verschillende bijdragen uit deze publicatie worden afzonderlijk vermeld.
    **bijdragen van Wouters, verschenen op ??? én in "Halle in de literatuur", worden niet vermeld.

    Rik WOUTERS

    14-06-2006, 14:25 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    07-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HALLENAARS EN HUN FUNCTIES BIJ LITERAIRE TIJDSCHRIFTEN

    Hans CLAUS
    -Kiezel (driemaandelijks):
         -redactie: jg. 2, nr. 5, 1992 tot jg. 3, nr. 12, 1993
         -redactieraad: jg. 4, nr. 13, 1994 tot jg. 4, nr. 15/16, 1994

    Jan DEFRYN
    -Brutaal (driemaandelijks):
         -oprichter in 1997?
         -(vroeger dan?) jg. 1, nr. 3, 1997 tot (later dan 1997?)

    Gaby LAHAYE (= Gerry Dehaag)
    -‘t Kofschip (driemaandelijks):
         -redactie: (vroeger dan?) jg. 17, nr. 1, 1989 tot jg. 18, nr. 1, 1990

    Ghislain LAUREYS
    -Arsenaal (driemaandelijks):
         -redactie: 1945-1950?
    -Litera (driemaandelijks):
         -redactionele werkgroep: jg. 1, nr. 1, 1980 tot jg. 4, nr. 13, 1983
    -‘t Kofschip (driemaandelijks):
         -redactie: jg. 11, nr. 1, 1983 tot jg. 18, nr. 1, 1990
         -ere-redactielid: jg. 18, nr. 2, 1990 tot (later dan?) jg. 20, nr. 1, 1992
    -Zefier (driemaandelijks):
         -oprichter in 1985
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1985 tot jg. 1, nr. 2, 1985

    Nicole VAN OVERSTRAETEN
    -Brutaal (driemaandelijks):
         -(vroeger dan?) jg. 2, nr. 5, 1998 tot (later dan?) jg. 3, nr. 9, 1999
    -Kiezel (driemaandelijks):
         -oprichter in 1991
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1991 tot jg. 1, nr. 4, 1991
         -hoofdredactie: jg. 2, nr. 5, 1992 tot jg. 3, nr. 12, 1993
         -eindredactie: jg. 4, nr. 13, 1994 tot jg. 4, nr. 15/16, 1994
         -redactieraad: jg. 4, nr. 13, 1994 tot jg. 4, nr. 15/16, 1994
        
    Jan VAN DEN WEGHE
    -Argus (tweemaandelijks):
         -oprichter in 1978
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1978 tot jg. 1, nr. 2, 1978
         -kernredactie: jg. 1, nr. 3, 1978 tot jg., 2, nr. 12, 1979
         -hoofdredactie: jg. 3, nr. 13, 1980 tot jg. 4, nr. 24, 1981
    -Arsenaal (driemaandelijks):
         -redactie: 1950?
    -Diogenes (10 nummers):
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1984 tot (later dan?; later dan jg. 2?) jg. 2, nr. 1985
    -Heibel (tweemaandelijks): 
         -redactie: jg. 6, nr. 3-4, 1971 tot jg. 9, nr. 1, 1974; jg. 11, nr. 1, 1976 tot jg. 11,
         nr. 3, 1977 
         -kernredactie: jg. 9, nr. 2, 1974 tot jg. 10, nr. 4-5-6, 1976

    Andreas WANDERS
    -
    PARAULA (onregelmatig):
         -redacteur: nr. 1, 2005

    Rik WOUTERS
    -Het verboden evangelie van de dichter (maandelijks; e-mailtijdschrift):
         -oprichter in 2000
         -redactie: nr. 1, 2000 tot nr. 8, 2000
    -Kiezel (driemaandelijks):
         -oprichter in 1991
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1991 tot jg. 1, nr. 4, 1991
         -hoofdredactie: jg. 2, nr. 5, 1992 tot jg. 3, nr. 12, 1993
         -redactiesecretaris: jg. 1, nr. 1, 1991 tot jg. 3, nr. 12, 1993
         -redactieraad: jg. 4, nr. 13, 1994 tot jg. 4, nr. 15/16, 1994
    -
    PARAULA (onregelmatig):
         -oprichter in 2005
         -hoofdredacteur: nr. 1, 2005
    -’t Kofschip (driemaandelijks):
         -redactie: jg. 9, nr. 2, 1981 tot jg. 13, nr. 5, 1985 
         -redactieverantwoordelijke tijdschriftenrubriek: jg. 11, nr. 1, 1983 tot jg. 13, nr.
         5, 1985 
         -lid naleescomité: jg. 11, nr. 1, 1983 tot jg. 13, nr. 5, 1985 
     Vernieuwd Actietribune (driemaandelijks):
         -kernredactie: jg. 3, nr. 1bis/2, 1980 tot jg. 3, nr. 3, 1980
         -redactie: jg. 3, nr. 4/5/6, 1980
    -Zefier (driemaandelijks): 
         -oprichter in 1985
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1985 tot jg. 2, nr. 6, 1987
         -redactieverantwoordelijke kritische teksten: jg. 1, nr. 1, 1985 tot jg. 2, nr. 6, 
         1987
         -lid leesgroep poëzie: jg. 2, nr. 5, 1986 tot jg. 2, nr. 6, 1987
         -redactielid kritische teksten: jg. 1, nr. 1, 1985 tot jg. 2, nr. 6, 1987 
         -redactiesecretaris: jg. 1, nr. 1, 1985 tot jg. 2, nr. 6, 1987
        
    Rik WOUTERS

    07-06-2006, 07:47 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen."ZIJ HOEVEN NIET TE WETEN HOE IK TREUR. / ALLEEN IN MIJN GEDICHTEN BLOEDT DE WONDE." [over de poëzie van Jan van den Weghe]

         of hoe Jan van den Weghe levensproblemen en ellende van zich afschrijft

    Jan van den Weghe werd te Halle geboren op 29 april 1920. In 1943 debuteerde hij in de poëtische wereld met de bundel "Salto Mortale". Sindsdien publiceerde hij nog vier andere dichtbundels. Vijf bundels in een periode van meer dan 40 jaar is zeker niet veel te noemen. Met een gemiddelde van nauwelijks één bundel om de acht jaar behoort hij niet tot de grote groep dichters die ervan overtuigd zijn dat men jaarlijks of tweejaarlijks met nieuw werk voor de dag dient te komen om goed te zijn; die mensen verwarren goed met bekend. Maar kwantiteit en kwaliteit betekenen niet hetzelfde.

    o-o-o

    Over van den Weghes leven weet ik weinig of niets af. 0 ja, men hoort wel eens wvat zeggen in Halle. Maar wat is daarvan waar? Is het niet vaak zo, zeker dan als de betrokkene zich niet kan verdedigen (van den Weghe woont in Attenhoven), dat we van een vinger een arm durven maken!? Wat ik van hem weet, beperkt zich hoofdzakelijk tot literaire wetenswaardigheden: hij werkte mee aan verschillende literaire tijdschriften, o. a. 'De Meridiaan", "Arsenaal', "Argus"; hij werd bekroond met de Prijs van Brabant voor de Poëzie in 1950; hij richtte de eerste Nederlandstalige boekhandel in Afrika, meer bepaald in Congo, op. Uit de lectuur van zijn gedichten blijkt o.a. dat hij in Spanje, Egypte, Congo, Zuid-Afrika is geweest, dat hij nu met heimwee aan zijn verblijf in Congo terugdenkt, dat hij te maken heeft gehad met echtscheiding. Ik ben tevreden dat ik niet meer over hem vernomen heb: te veel a-literaire kennis van een te bespreken dichter kan een te grote subjectieve benadering van de inhoud van zijn dichtwerk in de hand werken.

    o-o-o

    Van den Weghes oeuvre, dat vijf bundels en tal van publicaties in tijdschriften .en bloemlezingen bevat, is erg uitgebreid. Daarom heb ik besloten mezelf volgende beperking op te leggen: bij de bespreking van zijn in bundels verschenen gedichten zal ik me beperken tot die inhoudelijke elementen die me vanuit mijn literaire interessesfeer meer dan maar gewoon boeien.

    o-o-o

    In "Salto Mortale". waarvoor Fiel Van Hoof de omslagtekening leverde, staan twee lange. epische gedichten afgedrukt. nl. "De Dwaze Ballade der Malkontenten" en "De Zeven Hoofdzonden". In "De Ballade" deelt de dichter die zelf aan het woord is, ons zijn visie op het leven mee. Die stemt overeen met het aangehaalde citaat (van hemzelf?) bij het begin van het gedicht:

         "Zoolang mij bloed in 't lichaam loopt 
         loof ik de vrouwen 's levens wreede vreugden. 
         Maar als de dood mijn korpus koopt 
         bidt voor mijn ziel, want luttel zijn mijn vreugden".

    De dichter laat ons kennismaken met een reeks mensen die. in tegenstelling met hemzelf en onder invloed van W.O.II. het leven pessimistisch aanvoelen. Deze mensen: de paus, een klerk, een generaal, een "Don Juan en maagdendief", een "paap", een boef, een vrouw, een bedelaar, een slavin voor "den ganschen nacht". Tot slot van zijn ballade richt de dichter zich eens persoonlijk tot de klagers:

         (...) Nu kunt gij klagen; 
         gij hebt uw zinnen afgestroopt 
         en vierde kermis al uw dagen,
         vier kermis nu in 't diepst der hel.

    In "Het Vat der Danaiden" werden een aantal gedichten opgenomen die in 1950 onderscheiden werden met de hogervermelde prijs van Brabant. In het eerste deel, "Parade", deelt de poëet ons zijn "ars poetica" mee: een dichter moet zijn

         een nar bedreven in de tover 
         der taal, die als een alchemist 
         uit woorden louter goud kan puren 

    en ook een

         (...) zachte dwaas, die naar de wind 
         kan luisteren en die de dingen 
         doet leven en met klanken speelt.

    In het tweede deel, "Geschreven in het zand", neemt van den Weghe ons mee op reis door zijn leven. Hoewel zijn jeugd zorgeloos was, was er toch al dat ondefinieerbare verdriet in aanwezig:

         De dorpen klonken en weerklonken 
         van ons uitdagend liefdeslied.  
         Wij hebben rode wijn gedronken 
         en het aandachtige verdriet.

    De jeugd, de lente van het leven, duurde slechts "zolang de godendrank ons smaakt", en dat was niet lang. De weemoed om de voorbije, verloren gegane kindertijd, doet van den Weghe aan zijn vader terugdenken:

         Konden wij als kinderen nog stoeien ... 
         (...) 
         Weet gij nog? Helaas. Zovele jaren. 
         Allerzielen nadert. Op uw graf,
         vader, ritselen de dode blaren. 
         En hoe ver zijn wij van u nog af? 
        
    Andere gedichten handelen over herinneringen aan Rome, Kaïro, Spanje, Congo. Ten lange laatste, na veel omzwervingen, komt de dichter weer thuis. Is Vlaanderen voor van den Weghe nog synoniem voor thuis? Ik denk het niet. Zegt hij immers niet

         De zwaluw kon niet trekken 
         en springt vol heimwee rond. 
         Ik wil mijn vleugels strekken, 
         maar kom niet van de grond.

    Het derde deel heeft als titel "Novum Organum" en handelt over de dood. Wie stelt zich al eens geen vragen over de dood en de zinloosheid van het leven?

         - Zeg mij, waarom de vruchten rijpen, 
         als àl wat leeft toch sterven moet?

    Zijn houding tegenover dit weten is tweeledig: enerzijds positief, of om het met een Latijns gezegde te verwoorden: Carpe Diem (pluk de dag); anderzijds negatief. Ter illustratie, enerzijds,

         - Laat ons de laatste dagen smaken 
         als zomervruchten in de mond.

    anderzijds,

         Twee-en-veertig. Lege handen, 
         zieke hersens, stijf vertoon 
         en steeds gretig watertanden. 
         Eens leek alles schoon.

    Van den Weghe heeft zijn noodlot begrepen. Hij maakt geen plannen meer voor de toekomst:

         Geen plannen meer, geen verre reizen, 
         geen roekeloos experiment, 
         geen hartstocht, (...)

    Het vierde deel, "Recital", bevat een drietal langere gedichten. Vooral het laatste, "Het Nieuwe Paradijs", waarin de dichter ons het paradijs toont na de zondeval, is het lezen waard.

    In "Tussen de Regels", verschenen als nummer 98 van het "Poëtisch Erfdeel der Nederlanden", zijn, naast een keuze uit de vorige twee bundels en "De Toren van Babel", van den Weghes tweede bundel, die ik niet heb kunnen bespreken (ik heb de bundel nergens op de kop kunnen tikken en in "Tussen de Regels" is slechts één gedicht eruit opgenomen), en gedichten uit nooit in bundels opgenomen cycli ook "Vijftig Saltogedichten" gepubliceerd. Deze reeks gedichten hangt nauw samen met de gedichten uit het tweede deel van "Het Vat": ook in deze cyclus haalt hij herinneringen aan zijn leven op. Reizen en vreemde landen hadden hem al erg vroeg in de ban:

         Voor mij weerklonk die dag de lokroep van 
         de verten en sindsdien was ik verloren.

    Dat zijn jeugd zorgeloos was en de dood hem niet kon deren, verwoordt van den Weghe in een prachtige, haast kinderlijke taal:

         Wij zwommen in de Zuun. De zomer was 
         een land vol Indianen en gevaren, 
         waarin wij onvervaarde helden waren. 
         De doden lagen muisstil in het gras 
         en werden weer springlevend. (...)

    Dat het moeilijk, zoniet onmogelijk is om in een mensenleven alles te ervaren, de diepste roerselen der ziel (om het clichématig te zeggen) te doorgronden, beseft hij maar al te goed:

         Na zesenvijftig jaar nu (...) 
         (...) 
         loop ik nog rond met steeds dezelfde vragen. 
         'k Heb wel een boel geleerd, maar 'k word niet wijs.

    Dat hij in zijn gezin problemen heeft gehad, zelfs zijn vrouw ervoor verlaten heeft, verzwijgt hij niet:

         Omdat wij boos elkander niet vergaven, 
         geraakten wij niet veilig in de haven
         en ik verliet lafhartig 't zinkend schip.

    Uiteindelijk is hij tevreden omdat hij nog leeft ("Ik lééf en dat is veel") en treurt hij om het verlies van "-Vaarwel, lief Afrika!". Toch slaagt hij erin alle problemen zelf te overwinnen:

         Dit land is, o dit land is mij weer lief, 
         de heuvels, 't grijze dorp, de lage toren, 
         al ging ook 't droomhuis met zijn tuin verloren.

    "Oogappel u!t Sodom" bevat 30 sonnetten die alle handelen over liefdesproblemen, over echtscheiding. Indien ik de signalen die de dichter op de lezer afzendt, juist interpreteer, verhaalt de dichter het volgende: het ik-personage, de dichter dus, verlaat zijn vrouw om met een andere, jongere vrouw te gaan samenwonen. Maar wanneer hij (te) oud wordt en lichamelijk niet meer mee kan, laat ze hem vallen:

         Maar op een dag verscheen zij onverwacht, 
         gezeten op een nieuwe hengst, en lachte: 
         "Gij zijt té oud voor mij. Wij gaan u slachten!"

    Hij is dan ook tevreden wanneer hij uiteindelijk zijn eerste vrouw terugvindt:

         - Na zoveel tijd heb ik u weergevonden, 
         alsof gij door de goden zijt gezonden.

    De bundel is opgedragen aan zijn jonge dochtertje. Hij probeert haar voor de gevaren van het leven en de ontgoochelingen die dat leven met zich kan meebrengen, te waarschuwen:

         - Ook ik heb menig luchtkasteel gebouwd 
         en kwam bedrogen uit. maar in dit leven 
         krijgt men ‘t geluk alleen door véél te geven.

    Maar zelfs al die problemen die hij met de liefde, - en is liefde in se niet synoniem voor leven? - heeft meegemaakt, hebben hem toch niet te verbitterd achtergelaten. Alle wonden helen, zelfs die van een mislukte liefde waarin "ik mij heerlijk thuis en veilig!" gevoeld heb:

         Zelfs als ik morgen sterf, zing ik de lof 
         van dit verrukkelijke wrede leven. 
         Ik heb nu mijn miserie uitgeschreven. 
         Op haar portret ligt al een laagje stof.

    o-o-o

    Dat van den Weghe een groot en "bekend" (wat is bekend in een taalgebied met nauwelijks 5 miljoen mogelijke lezers? Nederland laat ik buiten beschouwing: daar staat men immers argwanend en ongeïnteresseerd tegenover al wat uit Vlaanderen komt) dichter is, staat buiten kijf. Twee zaken kunnen dit beamen: (1) In 1950 won hij de Prijs van Brabant voor de Poëzie. Wat de winnaars ervan betreft, was hij de opvolger van o.a. Hubert Van Herreweghen en Bert Decorte en de voorloper van o.a. Albert Bontridder, Jos de Haes en René Verbeeck. (2) Tevens wordt hij door ingewijden bijna steeds in één adem vermeld met zijn tijdgenoten Anton van Wilderode, Lieven Rens, Reninca, Pieter Aerts en zijn twee voorgangers van de Prijs van Brabant voor de Poëzie.

    o-o-o

    Voor wat zijn situering in de Vlaamse poëziewereld sinds het einde van W.O.II betreft, verwijs ik naar mijn artikel "Een Verkenning van de Vlaamse Poëziewereld sinds 1945", dat ook in dit Hallensia-nummer werd opgenomen. Jan van den Weghe heb ik daar, vooral op basis van de inhoud van zijn poëzie, bestempeld als traditioneel dichter. Ook vormelijk grijpt hij naar het klassieke voorbeeld terug: zijn sonnetten uit "Oogappel uit Sodom" zijn daarvan het meest treffende voorbeeld.

    Persoonlijk zou ik van den Weghe een therapeutisch dichter willen noemen. Of om het met andere woorden te zeggen: een dichter die schrijft om zichzelf te genezen van die (levens)problemen die als een kanker zijn ingewanden, zijn innerlijke verteert. Het is dit therapeutische, dit van zich afschrijven van de meest intieme problemen dat ervoor zorgt dat hij voor de buitenwereld zijn glimlach kan behouden.

    o-o-o

    Dit korte artikel heeft slechts tot doel gehad wat nader kennis te maken met de dichter Jan van den Weghe. Immers, hij is niet slechts alleen dichter, maar ook schrijver van romans, verhalen, toneelstukken, hoorspelen en essays.

              Verschenen in: Hallensia, jg. 6, nr. 4, oktober-december 1984, 19-26. Ter
              verduidelijking. Mijn artikel "Een Verkenning van de Vlaamse Poëziewereld
              sinds 1945" dat ik vermeld heb, is tot mijn spijt nooit in dit of een ander
              nummer van Hallensia opgenomen. De redactie heeft me nooit de reden
              meegedeeld, noch mijn tekst terugbezocht.

    Rik WOUTERS

    07-06-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Archief per maand
  • 03-2008
  • 12-2006
  • 09-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!