HALLE IN DE LITERATUUR DOOR RIK WOUTERS
Zoeken in blog

Inhoud blog
  • JAN VAN DEN WEGHE (dinsdag 17 mei)
  • PUBLICATIE VAN EEN DICHTBUNDEL
  • DICHTENDE HALLENAARS: DICHTBUNDELS EN POËTISCHE KRITIEKEN EN ONDERSCHEIDINGEN
  • DICHTBUNDELS VAN HALLENAARS IN DE HALSE BIBLIOTHEEK
  • LOUIS PAUL BOON, "HET GEUZENBOEK" EN HALLE
  • ODE AAN DE DICHTKUNST, NAAR AANLEIDING VAN DE VOORSTELLING VAN DE DICHTBUNDEL "CODE ONBEKEND" VAN PIETER DELEN" [een toespraak]
  • INTERVIEW MET GHISLAIN LAUREVS
  • OVER "DE DAGEN VAN DE WINTER" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [1] [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]
  • HALSE DICHTERS AL DAN NIET IN DETAIL BESPROKEN DOOR (LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN
  • OVER "JAGEN" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]
  • KUNST DURVEN VELEN SLECHTS TE FLUISTEREN
  • LAUREYS, EEN NIET-CONFORME CONFORMIST? [een toespraak bij de voorstelling van een essay]
  • NICOLE VAN OVERSTRAETEN IN HAAR QUEESTE NAAR DE VROUW EN DE DICHTERES IN ZICHZELF [een interview]
  • DRANG NAAR EN DWANG DOOR HET WOORD [over het "Gedicht voor mezelf" van Rik Wouters]
  • (LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN OVER HALSE DICHTERS
  • HALLENAARS EN HUN FUNCTIES BIJ LITERAIRE TIJDSCHRIFTEN
  • "ZIJ HOEVEN NIET TE WETEN HOE IK TREUR. / ALLEEN IN MIJN GEDICHTEN BLOEDT DE WONDE." [over de poëzie van Jan van den Weghe]
  • DIT HUIS HEEFT GELEEFD. DIT HUIS HEEFT DOEN LEVEN. [over het gedicht
  • BOGAARDEN WAAR METER DE VELDEN LIEFHAD [over het gedicht
  • WAT MIJ BEPAALT, ZIJN VINGERS. LETTERS. WAT MIJ BEPERKT, ZIJN LETTERS. VINGERS. [een ars poeticia]
  • HALLENAARS (EN STREEKGENOTEN) OVER BRUSSEL
  • KWETSBAAR EN VERSTOTEN TUSSEN BROKSTUKKEN [over de poëzie van Rik Wouters]
  • LOUIS PAUL BOON OP DOORTOCHT IN HALLE [over "Dorp in Vlaanderen"]
  • HALSE DICHTERS IN DICHTBUNDELS OVER HALLE
  • ONGHEVIIIEN* VERWOORDEN EEN OUDE STAD DIE BLIJFT LEVEN [gidsen in Halle aan de hand van poëzie]
  • BLOED DRUIPT WAAR HET NIET GAAN KAN [over mijn belangstelling voor poëzie]
  • WAT BEN IK / WAT DOE IK*
  • COPYRIGHT
  • EEN VERANTWOORDING, VOOR ZOVER DAT NOODZAKELIJK IS
    pogingen tot archiveren, verklaren en interpreteren
    “HALLE IN DE LITERATUUR” wil “pogingen tot archiveren, verklaren en interpreteren” ondernemen. Aandacht wordt besteed aan literatuur over en in Halle door Hallenaars en anderen in het Nederlands en andere talen. Onder literatuur wordt poëzie, proza, toneel en literaire kritiek verstaan, met een bijzondere aandacht voor poëzie, liefst niet verschenen in uitgaven in eigen beheer. Onder Halle wordt de stad van vóór de fusie verstaan. Dialect- en jeugdliteratuur komen niet in aanmerking. Thriller- en misdaadfictie wordt niet als literatuur beschouwd. De weblog staat voor iedereen open: verbeteren van foute informatie; vervolledigen van onvolledige informatie; signaleren van interessante items; leveren van eigen bijdragen voor zover ze in het kader van “Halle in de literatuur” passen; ... Medelingen zullen in deze tekst die steeds onder de titel van de weblog verschijnt, afgedrukt worden. Een initiatief van de literaire en kunstvereniging "Xarnego" uit Halle, waarvan letterkundige Rik Wouters voorzitter is.
    14-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.NICOLE VAN OVERSTRAETEN IN HAAR QUEESTE NAAR DE VROUW EN DE DICHTERES IN ZICHZELF [een interview]

    RW [= Rik Wouters]: Nicole, in 1989 verscheen "De dagen van de winter", je 1ste dichtbundel. Je was dan al 43 jaar. Waarom ben je pas zo laat gedebuteerd?
    NVO [= Nicole Van Overstraeten]: Katelijne Swaelens [voordrachtkunstenares en lerares voordracht aan de Servaisacademie, RW] zei het na de uitreiking van de Poëzieprijs Stad Halle 2001 [30 maart 2001, RW] heel treffend: "Er gebeurt iets met vrouwen als ze ongeveer twintig zijn." Heel opvallend toch: bij de jongeren zijn het vooral meisjes die poëzie schrijven; in de categorie volwassenen zijn het vooral jongens en mannen. Bij mij is hoogstwaarschijnlijk ook 'iets' gebeurd. Zoals vele jongeren heb ik vóór mijn twintigste wel enkele gedichten gepleegd. Ik herinner mij bijvoorbeeld (ik moet toen net zeventien geweest zijn) dat ik tijdens de examens in de studiezaal van de toenmalige Rijksnormaalschool te Laken een gedicht liet circuleren met als titel "yellow birds". In de vroege jaren '70 kon ik, door toedoen van Ann Walravens, dochter van Jan Walravens [literair criticus en theoreticus van de "Vijftigers", de Vlaamse experimentelen, RW], enkele gedichtjes (die geschreven waren eind jaren ‘60) publiceren in het literaire tijdschrift van de V.U.B.: "Enclave". Ik moet dan ongeveer vijfentwintig geweest zijn. Maar daarna, tot in 1989: niets meer, geen enkele publicatie. Maar ik hield wel koppig dagboeknotities bij.

    RW: Op je 16de schreef je dus al gedichten. Waarom echter deel je me niet mee waarom je 1ste bundel pas in 1989 verscheen? De lezer en ik hadden er nochtans graag een antwoord op gehad. Je zegt wel dat je vanaf 1963 tot 1989 dagboeken bijhield. Niet toevallig heeft een van je afdelingen "dagboek" als titel. Moet de lezer je poëzie beschouwen als een doorslag van je leven, als een doorgedreven schrijven aan dat ene 'dagboek'?
    NVO: Beste Rik, eigenlijk stel je me nu 2 vragen tegelijk. Ik zal ze dus alletwee beantwoorden. Waarom het tot 1989 geduurd heeft voor ik een bundel heb gepubliceerd? Wel, je kunt het vreemd vinden of niet, vanaf mijn 'debuut' in "Enclave" tot de jaren ‘80 was ik me er niet van bewust dat het voor mij mogelijk was mijn 'gedichten' in 'een boekske' uit te geven. Ik wist niet hoe 'zoiets' in zijn werk ging, ik voelde me ook niet zelfzeker genoeg om ook maar aan uitgeven te denken. Niet vergeten: in die jaren bestond "Upsilon" [Halse literaire vereniging gesticht in 1989 waarvan NVO medeoprichter en sinds 2001 medevoorzitter is, RW] nog niet. Officiële begeleiding of belangstelling voor poëzie -en dan nog geschreven door een vrouw- waren ongeveer onbestaande. Die indruk had ik toch. Ik herinner mij, toen ik na mijn studies -in die voor een jonge vrouw 'zeer moeilijke periode van integratie in het werkelijke leven'- begon uit te gaan in Halle ik het gevoel had niet al te veel 'au sérieux' genomen te worden met mijn 'literaire persoonlijkheid'. Je moest wel gek zijn om je aan gedichten te interesseren. Nu bestaat dat gevoel nog altijd trouwens. Soms voel ik me 'een vrouw in de woestijn'. Midden jaren ‘80 maakte ik een zware levensfase door, met 'schrijnende en definitieve ervaringen'. Mijn beide ouders lagen op sterven, mijn eerste huwelijk was kapot en ik had, door allerlei besparingsmaatregelen in het onderwijs, geen 'baan' meer. In die periode, of liever kort nadien, heb ik dan, via Gerrie Dehaag, kunnen uitgeven bij Dilbeekse Cahiers en heb ik kennis gemaakt met jou. Of hoe een dubbeltje rollen kan. Het antwoord op je tweede vraag kan kort zijn: ja, natuurlijk. Toch is mijn poëzie maar één facet van mijn persoonlijkheid, één genster van mijn innerlijk vuur, van mijn levenskracht en mijn gedrevenheid.

    RW: Je poëzie kan dus gelezen worden als een dagboek. Het is dan ook niet meer dan logisch dat de 'ik' al dan niet expliciet in al je gedichten aanwezig is. Doorheen je 3 bundels evolueert 'ik'. In je 1ste bundel is 'ik' "een ijsgekoelde vrouw" die "spotlustig en wreed" (p. 27) is, een "dodelijke [...] libel [die] verpletter[t] jullie allen" (p. 28) en iemand die "de verschrikkelijke sneeuwman" (p. 29) huwt. In die 1ste bundel verandert 'ik' bijna niet. In "Jagen" komt daarin verandering. 'Ik' is in staat om "lief" (p.11) te hebben. Toch is ze bang om gevoelens vrij te geven: "ik moet [immers] nog veel bedachtzamer / leren leven, nog veel behoedzamer" (p. 13). Iets later word je realistisch wanneer je beseft dat "ook ik [...] eens doodgaan" zal en "redelijker" (p.25) wordt. In Sapkracht", je 3de bundel, lijkt het of 'ik' eindelijk begint te leven. Naar het einde van die bundel toe echter lijkt ‘ik’ zich -in zichzelf?- te verliezen: "waar zijn mijn handen? (p. 36) en het erg paniekerige "mijn vingers, waar zijn mijn vingers?" (p. 37). Vanwaar die evolutie? Is er een parallel met je ware leven?
    NVO: Oeps! Gebruik ik zo dikwijls de ik-vorm in mijn gedichten? Wijst dit op een ver doorgedreven egocentrisme? Ik moet eerlijk bekennen dat ik al sinds jaren 'bang' ben om, naar buiten toe, egoïstisch of egocentrisch over te komen. Sinds ik het ego-gevoel bij mezelf heb ontdekt, probeer ik mijn woorden en daden -hoe moeilijk en onnatuurlijk dit ook is- altijd bij te sturen. Niet te egocentrisch schrijven, niet al te egoïstisch handelen. Waarom ik dit doe? Ik lijk wel gek! Iedereen is per slot van rekening een dikke egoïst! Alleen beseffen de meeste mensen niet hoe zij in hun denken en handelen door en door egocentrisch zijn en hoe transparant zij dit ook aan de buitenwereld tonen. Daarom vind ik schrijvers -en mezelf dus ook- eerlijker dan andere mensen: zij komen er tenminste glad voor uit, dat zij steeds met zichzelf bezig zijn! Alle gekheid op een stokje: doorheen de gedichten die over de transformatie van mijn 'ik' vertellen, druk ik, zoals je zelf hebt opgemerkt, het 'eeuwig wervelen' uit, de voortdurende verandering, het besef dat niets blijft ‘zoals het is’. Mensen veranderen voortdurend. Ik probeer hoogstwaarschijnlijk in mijn gedichten -en soms gaat dit automatisch, zonder enige 'bijsturing'- nauwlettend die veranderingen in mijn persoonlijkheid waar te nemen en te verwoorden. Poëzie is dus voor mij een vorm van zelfanalyse, het opschrijven van steeds wisselende stemmingen, opvattingen en attitudes tegenover het leven en mijn medemensen. Misschien in de ijdele hoop meer inzicht te verwerven in het grote mysterie dat het leven is, misschien om het gevoel te krijgen dat ik 'toch iets in de pap te brokken heb', dat ik niet zomaar een pluimpje ben dat vliegt in de wind. Eigenlijk wil ik meesterschap krijgen over mijn leven, de dingen beheersen en voorzien, vrij zijn. Maar in mijn laatste bundel "Sapkracht" heb ik in het gedicht "pauwenvrouw" duidelijk de nadruk gelegd op mijn 'angst' voor 'het verlies van mezelf in mezelf'. Want de weerzinwekkende eigenwaan die aanwezig is in iedereen en dus ook in mij, mondt altijd uit in het niets, in de vergankelijkheid en de dood. Het is een valse waarde. Liefde, jezelf voortdurend durven wegschenken (aan iets, aan iemand) is belangrijker.

    RW: Jaren geleden ben je gehuwd geweest met een Japanner. In de negentiger jaren ben je getrouwd met Ahid, een Palestijn. Het zal dan wel geen toeval zijn dat in het 1ste gedicht van je 1ste bundel de man reeds opdoemt: "van zeelui / heb ik altijd / heel veel gehouden" (p. 6). Naast de vrouw, jezelf dus, is de man een vertrouwd, steeds weerkerend personage in je werk. Meer zelfs, hij bepaalt je leven, "de richting van mijn vingers" (bundel 1, p. 19). Nu eens haat je hem, "de verschrikkelijke sneeuwman" (bundel 1, p. 29), "met al mijn lippen / mijn handen mijn vingers / mijn ander geheim." (bundel 1, p. 25), dan weer aanbid je hem, "een bed vol rozen" (bundel 1, p. 33). Ondanks alles, alles wat hij je aangedaan heeft en aandoet, "desondanks ben jij mijn liefste" (bundel 2, p. 14). Soms lijkt hij niet echt om je te geven: het kan hem immers "allemaal geen bal (lees: barst) / meer schelen" (bundel 2, p. 23). Ondanks die bemoeizucht, die liefde, die desinteresse "gebeurde het dat wij met vrienden / de nazomer vierden". (bundel 2, p. 43). Toch is het ook weer hij die je bewegingsvrijheid beperkt, zelfs aan banden legt. Je stelt je immers de vraag "waarom [hij] knipte […] mijn staart" waarop "Ik was trots" (bundel 3, p. 38). Terloops, je omschrijving, "mannen praten zachtjes, jagen" (bundel 2, p. 34), vind ik subliem. Waarvan die ambigue houding tegenover
    de man?
    NVO: Wat betreft mijn 'exotische huwelijken' wil ik het volgende opmerken: sinds ik de biografie van Arthur Rimbaud heb gelezen, heb ik meer inzicht gekregen in mijn leven. Ook hij had het in zijn jeugd op allerlei gebieden moeilijk met zijn omgeving. Ook hij wou vluchten voor de werkelijkheid. Later is hij naar Afrika gereisd en is hij, indien ik me niet vergis, verliefd geworden op een Ethiopische vrouw. De parallel die ik met mijn leven trek, is duidelijk: als jonge vrouw was ik ook heel romantisch: dromen over verre landen was voor mij een middel om de werkelijkheid draaglijker te maken. Daarbij geraakte ik tijdens mijn studies ook enorm geïnteresseerd in het Oosten. Vandaar misschien dat ik emotioneel in 'verre landen' ben terechtgekomen. Wat je uiteindelijke vraag betreft over mijn ambigue houding tegenover 'de man', wil ik het volgende zeggen: ik weet niet of ik mij tegenover een man anders dan ambigu zou kunnen gedragen. De man is mij in wezen vreemd. Hij staat symbool voor de samenleving, de wereld. Hij is de andere. En zei Sartre niet: 'L' enfer, c'est les autres'? Ik heb mij altijd ingespannen om naar die 'anderen' toe te gaan, om erbij te horen. Maar al heel vlug ontdekte ik dat erbij horen, zijn zoals de anderen, verdomd moeilijk was. Relaties waren pijnpunten. De Engelse schrijfster Jean Reys laat in een van haar verrukkelijke romans haar vrouwelijk personage op bijna verontschuldigende toon zeggen: 'Je suis une cérébrale'. Als je in deze wereld een te cerebrale persoonlijkheid hebt, als je te veel wegzinkt in je dromen, in je geestelijke esbattementen, heb je last met de werkelijkheid, de anderen dus. Je wordt verkeerd begrepen en als vrouw ook zeker niet aanvaard door 'de man'. Het is alsof er zich een rookgordijn tussen jou en de wereld bevindt; relaties lijken onmogelijk. Ik heb ook altijd gevonden dat 'de man' behept is met eigenschappen en karakteristieken die mij telkens weer verbazen. Ik vraag mij bijvoorbeeld af hoe hij er in geslaagd is in onze samenleving zo'n machtspositie te verkrijgen. Heeft hij die plaats veroverd door gebruik te maken van geweld, werkkracht, intelligentie, beoordelingsvermogen, charme, intuïtie, ...? Ik hoop op die vraag ooit eens een sluitend antwoord te vinden, maar ik ben ervan overtuigd dat vrouwen daar ook voor iets tussen zitten. Hebben zij er wel genoeg aan gedaan om zich blijvend te bekwamen -geestelijk en lichamelijk- in plaats van zich te nestelen in hun positie van 'veelkleurig aanhangsel'?

    RW: Dat 'vrouw' en 'man' 2 thema's zijn die je poëzie determineren, is duidelijk komen vast te staan. Je poëzie is qua inhoud echter rijker en voller dan dat. Deel me eens -Liefst beknopt.- mee welke andere themata in je gedichten aanwezig zijn.
    NVO: In mijn eerste bundel "De dagen van de winter" heb ik willen vertellen hoe bang ik wel ben van de liefde, van de confrontatie met 'de andere'. In mijn tweede bundel "Jagen" en in mijn derde bundel "Sapkracht" heb ik dit thema verder uitgewerkt. In beide bundels heb ik elke cyclus laten voorafgaan door een citaat dat eigenlijk de thematiek inleidt van de gedichten die in die cyclus zijn verzameld. De citaten zijn afkomstig uit werk van dichters en schrijvers die mij de weg hebben gewezen naar wat mij in dit leven boeit. Geweld, manipulatie en misleiding zijn in alle menselijke relatievormen duidelijk aanwezig. In "Sapkracht" speel ik zelfs met de gedachte dat mensen 'eetbaar' zijn: het samenleven met anderen is soms zo schrijnend dat het gevaar bestaat dat de ene mens de andere verorbert, opeet dus, zoals bij de koppensnellers, met de bedoeling zich de ziel van de andere eigen te maken. Eigenlijk wil ik met mijn poëzie een vertwijfelde poging wagen om juist de fragiliteit, het zachte, het breekbare in de mens te vrijwaren. Teveel wordt in dit bestaan (en ook in de literatuur) de nadruk gelegd op kracht en geweld. Nochtans is de mens alleen maar volledig menselijk als hij zich ook van zijn zwakheid bewust is, als hij (of zij) het tere in zich -en ook in de andere- toelaat. Hou ouder ik word, hoe meer bovengenoemde fragiliteit mij bezighoudt. Ondanks onze heftige esbattementen eindigen we allemaal als 'een zwamvlok, een wolkje compost'. De dood is de grote vernieler, de dood is onontkoombaar. In mijn teksten heb ik dus ook hier en daar aandacht voor vergankelijkheid, alhoewel dit thema voor mij niet obsessioneel is. Want het is een natuurlijke zaak dat aan dit leven, hoe krachtig en fel het ook is geweest, een einde komt. In mijn derde bundel heb ik ook -in mijn gedichten over Halle- een poging gedaan om landschappen, decors te beschrijven. Eigenlijk kan ik zeggen -en nu citeer ik woorden van Edward Hopper, een van mijn favoriete schilders- dat "wat ik werkelijk heb willen schilderen, het licht is op de gevels van de huizen". Ook Edward Hopper beweert dat ‘de mens hem vreemd is’. Maar anders dan Hopper laat ik de mensen wél gesticuleren en grimassen maken in die landschappen. Ik laat -voorlopig althans- het licht ook nog op hen schijnen, zodat ze als het ware transparant worden, niet alleen ten opzichte van de buitenwereld, maar ook ten opzichte van zichzelf.

    RW: Voel je je in Halle als dichteres gekend, misschien zelfs erkend?
    NVO: Dank zij Upsilon en de aandacht van mijn vrienden-dichters, en in het bijzonder jij, heb ik aanneembare redenen om te zeggen dat ik in Halle door een kleine, misschien selecte groep van 'kenners' gewaardeerd word. Ook Halle lijkt initiatieven te nemen om poëzie -en dus ook de mensen die met poëzie bezig zijn- te willen opwaarderen. De Halse poëziewedstrijd (oorspronkelijk opgestart door de vzw Halle 2000, op initiatief van Upsilon) is sinds dit jaar overgenomen door het Stadsbestuur. Hopelijk krijgen wij naar de toekomst toe de nodige steun en aandacht om onze projecten -en die zijn er- in verband met literatuur te verwezenlijken.

    RW: Werk je aan andere gedichten over Halle? Verschijnt er binnenkort een 4de bundel van je?
    NVO: Eigenlijk heb ik nog heel wat onafgewerkte tekstjes, nota's en gedichten -en veel van die 'schrijfsels' bevatten 'sporen' van ervaringen hier in Halle- in mijn bureauladen liggen, die met een beetje goede wil tot een cyclus verhalen of gedichten kunnen herwerkt worden. Maar hoe meer ik schrijf, hoe kritischer ik mijn teksten bezie: nooit ben ik nu eens écht tevreden. Ik schrap en ik schrap en bewerk. Mijn grootste moeilijkheid is, vind ik nog altijd, een gebrek aan eenvormigheid. Of liever: ik heb de samenhang tussen de dingen die ik de laatste tijd schrijf, nog niet ontdekt. Misschien heeft het ook te maken met bepaalde elementen in mijn persoonlijk leven, die voor mij op dit ogenblik nog niet heel duidelijk zijn. En ik ben er me ook meer en meer van bewust dat veel van mijn ervaringen onzegbaar zijn. Ik worstel nog altijd met de vraag: is literatuur nu echt of onecht? Droom ik de werkelijkheid of is wat ik schrijf de 'echte' werkelijkheid? Of een stukje werkelijkheid? Voor ik aan een bundel denk, wil ik opnieuw klaarzien in die dingen.

    RW: Tot slot enkele vraagjes over "Upsilon" waarvan je sinds kort voorzitter bent. Hoe komt het dat er steeds weinig volk is op haar activiteiten; zelfs burgemeester en schepenen laten zich niet zien. Is dit een domper op de werking van de vereniging of mag er in de nabije en verre toekomst een en ander verwacht worden?
    NVO: Dat er weinig volk komt op de activiteiten van Upsilon, is niet zo uitzonderlijk. In kleinere Vlaamse steden is de belangstelling voor literatuur (en zeker voor de activiteiten van literaire genootschappen) niet zo denderend. Daarom juich ik het toe dat het Stadsbestuur zich over de Halse poëzieprijs heeft ontfermd. De laatste reeks activiteiten van Upsilon (het literair salon bijvoorbeeld) vind ik een succes. Jouw inspanningen om Upsilon op Internet kenbaar te maken, zijn een schitterend initiatief. Natuurlijk hebben we vooral tijd, middelen en mankracht nodig om Upsilon als vereniging verder uit te bouwen. Poëzie kan echter toegankelijker gemaakt worden. De wijze van aanbieden is belangrijk. Zelfs 'moeilijke' poëzie kan gesmaakt worden door een groter publiek als men de mensen de tijd laat om poëzie te ‘degusteren'. In die zin vind ik dat Upsilon concrete inspanningen moet doen om bijvoorbeeld een 'dag van de poëzie' te organiseren, in samenwerking met andere verenigingen. In Nederland en ook op bepaalde plaatsen in Vlaanderen was 'de gedichtendag' (25 januari 2001) een groot succes. Om te besluiten wil ik iedereen die dit interview leest, de verzekering geven dat Upsilon zich naar de toekomst toe zal blijven inspannen om poëzie in alle toonaarden en op alle momenten te promoveren tot een schitterend feest!

    Bibliografie van Nicole Van Overstraeten
    -De dagen van de winter. Dilbeekse Cahiers, Dilbeek, 1989 [poëzie].
    -Jagen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1997. Verschenen als: Casitacahier 2 [poëzie].
    -Sapkracht. Upsilon, Halle en Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1999. Verschenen als: Casitacahier 6 [poëzie].

    Over Nicole Van Overstraeten
    -Rik Wouters. Schaamteloos en puur als ik ben. [over de dichtbundel Jagen van Nicole Van Overstraeten]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1997. Verschenen als: Casita de la soledad-cahier 1.
    -Rik Wouters. Op een wiebelende evenwichtskabel [Over het gedicht "Aan César Vallejo" uit "Jagen". In: Rik Wouters. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Bedenkingen bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997). Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1997. Verschenen als: Casita de la soledad-cahier 2.

             
    Verschenen in: Argusogen [e-mailtijdschrift], nr. 4, 28 april 2001.

    Rik WOUTERS



    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail *
    URL
    Titel *
    Reactie *
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Archief per maand
  • 03-2008
  • 12-2006
  • 09-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!