HALLE IN DE LITERATUUR DOOR RIK WOUTERS
Zoeken in blog

Inhoud blog
  • JAN VAN DEN WEGHE (dinsdag 17 mei)
  • PUBLICATIE VAN EEN DICHTBUNDEL
  • DICHTENDE HALLENAARS: DICHTBUNDELS EN POËTISCHE KRITIEKEN EN ONDERSCHEIDINGEN
  • DICHTBUNDELS VAN HALLENAARS IN DE HALSE BIBLIOTHEEK
  • LOUIS PAUL BOON, "HET GEUZENBOEK" EN HALLE
  • ODE AAN DE DICHTKUNST, NAAR AANLEIDING VAN DE VOORSTELLING VAN DE DICHTBUNDEL "CODE ONBEKEND" VAN PIETER DELEN" [een toespraak]
  • INTERVIEW MET GHISLAIN LAUREVS
  • OVER "DE DAGEN VAN DE WINTER" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [1] [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]
  • HALSE DICHTERS AL DAN NIET IN DETAIL BESPROKEN DOOR (LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN
  • OVER "JAGEN" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]
  • KUNST DURVEN VELEN SLECHTS TE FLUISTEREN
  • LAUREYS, EEN NIET-CONFORME CONFORMIST? [een toespraak bij de voorstelling van een essay]
  • NICOLE VAN OVERSTRAETEN IN HAAR QUEESTE NAAR DE VROUW EN DE DICHTERES IN ZICHZELF [een interview]
  • DRANG NAAR EN DWANG DOOR HET WOORD [over het "Gedicht voor mezelf" van Rik Wouters]
  • (LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN OVER HALSE DICHTERS
  • HALLENAARS EN HUN FUNCTIES BIJ LITERAIRE TIJDSCHRIFTEN
  • "ZIJ HOEVEN NIET TE WETEN HOE IK TREUR. / ALLEEN IN MIJN GEDICHTEN BLOEDT DE WONDE." [over de poëzie van Jan van den Weghe]
  • DIT HUIS HEEFT GELEEFD. DIT HUIS HEEFT DOEN LEVEN. [over het gedicht
  • BOGAARDEN WAAR METER DE VELDEN LIEFHAD [over het gedicht
  • WAT MIJ BEPAALT, ZIJN VINGERS. LETTERS. WAT MIJ BEPERKT, ZIJN LETTERS. VINGERS. [een ars poeticia]
  • HALLENAARS (EN STREEKGENOTEN) OVER BRUSSEL
  • KWETSBAAR EN VERSTOTEN TUSSEN BROKSTUKKEN [over de poëzie van Rik Wouters]
  • LOUIS PAUL BOON OP DOORTOCHT IN HALLE [over "Dorp in Vlaanderen"]
  • HALSE DICHTERS IN DICHTBUNDELS OVER HALLE
  • ONGHEVIIIEN* VERWOORDEN EEN OUDE STAD DIE BLIJFT LEVEN [gidsen in Halle aan de hand van poëzie]
  • BLOED DRUIPT WAAR HET NIET GAAN KAN [over mijn belangstelling voor poëzie]
  • WAT BEN IK / WAT DOE IK*
  • COPYRIGHT
  • EEN VERANTWOORDING, VOOR ZOVER DAT NOODZAKELIJK IS
    pogingen tot archiveren, verklaren en interpreteren
    “HALLE IN DE LITERATUUR” wil “pogingen tot archiveren, verklaren en interpreteren” ondernemen. Aandacht wordt besteed aan literatuur over en in Halle door Hallenaars en anderen in het Nederlands en andere talen. Onder literatuur wordt poëzie, proza, toneel en literaire kritiek verstaan, met een bijzondere aandacht voor poëzie, liefst niet verschenen in uitgaven in eigen beheer. Onder Halle wordt de stad van vóór de fusie verstaan. Dialect- en jeugdliteratuur komen niet in aanmerking. Thriller- en misdaadfictie wordt niet als literatuur beschouwd. De weblog staat voor iedereen open: verbeteren van foute informatie; vervolledigen van onvolledige informatie; signaleren van interessante items; leveren van eigen bijdragen voor zover ze in het kader van “Halle in de literatuur” passen; ... Medelingen zullen in deze tekst die steeds onder de titel van de weblog verschijnt, afgedrukt worden. Een initiatief van de literaire en kunstvereniging "Xarnego" uit Halle, waarvan letterkundige Rik Wouters voorzitter is.
    13-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ODE AAN DE DICHTKUNST, NAAR AANLEIDING VAN DE VOORSTELLING VAN DE DICHTBUNDEL "CODE ONBEKEND" VAN PIETER DELEN" [een toespraak]

    Je weet, Pieter, dat ik dichter ben, geen wiskundige; toch weet ik dat Poëzie = literatuur². Literatuur = kunst². Kunst = cultuur³. Poëzie = structuur van woorden = taal = communicatie. Taal is niets anders dan een gesproken of geschreven tekst. Poëzie is een geschreven tekst. Poëzie wordt gelezen door ...; ja, wie leest er nu poëzie? Waarom stelt poëzie zoveel problemen?

    -o-o-o-

    Een tekst is een combinatie van woorden die schijnbaar een gestructureerd geheel vormen. Hoofdzaak is een mededeling eenvormig en neutraal over te brengen. Poëzie is een combinatie van woorden die schijnbaar niet bij elkaar horen. Ze is een vermenigvuldiger van betekenissen. Tekst en poëzie zijn dus allebei combinaties, collages van woorden. De tekst, dagelijkse omgangstaal, legt taal aan banden. De poëzie geeft taal de grootst mogelijke vrijheid.
    De lezer is echter niet gewoon om met vrijheid om te gaan en aanvaardt de poëzie niet. Poëzie wordt als een overbodig iets beschouwd. Ze wordt door de buitenstaander, die de lezer wel altijd blijven zal, zelfs als daad van verzet tegen de maatschappij beschouwd, alleen maar omdat de poëzie lak heeft aan conventies.
    Ik moet opletten, Pieter, ik zie verschillende personaliteiten die van kaas stilaan smaak krijgen, verbaasd opkijken. Ik heet u welkom, geachte bekendheden. Laat ik ook de gewone mensen, mevrouwen, mijne heren, niet vergeten. Ach ja, er zijn ook letterkundigen: welkom, beste collega's. Blijf, blijf toch. Mijn verhaaltje, mijn ode aan de dichtkunst moet nog beginnen. Weet wel dat ik steeds gelijk heb wanneer het over poëzie gaat.
    Poëzie is niet alleen vermenigvuldiger van betekenissen. Ze is allesomvattend en poly-interpretabel. In het gedicht gaat het woord een eigen bestaan leiden. Het woord krijgt een andere zin.
    De lezer echter begrijpt dat woord niet. Toch ligt al wat de dichter wil zeggen, zomaar voor het rapen. De enige inspanning die de lezer moet doen, is lezen. Het doet me pijn, Pieter, om het woord inspanning te gebruiken wanneer ik het over poëzie heb. Toch ziet de lezer op tegen wat hij de inspanning van het lezen en herlezen noemt. Hij heeft nooit geleerd om verbanden te leggen en af te leiden. Hij is niet in staat om te interpreteren en 'sleutels' of ‘symbolen' in zijn eigen taal om te zetten.
    De dichter heeft nochtans veel te bieden. Hij legt verbanden bloot. Hij kijkt vrank en vrij rond. Hij heeft de gave om te ordenen, om het leven te vatten en het tot de meest elementaire dingen terug te brengen. Over deze basiselementen, die eenieders leven uitstippelen en bepalen, wil de dichter communiceren.

    -o-o-o-

    Wij, Pieter, wij weten dat dichten meer is dan een dagtaak. De dichter is een onvermoeibare spieder, die observeert, interpreteert, afweegt en concludeert. De lezer die dit beseft en het werk van de dichter op dezelfde wijze benadert, zal deelgenoot van de dichter worden. Belangrijk is dat de lezer een situatie creëert die gelijkenis vertoont met die van de schrijfact: stilte die voor de noodzakelijke concentratie zorgt.
    Poëzie is meer dan een dagtaak. Ook het lezen van de poëzie moet zo opgevat worden. Een gedicht kan niet gelezen worden om een vrij kwartiertje mee op te vullen. Poëzie is niet vrijblijvend.
    Poëzie is ook niet werkelijkheidsschuw. Heeft Gabriel García Marquez niet ooit verklaard dat zijn rol als literator (...) hem kennelijk te pretentieus en vrijblijvend is. Geen schrijver heeft zo categorisch geweigerd de fictie in zijn boeken op te eisen als vrucht van zijn verbeelding. Het grootste compliment dat men een dichter kan maken, is misschien wel de erkenning (...) van het werkelijkheidsgehalte in zijn werk.

    -o-o-o-

    Welke plaats neemt de dichter in de kunstwereld in? Al te vaak worden wij, Pieter, gesitueerd in het randgebied van de literatuur, in de marginaliteit van de kunst. Waarom toch?
    Zoals iedereen interpreteert de dichter de, een, zijn werkelijkheid op een individuele en eigen-zinnige wijze, met koppelteken tussen "eigen" en "zinnig". Daarvoor gebruikt hij het woord. Meer zelfs: slechts híj bedient zich van het woord alleen.
    Poëzie is de meest pure vorm van kunst. Andere kunstenaars, die gebruik maken van doek, verf, muzieknoten, hamers en beitels of nog andere attributen, hebben het woord nodig om hun kunstwerken te benoemen en hun kunst te omschrijven. Kan het dan verwaand klinken om te beweren dat er zonder taal geen kunst kan zijn!

    -o-o-o-

    Jullie, beste aanwezigen, weten misschien dat ik dichter ben, geen wiskundige; toch weet ik dat poëzie cultuur tot de zoveelste macht is. Waarom? Omdat poëzie niet meer, maar ook niet minder kan zijn dan de meest zuivere cultuur- en kunstvorm. Geloof me op mijn woord. Weet dat ik de waarheid spreek telkens als ik het over poëzie heb.
    Weet dat de dichter de enige kunstenaar, de enige mens is die consequent blijft en nooit zwicht of toegeeft.

    Uitgesproken in november 1998 in café "Den Dome", Basiliekstraat te 1500 Halle tijdens de voorstelling van de dichtbundel "Code onbekend" van Pieter Delen.

    13-09-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    12-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.INTERVIEW MET GHISLAIN LAUREVS

    RW (= Rik Wouters): Eerst dé klassieke vraag: hoe ben je ertoe gekomen gedichten te schrijven?
    GL (= Ghislain Laureys): In feite is dit te danken aan mijn moeder, die in 1941 ter gelegenheid van de gouden bruiloft van mijn grootouders erop aandrong als huldeblijk eens iets in verzen te schrijven.

    RW: Dit gelegenheidsgedicht zou dus het aansteken van de ‘poëtische lont’ geweest zijn. Het lijkt me wel zonderling dat een eerste gedicht zo'n gevolg heeft gehad. Kan jij daar een verklaring voor geven?
    GL: Op dat bruiloftsfeest heeft het voordragen van dat gedicht van mijn grootouders. 2 gelukkige mensen gemaakt. Anderzijds was het ook bij de andere familie in goede aarde gevallen. Resultaat: lofbetuigingen en aansporingen om verder te doen. Later echter vond ikzelf het gedicht een gerijmel van jewelste.

    RW: Die aanmoedigingen om verder te doen hebben dus zeker hun resultaat gehad?
    GL: Inderdaad! Ik ben doorgegaan met verzen schrijven. Verdere contacten met mensen uit het onderwijs brachten me, met gepaste literatuur, op een beter spoor. Ik was amper 17 wanneer mijn eerste ‘degelijke probeersels’ in het toenmalige plaatselijke weekblad "Het Nieuws van Halle" verscheen. In 1 jaar tijd heb ik mijn eerste bundel "Morgenrood" geschreven.

    RW: "Morgenrood" verscheen in 1943. Midden in de oorlog. Leverde dat voor jou geen problemen op?
    GL: Mijn grootste handicap was het feit dat ik bijna onmiddellijk na het verschijnen ervan werd opgeëist door de bezetter om naar Duitsland te gaan werken. Ik ben echter tot en met de bevrijding bij familie in Sint-Martens-Lennik ondergedoken. Mijn bundel "Morgenrood" is zelfs -door onwetendheid- uitgegeven zonder toestemming van de bezetter, wat zware sancties voor gevolg had kunnen hebben.

    RW: Hoe heb je dan je eerste stappen naar de zuivere poëzie toe gezet?
    GL: Na het schrijven van mijn eerste dichtbundel geraakte ik stilaan overtuigd de gave der dichtkunst te bezitten. Toch voelde ik sterk aan dat er nog iets ontbrak om mij op het vlak van de zuivere letterkunde aan te dienen, nl. iemand met kennis van zaken om me met raad en daad bij te staan. Ik heb het toen gewaagd me in betrekking te stellen met de 2 voornaamste critici van dat ogenblik: Albert Westerlinck van "DW&B" en Jan Schepens van "De Vlaamse Gids". Van de nieuwe generatie was het Remi Boeckaert van "Arsenaal", die zich over mij ontfermde.

    RW: Waaruit bestonden die goede richtlijnen?
    GL: Omdat ik van nature uit begaafd scheen te zijn met een lyrisch accent hebben ze me vooreerst de techniek van het klassieke vers bijgebracht: rijm, metrum, ritme, klank en vorm. Theoretisch gezien klonk dat in het begin wondermooi. Doch de praktijk ervan was ongewoon moeilijk. Voor mij althans! De eerste gedichten die ik hen ter beoordeling en verbetering opzond, werden mij steeds onherkenbaar toegetakeld teruggestuurd. Menig keer om de moed bij te verliezen. Ik heb echter koppig volgehouden! En ... als het ware onverwacht, begon ik opeens op eigen beentjes te lopen. Het is een strenge en harde leerschool geweest waaraan ik veel te danken heb. Wat me daarvan nu nog toepasselijk blijft, is het feit dat ik zeer kritisch sta tegenover eigen werk.

    RW: Op het einde van de jaren '40 werd je gevraagd om redacteur te worden van "Arsenaal... Dit betekende je eerste officiële contact met de literaire wereld.
    GL: Inderdaad! Dat was mede met mijn Halse vriend en letterkundige Jan van den Weghe. Wij werden er in de gelegenheid gebracht van dichtbij kennis te komen maken met mensen van "Arsenaal".

    RW: Rond de jaren '50 werden veel van je gedichten in tijdschriften en bloemlezingen opgenomen en bedacht met literaire onderscheidingen. Daarna blijf je jaren zwijgen. Pas sinds 1970 verschijnen er weer gedichten van je. 2 vragen: (1) Hoe verklaar je dat er gedurende ongeveer 20 jaren minder aandacht is geweest voor de poëzie? (2) Is het toeval dat de hernieuwde aandacht ervoor samenvalt met de opkomst van het Nieuw-Realisme en de Neo-Romantiek?
    GL: In die 20 jaren waarover je het hebt, beleefde de poëtische wereld een ware overstroming van atonale en experimentele poëzie. Gezien ik deze losgebroken furie in geen enkel opzicht in overeenstemming kon brengen met mijn eigen kunstopvattingen, heb ik gedurende die losbandige periode liever gezwegen en mij eenzaam opgesloten in mijn "ivoren toren". Op je tweede vraag moet ik in alle oprechtheid antwoorden dat de officiële herwaardering van mijn poëzie effectief te danken is aan de opkomst van de neo-romantische en neo-realistische poëzie die, niet alleen voor mij, maar ook voor vele andere vergeten traditionele dichters een ware herademing betekende.

    RW: Waarom heb je een bundel als "Het Hart van Mijn Stad" uitgegeven, waavan de inhoud voornamelijk lokaal is?
    GL: Voor een dichter is het noodzakelijk af en toe eens orde in zijn manuscripten te scheppen. Zo kwam ik op het idee ze eens allen volgens onderwerp te rangschikken. Systematisch verkreeg ik o.a. een bundel met gedichten over eigen stad en streek. Het is grotendeels aan Dr. G. Renson, oud-konservator van het Kasteel van Gaasbeek, te danken dat de bundel is verschenen. In Dr. Renson vond ik de geschikte persoon om het voorwoord te schrijven. Dat de gedichten een lokaal en regionaal karakter hebben, is vanzelfsprekend. Doch juist daarom ben ik er nu meer dan ooit van overtuigd voor mijn stads- en streekgenoten, alsook voor de bedevaarders en toeristen, een leemte te hebben opgevuld. En dat stemt me echt tevreden.

    RW: Er wordt gezegd dat je snel uit je krammen schiet telkens men het waagt je een religieus dichter te noemen. Het valt nochtans niet te loochenen dat "Het Hart van Mijn Stad" erg veel gedichten bevat die vanuit een godsdienstig gevoelen geschreven zijn. Wat is je antwoord hierop?
    GL: Uit mijn krammen schieten doe ik niet zo vlug. Doch tot degenen die me per se als religieus dichter willen afschilderen kan ik alleen maar zeggen dat ze van mij dan ook niets anders dan religieuze poëzie gelezen hebben. Wat trouwens zeer begrijpelijk is gezien de meeste ervan, bij speciale gelegenheden, gepubliceerd werden in plaatselijke weekbladen.

    RW: Mogen we hieruit besluiten dat je gedichten, die in literaire tijdschriften verschenen zijn, niet religieus-getint zijn?
    GL: Mijn christelijke opvoeding en mijn geboortestad die een echt bedevaartsoord is, hebben mijn dichterlijke gave in ruime mate geïnspireerd. Vandaar dat opvallend godsdienstig element in mijn werk, waaruit "Het Hart van Mijn Stad" is ontstaan. Dat mijn andere gedichten van het religieuze zouden afwijken, kan niet algemeen gesteld worden. Alles hangt af van het onderwerp waardoor men geïnspireerd wordt en de gemoedsgesteltenis op het kreatieve moment. En dat kan allerlei zijn. Ieder mens die nuchter redeneert en met beide voeten op de grond staat, kent wisselvallige momenten van twijfel, geloof en ongeloof; van liefde, geluk van tegenspoed, van hoop en wanhoop, van gezondheid en ziekte. Ook de onophoudelijke evolutie van de tijd, evenals het actuele wereldgebeuren, kan de dichter beïnvloeden. Een dichter is geen heilige. Een dichter is ook maar een mens, doch hij ondergaat alles veel emotioneler en intensiever: hij gaat dieper op de dingen in. Buiten dat religieuze facet zijn mijn andere gedichten van zacht-romantisch tot sterk-realistisch getint.

    RW: Je bent redacteur bij 't Kofschip en lid van de redactionele werkgroep van Litera. Zie je dat redacteurschap louter als titel of help je actief mee aan de werking van die tijdschriften?
    GL: Aangezocht worden om deel uit te maken van een redactie mag toch wel beschouwd worden als een erkenning van je talent. Het is in zekere zin ook een promotie als dichter. Anderzijds houdt het toch ook de verplichting in deze aangenomen taak gewetensvol en naar behoren te vervullen. Want een tijdschrift waar geen huishoudelijke orde heerst, is zeker gedoemd om te verdwijnen. Dit betekent dus dat men als redactioneel medewerker mede verantwoordelijk wordt gesteld voor de leefbaarheid van het tijdschrift.

    RW: De laatste jaren merk ik, wat het uitgeven van gedichten betreft, een nieuwe rage op. Meer en meer wordt er naar een "alternatieve" vorm van publicatie overgeschakeld. Ik denk aan gedichten op L.P., postkaart, sierborden, bierviltjes,... En niet te vergeten de talrijke bibliofiele uitgaven (Ieren kaft, gouden letters, beperkte oplage) die de gewone poëzieliefhebbers zich wegens de doorgaans zeer hoge aankoopprijs ervan niet kunnen aanschaffen. Hoe sta je daartegenover?
    GL: Voor wat het publiceren van poezie op postkaarten, sierborden e.d.m. betreft, sta ik er vast en zeker positief tegenover. Het is onweerlegbaar een efficiënte reclame- en propagandamiddel om poëzie in de hand van de gewone man te spelen die meteen de kans krijgt om aan te voelen wat poëzie voor hem kan betekenen. Voor wat het tweede deel van je vraag betreft, ga ik, op basis van mijn ondervinding als bibliothecaris, objectief mijn mening formuleren: de soort werken waarover je het hier hebt, worden uiteraard gerangschikt bij de luxueuse uitgaven. Het feit dat nu op onze boekenmarkt het ‘Iuxueuse boek’ niet weg te denken valt, is tengevolge de belangstelling en de vraag die er voor is. En meer dan men denken zou, zijn er boekenliefhebbers en bibliotheekbezoekers die graag een sierlijk boek met geen te kleine letters ter hand nemen omdat het veel gemakkelijker en aangenamer leest dan een pocket. Wanneer men echter enkel uitgaat van de letterkundige waarde van het werk is het zeker niet noodzakelijk zich een luxe-uitgave aan te schaffen. Gelukkig zijn er voor de minderbedeelde boeken liefhebbers meer bescheiden uitgaven op de markt verschenen zodat zelfs de wereldliteratuur onder deze vorm te kopen valt.

    RW: Ghislain Laureys, dank je.

    Verschenen in:
    -WOUTERS, Rik. Interview met Ghislain Laureys. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -WOUTERS, Rik. Interview met Ghislain Laureys. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 29-32.

    12-09-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    11-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OVER "DE DAGEN VAN DE WINTER" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [1] [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]

    Poëzie. Een magisch-geladen woord. Poëzie. Afgeleid van het Griekse werkwoord poein [uitspreken als: pojein], dat maken, doen betekent. Scheppen, creëren. Het middel bij uitstek voor de dichter om poëzie te bedrijven is het woord.
    Ter inlichting. Alle goede dingen worden bedreven: kunst, literatuur, liefde. Al de rest is zinloos. Nutteloos. bladvulsel. Alleen het ware, het essentiële, het levensnoodzakelijke is belangrijk. Of zoals Clem Schouwenaars, één van onze grootste hedendaagse dichters, nogal cru verkondigt in één van zijn prozawerken -En ik parafraseer.-: slechts de grote taken zijn van belang. Die taken: poëzie, drank, vrouwen, leven. Of hij gelijk heeft, laat ik aan de toehoorder over.
    Maar ik wijk af. Mijn bedoeling was om te proberen om te omschrijven wat het begrip poëzie bij mij oproept. Geen van de bestaande definities voldoet immers. Dat poëzie bij de gratie van het woord bestaat, lijkt me vast te staan. Of zoals Hugo Claus ergens in zijn Oostakkerse gedichten openbaart:
    Woorden, gekleurd of niet,
    Worden sleutels.
    En iets verder in hetzelfde gedicht:
    Woorden openen de beschouwing
    Als messen de huid.
    En de functie van dat woord is dubbel-zinnig. En complex. En onverklaarbaar. Het woord is het middel waarmee de dichter zich doelbewust prijsgeeft aan de nieuwsgierigheid van voyeurs. Voyeurs! Wat zijn lezers anders! Door het woord, het gedicht dringen ze het leven van de dichter binnen. Vaak lichten ze de dichter zonder enige discretie door en kleven hem ten onrechte een welbepaald etiket op. Dit laatste kan soms vernietigend zijn. Het woord is ook het middel waarmee de dichter zich afsluit van de wereld. Dit afschermen, dat evenwel niets te maken heeft met Willem Kloos' Ivoren Toren, is een bewuste daad. Immers, door hermetisch te dichten probeert de poeet de passieve lezer om te vormen tot een creatief interpreteerder. Het resultaat daarvan: de poly-interpretatie, de meer-duidigheid van het gedicht.
    En nog is dé vraag niet beantwoord: wat is de basisfunctie van poëzie? Liever dan mezelf te compromiteren zou ik een literatuurcriticus en een dichter aan het woord willen laten. Lionel Deflo: (Het) poëtisch ideaal (is) dat de dichter met een minimum aan taalmaterie, via streng beheerste, maar soepel gehanteerde verstechnische middelen, eem maximum aan zeggingskracht (...) weet te realiseren. Pieter Aerts: De dichter heeft oog voor wat voor anderen niet of niet meer bestaat. (...) Daarom is de dichter een leugenaar die nooit liegt; hij schrijft wat het onderbewuste hem dicteert.
    Als conclusie uit wat voorafgaat over zin en onzin van poëzie, zou ik nog het volgende willen zeggen. Één zaak is zeker: dichten = woorden neerschrijven = communiceren. Maar de dichter is geen bezienswaardigheid, geen museumstuk. Hij is slechts iemand die zijn indrukken, zijn visie anders verwoordt, anders uitdrukt.

    -o-o-o-

    Eigenlijk is het de bedoeling Nicole Van Overstraetens eersteling De dagen van de winter voor te stellen. Dat zou snel kunnen afgelopen zijn. Ik zou kunnen stellen dat haar bundel een verdienstelijke poging is, een beloftevolle start. Dat ze een te volgen dichteres is. En er zijn er zo weinig: beloftevolle debuten en dichteressen. Zou dit met de mannelijke bezitsdrang te maken hebben? Ik zou eraan kunnen toevoegen dat haar poëzie nog onrijp, nog onaf is. Nog aan dubbele bodems moet winnen. Dat ze zich nog te veel spiegelt aan ... en dan bekende namen invullen. Maar nee, die namen noemen doe ik niet.

    -o-o-o-

    Dat je poëzie autobiografisch is, Nicole, staat buiten kijf. Men kan natuurlijk wel beweren dat elke poëzie in se autobiografisch is. Een dichter kan immers slechts schijven over zaken, situaties, mensen die hijzelf ervaren of ondergaan heeft.
    Bij jou echter is het leven, jouw eigen leven én oorzaak, én doel, én gevolg. Je gaat naar je verleden op zoek. Door deze meestal pijnlijke queeste probeer je inzicht in jezelf te verwerven. Je probeert je te situeren binnen de chaotische, soms zelfs vijandige werkelijkheid. Over deze zwerftocht schrijf je onder andere:
    ik weet niet maar er zijn mensen
    die hun hele leven lang
    vrouwelijke vriendinnetjes hebben gehad,
    toevallig ben ik altijd
    één van die vriendinnetjes geweest
    tot mijn spijt
    en grote schande.
    want toen ik op een dag
    de kabouters weer bezocht
    wat ik helemaal vergeten dat je
    om in een paddestoel te kruipen
    klein moet zijn
    en mager.
    Je binnen de hedendaagse Vlaamse poëzie plaatsen lijkt me niet zo'n moeilijke opdracht. Ik zou natuurlijk steeds een aantal fragmenten kunnen aanhalen die je als romanticus, realist, surrealist, expressionist, experimenteel en maniërist typeren. In De dagen van de winter echter onderscheid ik onmiskenbaar de 2 grote stromingen die het Vlaamse poëtische landschap sinds de tweede helft van de jaren 60 beheersen of beheerst hebben, namelijk het Nieuw-Realisme en de Neoromantiek.
    Je gedichten die niet zelden met een nostalgische commentaar beginnen, handelen over voor intimi alledaagse en herkenbare persoonlijke voorvallen. De dagbladwoorden, zoals ik die dagdagelijkse, directe en communicatieve woorden zou willen noemen, worden in een eenvoudige en spontane stijl verwerkt. Dit sluit evenwel niet uit dat je verzen goed geconstrueerd zijn en harmonisch klinken. Je hebt mijns inziens minder gemeen met de gematigde Nieuw-Realisten als Herman de Coninck en Patricia Lasoen dan met de sociaal-kritisch geëngageerde harde kern rond Stefaan van de Bremt. Jij lijkt me eerder een kritsich-ik-realist.
    Met de Neoromantiek heb je de machteloosheid, de vervreemding en het isolement gemeen. De weemoed. En het zachte verdriet dat soms hard, té hard kan zijn. Het dichtst leun je misschien wel aan bij Miriam Van hee, die net als jij een eerder sober, gefilterd taalgebruik nastreeft. Van hee verkiest de Duitse term Neue Innerlichkeit boven Neoromantiek. Ook jij bent van oordeel dat verinnerlijking niet of niet noodzakelijk een zich afwenden van de realiteit betekent. Je weet dit treffend te verwoorden:
    ik ben een ijsgekoelde vrouw
    niet meevoelend en zacht
    maar spotlustig en wreed
    een vrouw met spirit.

    alleen kwakzalvers,
    kinderen en dieren
    houden van mij

    zij keren weer op het geluid
    van mijn jaren
    en planten hun honger
    in mijn aarde.

    -o-o-o-

    Laat me nu toch eens proberen je poëzie te benoemen. Je bent zeker en vast een eigentijdse Vlaamse dichteres. Dit blijkt overduidelijk uit de krachtige combinatie van Nieuw-Realisme en Neoromantiek. Je hebt het over liefde én haat, leven én dood. Je twijfels en onzekerheden zijn groot. Erg moeilijk om dragen. En toch draai je de wereld de rug niet toe. Wel heb je het meer dan eens moeilijk om je weerbaar op te stellen.
    Je poogt het verleden te reconstrueren, misschien zelfs logisch te ordenen om er zo vat op te krijgen. Hieruit blijkt het magische karakter van de poëzie, jouw poëzie. Dit is lang niet gemakkelijk, misschein wel utopisch. Toch vlucht je niet weg in droombeelden, hallucinaties. Integendeel, je verbergt je in de werkelijkheid.
    Je poëzie is een poging om het mysterie 'ik', het geheim 'vrouw' te ontrafelen. Dat een dichteres anders ver-taalt dan een dichter, weet je wel. Je hebt je tot doel gesteld de raadsels van het menselijk bestaan, van jouw 'condition humaine' te doorgronden. En daarin ben je wonderwel geslaagd. Vorm en taal dragen daartoe bij. En welk een taal: een taal die in al haar eenvoud getuigt van een zuivere, harmonische, muzikale taalrijkdom.

    Uitgesproken in 1989 in de Plaatselijke Openbare Bibliotheek Halle, Basiliekstraat 125 te 1500 Halle tijdens de voorstelling van Nicole van Overstraetens dichtbundel "De dagen van de winter".

    11-09-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    04-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HALSE DICHTERS AL DAN NIET IN DETAIL BESPROKEN DOOR (LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN

    Deze bijdrage is gebaseerd op "(Literaire) critici en anderen over Halse dichters", elders op dit webblog afgedrukt.

    over allerlei
    -WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen [o.a. over gedichten van Pieter Delen, Jan Vanhaelen en Nicole Van Overstraeten]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60 [met kritische bijdragen van Margreet Janssen Reinen, Ghislain Laureys, Ton Luiting, Jan van den Weghe en Rik Wouters en creatieve bijdragen van Raoul Maria de Puydt, Ghislain Laureys, Edith Oeyen, André Polfliet en Jan van den Weghe]. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60 [met kritische bijdragen van Margreet Janssen Reinen, Ghislain Laureys, Ton Luiting, Jan van den Weghe en Rik Wouters en creatieve bijdragen van Raoul Maria de Puydt, Ghislain Laureys, Edith Oeyen, André Polfliet en Jan van den Weghe]. In: *[Over Ghislain Laureys:] ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5, november-december 1984, 17-32.
    -WOUTERS, Rik. [niet-vermelde medesamensteller] [Over de Halse dichters Jef Algoet, Emiel Gouffaux, Ghislain Laureys, Felix Leheuwe, Jan Vanbellingehen, Jan Van den Weghe en Rik Wouters] [kritische bijdragen door Raymond Clement (x2), R. Cornelis (x 2), Frits Crombez, Herman De Spiegeleer, Andries Dhoeve, Ton Luiting, Luuk Rademakers en Rik Wouters en poëzie van Jef Algoet, Emiel Gouffaux, Ghislain Laureys, Felix Leheuwe, Jan Vanbellinghen, Jan Van den Weghe en Rik Wouters] In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig literair tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984.

    over Solange ABBIATI
    BREMS, Hugo. Van de een en de ander [over de dichtbundels "In de kooi" van Solange Abbiati en "Van het een komt het ander" van Solange Abbiati en Stefaan van den Bremt]. In: Dietsche Warande en Belfort [literair tijdschrift], 68, 8, 633-634.
    -MESTDAGH, Jan. "Het zwarte licht" van Solange Abbiati. In: Kreatief [literair tijdschrift], 13, 5, december 1979, 86-93.

    over Jef ALGOET
    -CLEMENT, Raymond. Jef Algoet. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 42-44.
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers.3. [o.a. over Jef Algoet]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 4, oktober-december 1985, 21-31.
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers. 6. [o.a. over Jef Algoet]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 9, 1, januari-maart 1987, 31-32.

    over Gentil ANTHEUNIS
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers. [o.a. over Gentil Antheunis]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 1, januari-maart 1985, 4-10.
    -VANSLEMBROUCK, Marcel. Gentil Antheunis. VWS-Cahiers, Brugge. 2000 (verschenen als: VWS-Cahiers [literair tijdschrift], jg. 35, nr. 4, juli-augustus 2000 met als doorlopend volgnummer 199).

    over Jan BOUCHERY
    -BOUCHERY, Jan. Jan Bouchery. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 12, 1, januari-maart 1990, 2-10.

    over Pieter DELEN
    -WOUTERS, Rik. Dit huis heeft geleefd, dit huis heeft doen leven [over het gedicht "Banket" van Pieter Delen]. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -WOUTERS, Rik. Ra ra wie ben ik? (over dichters en hun pseudoniemen) [o.a. over de dichtbundel "De dageraad achterna" van Pieter Delen]. Verschenen in: Kiezel [literair tijdschrift], 3, 10, juni 1993, 28-30.

    over Johan DE MAEGHT
    -VAN BERGEN, Jacques. Johan De Maeght, zanger van het Pajottenland. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 14, 1, januari-maart 1992, 23-30.

    over Emiel GOUFFAUX
    -CLEMENT, Raymond. Emilius Ludovicus Josephus Gouffaux. Een "liberaal" pastoor Een Halse "Priester Daens Een Latijns dichter en vertaler van Gezelle. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 12, 1, januari-maart 1990, 11-26.
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers. 2. [o.a. over Emiel Gouffaux]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 3, [juli-september] 1985, 34-50.
    -CORNELIS, R. Emiel Gouffaux (1840-1924). In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 35-38.

    over Ghislain LAUREYS
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers.3. [o.a. over Ghislain Laureys]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 4, oktober-december 1985, 21-31.
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers. 2. [o.a. over Ghislain Laureys]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 3, [juli-september] 1985, 34-50.
    -JANSSEN REINEN, Margreet. De dichter van de dageraad. In 1975 verscheen "Het Hart van mijn Stad", Ghislain Laureys’ tweede dichtbundel. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -JANSSEN REINEN, Margreet. De dichter van de dageraad. In 1975 verscheen "Het Hart van mijn Stad", Ghislain Laureys’ tweede dichtbundel. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 22-23.
    -LUITING, Ton. Ghislain Laureys, een volkse bart. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -LUITING, Ton. Ghislain Laureys, een volkse bart.In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 29-32.
    -LUITING, Ton. Ghislain Laureys, een volkse bart. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 19-26.
    -RADEMAKERS, Luuk. Ghislain Laureys: een poëtische persoonlijkheid wordt 60. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 11-13.
    -RADEMAKERS, Luuk. Huldiging Ghislain Laureys. In: Plinius [literair tijdschrift], 1, 3, 1984, 59-61.
    -VAN DEN WEGHE, Jan. Ghislain Laureys 60. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -VAN DEN WEGHE, Jan. Ghislain Laureys 60. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 217-219.
    -WOUTERS, Rik [verschenen onder: redactie]. Afscheid van de [overleden] Halse dichter Ghislain Laureys. In: Kiezel [literair tijdschrift], 4, 13, maart 1995, 35.
    -WOUTERS, Rik. De niet-conforme conformist [[uitgegeven als één boek samen met: LAUREYS, Ghislain. De lokstem van het leven. Een bloemlezing [samengesteld door Rik Wouters]]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1995.
    -WOUTERS, Rik. De niet-conforme conformist. In: : Argusogen of het geweten van Halle [e-mailtijdschrift], nr. 11, 25 oktober 2002.
    -WOUTERS, Rik. De niet-conforme conformist. Op:
    www.halle.nu.
    -WOUTERS, Rik. De niet-conforme conformist. Op:
    www.stadhalle.com.
    -WOUTERS, Rik. Een Hallenaar bezingt zijn stad en geboortestreek in lyrische bewoordingen of kennismaking met de dichtbundel "Het hart van mijn stad" door Ghislain Laureys. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 4, 4, oktober-december 1982, 34-43.
    -WOUTERS, Rik. Interview met Ghislain Laureys. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -WOUTERS, Rik. Interview met Ghislain Laureys. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 29-32.

    over Felix LEHEUWE
    -CORNELIS, R. Felix Leheuwe (1864-1938). In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 39-40.

    over Fernand Victor TOUSSAINT VAN BOELARE
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers. 2. [o.a. over Fernand Victor Toussaint Van Boelare. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 3, [juli-september] 1985, 34-50.

    over JAN VANBELLINGHEN
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers.3. [o. a. over Jan Vanbellinghen]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 4, oktober-december 1985, 21-31.
    -DE SPIEGELEER, Herman. De poëzie van Jan Vanbellinghen. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 16-17.

    over Jan VAN DEN WEGHE
    -BRICHAU, Gert. Jan Van Den Weghe: agnosticus voor het leven. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 11, 2, april-juni 1989, 19-26.
    -CLEMENT, Raymond. Jan Van den Weghe, kreatie door aliënatie, niet door Halle,… alhoewel?! In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 10, 4, oktober-december 1988, 2-16.
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers.3. [o.a. over Jan van den Weghe]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 4, oktober-december 1985, 21-31.
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers. 2. [o.a. over Jan van den Weghe]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 3, [juli-september] 1985, 34-50.
    -CLEMENT, Raymond. Halle op rijm en per vers. 6. [o.a. over Jan van den Weghe]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 9, 1, januari-maart 1987, 31-32.
    -CORNELIS, Frans. Boekensignalement [o.a. over "Tussen de Regels" van Jan van den Weghe]. In: Nieuwe Stemmen [literair tijdschrift], 24, 2, december 1977 - januari 1978, 61.
    -DE LONGIE, Albert. Poëziespiegel [o.a. over "Tussen de Regels" van Jan van den Weghe]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 6, 6, december 1978, 30.
    -DEMEDTS, André. "Oogappel uit Sodom". In: Argus [literair tijdschrift], 22-23, 1981, 418-419 en 421.
    -De POORTERE, José. Poëziekroniek [o.a. over "Oogappel uit Sodom" van Jan van de Weghe]. In: Poëziekrant [literair tijdschrift], 6, 2 maart-april 1982, ?8-10.
    -VANBRABANT, Roger. Jan van den Weghe geeft zich bloot ‘Tussen de regels’. In: Poëziekrant [literair tijdschrift], 3, 1, januari-februari 1979, 10.
    -VANBRABANT, Roger. Tussen de regels. In: Dietsche Warande en Belfort [literair tijdschrift], 72, 7, 552-554.
    -VANBRABANT, Roger. De zon in maart is mild voor mij… Bij de poëzie van Jan van den Weghe. In: Argus [literair tijdschrift], 3, 14, 1980, 135-139.
    -VANTINA, Neer. [Recensies] [over "Saldo" van Jan van den Weghe]. In: Schuim [literair tijdschrift], 3, 1-2, 90-91.
    -WOUTERS, Rik. "Zij hoeven niet te weten, hoe ik treur. / Alleen in mijn gedichten bloedt de wonde." Of Hoe Jan van den Weghe levensproblemen en ellende van zich afschrijft. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 19-26.

    over Jan VANHAELEN
    -WOUTERS, Rik. Bogaarden waar meter de velden liefhad [over het gedicht "Maart" van Jan Vanhaelen]. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.

    over Nicole VAN OVERSTRAETEN
    -WOUTERS, Rik. Nicole Van Overstraeten in haar queeste naar de vrouw en dichteres in zichzelf [interview]. In: Argusogen of het geweten van Halle [e-mailtijdschrift], nr. 4, 28 april 2001.
    -WOUTERS, Rik. Nicole Van Overstraeten in haar queeste naar de vrouw en dichteres in zichzelf [interview]. Op www.halle.nu.
    -WOUTERS, Rik. Nicole Van Overstraeten in haar queeste naar de vrouw en dichteres in zichzelf [interview]. Op
    www.stadhalle.com.
    -WOUTERS, Rik. Op een wiebelende evenwichtskabel [over het gedicht "Aan César Vallejo" van Nicole Van Overstraeten]. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -WOUTERS, Rik. Schaamteloos en puur als ik ben [over de dichtbundel "Jagen" van Nicole Van Overstraeten]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1995.

    over Rik WOUTERS
    -BRAK, Piet. Recensies [o.a. over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: Vers [literair tijdschrift], 1, 3, maart 1980, ?25-26.
    -COPMANS, Willy. Kroniek [o.a. over "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" van Rik Wouters]. In: Creare [literair tijdschrift], 11, 3, augustus 1982, 21-22.
    -CROMBEZ, F[rits]. Rik Wouters, ik-dichter van de werkelijkheid. In: Initiatief [literair tijdschrift], 3de jg., nr. 18, mei 1984. p. 46-49.
    -CROMBEZ, F[rits]. Rik Wouters in zijn poëtische eigen tijd. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 31-33.
    -DAEMS, Ingrid Wees blij … [over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: Iambe [literair tijdschrift], 1, 2, december 1981, 25-26.
    -De POORTERE, José. Geen koel Komrijtisme, maar een warm geheugen. Poëziekroniek [o.a. over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: Poëziekrant [literair tijdschrift], 4, 6, november-december 1980, 2-4.
    -DHOEVE, Andreas. Rik Wouters: een veelbelovende jonge dichter uit Halle. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 27-30.
    -HEUZEL, John. Rik Wouters, "Ik zeg tot je" met antwoord van Rik Wouters, Kruispunt [literair tijdschrift], 20, 78, juni 1981, 46.
    -POLFLIET, André. Van boeken en bundels [o.a. over "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" van Rik Wouters]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 10, 3, mei-juni 1982, 50-51.
    -POLFLIET, André. Van boeken en bundels [o.a. over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 9, 1, januari 1981, 37.
    -RADEMAKERS, Luuk. [Recensies] [o.a. over "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" van Rik Wouters]. In: Plinius [literair tijdschrift], 1, 2, 1984, 67.
    -VAN HOOF, Guy. Het woord en de stilte [over de dichtbundels "Het woord hertalen en Wat stilte genoemd wordt" en "Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd"]. De poëzie van Rik Wouters. In: De houten gong [literair tijdschrift], 1, 4, november 1999, 4-6.
    -VAN HOOF, Guy. Recht van spreken. De poëzie van Rik Wouters. VKH, Torhout (in samenwerking met Modus Vivendi, literair café "Den Hopsack", Antwerpen en El Gato Negro, tapaskroeg, Torhout). 2002.
    -WANDERS, Andreas. In zijn poëzie probeert Rik Wouters … Flaptekst van de dichtbundel "Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd" van Rik Wouters. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1998.
    -WANDERS, Andreas. Kwetsbaar en verstoten tussen brokstukken. Het ontnomen woord en de doorgelichte dichter. In: WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. Het verboden evangelie van de dichter. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1999.
    -WANDERS, Andreas. Met "gebruik maken van woorden en ongedateerde brieven" is Wouters … Flaptekst van de dichtbundel "Gebruik maken van woorden en en ongedateerde brieven" van Rik Wouters. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 2000.
    -WANDERS, Andreas. 1979. Wouters debuteert als dichter. … Flaptekst van de dichtbundel "Xarnego" van Rik Wouters. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1999.
    -WANDERS, Andreas. "Zeg niet" bevat poëzieproza en prozapoëzie. … Flaptekst van de dichtbundel "Zeg niet" van Rik Wouters. Xarnego, Halle. 2003.

    Rik WOUTERS

    04-07-2006, 12:39 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OVER "JAGEN" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]

    In 1989 mocht ik De dagen van de winter, Nicole Van Overstraetens eerste dichtbundel, voorstellen. Ik hoopte dat er al snel een volgende zou komen. Pas nu echter, 8 jaren later, is ze ertoe gekomen om die uit te geven.
    Denk niet dat Van Overstraeten slechts terloops dicht. Niets is minder waar. Ze is geobsedeerd door lezen en schrijven, dichten vooral.
    Vele literatoren echter staan kritisch tegenover eigen werk. Ook Van Overstraeten is niet altijd overtuigd van de kwaliteit van haar gedichten. De taak van haar directe omgeving en collegadichters (m. én vr.) is geweest haar te wijzen op het belang van wat ze te zeggen heeft. Daar is tijd over gegaan.
    Het resultaat is Jagen, een bundel die bestaat uit 24 gedichten.

    -o-o-o-

    En Jagen doet Van Overstraeten. Ze jaagt op aandacht. Meer zelfs:
         onbetamelijk aanmatigend 
         klinkt mijn gemurmel
         mijn schreeuw in het woud
     
    Ze vraagt niet zomaar om aandacht. Ze smeekt, ze dringt zich op, ze schreeuwt.
    Toch is haar uitgangspunt geen smeekbede om aandacht. Ze wil niet zomaar een verhaal vertellen / van het kleine meisje dat ze ooit geweest is, en haar // mondharmonica. Ze wil meer dan alleen maar flink zijn / dat verwachtten ze / slechts van haar. Ze wil zichzelf leren kennen, proberen inzicht te krijgen in de buitenwereld en haar plaats erin te bepalen.
    Ze weet dat die taak moeilijk, misschien zelfs niet te realiseren is. Ze beseft immers dat ze complex in elkaar zit en dat ze meer is dan 
        
    altijd in elkaar passende, foutloos 
         in elkaar glijdende, zachtogende 
         naïeve baboesjka's van mezelf

    -o-o-o-

    Laat ik het eerst over de inhoud van haar gedichten hebben.
    Haar leven speelt zich af binnen een normale driehoeksverhouding: kind, man en zichzelf in deze en geen andere volgorde. Wat vrouw en kind bindt, behoort hen alleen toe en zal de man nooit (ten volle) ervaren kunnen:
         het trotse schoonlikken
        
    van deze schitterende geslaagde
        
    glinsterende worp
        
    ondanks 
        
    het zachte opkomen 
        
    van slijmproppen
        
    in mijn keel 
    is de vrouw voorbehouden. Slechts de vrouw kan zwanger worden, voelen 
        
    deze onbepaalde
        
    ongenaakbare
        
    groei
        
    van zandsteen
        
    in mijn ingewanden
    en uiteindelijk baren. Minder aanmatigend dan de man is het kind dat mijn woorden / van suiker speels steelt.
    Met de man heeft ze een liefde-haatverhouding. Hoewel ze weet dat hij als een injectiespuitje // in je hartslagader is, beseft ze dat hij het kwaad in zich draagt. Hij doet zelfs geen moeite het te verbergen. Hij demonstreert een prachtig staaltje bordeeltaal en lijkt met plezier te pijnigen. Of dit nu pijn doet, vraagt de dichteres zich heel alleen af: een beetje, veel, erg veel. Toch laat ze er dadelijk op volgen: voel ik het wel? ach, lieveling.
    Toch ontgaat niets van de man haar. Zeker niet het feit dat hij haar daden tot een peulschil herleiden wil. Hoewel ze weet dat ze zich maar eens eindelijk uit 
         deze
    rauwe gijzeling
        
    deze vermaledijde 
        
    greep van jou
    los moet maken, keert hij altijd weer: nu eens als luipaarden / met ogen vol erbarmen, dan weer als droomprinsen / met gedichten van zilver. Waarom ze hem altijd weer laat keren, verklaart ze zelf: omdat hij desondanks (...) mijn liefste is.

    Van haar vrouwelijkheid is ze zich bewust. Immers: zo sluipt ze welig & weergaloos // uit de kelk van haar hyacintenhuis, uit de cocon waarin ze zich veilig voelt om de meest nabije omwereld te verkennen. Haar eigenliefde overheerst het bestaan dat bepaald wordt door mannen en kinderen die haar openen en braken mijn lenden, dronken mijn bloed, echter niet. Man en kind bepalen niet alleen haar leven; ze nemen er zelfs bezit van, ze
        
    nestelden diep in mij 
        
    verborgen zich onthutst in mijn ingewanden 
         verscholen zich in mij 
    En zij weet dat het altijd zo geweest is en dat het (misschien wel) altijd zo zal blijven.
    Haar leven speelt zich ook af in de omwereld voor wie ze moet
        
    flink zijn 
        
    dat verwachtten ze
        
    van haar
    Het is dan ook niet verwonderlijk dat ze er bang voor is. Uit verzet weigert ze zichzelf prijs te geven en beliegt ze de maatschappij. Ze schreeuwt haar opstandige houding uit: belazer ze, belazer ze voor de eeuwigheid.
    De gemeenschap probeert haar op te nemen door te wijzen op haar goedheid. De dichteres wil zich aanpassen en integreren. Ze ervaart immers de goede kanten: 
        
    mannen praten zachtjes, jagen
        
    vrouwen halen water. brede zonnen 
        
    kleuren het landschap rood 
    Iemand kan haar zelfs van haar eigenwaarde bewust maken: 
        
    kijk 
        
    naar jezelf zei hij 
        
    (...) 
        
    daarna zul je weer 
         de groeiende zekerheid
        
    kennen 
        
    de omfloerste 
        
    gave 
        
    van het weten
    De dichteres is zich bewust geworden: het gebeurde dat wij met vrienden / de nazomer vierden. Het feest van haar bewustwording wordt een ware openbaring. Immers: 
        
    we vierden de volle rijpheid van het seizoen 
        
    de weelderige vruchten in zilveren schalen

         de uitzonderlijke bloemenpracht in de tuinen 
        
    de rozen, vooral de heerlijke rozen vierden wij
    Hoewel de gesprekken handelden over de aardigheid / van het leven, de weelde van de avond is er bij de 'feestvierders' toch nog een gevoel van lusteloosheid. Ze weten dat hun doel dat tot dan toe onbereikbaar was, weldra misschien uitvoerbaar zal zijn. Het besef echter dat we nog even geduld moeten uitoefenen, zorgt ervoor dat de gesprekken verstilden en dat ze minder vertrouwelijk over / het wit kanten tafelkleed leunen. toch vloeide de wijn, misschien minder rijkelijk, nog.
    In een put komt de dichteres echter niet te zitten omdat ze weet dat communicatie mogelijk is. Wel blijft ze verweesd achter: er was alleen nog de weemoed / de grenzeloze eenzaamheid.

    -o-o-o-

    Laat ik het vervolgens over de hulpmiddelen die de dichteres hanteert, hebben.
    de vormgeving van mijn verzen is niet perfect afgewerkt, schrijft ze me in haar brief van 25 december 1996. Ze is ervan overtuigd dat ik na al die jaren hoogstwaarschijnlijk nog altijd in een soort experimenteel stadium verkeer. Ze kan niet begrijpen dat anderen tot het schrijven van knappe teksten in staat zijn.
    Ze heeft het verkeerd voor! Kenmerkend voor haar poëzie is gebaldheid: ze houdt er niet van om op te smukken. Ze heeft een hekel aan hoofdletters en weigert om er haar zinnen mee te beginnen. Slechts voor eigennamen maakt ze een uitzondering. Ook met leestekens heeft ze het moeilijk. Occasionele punten, dubbele punten, komma's en één enkel vraagteken kunnen slechts indien de verstaanbaarheid onder de afwezigheid ervan zou kunnen lijden. Haar zinsbouw valt op door het weglaten van vervoegde werkwoorden. Toch is haar poëzie niet hermetisch. Wie moeite wil doen, kan erin binnentreden en zich erin onderdompelen.
    Haar gedichten getuigen van een doorgedreven inspanning. Meer dan vroeger heeft ze aandacht besteed aan de woordkeuze, die subtiel en onverwacht is en als poëtisch en vrouwelijk kan omschreven worden. 'Poëtisch' en 'vrouwelijk' zijn niet (noodzakelijk) synoniemen.
    Twee fragmenten om te illustreren. In het eerste fragment flirt ze op wonderlijke en afschrikwekkende manier (een beetje) shockerend misschien met haar dood: 
        
    ik zal je, schaamteloos en puur als ik ben
         op dat onontkoombare luchtige moment
         mijn schitterend witte lichaam tonen

         de sidderende naaktheid van mijn zinnen
    Het tweede fragment onverweldigde me alleen al omwille van de poëtische zegging:
        
    duizend oranjebloesems bloeiden 
         op een ochtend uit haar keel en ingewanden

         haar woorden werden woud. 's middags liep ze
         ritselend van bladeren en dronk ze zich

         barstensvol boom. 's avonds voelde ze
         hoe tedere twijgen twinkelden onderhuids

    -o-o-o-

    Laat ik het tenslotte over haar 'ars poetica' hebben. Waarom schrijft Van Overstraeten? Niets is eenvoudiger dan de dichteres aan het woord te laten.
    Ze zegt dat dichten haar een groeiende zekerheid schenkt. Het is voor haar een middel om met woorden (...) de wereld proberen uit te leggen. Toch wil ze niks teveel (...) zeggen, niks te weinig.
    Waarom wil ze niks teveel zeggen? Omdat ze bang is om zich volledig prijs te geven en onbeschermd achter te blijven. Op 25 december 1996 deelde ze me mee: hoe moeilijk is het voor een vrouw om iets behoorlijks (sic!, rw) te schrijven zonder aan
    haar vrouwelijkheid schade te berokkenen. Daarom en omdat ze de lezer aan het denken wil zetten, schrijft ze alleen woorden die hoogstnodig zijn.
    Ze schrijft korte hortende zinnen omdat die een afspiegeling van haar gevoelens en leven zijn. dit is niet de taal die ik wil. Inderdaad: Van Overstraeten zou een rustiger en meer geordend leven willen. Dat is echter utopie. De dichteres leidt haar leven niet; ze wordt door het leven geleid.
    Zo is het ook met de poëzie die de dichteres beheerst. Zonder zou leven geen zin hebben. Het is immers de taal die bepaalt wat de dichteres schrijven moet: dit is de taal die wil. Het dagelijks leven dat zijn rechten probeert op te eisen, moet voor de poëzie wijken. In haar brief van 22 september 1996 verklaarde de dichteres: onze woorden blijven een eigen leven leiden (sic!, rw)
    -en we weten niet waarom.

    -o-o-o-

    Laat me proberen om haar poëzie te benoemen. Dat ze een eigentijdse dichteres is, is uit De dagen van de winter gebleken. Dat is het gevolg van het autobiografische karakter van haar poëzie. Toch is er in Jagen meer liefde dan haat, meer leven dan dood. Hoewel haar twijfels en onzekerheden nog altijd groot en moeilijk om dragen zijn, richt Van Overstraeten zich meer op de wereld die minder vijandig dan in De dagen van de winter overkomt. Toch blijkt ze het nog geregeld moeilijk hebben om zich weerbaar op te stellen.
    Ze probeert orde te scheppen binnen zichzelf en in de omringende wereld. Hieruit blijkt de kracht van haar dichtkunst. Door haar taalgebruik slaagt ze erin haar problemen op een universele en tijdloze wijze te verwoorden zodat ook de lezer er iets -Ik bedoel: veel.- aan heeft. Want geloof maar niet dat de dichteres door verslag uit te brengen van de queeste naar zichzelf zo opdringerig te werk gaat dat de lezer geen eigen interpretatie meer gelaten wordt. Integendeel: door te interpreteren geeft de lezer meerwaarde aan haar poëzie.
    Haar binnen de hedendaagse Vlaamse poëzie plaatsen is onbegonnen werk. Het rondkijken in en het verkennen van het Vlaamse en, zeker in Van Overstraetens geval, het anderstalige poëtische landschap en het contact met dichteressen en dichters zijn haar poëzie ten goede gekomen.
    Toch is er geen sprake van navolgen of ordinair plagiaat. Ze heeft rondgekeken. Ze heeft geproefd van de poëzie van anderen. Ze heeft gewikt en gewogen. Ze heeft elementen van expressionisme, experimentele poëzie en zelfs maniërisme ondergaan en ervaren.
    Haar gedichten worden echter vooral bewoond door flarden Neoromantiek en Nieuw-realisme. De balans helt over in de richting van het Nieuw-realisme. Ik kan niet anders dan de mening die ik ter gelegenheid van De dagen van de winter verwoord heb, herhalen: Van Overstraeten is
    een kritisch-ik-realist.
    Laat me zeggen dat Jagen een bundel naar mijn hart is. Vaak balanceert Van Overstraetens poëzie op eenzame hoogte en op een wiebelende evenwichtskabel. Ik heb geprobeerd om te begrijpen. Ik heb geprobeerd om mijn kennis te verwoorden. Me vergissen heb ik niet gedaan. Volledig zal ik wel niet geweest zijn. Niet alleen wat er staat, is immers belangrijk. Misschien is zelfs belangrijker wat er niet staat. De sterkte van poëzie is immers haar meerduidigheid.

    -o-o-o-

    Dit nog: poëzie is de meest onderschatte én pure kunstvorm. De beoefenaar is de enige kunstenaar die consequent blijft en nooit zwicht of toegeeft. Andere kunstenaars verbergen zich achter doek, verf, muzieknoten, hamers en beitels of nog andere attributen.
    Kunst is een uiting van cultuur. En de dichter bedient zich van het woord dat oorsprong van cultuur is. Zonder taal, communicatie dus, kan er geen cultuur zijn. Zonder cultuur kan er geen kunst zijn.
    Poëzie is kunst².
    Cultuur, kunst, poëzie. Poëzie, waarom toch word je niet voor vol aanzien? Omdat je zo moeilijk te doorgronden bent? Omdat de rijkelui en politici je niet op een piedestal in de woonkamer willen uitstallen?

    -o-o-o-

    Ik heb de poëzie van Van Overstraeten niet in een vakje willen onderbrengen. Indien ik haar dan toch moet typeren, kan ik het misschien het beste met een citaat uit Jagen: haar poëzie is schaamteloos en puur als ik ben. Niets meer, maar zeker ook niets minder.
    Jagen: hoogstaande poëtische standjes. Of standen? Maar het kan nog beter. Laat ik maar hopen dat haar derde bundel geen 8 lange jaren op zich laat wachten.

    -o-o-o-

    Ik wil afsluiten met wat Van Overstraeten me op 5 januari van dit jaar geschreven heeft: Besluit: laten we schrijven, schrijven, schrijven, want er is nog véél te schrijven voor we opnieuw meesterwerken produceren.
    En, verontschuldig me: nu jaag ik op jullie applaus.

    Uitgesproken in de ‘raadzaal’ van het renaissancestadhuis van Halle op 22 maart 1997 door Rik Wouters.
    Verschenen in: WOUTERS, Rik. schaamteloos en puur als ik ben [over de dichtbundel "Jagen" van Nicole Van Overstraeten]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1995.

    Rik WOUTERS

    04-07-2006, 12:31 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (1)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.KUNST DURVEN VELEN SLECHTS TE FLUISTEREN

    Kunst en cultuur. Meestal worden ze in de andere volgorde vermeld: cultuur en kunst. Cultuur: een modewoord. Een stopwoord dat steeds te onpas wordt gebruikt. Kunst: velen durven het slechts te fluisteren.
    Passieve cultuur zoals toneel, muziek, processies en ander volksamusement, dat niet meer is dan het 'naspelen' van de creatieve daad van de kunstenaar, wordt overroepen. Ook sport wordt overgewaardeerd. Sport zet aan tot competitie die niets anders dan een gevecht, een strijd, een oorlog om de macht is. Het summum ervan is voetbal dat agressie en geweld tolereert en verantwoordelijkheid en kosten ervoor schroomloos afwimpelt op de maatschappij. Hypocrisie. Cultuur en sport worden zonder reden de hemel in geprezen. Cultuur en sport worden overgesubsidieerd.

    -o-o-o-

    De kunstenaar zonder wie van cultuur geen sprake kan zijn, wordt met een aalmoes wandelen gestuurd. Hoewel kunstbeoefening de meest pure vorm van cultuur is, wordt ze ondergewaardeerd, meestal zelfs over het hoofd gezien. Zoals de hele maatschappij is kunst ondergeschikt aan politiek. Die politiek taxeert kunst niet op haar juiste waarde. Kan iemand begrijpen dat Halle, de meest zuidelijke Nederlandstalige stad van de vroegere Nederlanden, zelfs geen Raad van Kunstenaars heeft? Dit is geen verwijt ten opzichte van Halle. Zeg me, welke gemeentes hebben een Raad van Kunstenaars? Daarom deze oproep: vertegenwoordigers aller kunstvormen, verenig u!

    -o-o-o-

    Literatuur is de meest zuivere kunstvorm: slechts de letterkundige bedient zich van het woord alleen. Andere kunstenaars hebben het woord nodig om hun kunstwerken te benoemen en hun kunst te omschrijven. Zonder woord, taal kan van communicatie, kunst en cultuur dus, geen sprake zijn.
    Toch is literatuur de meest onderschatte kunstvorm. Literatuur wordt het minst gekocht en het minst van alle kunstvormen in het daglicht gesteld. Waarom? Literatuur heeft meer aandacht nodig om doorgrond te worden dan andere kunstvormen: de letterkundige vraagt extreme inspanningen van de lezer. De lezer is echter bang en weigert op het aanbod in te gaan. Resultaat: literatuur wordt niet begrepen, zelfs genegeerd. Hoe erg moet het niet gesteld zijn met de poëzie die literatuur² is:
    Poëzie = literatuur². Literatuur = kunst². Kunst = cultuur³.
    Poëzie. Niet zelden wordt de 'hoge verkoopprijs' aangehaald om het niet kopen te verantwoorden. 'Hoge' prijs? Laat me lachen! 500 frank voor een 30-tal gedichten; nog geen 20 frank per gedicht. 500 frank: 11 grote stella's of nog geen CD of minder dan een portie mosselen met friet of iets meer dan 12 liter benzine of ... Ik wil niet berusten. Ik wil me verzetten en blijven verzetten en literatuur in verdedigen. Maar ik probeer al lang niet meer te begrijpen!

    -o-o-o-

    Halle heeft tijdens de twintigste eeuw een aantal niet onbelangrijke dichters voortgebracht of ingehaald. Ik som in alfabetische orde op: Hans Claus, Pieter Delen, Ghislain Laureys, Jan Vanbellinghen, Jan van den Weghe, Jan Vanhaelen, Nicole Van Overstraeten. Halle besteedt te weinig aandacht aan deze letterkundigen.
    Je zal me nooit horen zeggen dat Halle haar vroegere burgers niet gedenkt. Jan Boon, Jozef Cardijn, André Michiels, Joseph Possoz, Jozef Sencie, Adrien François Servais, Louis Thevenet en Medard-Jules Van den Weghe werden bedacht met standbeelden, gedenkplaten en straatnamen. Zelfs de letterkundigen Conscience, Antheunis en Toussaint van Boelare werden niet over het hoofd gezien.
    De Halse dichters uit deze eeuw blijven echter in de kou staan. Ze worden vergeten. Doodgezwegen. Slechts aan Jan van den Weghe werd eer bewezen, maar weinig, veel te weinig. Vermoedt de Hallenaar het bestaan van dichters en andere letterkundigen wel?
    Ik denk van niet. Daarom heeft Halle nood aan een literaire gids die ik wil proberen samen te stellen. Ik leg mezelf wel 2 beperkingen op: (1) Ik kies voor het gebied dat gelijkvalt met het Halle van voor de fusie. Ik ben immers een echte 'Vaantjesboer': ik heb niet voor niets méér dan mijn jeugd op de Beestenmarkt doorgebracht; (2) In De doorlichter van woorden die anders betekenen heb ik me om diverse redenen beperkt tot Pieter Delen, Jan Vanhaelen en Nicole van Overstraeten, dé 3 levende Halse dichters uit wiens publicaties hun kwaliteiten onmiskenbaar blijken. In mijn gids echter wil ik alle letterkundigen opnemen: schrijvers die in Halle wonen of gewoond hebben, of geboren zijn, en die poëzie, proza, toneel en/of kritiek voor 'volwassenen' in literaire of niet-literaire uitgaven gepubliceerd hebben.

    -o-o-o-

    Toch gaat mijn persoonlijke interesse vooral uit naar de dichter en zijn poëzie. Je weet wel: het bloed en de stroom.
    De dichter: schrijver en lezer, geheelonthouder en zatlap, echtgenoot en minnaar, werker en luilak, leven en dood, liefde en haat, gezelschap en eenzaamheid, dag en nacht, lawaai en stilte.
    De dichter: geschiedschrijver en demagoog, schrijver en gelezene, onderwerp en voorwerp, dronkenschap en kater, honger en indigestie, observator en geobserveerde.
    De dichter: ouder en kind.

    -o-o-

    De dichter: deus ex machina?

    Uitgesproken op zaterdag 8 november 1997 tijdens de literaire activiteit "Babelutten en mastellen 4" in de aula van De Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten "De Meiboom" van de stad Halle tijdens de voorstelling van mijn essay "De doorlichter van woorden die anders betekenen" dat bedenkingen bij gedichten uit de periode 1992 tot 1997 van de Halse dichter Pieter Delen, Jan Vanhaelen en Nicole Van Overstraeten en over Halle, cultuur en poëzie bevat.

    Rik WOUTERS

    04-07-2006, 12:20 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.LAUREYS, EEN NIET-CONFORME CONFORMIST? [een toespraak bij de voorstelling van een essay]

    De niet-conforme conformist is geen huldeboek geworden. Dat was ook mijn opzet niet. Van bij het begin immers had ik de bedoeling om een 'objectieve' (...) en kritische bijdrage over Ghislains werk te schrijven. Mijn uitgangspunt werd echter achterhaald door het bericht van zijn overlijden op 13 januari van dit jaar. Toch ben ik niet afgeweken van de oorspronkelijke taak die ik me gesteld had.
    Ik heb geprobeerd om hem doorheen zijn leven te volgen. Ik heb geprobeerd om uitgaande van zijn publicaties in boekvorm het literaire kader te schetsen waarin hij als dichter is gegroeid. Met diverse literaire stromingen heeft hij gedurende zijn 50-jarige literaire carrière te maken gehad: de traditionele poëzie, de experimentele dichtkunst, het nieuw-realisme, de neoromantiek en de poëzie van de Nieuwe Tachtigers. Van de meeste van deze literaire tendenzen heeft hij wat hij nuttig vond, meegepikt. Ik heb geprobeerd om zijn paraliteraire activiteiten te schetsen: hij was immers lid van de redactie van de literaire tijdschriften Arsenaal, Litera, 't Kofschip en Zefier.
    Ik heb geprobeerd: ik hoop dat ik geslaagd ben.

    -o-o-o-

    Vanmorgen nog heb ik geprobeerd om Ghislains dichtkunst in enkele kernwoorden te vatten. 3 woorden kwamen dadelijk bij me op: klassiek, sereen en ik.
    Ghislains poëzie is naar vorm en inhoud klassiek. Naar vorm: sonnetten en kwatrijnen overheersen. Rijm en klassieke technische hulpmiddelen zijn onmisbaar. Naar inhoud: net als zijn generatiegenoten probeert hij het besef dat de mens zich kan vernietigen te verwerken door terug te vallen op die waarheden die hun deugdelijkheid reeds bewezen hebben.
    Ghislains poëzie is sereen. Hij grijpt immers terug naar vooroorlogse, traditionele en katholieke zekerheden. Hij probeert zoveel mogelijk de goede kanten van het leven te zien en te verwoorden. Toch zou ik hem niet als 'katholiek' dichter willen typeren; dat begrip heeft de laatste tijd een subjectieve, zelfs pejoratieve bijklank gekregen. Ik opteer liever voor de term 'christelijk' in de betekenis van algemeen-menselijk.
    Ghislains poëzie is ik-poëzie, autobiografische dichtkunst: zelden immers is in zijn gedichten geen 'ik' aanwezig. Ik denk dat hij met deze typering niet helemaal tevreden zou zijn geweest. Daarom wil ik deze nuance aanbrengen: als ik-dichter had hij een buitengewone aandacht voor de hem omringende werkelijkheid in al haar menselijke aspecten.
    Wat is echter zijn betekenis als dichter? Zijn plaats in het Vlaamse poëzielandschap verdient hij op basis van zijn werk en omwille van het feit dat hij steeds en wars van literaire 'modeverschijnselen' zijn principes is trouw gebleven en verder is blijven werken aan zijn eigen kleine, maar belangwekkende dichterlijke oeuvre. Hij verdient zijn plaats in overzichten omwille van die gedichten geschreven naar aanleiding van het overlijden van zijn ouders: de bewogenheid en doorleefdheid ervan worden zelden in onze dichtkunst aangetroffen en overtroffen.

    -o-o-o-

    Als besluit wens ik de burgemeester van Halle te citeren die in zijn voorwoord tot mijn boek verklaard heeft dat de Stad Halle werkt aan de oprichting van een 'Cultuurpatrimonium', een museum over lokale beroemdheden, dat in het historische stadhuis van Halle zal worden ondergebracht. In dat museum zal Ghislain Laureys zijn plaats hebben. Hiermee bewijst de Stad Halle de dichter Ghislain Laureys eer. Ik ben ervan overtuigd dat dit niet alleen mezelf gelukkig stemt.

    Uitgesproken op zaterdag 14 oktober 1995 tijdens de literaire activiteit "Babelutten en mastellen" in de Raadzaal van het renaissancestadhuis van Halle tijdens de voorstelling van de door mij geschreven monografie "De niet-conforme conformist" over de Halse dichter Ghislain Laureys.

    Rik WOUTERS

    04-07-2006, 12:18 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    14-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.NICOLE VAN OVERSTRAETEN IN HAAR QUEESTE NAAR DE VROUW EN DE DICHTERES IN ZICHZELF [een interview]

    RW [= Rik Wouters]: Nicole, in 1989 verscheen "De dagen van de winter", je 1ste dichtbundel. Je was dan al 43 jaar. Waarom ben je pas zo laat gedebuteerd?
    NVO [= Nicole Van Overstraeten]: Katelijne Swaelens [voordrachtkunstenares en lerares voordracht aan de Servaisacademie, RW] zei het na de uitreiking van de Poëzieprijs Stad Halle 2001 [30 maart 2001, RW] heel treffend: "Er gebeurt iets met vrouwen als ze ongeveer twintig zijn." Heel opvallend toch: bij de jongeren zijn het vooral meisjes die poëzie schrijven; in de categorie volwassenen zijn het vooral jongens en mannen. Bij mij is hoogstwaarschijnlijk ook 'iets' gebeurd. Zoals vele jongeren heb ik vóór mijn twintigste wel enkele gedichten gepleegd. Ik herinner mij bijvoorbeeld (ik moet toen net zeventien geweest zijn) dat ik tijdens de examens in de studiezaal van de toenmalige Rijksnormaalschool te Laken een gedicht liet circuleren met als titel "yellow birds". In de vroege jaren '70 kon ik, door toedoen van Ann Walravens, dochter van Jan Walravens [literair criticus en theoreticus van de "Vijftigers", de Vlaamse experimentelen, RW], enkele gedichtjes (die geschreven waren eind jaren ‘60) publiceren in het literaire tijdschrift van de V.U.B.: "Enclave". Ik moet dan ongeveer vijfentwintig geweest zijn. Maar daarna, tot in 1989: niets meer, geen enkele publicatie. Maar ik hield wel koppig dagboeknotities bij.

    RW: Op je 16de schreef je dus al gedichten. Waarom echter deel je me niet mee waarom je 1ste bundel pas in 1989 verscheen? De lezer en ik hadden er nochtans graag een antwoord op gehad. Je zegt wel dat je vanaf 1963 tot 1989 dagboeken bijhield. Niet toevallig heeft een van je afdelingen "dagboek" als titel. Moet de lezer je poëzie beschouwen als een doorslag van je leven, als een doorgedreven schrijven aan dat ene 'dagboek'?
    NVO: Beste Rik, eigenlijk stel je me nu 2 vragen tegelijk. Ik zal ze dus alletwee beantwoorden. Waarom het tot 1989 geduurd heeft voor ik een bundel heb gepubliceerd? Wel, je kunt het vreemd vinden of niet, vanaf mijn 'debuut' in "Enclave" tot de jaren ‘80 was ik me er niet van bewust dat het voor mij mogelijk was mijn 'gedichten' in 'een boekske' uit te geven. Ik wist niet hoe 'zoiets' in zijn werk ging, ik voelde me ook niet zelfzeker genoeg om ook maar aan uitgeven te denken. Niet vergeten: in die jaren bestond "Upsilon" [Halse literaire vereniging gesticht in 1989 waarvan NVO medeoprichter en sinds 2001 medevoorzitter is, RW] nog niet. Officiële begeleiding of belangstelling voor poëzie -en dan nog geschreven door een vrouw- waren ongeveer onbestaande. Die indruk had ik toch. Ik herinner mij, toen ik na mijn studies -in die voor een jonge vrouw 'zeer moeilijke periode van integratie in het werkelijke leven'- begon uit te gaan in Halle ik het gevoel had niet al te veel 'au sérieux' genomen te worden met mijn 'literaire persoonlijkheid'. Je moest wel gek zijn om je aan gedichten te interesseren. Nu bestaat dat gevoel nog altijd trouwens. Soms voel ik me 'een vrouw in de woestijn'. Midden jaren ‘80 maakte ik een zware levensfase door, met 'schrijnende en definitieve ervaringen'. Mijn beide ouders lagen op sterven, mijn eerste huwelijk was kapot en ik had, door allerlei besparingsmaatregelen in het onderwijs, geen 'baan' meer. In die periode, of liever kort nadien, heb ik dan, via Gerrie Dehaag, kunnen uitgeven bij Dilbeekse Cahiers en heb ik kennis gemaakt met jou. Of hoe een dubbeltje rollen kan. Het antwoord op je tweede vraag kan kort zijn: ja, natuurlijk. Toch is mijn poëzie maar één facet van mijn persoonlijkheid, één genster van mijn innerlijk vuur, van mijn levenskracht en mijn gedrevenheid.

    RW: Je poëzie kan dus gelezen worden als een dagboek. Het is dan ook niet meer dan logisch dat de 'ik' al dan niet expliciet in al je gedichten aanwezig is. Doorheen je 3 bundels evolueert 'ik'. In je 1ste bundel is 'ik' "een ijsgekoelde vrouw" die "spotlustig en wreed" (p. 27) is, een "dodelijke [...] libel [die] verpletter[t] jullie allen" (p. 28) en iemand die "de verschrikkelijke sneeuwman" (p. 29) huwt. In die 1ste bundel verandert 'ik' bijna niet. In "Jagen" komt daarin verandering. 'Ik' is in staat om "lief" (p.11) te hebben. Toch is ze bang om gevoelens vrij te geven: "ik moet [immers] nog veel bedachtzamer / leren leven, nog veel behoedzamer" (p. 13). Iets later word je realistisch wanneer je beseft dat "ook ik [...] eens doodgaan" zal en "redelijker" (p.25) wordt. In Sapkracht", je 3de bundel, lijkt het of 'ik' eindelijk begint te leven. Naar het einde van die bundel toe echter lijkt ‘ik’ zich -in zichzelf?- te verliezen: "waar zijn mijn handen? (p. 36) en het erg paniekerige "mijn vingers, waar zijn mijn vingers?" (p. 37). Vanwaar die evolutie? Is er een parallel met je ware leven?
    NVO: Oeps! Gebruik ik zo dikwijls de ik-vorm in mijn gedichten? Wijst dit op een ver doorgedreven egocentrisme? Ik moet eerlijk bekennen dat ik al sinds jaren 'bang' ben om, naar buiten toe, egoïstisch of egocentrisch over te komen. Sinds ik het ego-gevoel bij mezelf heb ontdekt, probeer ik mijn woorden en daden -hoe moeilijk en onnatuurlijk dit ook is- altijd bij te sturen. Niet te egocentrisch schrijven, niet al te egoïstisch handelen. Waarom ik dit doe? Ik lijk wel gek! Iedereen is per slot van rekening een dikke egoïst! Alleen beseffen de meeste mensen niet hoe zij in hun denken en handelen door en door egocentrisch zijn en hoe transparant zij dit ook aan de buitenwereld tonen. Daarom vind ik schrijvers -en mezelf dus ook- eerlijker dan andere mensen: zij komen er tenminste glad voor uit, dat zij steeds met zichzelf bezig zijn! Alle gekheid op een stokje: doorheen de gedichten die over de transformatie van mijn 'ik' vertellen, druk ik, zoals je zelf hebt opgemerkt, het 'eeuwig wervelen' uit, de voortdurende verandering, het besef dat niets blijft ‘zoals het is’. Mensen veranderen voortdurend. Ik probeer hoogstwaarschijnlijk in mijn gedichten -en soms gaat dit automatisch, zonder enige 'bijsturing'- nauwlettend die veranderingen in mijn persoonlijkheid waar te nemen en te verwoorden. Poëzie is dus voor mij een vorm van zelfanalyse, het opschrijven van steeds wisselende stemmingen, opvattingen en attitudes tegenover het leven en mijn medemensen. Misschien in de ijdele hoop meer inzicht te verwerven in het grote mysterie dat het leven is, misschien om het gevoel te krijgen dat ik 'toch iets in de pap te brokken heb', dat ik niet zomaar een pluimpje ben dat vliegt in de wind. Eigenlijk wil ik meesterschap krijgen over mijn leven, de dingen beheersen en voorzien, vrij zijn. Maar in mijn laatste bundel "Sapkracht" heb ik in het gedicht "pauwenvrouw" duidelijk de nadruk gelegd op mijn 'angst' voor 'het verlies van mezelf in mezelf'. Want de weerzinwekkende eigenwaan die aanwezig is in iedereen en dus ook in mij, mondt altijd uit in het niets, in de vergankelijkheid en de dood. Het is een valse waarde. Liefde, jezelf voortdurend durven wegschenken (aan iets, aan iemand) is belangrijker.

    RW: Jaren geleden ben je gehuwd geweest met een Japanner. In de negentiger jaren ben je getrouwd met Ahid, een Palestijn. Het zal dan wel geen toeval zijn dat in het 1ste gedicht van je 1ste bundel de man reeds opdoemt: "van zeelui / heb ik altijd / heel veel gehouden" (p. 6). Naast de vrouw, jezelf dus, is de man een vertrouwd, steeds weerkerend personage in je werk. Meer zelfs, hij bepaalt je leven, "de richting van mijn vingers" (bundel 1, p. 19). Nu eens haat je hem, "de verschrikkelijke sneeuwman" (bundel 1, p. 29), "met al mijn lippen / mijn handen mijn vingers / mijn ander geheim." (bundel 1, p. 25), dan weer aanbid je hem, "een bed vol rozen" (bundel 1, p. 33). Ondanks alles, alles wat hij je aangedaan heeft en aandoet, "desondanks ben jij mijn liefste" (bundel 2, p. 14). Soms lijkt hij niet echt om je te geven: het kan hem immers "allemaal geen bal (lees: barst) / meer schelen" (bundel 2, p. 23). Ondanks die bemoeizucht, die liefde, die desinteresse "gebeurde het dat wij met vrienden / de nazomer vierden". (bundel 2, p. 43). Toch is het ook weer hij die je bewegingsvrijheid beperkt, zelfs aan banden legt. Je stelt je immers de vraag "waarom [hij] knipte […] mijn staart" waarop "Ik was trots" (bundel 3, p. 38). Terloops, je omschrijving, "mannen praten zachtjes, jagen" (bundel 2, p. 34), vind ik subliem. Waarvan die ambigue houding tegenover
    de man?
    NVO: Wat betreft mijn 'exotische huwelijken' wil ik het volgende opmerken: sinds ik de biografie van Arthur Rimbaud heb gelezen, heb ik meer inzicht gekregen in mijn leven. Ook hij had het in zijn jeugd op allerlei gebieden moeilijk met zijn omgeving. Ook hij wou vluchten voor de werkelijkheid. Later is hij naar Afrika gereisd en is hij, indien ik me niet vergis, verliefd geworden op een Ethiopische vrouw. De parallel die ik met mijn leven trek, is duidelijk: als jonge vrouw was ik ook heel romantisch: dromen over verre landen was voor mij een middel om de werkelijkheid draaglijker te maken. Daarbij geraakte ik tijdens mijn studies ook enorm geïnteresseerd in het Oosten. Vandaar misschien dat ik emotioneel in 'verre landen' ben terechtgekomen. Wat je uiteindelijke vraag betreft over mijn ambigue houding tegenover 'de man', wil ik het volgende zeggen: ik weet niet of ik mij tegenover een man anders dan ambigu zou kunnen gedragen. De man is mij in wezen vreemd. Hij staat symbool voor de samenleving, de wereld. Hij is de andere. En zei Sartre niet: 'L' enfer, c'est les autres'? Ik heb mij altijd ingespannen om naar die 'anderen' toe te gaan, om erbij te horen. Maar al heel vlug ontdekte ik dat erbij horen, zijn zoals de anderen, verdomd moeilijk was. Relaties waren pijnpunten. De Engelse schrijfster Jean Reys laat in een van haar verrukkelijke romans haar vrouwelijk personage op bijna verontschuldigende toon zeggen: 'Je suis une cérébrale'. Als je in deze wereld een te cerebrale persoonlijkheid hebt, als je te veel wegzinkt in je dromen, in je geestelijke esbattementen, heb je last met de werkelijkheid, de anderen dus. Je wordt verkeerd begrepen en als vrouw ook zeker niet aanvaard door 'de man'. Het is alsof er zich een rookgordijn tussen jou en de wereld bevindt; relaties lijken onmogelijk. Ik heb ook altijd gevonden dat 'de man' behept is met eigenschappen en karakteristieken die mij telkens weer verbazen. Ik vraag mij bijvoorbeeld af hoe hij er in geslaagd is in onze samenleving zo'n machtspositie te verkrijgen. Heeft hij die plaats veroverd door gebruik te maken van geweld, werkkracht, intelligentie, beoordelingsvermogen, charme, intuïtie, ...? Ik hoop op die vraag ooit eens een sluitend antwoord te vinden, maar ik ben ervan overtuigd dat vrouwen daar ook voor iets tussen zitten. Hebben zij er wel genoeg aan gedaan om zich blijvend te bekwamen -geestelijk en lichamelijk- in plaats van zich te nestelen in hun positie van 'veelkleurig aanhangsel'?

    RW: Dat 'vrouw' en 'man' 2 thema's zijn die je poëzie determineren, is duidelijk komen vast te staan. Je poëzie is qua inhoud echter rijker en voller dan dat. Deel me eens -Liefst beknopt.- mee welke andere themata in je gedichten aanwezig zijn.
    NVO: In mijn eerste bundel "De dagen van de winter" heb ik willen vertellen hoe bang ik wel ben van de liefde, van de confrontatie met 'de andere'. In mijn tweede bundel "Jagen" en in mijn derde bundel "Sapkracht" heb ik dit thema verder uitgewerkt. In beide bundels heb ik elke cyclus laten voorafgaan door een citaat dat eigenlijk de thematiek inleidt van de gedichten die in die cyclus zijn verzameld. De citaten zijn afkomstig uit werk van dichters en schrijvers die mij de weg hebben gewezen naar wat mij in dit leven boeit. Geweld, manipulatie en misleiding zijn in alle menselijke relatievormen duidelijk aanwezig. In "Sapkracht" speel ik zelfs met de gedachte dat mensen 'eetbaar' zijn: het samenleven met anderen is soms zo schrijnend dat het gevaar bestaat dat de ene mens de andere verorbert, opeet dus, zoals bij de koppensnellers, met de bedoeling zich de ziel van de andere eigen te maken. Eigenlijk wil ik met mijn poëzie een vertwijfelde poging wagen om juist de fragiliteit, het zachte, het breekbare in de mens te vrijwaren. Teveel wordt in dit bestaan (en ook in de literatuur) de nadruk gelegd op kracht en geweld. Nochtans is de mens alleen maar volledig menselijk als hij zich ook van zijn zwakheid bewust is, als hij (of zij) het tere in zich -en ook in de andere- toelaat. Hou ouder ik word, hoe meer bovengenoemde fragiliteit mij bezighoudt. Ondanks onze heftige esbattementen eindigen we allemaal als 'een zwamvlok, een wolkje compost'. De dood is de grote vernieler, de dood is onontkoombaar. In mijn teksten heb ik dus ook hier en daar aandacht voor vergankelijkheid, alhoewel dit thema voor mij niet obsessioneel is. Want het is een natuurlijke zaak dat aan dit leven, hoe krachtig en fel het ook is geweest, een einde komt. In mijn derde bundel heb ik ook -in mijn gedichten over Halle- een poging gedaan om landschappen, decors te beschrijven. Eigenlijk kan ik zeggen -en nu citeer ik woorden van Edward Hopper, een van mijn favoriete schilders- dat "wat ik werkelijk heb willen schilderen, het licht is op de gevels van de huizen". Ook Edward Hopper beweert dat ‘de mens hem vreemd is’. Maar anders dan Hopper laat ik de mensen wél gesticuleren en grimassen maken in die landschappen. Ik laat -voorlopig althans- het licht ook nog op hen schijnen, zodat ze als het ware transparant worden, niet alleen ten opzichte van de buitenwereld, maar ook ten opzichte van zichzelf.

    RW: Voel je je in Halle als dichteres gekend, misschien zelfs erkend?
    NVO: Dank zij Upsilon en de aandacht van mijn vrienden-dichters, en in het bijzonder jij, heb ik aanneembare redenen om te zeggen dat ik in Halle door een kleine, misschien selecte groep van 'kenners' gewaardeerd word. Ook Halle lijkt initiatieven te nemen om poëzie -en dus ook de mensen die met poëzie bezig zijn- te willen opwaarderen. De Halse poëziewedstrijd (oorspronkelijk opgestart door de vzw Halle 2000, op initiatief van Upsilon) is sinds dit jaar overgenomen door het Stadsbestuur. Hopelijk krijgen wij naar de toekomst toe de nodige steun en aandacht om onze projecten -en die zijn er- in verband met literatuur te verwezenlijken.

    RW: Werk je aan andere gedichten over Halle? Verschijnt er binnenkort een 4de bundel van je?
    NVO: Eigenlijk heb ik nog heel wat onafgewerkte tekstjes, nota's en gedichten -en veel van die 'schrijfsels' bevatten 'sporen' van ervaringen hier in Halle- in mijn bureauladen liggen, die met een beetje goede wil tot een cyclus verhalen of gedichten kunnen herwerkt worden. Maar hoe meer ik schrijf, hoe kritischer ik mijn teksten bezie: nooit ben ik nu eens écht tevreden. Ik schrap en ik schrap en bewerk. Mijn grootste moeilijkheid is, vind ik nog altijd, een gebrek aan eenvormigheid. Of liever: ik heb de samenhang tussen de dingen die ik de laatste tijd schrijf, nog niet ontdekt. Misschien heeft het ook te maken met bepaalde elementen in mijn persoonlijk leven, die voor mij op dit ogenblik nog niet heel duidelijk zijn. En ik ben er me ook meer en meer van bewust dat veel van mijn ervaringen onzegbaar zijn. Ik worstel nog altijd met de vraag: is literatuur nu echt of onecht? Droom ik de werkelijkheid of is wat ik schrijf de 'echte' werkelijkheid? Of een stukje werkelijkheid? Voor ik aan een bundel denk, wil ik opnieuw klaarzien in die dingen.

    RW: Tot slot enkele vraagjes over "Upsilon" waarvan je sinds kort voorzitter bent. Hoe komt het dat er steeds weinig volk is op haar activiteiten; zelfs burgemeester en schepenen laten zich niet zien. Is dit een domper op de werking van de vereniging of mag er in de nabije en verre toekomst een en ander verwacht worden?
    NVO: Dat er weinig volk komt op de activiteiten van Upsilon, is niet zo uitzonderlijk. In kleinere Vlaamse steden is de belangstelling voor literatuur (en zeker voor de activiteiten van literaire genootschappen) niet zo denderend. Daarom juich ik het toe dat het Stadsbestuur zich over de Halse poëzieprijs heeft ontfermd. De laatste reeks activiteiten van Upsilon (het literair salon bijvoorbeeld) vind ik een succes. Jouw inspanningen om Upsilon op Internet kenbaar te maken, zijn een schitterend initiatief. Natuurlijk hebben we vooral tijd, middelen en mankracht nodig om Upsilon als vereniging verder uit te bouwen. Poëzie kan echter toegankelijker gemaakt worden. De wijze van aanbieden is belangrijk. Zelfs 'moeilijke' poëzie kan gesmaakt worden door een groter publiek als men de mensen de tijd laat om poëzie te ‘degusteren'. In die zin vind ik dat Upsilon concrete inspanningen moet doen om bijvoorbeeld een 'dag van de poëzie' te organiseren, in samenwerking met andere verenigingen. In Nederland en ook op bepaalde plaatsen in Vlaanderen was 'de gedichtendag' (25 januari 2001) een groot succes. Om te besluiten wil ik iedereen die dit interview leest, de verzekering geven dat Upsilon zich naar de toekomst toe zal blijven inspannen om poëzie in alle toonaarden en op alle momenten te promoveren tot een schitterend feest!

    Bibliografie van Nicole Van Overstraeten
    -De dagen van de winter. Dilbeekse Cahiers, Dilbeek, 1989 [poëzie].
    -Jagen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1997. Verschenen als: Casitacahier 2 [poëzie].
    -Sapkracht. Upsilon, Halle en Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1999. Verschenen als: Casitacahier 6 [poëzie].

    Over Nicole Van Overstraeten
    -Rik Wouters. Schaamteloos en puur als ik ben. [over de dichtbundel Jagen van Nicole Van Overstraeten]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1997. Verschenen als: Casita de la soledad-cahier 1.
    -Rik Wouters. Op een wiebelende evenwichtskabel [Over het gedicht "Aan César Vallejo" uit "Jagen". In: Rik Wouters. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Bedenkingen bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997). Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1997. Verschenen als: Casita de la soledad-cahier 2.

             
    Verschenen in: Argusogen [e-mailtijdschrift], nr. 4, 28 april 2001.

    Rik WOUTERS

    14-06-2006, 14:41 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DRANG NAAR EN DWANG DOOR HET WOORD [over het "Gedicht voor mezelf" van Rik Wouters]

    ‘verantwoording’

    Een eeuwigheid geleden -Ik heb het over het begin van negentiger jaren van vorige eeuw.- ‘verweet’ een Hals kunstschilder wiens naam niets ter zake doet en die reeds een aantal jaren overleden is, me dat ik poëzie publiceerde zonder er begeleidende teksten bij te schrijven die de lezer konden helpen om tot inzicht te komen. Hij benadrukte dat zo’n teksten noodzakelijk waren. Ik begreep die schilder in het geheel niet en wel om verschillende redenen:
    -Hijzelf voegde bij zijn schilderijen ook geen ‘gebruiksaanwijzing’ waarin staat hoe zijn werk moet opgevat worden. Kortom: wat voor hem niet moest, moet blijkbaar wel bij anderen. Beschouwde hij zich als kunstenaar boven andere kunstenaars, als kunstenaar boven zijn gelijken?! Begrijpe wie kan;
    -Hij ging voorbij aan het feit dat poëzie de meest-zuivere en tegelijk meest-complexe vorm van kunst is. Meest-zuiver omdat slechts literatuur zich van het woord alleen bedient. Meest-complex omdat een woord tal van betekenissen kan hebben, meer zelfs in de meeste gevallen tal van betekenissen heeft en daarom poly-interpretabel is;
    -Zijn uitspraak getuigde van een ongehoorde minachting voor de kunstliefhebber die door ‘mijn’ kunstschilder als niet-geleerd, meningloos en onmondig beschouwd werd;
    -Is het mijn taak om mijn werk te verklaren, om uit te leggen wat ik met mijn creatieve werk bedoel. Nee toch?! Ik wil de lezer het plezier van het lezen, het proberen te doorgronden, het doorgronden, het er bij andere lezingen andere details in opmerken, het er bij andere lezingen zelfs andere betekenissen in te vinden die naast de vorige kunnen bestaan, het er in combinatie met andere gedichten uit dezelfde bundel, zelfs andere bundels van mij, andere betekenissen in te vinden , … niet ontzeggen. Kortom, poëzie is geen kost voor oppervlakkige mensen die tijdens een tentoonstelling of in een museum al (te) snel naar een ander schilderij of beeldhouwwerk gaan kijken.
    Samengevat: die kunstenaar had het bij het verkeerde eind, meer zelfs, hij stond niet recht in zijn schildersschoentjes.

    Ik weet al waarover je het wilt hebben. Ooit heb ik in mijn essay De doorlichter van woorden die anders betekenen met als ondertitel Bedenkingen bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997), in 1997 uitgegeven bij de Casita de la soledad-stichting uit Ruisbroek gedichten van anderen proberen te verklaren. Ik heb "proberen" geschreven om te beklemtonen dat het om een poging, een mogelijke verklaring van een gedicht ging. Ik meen dat ik in mijn opzet geslaagd ben. Het is alleszins zo dat Pieter Delen, noch Jan Vanhaelen, noch Nicole Van Overstraeten me erop ‘aangevallen’ hebben.
    Dat ik geprobeerd heb om te verklaren blijkt uit het feit dat ik talloze vragen gesteld heb. Dit betekent dan ook dat ik het niet (helemaal) weet. Of ik als dichter beter geplaatst ben om andermans poëzie te proberen om te begrijpen en te verklaren, weet ik niet. Ik denk dat het proberen om te begrijpen en te verklaren afhankelijk is van en gebonden aan kennis van de in dit geval Vlaamse en bij uitbreiding ‘alle’ Nederlandstalige poëzie, het lezen van kritische teksten erover en niet te vergeten de literatuurgeschiedenis.
    Jaren na de hallucinante uitlatingen van een schilder die van poëzie geen kaas gegeten had -Lustte hij wel kaas?!-, heb ik besloten om te proberen om een aantal van mijn gedichten te doorgronden. Of dit hetzelfde is als verklaren, durf ik niet te beweren. Een aantal redenen liggen aan de basis -Geloof echter niet dat de vluchtige woorden van die kunstschilder me jaren geleden overtuigd zouden hebben. Geloof dat zeker niet.-: ik ga ze echter niet allemaal aanhalen. Ik heb allang geleerd dat ik als kunstenaar in het algemeen en dichter in het bijzonder mijn daden niet moet verantwoorden. Ik doe mijn ding en kijk niet om. Wie niet met mij en mijn visie op kunst akkoord gaat, moet maar afhaken.
    Volgende ‘redenen’ wil ik wel kwijt:
    -Het is voor een kunstenaar goed om eens achterom te kijken en te evalueren;
    -Synthetiseren kan toekomstig werk slechts ten goede komen;
    -Vragen stellen bij eigen werk -En onderstaande ontleding staat er vol van.- kan slechts positief werken.

    Bedoeling is dat onderstaande tekst, samen met de ontleding van andere gedichten van mij -Eén gedicht per verschenen bundel.-, ooit gepubliceerd zal worden in een literair essay met als titel Op de rooster van Sint-Laurentius gelegd en als ondertitel Vivisectie of masochisme? Ooit. Wanneer staat niet vast. Misschien wel in 2009 wanneer het 30 jaar geleden zal zijn dat ik voor het eerst een gedicht in een literair tijdschrift; "Actietribune" uit Dilbeek, zal verschijnen.

    -o-o-o-

    0

    T      GEDICHT VOOR MEZELF

    01    als de wind takken afkraakt 
           en zand opstuift
           als de regen dammen breekt
           en oogsten vernielt
    05   al de droogte akkers verdort 
           en in tweeën splijt
           als het vuur huizen platbrandt
           en mensen verdeelt

           als ik eindelijk nog eens
    10    een gedicht schrijf,
           zal niemand er naar kraaien

    12    dat hoeft ook niet

    1

    GEDICHT VOOR MEZELF verscheen op pagina 1 van "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" dat in 1982 bij "Iambe" in Molenhoek, Nederland verscheen. Het is het eerste gedicht uit de bundel die 20 gedichten telt.
    De bundel valt in 2 losse gedichten, en 3 verzamelingen gedichten, te weten 2 afdelingen en een reeks losse gedichten, uiteen:
    -A1: los gedicht;
         -B1: "Halle weggeborgen in de Zennebocht": afdeling van 5 gedichten;
              -C: "Losse gedichten": reeks van 9 losse gedichten;
         -B2: "De seizoenen": afdeling van 4 gedichten;
    -A2: los gedicht.
    Er is een zekere symmetrie in de opbouw van de bundel. Zij opent en sluit met een los gedicht. Het openingsgedicht wordt gevolgd door een afdeling; het slotgedicht wordt door een afdeling voorafgegaan. Tussen beide afdelingen bevindt zich een reeks van losse gedichten die inhoudelijk weinig met elkaar te maken hebben. Er is dus qua opbouw een bijna ‘perfecte’ bundel ontstaan. Perfectie zou er geweest zijn indien B1 en B2 elk 4 of 5 en C 8 of 10 gedichten, hetzelfde aantal als B1 en B2 samen, zouden bevat hebben zodat de ‘ideale’ projectie tot stand zou gekomen zijn.
    Ik heb het over verzamelingen gedichten gehad. Die ‘verzamelingen’ worden afdelingen of cycli die in "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" niet voorkomen, genoemd. In cycli (= thematische en stilistische eenheid) is de band tussen de gedichten nog sterker dan in afdelingen (= thematische eenheid). [1].

    2

    GEDICHT VOOR MEZELF telt 14 verzen die afwisselend lang en kort en over 3 strofes verdeeld zijn. Er is een vage symmetrie wanneer je ermee rekening houdt dat I 8 verzen telt en II 3 en III 1: II en III zijn dus half zo lang als I.
    Er is een bijzondere band tussen I en II: 5 van de 10 verzen beginnen met als (1, 3, 5, 7 en 9). Is het toeval dat het de eerste 5 onpare verzen zijn?
    In de meeste van mijn gedichten is ‘ik’ woordelijk aanwezig. In GEDICHT VOOR MEZELF duikt hij pas in het negende vers en enkel in dat vers op. Vreemd voor een bundel waarover Frits Crombez geschreven heeft dat zij de manifestatie van de ik-persoon Wouters alsdusdanig
    is. Crombez tempert zijn uitspraak door als slot van zijn artikel te verklaren: denk nu ook weer niet dat de ikheid die soms slechts onderhuids aanwezig is, twintigmaal zo opdringerig is, dat ons lezers geen eigen interpretatie meer wordt gelaten… Laat mij ook "open" eindigen, namelijk met de meerzinnigheid van de dichter zelf: [2] achter de dubbele punt staat GEDICHT VOOR MEZELF afgedrukt.

    3

    T begint met GEDICHT. Veel uitleg behoeft dit niet, dacht ik: wat schrijft een dichter anders dan gedichten?! Het lijkt me niet meer dan logisch dat wie actief of passief met poëzie bezig is, weet wat een gedicht is. Dat het vaak gemakkelijker is om te zeggen wat poëzie niet is, laat ik hier buiten beschouwing.
    Toch is het niet logisch dat wie poëzie schrijft of denkt te schrijven, weet wat een gedicht is. Ik herinner me een 'dichteres' uit Halle wiens naam er niet toe doet. Jaren geleden wou ze toetreden tot "Upsilon", een literaire vereniging waarvan ik ooit voorzitter was. In geval van twijfel over de kwaliteiten van kandidaat-leden kon de vereniging een 'examen' houden. Ik weet wel dat een gedicht op bestelling schrijven raar kan overkomen. Het kan echter helpen om iemand als niet-dichter te onderscheiden.
    De 'dichteres' werd gevraagd om een gedicht over liefde te schrijven. Kon het eenvoudiger? Wat ze afleverde, was een stuk proza vol elementaire taal- en spraakkunstige fouten. Het besluit lag voor de hand: omdat ze blijk had gegeven van onkennis over poëzie, werd het lidmaatschap geweigerd. Terecht, weet ik.
    Uit een gesprek achteraf bleek dat wat zij schreef en zelfs in eigen beheer durfde uit te geven, later door anderen werd verbeterd en aangepast. Haar vage ideeën en stuntelige verwoordingen werden door anderen die van poëzie ook al niets snapten, in de ‘juiste’ vorm gegoten. Herschreven dus. En ik die dacht dat poëzie de verwoording van een zuiver persoonlijk iets is?! Gelukkig werd ze tijdig ontmaskerd. Een tijd later heeft ze me op straat hysterisch en helsgillend de huid volgescholden terwijl omstaanders niet-begrijpend en verwijtend het hoofd schudden. Zielig toch hoe mensen reageren wanneer ze met hun eigen leugens geconfronteerd worden.
    T wordt vervolledigd met VOOR MEZELF, waardoor ik het gedicht feitelijk aan mezelf opdraag. Meer nog, ik heb een gedicht voor mezelf geschreven. Ik ben dus zender én ontvanger. Nog meer, ik ben zender én enige ontvanger. Kan dat? Kan er in dat geval van poëzie sprake zijn? Sta me toe om helemaal op het einde van de bespreking van mijn gedicht te antwoorden.

    I is erg structureel opgebouwd. Er zijn 4 bijzinnen die met als (1, 3, 5 en 7) beginnen en elk 2 verzen omvatten. De bijzinnen zijn op dezelfde wijze geconstrueerd: als (1, 3, 5 en 7) + onderwerp + lijdend voorwerp + persoonsvorm in de O.T.T. + en (2, 4, 6 en 8) + lijdend voorwerp + persoonsvorm in de O.T.T. De derde bijzin is een uitzondering: het tweede lijdend voorwerp dat hetzelfde is als het eerste, wordt verzwegen; een bijwoordelijke bepaling van wijze is toegevoegd. Ik ben op zoek gegaan naar een hoofdzin die lijkt te ontbreken. Of toch niet?!
    Het is belangrijk om de 4 onderwerpen nader te bekijken. Ze zijn niets anders dan de 4 elementen: lucht als wind (1), water als regen (3), aarde als droogte (5) en vuur als vuur (7). Zonder deze 4 hoofdstoffen is leven niet mogelijk. Ik heb aan elk van de elementen steeds 2 negatieve gevolgen van hun werking gekoppeld om zo te benadrukken dat ze de mens niet alleen levensrijkdom brengen, maar hem tegelijk ten gronde (kunnen) richten. Dit wordt overduidelijk in 8, het laatste vers van I, waarin mensen op de voorgrond treden.
    Het is duidelijk dat ik als (1, 3, 5 en 7) niet gebruik in de betekenis van ‘wanneer’ als tijdsaanduiding of ‘indien’ om een voorwaarde uit te drukken, zoals we al te vaak verkeerdelijk doen. als (1, 3, 5 en 7) is veel meer dan een neutrale tijdsaanduiding. Het duidt op een herhaling in de tijd, op een steeds weerkeren van dingen die uiteindelijk als normaal aanvaard worden. Het moet dus eigenlijk als ‘telkens als’ gelezen worden.
    Ik heb reeds geschreven dat de hoofdzin ontbreekt. Ik heb me onmiddellijk de vraag gesteld: of toch niet?! Terecht, want er is een hoofdzin. Die hoofdzin staat pas in het laatste vers van II afgedrukt. Herinner je dat ik op de bijzondere band op taalgebied tussen I en II heb gewezen omdat 5 van de 10 verzen met als (1, 3, 5, 7 en 9) beginnen zodat die 10 verzen te herleiden zijn tot 5 bijzinnen van elk 2 verzen. Na die bijzinnen komt in 11, het laatste vers van II, de hoofdzin van elk van die bijzinnen: zal niemand er naar kraaien.
    Wat is de betekenis van I? Niets minder dan het doembeeld dat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki hebben teweeggebracht: het besef dat de mensheid zichzelf kan vernietigen wanneer hij de elementen die aan de bron van onze welvaart liggen, misbruikt. Wat is de betekenis van I in combinatie met het laatste vers van II? Dat het besef dat de mensheid zichzelf kan opblazen, die mens onverschillig blijkt -'Blijken' is veel sterker dan 'lijken' dat steeds een vorm van schijnen of twijfelen in zich heeft.- te laten. Zeg nu zelf: wie wordt nog beroerd door beelden van ongelukken en rampen overal in de wereld die vaak door de mens veroorzaakt zijn? Beelden die met een gruwelijke regelmaat op het tv-scherm getoond worden, hebben ons immuun gemaakt. We doen niets anders dan die beelden te beschouwen als faits divers die slechts anderen kunnen overkomen. Toch is nieuw gebruik van massavernietigingswapens door machtswellustelingen als Bush junior- Senior was geen haar beter.- is niet denkbeeldig.

    Het spreekt voor zich dat de 4 elementen ook mijn leven beheersen. Bij mij komt er echter in II een vijfde element bij: het gedicht dat ik schrijf (10). Laat me toe om te veralgemenen: het gedicht (10) gebruik ik als symbool voor kunst waarmee ik niet noodzakelijk de kunstvorm die ik beoefen, bedoel. Kortom, zonder kunst is leven, míjn leven, niet mogelijk. Toch is er een verschil met de 4 elementen uit I: het vijfde element, kunst, kan me niet te gronde richten.
    Ik heb er reeds op gewezen op het verband tussen I en II. Het verschil tussen de 2 strofes is al even belangrijk. Waar I hoofdzakelijk betrekking had op de mens in het algemeen, gaat mijn aandacht in II voornamelijk uit naar een mens in het bijzonder, mezelf en bij uitbreiding de kunstenaar in het algemeen. Ik heb willen benadrukken dat De gewone mens weinig of geen aandacht heeft voor poëzie. Interesse voor plastische kunsten is er soms wel: Hij wil wel enkele tienduizenden franken besteden om zich een (liefst) werkelijkheidsgetrouw schilderij of ander plastisch werk aan te kopen. Enkele honderden franken uitgeven om zich een roman aan te schaffen gaat echter te ver of kan slechts na veel wikken en wegen. Welke overwegingen moeten dan niet aan de aankoop van een dichtbundel voorafgaan! Zelfs voor collega-dichters of andere kunstenaars speelt de prijs van een dichtbundel bij aanschaf een grotere rol dan de kwaliteit ervan. Toen [1] "Het woord hertalen" en "Wat stilte genoemd wordt" [3] (…) werd voorgesteld, kon een aanwezige dichter niet nalaten de ‘hoge’ prijs ervan aan de kaak te stellen. ‘Hoge’ prijs? 500 frank voor 25 gedichten of bijna 700 verzen -Blancoverzen niet meegerekend, hoewel ze ook deel van de gedichten uitmaken. Het belang van de stilte is ontegensprekelijk.-: 20 frank per gedicht. 500 frank: 11 grote stella’s of nog geen C.D. of minder dan een portie mosselen met friet of iets meer dan 12 liter benzine of … Ik probeer (al lang) niet (meer) te begrijpen! [1].
    Dat een bundel niet met toeters en bellen begroet wordt, weet ik al lang. Dat men er zelfs niet naar zal kraaien (10), al evenzeer. Er is immers meer dan poëzie. Er zijn andere kunstvormen die zich gemakkelijk(er) begrijpen laten. Is dat echter wat kunst moet zijn?! Voorgekauwde, makkelijk te slikken kost die geen inspanning vergt?
    Bij het ‘kiezen’ van die gemakkelijke kunst gaat men voorbij aan het feit dat poëzie de zuiverste kunstvorm is. Waarom? De dichter bedient zich van het woord alleen zonder hetwelke echte communicatie geen zin heeft. Andere kunstvormen kunnen niet zonder het woord dat ze nodig hebben om hun kunst te benoemen. Titels als "Zonder titel" of het internationale "No Title" kunnen daaraan niets veranderen.
    er niet naar kraaien (10) is begrijpelijk. Denigreren niet. Poëzie zou duur zijn. Heb ik het goed gehoord? 20 frank per gedicht [1]. Een aalmoes! Een hongerloon!! Pure uitbuiting!!! Is het logisch dat poëzie zo goedkoop is? Bedoelt men dat ze goedkoop is om aan te maken omdat er slechts papier en inkt zou komen bij kijken, en om te verspreiden. Wat doe je dan met de kosten voor de dichter om aan noodzakelijke achtergrondinformatie te geraken? Denk alleen nog maar aan de kosten die het kopen van bundels en literaire tijdschriften en briefwisseling met lezers en andere dichters met zich meebrengen.
    Poëzie wordt als onbelangrijk beschouwd omdat het in tegenstelling tot plastische kunsten niet kan tentoongesteld worden door de koper om zich zo bij kennissen en andere oppervlakkige relaties belangrijk te maken. Kortom, kunst als luxeobject om zichzelf kennis die men niet heeft, aan te meten.
    Denigreren van poëzie heeft alles met het niet (willen) begrijpen van de dichter te maken. Dat heeft veel te maken met het complexe van de poëzie die de combinatie van woorden die schijnbaar niet bij elkaar horen. Ze gaat verder dan de meest logische betekenis(sen) van woorden. Ze is vermenigvuldiger van betekenissen. (…) Waar een (proza)tekst iets zo duidelijk mogelijk probeert te zeggen en daardoor tekst aan banden legt, wil de poëzie leren ontcijferen en interpreteren. Daarom geeft ze taal (en lezer) de grootst mogelijke vrijheid. [1].
    De dichter legt de bal dus in het kamp van de lezer. De lezer is niet gewoon om met vrijheid om te gaan en aanvaardt de poëzie niet. Hij begrijpt niet en verwerpt. Hij begrijpt niet omdat hij de nodige ‘opleiding’ ontbeert: hij heeft nooit geleerd om verbanden te leggen en af te leiden. Denigreren van poëzie heeft dus alles te maken met de potentiële lezer die niet in staat is om te interpreteren en ‘sleutels’ of ‘symbolen’ in zijn eigen taal om te zetten. Hij is gewoonweg niet in staat om met de dichter te communiceren en weigert om inspanningen te doen. Hij haakt af. [1].

    In 11 stelde ik dat niemand (…) naar een gedicht zal kraaien. In het enige vers van III verduidelijkte ik: dat hoeft ook niet (12). Achter 12 gaan verschillende mogelijke betekenissen schuil. (a) Ik ga ervan uit dat mijn gedichten niet (of te weinig) gelezen worden. De mogelijke lezer heeft er dan ook geen baat bij dat ik schrijf. (b) Hoewel ik weet dat ik gelezen word, is er geen (of te weinig) respons van de lezer. Er is met andere woorden te weinig sprake van actieve communicatie. Er is te veel zender zonder dat de ontvanger regeert door op zijn beurt zender te worden. (c) Het laat me onverschillig of ik gelezen word.
    Zou het kunnen dat het me niet scheelt of ik gelezen word? GEDICHT VOOR MEZELF lijkt erop te wijzen. Ik schrijf immers gedichten VOOR MEZELF. Ik heb alleszins dit gedicht VOOR MEZELF geschreven. Kan dat? Kan er in dat geval van poëzie sprake zijn? Ik heb de veronderstelling dat het me niet scheelt of ik gelezen word, jaren geleden al ontkend toen ik stelde dat De dichter, en dus ook ik, niet schrijft (…) voor zichzelf. Niet voor zichzelf alleen, natuurlijk, bedoel ik. Beschouw 12 dan maar als een boutade. Het feit alleen al dat ik mijn gedichten uitgeef, dat iemand zijn gedichten uitgeeft, bewijst dat er niet voor zichzelf geschreven wordt.
    [1].
    Wanders heeft klaar gezien toen hij beweerde dat wat in 12 besloten zit, een boutade is die Wouters niet zal ontkennen. Ik denk zelfs dat hij het als geestige uitval bedoeld heeft. De dichter weet dat kunst niets te maken heeft met contact tussen creatieveling en creativiteit. Hij is er zich bewust van dat er slechts van kunstenaar, dichter, en kunst, poëzie, sprake kan zijn indien de creatieveling de confrontatie durft aan te gaan met de potentiële kunstliefhebber, lezer. Hoewel hij dit al snel begrepen heeft, heeft hij echter nooit naar de lezer toe geschreven.
    [4].

    4

    GEDICHT VOOR MEZELF verscheen voor het eerst in het literaire tijdschrift "YANG, zestiende jaargang, nummer 97, van december 1980.

    5

    Andries Dhoeve is ooit bij de inhoud van GEDICHT VOOR MEZELF blijven stilstaan toen hij verklaarde dat het tegelijkertijd een zelfbelijdenis is én de afbakening van het gebied waarin hij zichzelf opsluit, onverschillig voor wat de anderen er zullen over zeggen of eventueel zullen over denken. Het is het credo van een dichter die plotseling beseft waarover het gaat en door wind en regen, door droogte en vuur zich een weg weet te banen naar de diepste roerselen van het menselijk bestaan, de "condition humaine". [5].
    Ook het taalgebruik ontsnapte niet aan zijn aandacht. Het gedicht treft door zijn stoere taal. Ikzelf heb steeds gedacht dat de door mij in het gedicht gebruikte taal erg realistisch is en zeer nauw bij de dagdagelijkse spreektaal aansluit. Moet ik besluiten dat ik in de omgang een stoere taal gebruik? Men denkt aan de latere Van Ostayen (sic) en de jonge Hendrik Marsman - waarom niet! Vooral deze laatste uit zijn "Porta Nigra"-periode, waarin het expressionisme van een Trakl en een August Stramm naast sommige gedichten van een Blaise Cendrars domineerde. [5]. Doordat ik me vooral toespits op Nederlandstalige literatuur ken ik de poëzie van Trakl, Stramm en Cendrars onvoldoende.
    Wie zou niet tevreden zijn wanneer een criticus bij een bespreking van je werk namen als de latere Van Ostayen (sic) en de jonge Hendrik Marsman laten vallen?! Ik niet, waarom niet! [5]. Zeker omdat een criticus als Dhoeve het verkondigde. Hoewel hij een vriend was, liet hij er zich bij het schrijven van kritieken nooit toe verleiden om iemand op basis van vriendschap of zelfs maar genegenheid over het paard te tillen. Hiermee wil ik helemaal niet gezegd hebben dat ik me op poëtisch gebied de evenknie van van Ostaijen en Marsman voel: ik ben realistisch genoeg waarmee ik niet wil gezegd hebben dat ik een nieuw-realistisch dichter ben.

    6

    Kan het dat de 4 elementen uit GEDICHT VOOR MEZELF verwijzen naar de ‘inhoud’ van mijn poëzie? Kan het dat ze in die context dé dingen des levens waarover ik schrijf, zijn,

    Voetnoten

    [1] WOUTERS, Rik. Wat mij bepaalt, zijn vingers. Letters. Wat mij beperkt, zijn letters. Vingers. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Bedenkingen bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1962-1977). Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    [2] CROMBEZ, F[rits]. Rik Wouters, ik-dichter van de werkelijkheid. In: Initiatief [literair tijdschrift], 3de jg., nr. 18, mei 1984, 46-49.
    [3] WOUTERS, Rik. Het woord hertalen, tien jaargetijdengedichten, en Wat stilte genoemd wordt, Cataloniëgedichten. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1996.
    [4] WANDERS, Andreas. Kwetsbaar en verstoten tussen brokstukken. Het ontnomen woord en de doorgelichte dichter. In: WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. Het verboden evangelie van de dichter. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1999.
    [5] DHOEVE, Andreas. Rik Wouters: een veelbelovende jonge dichter uit Halle. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 27-30.

    Rik WOUTERS

    14-06-2006, 14:38 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.(LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN OVER HALSE DICHTERS

    ALGEMEEN = NECHELPUT, Guy
     -Voorwoord. In: CLAUS, Hans; DELEN, Pieter; DEVISCH, Etienne; VAN OVERSTRAETEN, Nicole; WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. WANDERS, Andreas. Steenwegen. Cultuurcentrum ’t Vondel en Xarnego, Halle. 2004.

    ALGEMEEN = WANDERS, Andreas
    -Halle en Nederlands. Over Halle las ik … Flaptekst van de bloemlezing "Halle dicht". Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 2003.

    ALGEMEEN = XXX (= WOUTERS, Rik)
    -Nawoord. In: CLAUS, Hans; DELEN, Pieter; DEVISCH, Etienne; VAN OVERSTRAETEN, Nicole; WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. WANDERS, Andreas. Steenwegen. Cultuurcentrum ’t Vondel en Xarnego, Halle. 2004.

    BOUCHERY, Jan
    -Jan Bouchery. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 12, 1, januari-maart 1990, 2-10.

    BRAK, Piet
    -Recensies [o.a. over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: Vers [literair tijdschrift], 1, 3, maart 1980, 25-26.

    BREMS, Hugo
    -Van de een en de ander [over de dichtbundels "In de kooi" van Solange Abbiati en "Van het een komt het ander" van Solange Abbiati en Stefaan van den Bremt]. In: Dietsche Warande en Belfort [literair tijdschrift], 68, 8, 633-634.

    BRICHAU, Gert

    -Jan Van Den Weghe: agnosticus voor het leven. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 11, 2, april-juni 1989, 19-26.

    CLEMENT, Raymond
    -Emilius Ludovicus Josephus Gouffaux. Een "liberaal" pastoor Een Halse "Priester Daens Een Latijns dichter en vertaler van Gezelle. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 12, 1, januari-maart 1990, 11-26.
    -Jan Van den Weghe, kreatie door aliënatie, niet door Halle,… alhoewel?! In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 10, 4, oktober-december 1988, 2-16.
    -Jef Algoet. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 42-44.
    -Halle op rijm en per vers. [o.a. over Gentil Antheunis]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 1, januari-maart 1985, 4-10.
    -Halle op rijm en per vers.3. [over Jef Algoet, Ghislain Laureys, Jan Vanbellinghen en Jan van den Weghe]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 4, oktober-december 1985, 21-31.
    -Halle op rijm en per vers. 2. [o.a. over Emiel Gouffaux, Ghislain Laureys, Fernand Victor Toussaint Van Boelare en Jan van den Weghe]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 7, 3, [juli-september] 1985, 34-50.
    -Halle op rijm en per vers. 6. [over Jef Algoet en Jan van den Weghe]. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 9, 1, januari-maart 1987, 31-32.

    COPMANS, Willy
    -Kroniek [o.a. over "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" van Rik Wouters]. In: Creare [literair tijdschrift], 11, 3, augustus 1982, 21-22.

    CORNELIS, Frans
    -Boekensignalement [o.a. over "Tussen de Regels" van Jan van den Weghe]. In: Nieuwe Stemmen [literair tijdschrift], 24, 2, december 1977-januari 1978, 61.

    CORNELIS, R.
    -Emiel Gouffaux (1840-1924). In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 35-38.
    -Felix Leheuwe (1864-1938). In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 39-40.

    CROMBEZ, F[rits]
    -Rik Wouters, ik-dichter van de werkelijkheid. In: Initiatief [literair tijdschrift], 3de jg., nr. 18, mei 1984. p. 46-49.
    -Rik Wouters in zijn poëtische eigen tijd. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 31-33.

    DAEMS, Ingrid
    -Wees blij … [over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: Iambe [literair tijdschrift], 1, 2, december 1981, 25-26.

    DE LONGIE, Albert
    -Poëziespiegel [o.a. over "Tussen de Regels" van Jan van den Weghe]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 6, 6, december 1978, 30.

    DEMEDTS, André
    -"Oogappel uit Sodom". In: Argus [literair tijdschrift], 22-23, 1981, 418-419 en 421.

    De POORTERE, José
    -Geen koel Komrijtisme, maar een warm geheugen. Poëziekroniek [o.a. over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: Poëziekrant [literair tijdschrift], 4, 6, november-december 1980, 2-4.
    -Poëziekroniek [o.a. over "Oogappel uit Sodom" van Jan van de Weghe]. In: Poëziekrant [literair tijdschrift], 6, 2 maart-april 1982, 8-10.

    DE SPIEGELEER, Herman
    -De poëzie van Jan Vanbellinghen. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 16-17.

    DHOEVE, Andreas
    -Rik Wouters: een veelbelovende jonge dichter uit Halle. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 27-30.

    HEUZEL, John
    -Rik Wouters, "Ik zeg tot je" met antwoord van Rik Wouters, Kruispunt [literair tijdschrift], 20, 78, juni 1981, 46.

    JANSSEN REINEN, Margreet
    -De dichter van de dageraad. In 1975 verscheen "Het Hart van mijn Stad", Ghislain Laureys’ tweede dichtbundel. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984. 
    -De dichter van de dageraad. In 1975 verscheen "Het Hart van mijn Stad", Ghislain Laureys’ tweede dichtbundel. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 22-23.

    LUITING, Ton
    -Ghislain Laureys, een volkse bart. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -Ghislain Laureys, een volkse bart. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 29-32.
    -Ghislain Laureys, een volkse bart. In:: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 19-26.

    MESTDAGH, Jan
    -"Het zwarte licht" van Solange Abbiati. In: Kreatief [literair tijdschrift], 13, 5, december 1979, 86-93.

    POLFLIET, André
    -Van boeken en bundels [o.a. over "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" van Rik Wouters]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 10, 3, mei-juni 1982, ?50-51.
    -Van boeken en bundels [o.a. over "Ik zeg tot je" van Rik Wouters]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 9, 1, januari 1981, 37.

    RADEMAKERS, Luuk
    -Ghislain Laureys: een poëtische persoonlijkheid wordt 60. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 11-13.
    -Huldiging Ghislain Laureys. In: Plinius [literair tijdschrift], 1, 3, 1984, 59-61.
    -[Recensies] [o.a. over "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" van Rik Wouters]. In: Plinius [literair tijdschrift], 1, 2, 1984, 67.

    VAN BERGEN, Jacques
    -Johan De Maeght, zanger van het Pajottenland. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 14, 1, januari-maart 1992, 23-30.

    VANBRABANT, Roger
    -Jan van den Weghe geeft zich bloot ‘Tussen de regels’. In: Poëziekrant [literair tijdschrift], 3, 1, januari-februari 1979, 10.
    -Tussen de regels. In: Dietsche Warande en Belfort [literair tijdschrift], 72, 7, 552-554.
    -De zon in maart is mild voor mij… Bij de poëzie van Jan van den Weghe. In: Argus [literair tijdschrift], 3, 14, 1980, 135-139.

    VAN DEN WEGHE, Jan
    -Ghislain Laureys 60. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -Ghislain Laureys 60. In:: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 217-19.

    VAN HOOF, Guy
    -Het woord en de stilte [over de dichtbundels "Het woord hertalen en Wat stilte genoemd wordt" en "Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd"]. De poëzie van Rik Wouters. In: De houten gong [literair tijdschrift], 1, 4, november 1999, 4-6.
    -Recht van spreken. De poëzie van Rik Wouters. VKH, Torhout (in samenwerking met Modus Vivendi, literair café "Den Hopsack", Antwerpen en El Gato Negro, tapaskroeg, Torhout). 2002.

    VANSLEMBROUCK, Marcel
    -Gentil Antheunis. VWS-Cahiers, Brugge. 2000 (verschenen als: VWS-Cahiers [literair tijdschrift], jg. 35, nr. 4, juli-augustus 2000 met als doorlopend volgnummer 199).

    VANTINA, Neer
    -[Recensies] [over "Saldo" van Jan van den Weghe]. In: Schuim [literair tijdschrift], 3, 1-2, 90-91.

    WANDERS, Andreas
    -In zijn poëzie probeert Rik Wouters … Flaptekst van de dichtbundel "Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd" van Rik Wouters. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1998.
    -Kwetsbaar en verstoten tussen brokstukken. Het ontnomen woord en de doorgelichte dichter. In: WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. Het verboden evangelie van de dichter. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1999.
    -Met "gebruik maken van woorden en ongedateerde brieven" is Wouters … Flaptekst van de dichtbundel "Gebruik maken van woorden en en ongedateerde brieven" van Rik Wouters. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 2000.
    -1979. Wouters debuteert als dichter. … Flaptekst van de dichtbundel "Xarnego" van Rik Wouters. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1999.
    -"Zeg niet" bevat poëzieproza en prozapoëzie. … Flaptekst van de dichtbundel "Zeg niet" van Rik Wouters. Xarnego, Halle. 2003.

    WOUTERS, Rik**
    -[verschenen onder: redactie]. Afscheid van de [overleden] Halse dichter Ghislain Laureys. Verschenen in: Kiezel [literair tijdschrift], 4, 13, maart 1995, 35.
    -Bogaarden waar meter de velden liefhad [over het gedicht "Maart" van Jan Vanhaelen]. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -De doorlichter van woorden die anders betekenen [o.a. over gedichten van Pieter Delen, Jan Vanhaelen en Nicole Van Overstraeten]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -De niet-conforme conformist [[over de poëzie van Ghislain Laureys; uitgegeven als één boek samen met: LAUREYS, Ghislain. De lokstem van het leven. Een bloemlezing [samengesteld door Rik Wouters]]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1995.
    -De niet-conforme conformist [over de poëzie van Ghislain Laureys]. In: Argusogen of het geweten van Halle [e-mailtijdschrift], nr. 11, 25 oktober 2002.
    -De niet-conforme conformist [over de poëzie van Ghislain Laureys]. Op:
    www.halle.nu.
    -De niet-conforme conformist [over de poëzie van Ghislain Laureys]. Op:
    www.stadhalle.com.
    -Dit huis heeft geleefd, dit huis heeft doen leven [over het gedicht "Banket" van Pieter Delen]. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -Een Hallenaar bezingt zijn stad en geboortestreek in lyrische bewoordingen of kennismaking met de dichtbundel "Het hart van mijn stad" door Ghislain Laureys. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 4, 4, oktober-december 1982, 34-43.
    -*[niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60 [met kritische bijdragen van Margreet Janssen Reinen, Ghislain Laureys, Ton Luiting, Jan van den Weghe en Rik Wouters en creatieve bijdragen van Raoul Maria de Puydt, Ghislain Laureys, Edith Oeyen, André Polfliet en Jan van den Weghe]. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -*[niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60 [met kritische bijdragen van Margreet Janssen Reinen, Ghislain Laureys, Ton Luiting, Jan van den Weghe en Rik Wouters en creatieve bijdragen van Raoul Maria de Puydt, Ghislain Laureys, Edith Oeyen, André Polfliet en Jan van den Weghe]. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5, november-december 1984, 17-32.
    -Interview met Ghislain Laureys. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. Kofschip-Kring, Zellik. 1984.
    -Interview met Ghislain Laureys. In: WOUTERS, Rik [niet-vermelde samensteller]. Ghislain Laureys 60. In: ’t Kofschip [literair tijdschrift], 12, 5/1, november-december 1984, 29-32.
    -Nicole Van Overstraeten in haar queeste naar de vrouw en dichteres in zichzelf [interview]. In: Argusogen of het geweten van Halle [e-mailtijdschrift], nr. 4, 28 april 2001.
    -Nicole Van Overstraeten in haar queeste naar de vrouw en dichteres in zichzelf [interview]. Op:
    www.halle.nu.
    -Nicole Van Overstraeten in haar queeste naar de vrouw en dichteres in zichzelf [interview]. Op:
    www.stadhalle.com.
    -Op een wiebelende evenwichtskabel [over het gedicht "Aan César Vallejo" van Nicole Van Overstraeten]. In: WOUTERS, Rik. De doorlichter van woorden die anders betekenen. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997.
    -*[niet-vermelde medesamensteller] [Over de Halse dichters Jef Algoet, Emiel Gouffaux, Ghislain Laureys, Felix Leheuwe, Jan Vanbellingehen, Jan Van den Weghe en Rik Wouters] [kritische bijdragen door Raymond Clement (x2), R. Cornelis (x 2), Frits Crombez, Herman De Spiegeleer, Andries Dhoeve, Ton Luiting, Luuk Rademakers en Rik Wouters en poëzie van Jef Algoet, Emiel Gouffaux, Ghislain Laureys, Felix Leheuwe, Jan Vanbellinghen, Jan Van den Weghe en Rik Wouters] In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig literair tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984.
    -Ra ra wie ben ik? (over dichters en hun pseudoniemen) [o.a. over de dichtbundel "De dageraad achterna" van Pieter Delen]. Verschenen in: Kiezel [literair tijdschrift], 3, 10, juni 1993, 28-30.
    -schaamteloos en puur als ik ben [over de dichtbundel "Jagen" van Nicole Van Overstraeten]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1995.
    -"Zij hoeven niet te weten, hoe ik treur. / Alleen in mijn gedichten bloedt de wonde." Of Hoe Jan van den Weghe levensproblemen en ellende van zich afschrijft. In: Hallensia [geschied- en oudheidkundig tijdschrift], 6, 4, oktober-december 1984, 19-26.

    *de verschillende bijdragen uit deze publicatie worden afzonderlijk vermeld.
    **bijdragen van Wouters, verschenen op ??? én in "Halle in de literatuur", worden niet vermeld.

    Rik WOUTERS

    14-06-2006, 14:25 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    07-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HALLENAARS EN HUN FUNCTIES BIJ LITERAIRE TIJDSCHRIFTEN

    Hans CLAUS
    -Kiezel (driemaandelijks):
         -redactie: jg. 2, nr. 5, 1992 tot jg. 3, nr. 12, 1993
         -redactieraad: jg. 4, nr. 13, 1994 tot jg. 4, nr. 15/16, 1994

    Jan DEFRYN
    -Brutaal (driemaandelijks):
         -oprichter in 1997?
         -(vroeger dan?) jg. 1, nr. 3, 1997 tot (later dan 1997?)

    Gaby LAHAYE (= Gerry Dehaag)
    -‘t Kofschip (driemaandelijks):
         -redactie: (vroeger dan?) jg. 17, nr. 1, 1989 tot jg. 18, nr. 1, 1990

    Ghislain LAUREYS
    -Arsenaal (driemaandelijks):
         -redactie: 1945-1950?
    -Litera (driemaandelijks):
         -redactionele werkgroep: jg. 1, nr. 1, 1980 tot jg. 4, nr. 13, 1983
    -‘t Kofschip (driemaandelijks):
         -redactie: jg. 11, nr. 1, 1983 tot jg. 18, nr. 1, 1990
         -ere-redactielid: jg. 18, nr. 2, 1990 tot (later dan?) jg. 20, nr. 1, 1992
    -Zefier (driemaandelijks):
         -oprichter in 1985
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1985 tot jg. 1, nr. 2, 1985

    Nicole VAN OVERSTRAETEN
    -Brutaal (driemaandelijks):
         -(vroeger dan?) jg. 2, nr. 5, 1998 tot (later dan?) jg. 3, nr. 9, 1999
    -Kiezel (driemaandelijks):
         -oprichter in 1991
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1991 tot jg. 1, nr. 4, 1991
         -hoofdredactie: jg. 2, nr. 5, 1992 tot jg. 3, nr. 12, 1993
         -eindredactie: jg. 4, nr. 13, 1994 tot jg. 4, nr. 15/16, 1994
         -redactieraad: jg. 4, nr. 13, 1994 tot jg. 4, nr. 15/16, 1994
        
    Jan VAN DEN WEGHE
    -Argus (tweemaandelijks):
         -oprichter in 1978
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1978 tot jg. 1, nr. 2, 1978
         -kernredactie: jg. 1, nr. 3, 1978 tot jg., 2, nr. 12, 1979
         -hoofdredactie: jg. 3, nr. 13, 1980 tot jg. 4, nr. 24, 1981
    -Arsenaal (driemaandelijks):
         -redactie: 1950?
    -Diogenes (10 nummers):
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1984 tot (later dan?; later dan jg. 2?) jg. 2, nr. 1985
    -Heibel (tweemaandelijks): 
         -redactie: jg. 6, nr. 3-4, 1971 tot jg. 9, nr. 1, 1974; jg. 11, nr. 1, 1976 tot jg. 11,
         nr. 3, 1977 
         -kernredactie: jg. 9, nr. 2, 1974 tot jg. 10, nr. 4-5-6, 1976

    Andreas WANDERS
    -
    PARAULA (onregelmatig):
         -redacteur: nr. 1, 2005

    Rik WOUTERS
    -Het verboden evangelie van de dichter (maandelijks; e-mailtijdschrift):
         -oprichter in 2000
         -redactie: nr. 1, 2000 tot nr. 8, 2000
    -Kiezel (driemaandelijks):
         -oprichter in 1991
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1991 tot jg. 1, nr. 4, 1991
         -hoofdredactie: jg. 2, nr. 5, 1992 tot jg. 3, nr. 12, 1993
         -redactiesecretaris: jg. 1, nr. 1, 1991 tot jg. 3, nr. 12, 1993
         -redactieraad: jg. 4, nr. 13, 1994 tot jg. 4, nr. 15/16, 1994
    -
    PARAULA (onregelmatig):
         -oprichter in 2005
         -hoofdredacteur: nr. 1, 2005
    -’t Kofschip (driemaandelijks):
         -redactie: jg. 9, nr. 2, 1981 tot jg. 13, nr. 5, 1985 
         -redactieverantwoordelijke tijdschriftenrubriek: jg. 11, nr. 1, 1983 tot jg. 13, nr.
         5, 1985 
         -lid naleescomité: jg. 11, nr. 1, 1983 tot jg. 13, nr. 5, 1985 
     Vernieuwd Actietribune (driemaandelijks):
         -kernredactie: jg. 3, nr. 1bis/2, 1980 tot jg. 3, nr. 3, 1980
         -redactie: jg. 3, nr. 4/5/6, 1980
    -Zefier (driemaandelijks): 
         -oprichter in 1985
         -redactie: jg. 1, nr. 1, 1985 tot jg. 2, nr. 6, 1987
         -redactieverantwoordelijke kritische teksten: jg. 1, nr. 1, 1985 tot jg. 2, nr. 6, 
         1987
         -lid leesgroep poëzie: jg. 2, nr. 5, 1986 tot jg. 2, nr. 6, 1987
         -redactielid kritische teksten: jg. 1, nr. 1, 1985 tot jg. 2, nr. 6, 1987 
         -redactiesecretaris: jg. 1, nr. 1, 1985 tot jg. 2, nr. 6, 1987
        
    Rik WOUTERS

    07-06-2006, 07:47 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen."ZIJ HOEVEN NIET TE WETEN HOE IK TREUR. / ALLEEN IN MIJN GEDICHTEN BLOEDT DE WONDE." [over de poëzie van Jan van den Weghe]

         of hoe Jan van den Weghe levensproblemen en ellende van zich afschrijft

    Jan van den Weghe werd te Halle geboren op 29 april 1920. In 1943 debuteerde hij in de poëtische wereld met de bundel "Salto Mortale". Sindsdien publiceerde hij nog vier andere dichtbundels. Vijf bundels in een periode van meer dan 40 jaar is zeker niet veel te noemen. Met een gemiddelde van nauwelijks één bundel om de acht jaar behoort hij niet tot de grote groep dichters die ervan overtuigd zijn dat men jaarlijks of tweejaarlijks met nieuw werk voor de dag dient te komen om goed te zijn; die mensen verwarren goed met bekend. Maar kwantiteit en kwaliteit betekenen niet hetzelfde.

    o-o-o

    Over van den Weghes leven weet ik weinig of niets af. 0 ja, men hoort wel eens wvat zeggen in Halle. Maar wat is daarvan waar? Is het niet vaak zo, zeker dan als de betrokkene zich niet kan verdedigen (van den Weghe woont in Attenhoven), dat we van een vinger een arm durven maken!? Wat ik van hem weet, beperkt zich hoofdzakelijk tot literaire wetenswaardigheden: hij werkte mee aan verschillende literaire tijdschriften, o. a. 'De Meridiaan", "Arsenaal', "Argus"; hij werd bekroond met de Prijs van Brabant voor de Poëzie in 1950; hij richtte de eerste Nederlandstalige boekhandel in Afrika, meer bepaald in Congo, op. Uit de lectuur van zijn gedichten blijkt o.a. dat hij in Spanje, Egypte, Congo, Zuid-Afrika is geweest, dat hij nu met heimwee aan zijn verblijf in Congo terugdenkt, dat hij te maken heeft gehad met echtscheiding. Ik ben tevreden dat ik niet meer over hem vernomen heb: te veel a-literaire kennis van een te bespreken dichter kan een te grote subjectieve benadering van de inhoud van zijn dichtwerk in de hand werken.

    o-o-o

    Van den Weghes oeuvre, dat vijf bundels en tal van publicaties in tijdschriften .en bloemlezingen bevat, is erg uitgebreid. Daarom heb ik besloten mezelf volgende beperking op te leggen: bij de bespreking van zijn in bundels verschenen gedichten zal ik me beperken tot die inhoudelijke elementen die me vanuit mijn literaire interessesfeer meer dan maar gewoon boeien.

    o-o-o

    In "Salto Mortale". waarvoor Fiel Van Hoof de omslagtekening leverde, staan twee lange. epische gedichten afgedrukt. nl. "De Dwaze Ballade der Malkontenten" en "De Zeven Hoofdzonden". In "De Ballade" deelt de dichter die zelf aan het woord is, ons zijn visie op het leven mee. Die stemt overeen met het aangehaalde citaat (van hemzelf?) bij het begin van het gedicht:

         "Zoolang mij bloed in 't lichaam loopt 
         loof ik de vrouwen 's levens wreede vreugden. 
         Maar als de dood mijn korpus koopt 
         bidt voor mijn ziel, want luttel zijn mijn vreugden".

    De dichter laat ons kennismaken met een reeks mensen die. in tegenstelling met hemzelf en onder invloed van W.O.II. het leven pessimistisch aanvoelen. Deze mensen: de paus, een klerk, een generaal, een "Don Juan en maagdendief", een "paap", een boef, een vrouw, een bedelaar, een slavin voor "den ganschen nacht". Tot slot van zijn ballade richt de dichter zich eens persoonlijk tot de klagers:

         (...) Nu kunt gij klagen; 
         gij hebt uw zinnen afgestroopt 
         en vierde kermis al uw dagen,
         vier kermis nu in 't diepst der hel.

    In "Het Vat der Danaiden" werden een aantal gedichten opgenomen die in 1950 onderscheiden werden met de hogervermelde prijs van Brabant. In het eerste deel, "Parade", deelt de poëet ons zijn "ars poetica" mee: een dichter moet zijn

         een nar bedreven in de tover 
         der taal, die als een alchemist 
         uit woorden louter goud kan puren 

    en ook een

         (...) zachte dwaas, die naar de wind 
         kan luisteren en die de dingen 
         doet leven en met klanken speelt.

    In het tweede deel, "Geschreven in het zand", neemt van den Weghe ons mee op reis door zijn leven. Hoewel zijn jeugd zorgeloos was, was er toch al dat ondefinieerbare verdriet in aanwezig:

         De dorpen klonken en weerklonken 
         van ons uitdagend liefdeslied.  
         Wij hebben rode wijn gedronken 
         en het aandachtige verdriet.

    De jeugd, de lente van het leven, duurde slechts "zolang de godendrank ons smaakt", en dat was niet lang. De weemoed om de voorbije, verloren gegane kindertijd, doet van den Weghe aan zijn vader terugdenken:

         Konden wij als kinderen nog stoeien ... 
         (...) 
         Weet gij nog? Helaas. Zovele jaren. 
         Allerzielen nadert. Op uw graf,
         vader, ritselen de dode blaren. 
         En hoe ver zijn wij van u nog af? 
        
    Andere gedichten handelen over herinneringen aan Rome, Kaïro, Spanje, Congo. Ten lange laatste, na veel omzwervingen, komt de dichter weer thuis. Is Vlaanderen voor van den Weghe nog synoniem voor thuis? Ik denk het niet. Zegt hij immers niet

         De zwaluw kon niet trekken 
         en springt vol heimwee rond. 
         Ik wil mijn vleugels strekken, 
         maar kom niet van de grond.

    Het derde deel heeft als titel "Novum Organum" en handelt over de dood. Wie stelt zich al eens geen vragen over de dood en de zinloosheid van het leven?

         - Zeg mij, waarom de vruchten rijpen, 
         als àl wat leeft toch sterven moet?

    Zijn houding tegenover dit weten is tweeledig: enerzijds positief, of om het met een Latijns gezegde te verwoorden: Carpe Diem (pluk de dag); anderzijds negatief. Ter illustratie, enerzijds,

         - Laat ons de laatste dagen smaken 
         als zomervruchten in de mond.

    anderzijds,

         Twee-en-veertig. Lege handen, 
         zieke hersens, stijf vertoon 
         en steeds gretig watertanden. 
         Eens leek alles schoon.

    Van den Weghe heeft zijn noodlot begrepen. Hij maakt geen plannen meer voor de toekomst:

         Geen plannen meer, geen verre reizen, 
         geen roekeloos experiment, 
         geen hartstocht, (...)

    Het vierde deel, "Recital", bevat een drietal langere gedichten. Vooral het laatste, "Het Nieuwe Paradijs", waarin de dichter ons het paradijs toont na de zondeval, is het lezen waard.

    In "Tussen de Regels", verschenen als nummer 98 van het "Poëtisch Erfdeel der Nederlanden", zijn, naast een keuze uit de vorige twee bundels en "De Toren van Babel", van den Weghes tweede bundel, die ik niet heb kunnen bespreken (ik heb de bundel nergens op de kop kunnen tikken en in "Tussen de Regels" is slechts één gedicht eruit opgenomen), en gedichten uit nooit in bundels opgenomen cycli ook "Vijftig Saltogedichten" gepubliceerd. Deze reeks gedichten hangt nauw samen met de gedichten uit het tweede deel van "Het Vat": ook in deze cyclus haalt hij herinneringen aan zijn leven op. Reizen en vreemde landen hadden hem al erg vroeg in de ban:

         Voor mij weerklonk die dag de lokroep van 
         de verten en sindsdien was ik verloren.

    Dat zijn jeugd zorgeloos was en de dood hem niet kon deren, verwoordt van den Weghe in een prachtige, haast kinderlijke taal:

         Wij zwommen in de Zuun. De zomer was 
         een land vol Indianen en gevaren, 
         waarin wij onvervaarde helden waren. 
         De doden lagen muisstil in het gras 
         en werden weer springlevend. (...)

    Dat het moeilijk, zoniet onmogelijk is om in een mensenleven alles te ervaren, de diepste roerselen der ziel (om het clichématig te zeggen) te doorgronden, beseft hij maar al te goed:

         Na zesenvijftig jaar nu (...) 
         (...) 
         loop ik nog rond met steeds dezelfde vragen. 
         'k Heb wel een boel geleerd, maar 'k word niet wijs.

    Dat hij in zijn gezin problemen heeft gehad, zelfs zijn vrouw ervoor verlaten heeft, verzwijgt hij niet:

         Omdat wij boos elkander niet vergaven, 
         geraakten wij niet veilig in de haven
         en ik verliet lafhartig 't zinkend schip.

    Uiteindelijk is hij tevreden omdat hij nog leeft ("Ik lééf en dat is veel") en treurt hij om het verlies van "-Vaarwel, lief Afrika!". Toch slaagt hij erin alle problemen zelf te overwinnen:

         Dit land is, o dit land is mij weer lief, 
         de heuvels, 't grijze dorp, de lage toren, 
         al ging ook 't droomhuis met zijn tuin verloren.

    "Oogappel u!t Sodom" bevat 30 sonnetten die alle handelen over liefdesproblemen, over echtscheiding. Indien ik de signalen die de dichter op de lezer afzendt, juist interpreteer, verhaalt de dichter het volgende: het ik-personage, de dichter dus, verlaat zijn vrouw om met een andere, jongere vrouw te gaan samenwonen. Maar wanneer hij (te) oud wordt en lichamelijk niet meer mee kan, laat ze hem vallen:

         Maar op een dag verscheen zij onverwacht, 
         gezeten op een nieuwe hengst, en lachte: 
         "Gij zijt té oud voor mij. Wij gaan u slachten!"

    Hij is dan ook tevreden wanneer hij uiteindelijk zijn eerste vrouw terugvindt:

         - Na zoveel tijd heb ik u weergevonden, 
         alsof gij door de goden zijt gezonden.

    De bundel is opgedragen aan zijn jonge dochtertje. Hij probeert haar voor de gevaren van het leven en de ontgoochelingen die dat leven met zich kan meebrengen, te waarschuwen:

         - Ook ik heb menig luchtkasteel gebouwd 
         en kwam bedrogen uit. maar in dit leven 
         krijgt men ‘t geluk alleen door véél te geven.

    Maar zelfs al die problemen die hij met de liefde, - en is liefde in se niet synoniem voor leven? - heeft meegemaakt, hebben hem toch niet te verbitterd achtergelaten. Alle wonden helen, zelfs die van een mislukte liefde waarin "ik mij heerlijk thuis en veilig!" gevoeld heb:

         Zelfs als ik morgen sterf, zing ik de lof 
         van dit verrukkelijke wrede leven. 
         Ik heb nu mijn miserie uitgeschreven. 
         Op haar portret ligt al een laagje stof.

    o-o-o

    Dat van den Weghe een groot en "bekend" (wat is bekend in een taalgebied met nauwelijks 5 miljoen mogelijke lezers? Nederland laat ik buiten beschouwing: daar staat men immers argwanend en ongeïnteresseerd tegenover al wat uit Vlaanderen komt) dichter is, staat buiten kijf. Twee zaken kunnen dit beamen: (1) In 1950 won hij de Prijs van Brabant voor de Poëzie. Wat de winnaars ervan betreft, was hij de opvolger van o.a. Hubert Van Herreweghen en Bert Decorte en de voorloper van o.a. Albert Bontridder, Jos de Haes en René Verbeeck. (2) Tevens wordt hij door ingewijden bijna steeds in één adem vermeld met zijn tijdgenoten Anton van Wilderode, Lieven Rens, Reninca, Pieter Aerts en zijn twee voorgangers van de Prijs van Brabant voor de Poëzie.

    o-o-o

    Voor wat zijn situering in de Vlaamse poëziewereld sinds het einde van W.O.II betreft, verwijs ik naar mijn artikel "Een Verkenning van de Vlaamse Poëziewereld sinds 1945", dat ook in dit Hallensia-nummer werd opgenomen. Jan van den Weghe heb ik daar, vooral op basis van de inhoud van zijn poëzie, bestempeld als traditioneel dichter. Ook vormelijk grijpt hij naar het klassieke voorbeeld terug: zijn sonnetten uit "Oogappel uit Sodom" zijn daarvan het meest treffende voorbeeld.

    Persoonlijk zou ik van den Weghe een therapeutisch dichter willen noemen. Of om het met andere woorden te zeggen: een dichter die schrijft om zichzelf te genezen van die (levens)problemen die als een kanker zijn ingewanden, zijn innerlijke verteert. Het is dit therapeutische, dit van zich afschrijven van de meest intieme problemen dat ervoor zorgt dat hij voor de buitenwereld zijn glimlach kan behouden.

    o-o-o

    Dit korte artikel heeft slechts tot doel gehad wat nader kennis te maken met de dichter Jan van den Weghe. Immers, hij is niet slechts alleen dichter, maar ook schrijver van romans, verhalen, toneelstukken, hoorspelen en essays.

              Verschenen in: Hallensia, jg. 6, nr. 4, oktober-december 1984, 19-26. Ter
              verduidelijking. Mijn artikel "Een Verkenning van de Vlaamse Poëziewereld
              sinds 1945" dat ik vermeld heb, is tot mijn spijt nooit in dit of een ander
              nummer van Hallensia opgenomen. De redactie heeft me nooit de reden
              meegedeeld, noch mijn tekst terugbezocht.

    Rik WOUTERS

    07-06-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    26-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DIT HUIS HEEFT GELEEFD. DIT HUIS HEEFT DOEN LEVEN. [over het gedicht

    0

         BANKET 



         In de bocht waar de tram reed 
         achter een meer van glas loopt 
         het suikeren ritueel 
                     het spoor af.

         Wij schrijven elk een brief, 
         een afscheidsmare om den brode. 
        
         Wij versieren woorden -in het 
         onbegrijpelijke kwadraat van hun 
         letters- 
         als een futiel banket in versgebakken tournures. 

         Dit is het verzameld werk van koffie 
         en gebak, 
         de geur van gedichten doet duizelen. 

         De laatste klanten waren wat vreemd, 
         zij betaalden 
                     elk in hun eigen taal.

    1

    BANKET verscheen als eerste gedicht van Pieter Delens bundel De zingende republiek, die in april 1996 in eigen beheer uitgegeven werd. De bladzijden zijn niet genummerd. Heeft dichter erdoor geprobeerd om de gedichten zo optimaal tot hun recht te laten komen.

    Vóór De zingende republiek heeft Delen De dageraad achterna laten verschijnen, eveneens in eigen beheer. Wanneer is zijn eersteling verschenen? De dichter lijkt het zelf niet te weten. De bundel vermeldt als datum december 1992. In het colofon van De zingende republiek wordt echter 1993 vermeld. Ik denk niet dat Delen de lezer opzettelijk op het verkeerde been heeft willen plaatsen. Er moet sprake zijn van een spijtig misverstand -Zijn niet alle misverstanden spijtig?

    In het colofon van zijn eerste bundel overdondert de dichter de lezer met bibliografische gegevens die niets over zijn literaire carrière meedelen. Wat kan het de lezer interesseren -Mij heeft het geërgerd dat de dichter die overbodige gegevens wil meedelen.- dat Delen achtereenvolgens diploma's in Romaanse filologie, bestuurskunde en management, en Thomistische wijsbegeerte behaalde en dat hij Daarna (...) nog de Integrale Opleiding Marketing Management gevolgd heeft? Gelukkig laat hij deze gewichtigdoenerij in zijn tweede bundel achterwege. Zou hij rekening gehouden hebben met mijn opmerkingen terzake in een nummer van het literaire tijdschrift Kiezel uit 1993?

    Over zijn culturele activiteiten blijft hij vager. In beide bundels deelt hij mee dat hij verscheidene teksten over cultuur gepubliceerd heeft. Over welke vormen van cultuur het gaat en in welke publicaties de bijdragen verschenen, deelt hij echter niet mee. Over opname van gedichten in literaire publicaties laat de dichter de lezer in het ongewisse. De omslagcovers -Een tweetalig pleonasme!-, 2 zwart-wit foto's van landschappen, zijn van Jos Detobel, verantwoordelijke van de drukkerij die beide bundels gedrukt heeft. Er bestaat geen verband tussen foto's en gedichten.

    2

    De echte naam van de dichter? Kris Poté, geboren in 1962. Waarom gebruikt Poté een pseudoniem? Laat ik aannemen dat pseudoniemen mooi staan. Dat verklaart echter nog niet waarom Poté zich verbergt achter een pseudoniem. In een nummer van het literaire tijdschrift Kiezel uit 1993 heb ik er het volgende over geschreven. Op de vraag waarom ze (dichters die een pseudoniem gebruiken, nvrw.) zich willen verbergen, kan ik het antwoord slechts gissen. Zijn ze bang dat hun naaste omgeving om hun dichterschap zal lachen? Zitten ze te beven voor de onverbiddelijke literaire kritiek? Zijn ze bevreesd voor de publieke opinie (...)? Beschouwen ze poëzie als een minderwaardige kunstvorm of als een tijdverdrijf ná nine to five?

    Zijn ze bevreesd voor de publieke opinie (...)? Dit zou bij Poté wel het geval kunnen zijn. Hij is immers gemeenteraadslid van Halle. Vreest hij als politicus niét au sérieux te worden genomen omdat hij literatuur, de belangrijkste kunstvorm maar voor de meeste mensen een nutteloos iets, beoefent? Beseft hij als dichter dat velen zijn poëzie niet voor vol aanzien omdat hij politiek, hét leugen- en compromissenspel bij uitstek, actief is? De uitleg van Delen/Poté als zou het pseudoniem verwijzen naar zijn literaire én politieke bekommernis, zijn twee-deling, vind ik een te gemakkelijke en goedkope uitvlucht.

    3

    Het gedicht valt uiteen in 2 delen: een titel en het gedicht zelf. Het gedicht bestaat uit 5 strofes die een ongelijk aantal verzen tellen. De verzen vallen op door hun opvallend ongelijke lengte en rijmen (meestal) niet. Leestekens en hoofdletters worden gebruikt.

    4

         BANKET

    BANKET roept verschillende betekenissen op. Gaat het hier om een bank(je) of een eetmaal, of is het de combinatie van de twee: het bankje waarop men bij een eetmaal zit? Zijn het misschien de zoetigheden, het gebak en de koekjes die in een BANKETbakkerij gebakken en verkocht worden? De titel van het gedicht laat niet toe dat de lezer een keuze maakt.

         In de bocht waar de tram reed 
         achter een meer van glas 
         loopt het suikeren ritueel
                               het spoor af.

    Delen -Laat ik het pseudoniem gebruiken waaronder de dichter zijn dichtbundels publiceert. Verschijnen ook zijn bijdragen over cultuur onder dit pseudoniem?- is erg nadrukkelijk bij het gedicht betrokken. De verbondenheid met BANKET wordt verwoord door het gebruik van bepaalde lidwoorden: de bocht en de tram. De dichter weet waarover hij schrijft: hij heeft de tram nog door die bocht weten rijden. Rijdt de tram nu nog door die bocht? Ik denk het niet. Het moet al een tijd geleden zijn dat er nog een tram reed; het gebruik van de verleden tijd wijst erop. Wanneer reed de laatste tram? De dichter deelt niet mee. Is het misschien niet belangrijk?

    De tram reed achter een meer van glas. Is het meer van glas een verbeelding van een uitstalraam? Het zou kunnen: het meer doet een overvloed veronderstellen, een overvloed aan water, glas. De titel van het gedicht, BANKET, kan dus betrekking hebben op een handel of op de producten die in die handel verkocht worden.

    Achter dat meer van glas loopt het suikeren ritueel / het spoor af. Een suikeren ritueel: mijn veronderstelling blijkt juist te zijn. De handelszaak is een banketbakkerij, een zaak waar zoetigheden, gebak en koekjes verkocht worden. Werden de producten er ook gebakken? Was het een warme bakkerij? Weer deelt de dichter niet mee.

    De handelszaak wordt vergeleken met een ritueel. ritueel komt van ritus, alles wat met (kerkelijke) ceremonies te maken heeft. Voor mij heeft ritueel een bijbetekenis: een ritueel is door de eeuwen gegroeid en is traditie geworden. Was ook die banketbakkerij traditie? Is ze door de jaren traditie geworden?

    Vast staat dat het met die bakkerij gedaan is. De zaak wordt stopgezet. De traditie is gedaan. Het is immers niet de tram die het spoor afloopt; het is de handelszaak die de boeken sluit. Delen lijkt erdoor aangedaan: hij heeft het moeilijk om de stopzetting van de zaak te verwoorden. Het blancodeel van vers 4 visualiseert. Moet de dichter even slikken? Vindt hij voor één enkel ogenblik maar de juiste woorden niet?

         Wij schrijven elk een brief, 
         een afscheidsmare
    om den brode.

    Wij schrijven. Delen heeft het over schrijven. Schrijven van literatuur? Schrijven van artikels allerhande? Wij schrijven. Eigent de dichter zich pauselijke of koninklijke privileges toe? Vergeet niet dat hij gemeenteraadslid is voor de CVP, steun en toeverlaat van kerk en koningshuis. Is er sprake van een 'echt' meervoud? Verder in vers 5 verduidelijkt de dichter: Wij schrijven elk. Verscheidene personen schrijven. Wie deelt Delen niet mee. Wel staat vast dat hij één van hen is. Waarom deelt hij de namen van de anderen niet mee? Kent hij ze niet? Wat die personen schrijven, komt de lezer te weten: ze schrijven elk een brief. Ik ga ervan uit dat elk zijn eigen brief schrijft. Wat in de brieven staat, wordt niet meegedeeld.

    De lezer komt wel te weten dat de brieven een afscheidsmare bevatten, een bericht. Een mare: het woord wordt slechts in een bijzondere stijl, in een archaïsche context, gebruikt. Wijst dit op het gebruik van ambtelijke, sacrale of esotherische taal? Waarover handelen de brieven? Over een afscheid. Welk afscheid? Een afscheid om den brode. Zijn de afscheidsbrieven het werk van beroepsschrijvers? Zijn die schrijvers journalisten, letterkundigen of ingehuurde schrijvers om den brode? Zijn er wel schrijvers die om den brode schrijven? Of verwijst om den brode eerder naar de zaak die sluit en waar het dagelijks brood met verkoop van brood verdiend werd?

         Wij versieren woorden -in het 
         onbegrijpelijke kwadraat van hun
         letters- 
         aIs een futiel banket in versgebakken tournures.

    Die schrijvers houden zich bezig met woorden. Het zijn voornamelijk letterkundigen in het algemeen en dichters in het bijzonder die er prat op gaan woorden, taal, letters -Merk op dat die schrijvers overlopen van taal. Ze 'herhalen' immers door een synoniem te gebruiken. Dichters zijn zó: ze kunnen hun obsessie voor de taal niet, nooit verbergen.- te koesteren. Zijn Wij dan dichters? Ik dacht het wel: het onbegrijpelijke kwadraat wijst op de meer-duidigheid van de poëzie en op haar hermetische, gesloten karakter.

    Delen haalt nog andere kenmerken van poëzie aan. Poëzie is futiel, nietig, klein zoals ook dichtbundels (meestal) zijn, en armzalig zoals vele mensen denken. Poëzie is echter ook versgebakken. Verwijst dit naar nieuwe elementen die bij de verscheidene lezingen komen bovendrijven, en de eeuwigheidswaarde? Poëzie is als tournures. Wil de dichter benadrukken dat de poëzie en met haar de dichter -Overheerst het woord niet vaker de dichter?- niet zelden, vaak zelfs onaangekondigde, onverwachte, (schijnbaar) tegenstrijdige wendingen neemt?

    Of heeft Delen het opnieuw over de banketbakkerij? Zou versgebakken aanduiden dat het om een warme bakkerij gaat -De vraag blijft.- en zouden tournures gedraaide koeken van bladerdeeg, opgevuld met vanillepap, zijn? Verwoordt futiel het 'tussendoortje' dat koeken eigenlijk zijn?

         Dit is het verzameld werk van koffie 
         en gebak, 
         de geur van gedichten doet duizelen.

    De schrijvers uit verzen 5 en 7 lezen immers voor uit het, hun (?) verzameld werk. De bakkerij wordt overweldigd door de geur van gedichten. De kwaliteit, de kracht van de gedichten staat buiten kijf: de gedichten doen de bezoekers duizelen. Hiermee is ook de waarde van de dichters vastgesteld. Maar wie zijn die dichters? We weten slechts dat Delen één van hen is. Vindt hij het vermelden van de anderen storend voor zichzelf? Wil hij alleen in de schrijfwerpers -Of is het: schijnwerpers?- staan? Knap van Delen is het combineren van een substantief dat een geur aanduidt, met een substantief dat iets visueels of auditiefs weergeeft.

    Waarom eindigt vers 12 met een 'komma'? Strofe 4 bestaat immers uit 2 nevengeschikte zinnen. De dichter beschikte over 4 middelen om ze met elkaar te verbinden: een 'punt', een 'kommapunt', een 'dubbele punt' of 'en'. Een 'punt' of 'en' lijken me het meest voor de hand liggend.

    Waar strofes 1-2 onmiskenbaar over de bakkerij handelen en slechts terloops de literatuur vermelden, verlegt de klemtoon zich vanaf strofe 3 -Dit blijkt pas overduidelijk na het lezen van strofe 4.- naar de literatuur die poëzie is. De bakkerij verschuift naar de achtergrond, maar wordt door de dichter niet verwaarloosd.

         De laatste klanten waren wat vreemd, 
         zij betaalden 
                       elk in hun eigen taal.

    De laatste klanten van de bakkerij waren dichters. Waren ze toevallig in de bakkerij? Werd de sluiting van de bakkerij gevierd met een poëzie-activiteit? Het zal wel het laatste zijn: verzen 6 en 13 verwoorden dit.

    Dichters worden als rare, wat vreemde mensen beschouwd door de maatschappij. Hoe is deze houding gegroeid -Waarom deelt Delen de namen van de dichters toch niet mee?-? Delen distancieert zich van die dichtervreemde houding van de maatschappij -Kan een dichter anders reageren!-: in strofes 2-3 is Delen woordelijk aanwezig als één van de verscheidenen die Wij uitmaken. In strofes 1 en 4 is hij onderhuids, als observator en verwoorder, aanwezig. In de laatste strofe echter worden De laatste klanten, de dichters dus, niet meer voorgesteld als Wij, maar zij. Distancieert Delen zich van de dichters en het schrijverschap? Neemt Poté, de politicus, de bovenhand? Stelt Delen zich in de plaats van de toeschouwer die luistert naar de (andere) dichters van wie de namen steeds weer verzwegen worden?

    Dichters zijn er niet op uit om te profiteren. Zij betaalden voor de gastvrijheid die ze in de bakkerij mochten ervaren. Wie de eigenaar van die zaak was, komt de lezer echter niet te weten. Doet dit ter zake? De dichters betaalden met een originaliteit eigen aan het dichterschap: ze betaalden elk in hun eigen taal. Daarmee wordt de eigenheid, het specifieke van elke dichter afzonderlijk, beklemtoond.

    Delen gebruikt een 'komma' om 2 nevengeschikte zinnen te verbinden. Een 'punt' of 'en' waren beter geweest. Een 'punt' zou het beste geweest zijn.

    5

    Delen bedient zich, het eindrijm uit strofe 1 (abab) niet meegerekend, van blanke verzen en vrije strofes. Zo kan hij aI zijn aandacht toespitsen op de wijze waarop hij de inhoud van het gedicht verwoordt. Het gevolg is dat het dagelijks taalgebruik benaderd wordt. Wel doet Delens woordgebruik geregeld maniëristisch, zelfs barok aan: een suikeren ritueel, afscheidsmare om den brode, versgebakken tournures. Soms komt de opbouw van zijn verzen gemaakt over. Waar het inspringen in strofe 1 gerechtvaardigd is omdat het de inhoud beklemtoont, wordt het in de laatste strofe ronduit gemaakt, storend zelfs. In strofe 3 wordt een zin tussen gedachtestreepjes over 3 verzen verdeeld: waarom Delen op het einde van 2 verzen splitst midden in een zinsdeel, is een raadsel. Een stilistische verklaring ervoor vind ik niet. Heeft de dichter er (misschien) één?

    Delen maakt ten overvloede gebruik van literair-technische middelen. De dichter bedient zich van eindrijm, inversie en vergelijking, maar vooral van alliteratie -Vooral de subtiliteit van die in vers 10 valt op: als een futiel banket in versgebakken tournures.-, assonantie en doorgedreven enjambement (dat soms storend werkt). Hun functionele waarde kan niet geloochend worden: ze zorgen er immers voor dat het gedicht vlot en ritmisch kan gelezen worden. Ze worden over het gehele gedicht gebruikt en wel op zo'n manier dat de aandacht er niet (overdreven) op getrokken wordt en dat de lezer er (meestal) niet door gestoord kan worden.

    6

    BANKET bekoort me om de serene wijze waarop Delen een futiel onderwerp als de sluiting van een bakkerij, een zaak zoals dit land er honderden telt, behandelt. De afstandelijke aanpak valt op: nergens is er sprake van overdreven gevoeligheid, stroperigheid, tranerigheid. Geen woord klinkt hoger of harder dan het andere.

    BANKET bekoort me omdat Delen de lezer op een menselijke manier confronteert met de eindigheid van het bestaan. Dit einde moet niet met spijt en achteruit kijken gepaard gaan. Hoor ik toch niet tussen de regels het zachte fluisteren van een aanklacht? Een handelszaak(je) sluit. Ze wordt niet overgenomen. De mensen zullen voortaan wel naar een grootwarenhuis gaan. Wat door de sluiting nog verdwijnt, is dat beetje menselijk contact dat in deze maatschappij toch zo moeizaam tot stand komt.

    BANKET bekoort me omdat de dichter de sluiting aangrijpt om de lof van de poëzie te zingen. Poëzie is als een brief, een vorm van communicatie. Poëzie is niét mensonvriendelijk en wereldvreemd, maar versgebakken, een ritueel en koffie en gebak, niét reuk- en smakeloos en arrogant, máár geurig, van suiker en futiel.

    BANKET bekoort me omdat de politicus die Delen toch is, sorry die Poté toch is, toont dat er toch politici zijn die een correcte, niet hoogdravende én nietszeggende, en frisse taal (kunnen) gebruiken en geboeid (kunnen) zijn door dingen die iets verder in de straat of de stad gebeuren. Als politicus is hij doorgrondelijk. Als dichter probeert hij de gewone mens tot het verkennen van poëzie te bewegen.

    BANKET bekoort me omdat het een ode aan de dichtkunst is.

    7

    Dit huis heeft geleefd. Dit huis heeft doen leven (...) komt uit een toespraak die ik op 12 januari 1994 heb uitgesproken naar aanleiding van de sluiting van de bakkerij van mijn tante op de Beestenmarkt 3 te Halle. De tekst werd onder de titel Vaarwel bakkershuis in 1996 gepubliceerd in het literaire eenmanstijdschrift Casita de la soledad uit Ruisbroek.

    Waarom die titel? Ik meen dat BANKET over die bakkerij handelt. Waarom? Op vermelde 12 januari hebben Pieter Delen, Jan Vanhaelen, Nicole Van Overstraeten en ik gedichten voorgelezen en werden gedichten van Ghislain Laureys door Van Overstraeten en mezelf voorgedragen. Delen heeft toen een speciaal voor die gelegenheid geschreven gedicht voorgelezen en aan mijn tante overhandigd.

    Waarom vermeld ik dit pas nu, aan het einde van mijn tekst? Simpelweg omdat ik er slechts aan dacht toen ik zojuist -Dit is 17 september 1997.- de tekst die grotendeels klaar is, nalas op tekst- en typfouten. Het gegeven van het opgedragen gedicht heeft dus geen invloed gehad op mijn houding tegenover het gedicht. Ik ben er zelfs niet volledig zeker van dat het overhandigde gedicht BANKET was. Ik zal het bij gelegenheid eens (proberen te) controleren.

    Door die uitweiding heb ik nog steeds Dit huis heeft geleefd. Dit huis heeft doen leven (...) niet verklaard. Dit huis heeft geleefd. Inderdaad, gedurende een kleine eeuw heeft mijn familie er gewoond. Het huis stond open voor marktgangers, Halse verenigingen en toevallige voorbijgangers. Dit huis heeft doen leven. Iedereen die er binnenkwam, heeft een deeltje ervan meegenomen. Delen heeft teruggegeven. Het huis heeft ervoor gezorgd dat Delen -Dat denk ik toch.- en ikzelf er een gedicht over geschreven hebben.

    Mijn toespraak en afscheidswoord van meer dan 2 jaar terug heeft het huis tot leven gebracht. Hierna druk ik het laatste deel van die toespraak af om mijn verkenning van Delens gedicht af te ronden:

    Huis, binnenkort word je geofferd aan wat vooruitgang wordt genoemd. Jouw kamers, ruimtes waarin geleefd werd, kunnen vervangen worden. Jouw voorgevel, die door Hallenaars moeiteloos herkend werd, zal snel uit het stadsgezicht verdwijnen. De naam "Wouters" zal vergeten worden. In geschiedenisboeken bijgeschreven worden.

    Zal jij me missen, huis? Ik zal jou missen. Huis, ik ween.

    Huis …

    Slot.

              Verschenen in: Het verboden evangelie van de dichter. Bedenkingen
              bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997)
    .Casita de la
              soledad-stichting, Ruisbroek. 1997 [Casitacahier 2].

    Rik WOUTERS

    26-05-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOGAARDEN WAAR METER DE VELDEN LIEFHAD [over het gedicht

    0

         MAART (lenteachtig) 



         Ontroerd staan de beken vol. 
         Zacht en lauw glazuur ligt op de wind. 
         Een traktor grift lange zinnen 
         in het veld, verkleurt het. 

         Gras, zo groen als felle knapen, 
         groeit in een dicht koor uit zijn bodem, 
         Getaande boeren rijden traag rond. 

         Vanonder mutsen bespieden zij onze wereld. 
         Vogels vliegen over het riet 
         dat voortdurend aarzelend beweegt. 

         Met prille landschappen valt niet te lachen: 
         aan hun randen rijden alom 
         nieuwsgierige, gekooide mensen. 
        
         Als geraamtes grijnzen bomen naar dit vergezicht.

    1

    MAART verscheen op pagina 16 van de afdeling Landschappen van Jan Vanhaelens bundel "Portretten en landschappen", die in 1992 bij Dilbeekse Cahiers uit Dilbeek verscheen.

    Voor het verschijnen van "Portretten en landschappen" zou er van Vanhaelen slechts één andere dichtbundel zijn verschenen. Waarom "zou"? De dichter blijft erg vaag in het verstrekken van informatie aan de lezer. "Erg vaag" is een eufemisme. Niets of bijna niets deelt hij mee.

    Geen van beide bundels bevat een bio- en/of bibliografische schets. De lezer komt zelfs niet te weten wanneer de dichter geboren is of waar hij woont. Wil de dichter op die manier een barrière tussen hem en de lezer optrekken? Wil hij zich afzonderen van de maatschappij door zich terug te trekken in een diffuze lichtzuil van geheimdoenerij? Heeft hij er gewoon niet aan gedacht om zo'n schets toe te voegen? Wil hij de lezer aan zich binden door hem te verplichten op zoek te gaan naar relevante gegevens? Waar zou de lezer ze moeten vinden?

    Er zouden van Vanhaelen slechts twee dichtbundels verschenen zijn. Zijn eersteling (?) heeft als titel Album en is in eigen beheer uitgegeven. Naar de verschijningsdatum heeft de lezer het raden. Een verschijningsdatum wordt niet vermeld. In "Portretten en landschappen", zijn tweede (?) dichtbundel, wordt zelfs niet verwezen naar Album. De verschijningsdatum van Album wordt dus bewust in het ongewisse gelaten. "Bewust"? Inderdaad, wie zou tot twee keer toe nalaten om relevante gegevens te vermelden?

    De dichter laat het daar niet bij. Zelfs over de foto op de kaft wordt geen uitleg verstrekt. Wie heeft de klasfoto op het speelplein van het Halse Onze-Lieve-Vrouwecollege van Halle genomen? Misschien is dat niet aan de orde. Toch ga ik verder met vragen stellen. Van wanneer dateert die foto? Staat de dichter zelf erop? Waar erop staat de dichter? Hij weigert pertinent om de lezer op de hoogte te brengen. De dichter van Album eigent zich zelfs het copyright van zijn eigen gedichten niet toe. Ik wens echter niet zo ver te gaan om de vraag die zich onvermijdelijk opdringt, te stellen -Ik verwoord ze slechts pro forma.-: heeft Vanhaelen de gedichten van Album zelf geschreven? Natuurlijk wel, welke dichter zou tijdens poëziemanifestaties gedichten die niet de zijne zijn, durven voorlezen en als de zijne 'verkopen'? Ikzelf heb Vanhaelen alleszins diverse keren uit Album horen reciteren.

    Eigenlijk deelt de dichter in zijn twee bundels slechts twee literaire gegevens mee. Een aantal van de in de bundels opgenomen gedichten werd gepubliceerd in literaire tijdschriften -En ik vermeld enkel die die in mijn ogen bewijzen van kwaliteit geleverd hebben.- zoals DW&B, Nieuw Vlaams Tijdschrift en Yang voor Album en DW&B (opnieuw), Poëziekrant, Deus ex Machina, Diogenes en Gierik voor "Portretten en landschappen". Hij laat ook niet na te vermelden dat 2 gedichten uit Album bekroond werden tijdens poëziewedstrijden: eentje in 1962 en een ander -Raad u het niet?- in een niet nader vermeld jaar.

    2

    Het gedicht valt uiteen in 3 delen: een titel, een ondertitel en het gedicht zelf. Het gedicht bestaat uit 5 strofes die een ongelijk aantal verzen tellen. De verzen hebben ongeveer dezelfde, niet te korte lengte en rijmen niet. Er worden leestekens en hoofdletters gebruikt.

    3

         MAART (lenteachtig)

    Titel en ondertitel worden op dezelfde regel afgedrukt. De ondertitel wordt door haakjes begrensd. Waarom? Worden titel en ondertitel misschien achter elkaar geschreven omdat ze inhoudelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn? Deze handelswijze druist echter in tegen de 'gangbare' die de ondertitel op de volgende regel plaatst zonder hem met haakjes te begrenzen. Maar ja, de dichter en zijn vrijheid ...

    MAART wordt, zoals uit de ondertitel blijkt, met de lente geassocieerd: het is er de eerste maand van. Toch beperkt de ondertitel: MAART is slechts lenteachtig. Waarom? Omdat MAART volgens de kalender geen volledige lentemaand is? Omdat MAART nog te veel winter is en slechts weinig gelijkenis met de lente vertoont?

         Ontroerd staan de beken vol.

    Waarvan zijn de beken vol? Vissen? Waterplanten? Water? De dichter spreekt zich niet uit. Wel laat hij vaagweg vermoeden dat het water is: de beken zijn immers Ontroerd. Ontroerd wordt geassocieerd met wenen, tranen. Water. Maar van welk water zijn de beken vol? Van regenwater? Van sneeuwwater? Het zal wel regenwater zijn. Sneeuw valt zelden en zo zelden in grote hoeveelheden in MAART.

    Waarom zijn de beken Ontroerd? Omdat de lente begint of omdat Zacht en lauw glazuur ligt op de wind, zoals het volgende vers verkondigt?

         Zacht en lauw glazuur ligt op de wind.

    Er is nog geen sprake van een staalharde, volzomerse, blauwe lucht. De lucht is als glazuur. Het beeld doet me denken aan gevel en dak van de Casa Battló, een Modernismo-huis van de bekende Barcelonese architect van rond de eeuwwisseling, Antoni Gaudi. Ik moet opletten bij de ontleding van dit gedicht: mijn veelvuldige reizen naar Catalonië lijken me parten te spelen.

    De lucht is Zacht en lauw. Beide adjectieven geven meer uitleg over de kleur die blauw is, maar glazuur genoemd wordt. Ik weet het: waarom identificeer ik glazuur met blauw? Mijn Catalaanse reizen zitten er voor veel tussen. 'Azulejos' zijn wandtegels die oorspronkelijk blauw van kleur waren. 'Azur' is azuur, hemelsblauw: 'azur' is glazuur. lauw omdat de wind de lucht nog niet helemaal verwarmt? In dat geval kan lauw als zachtwarm omschreven worden.

    Mooi van Vanhaelen: een adjectief dat iets tastbaars aanduidt, gebruiken om iets visueel voor te stellen.

    De lucht ligt op de wind. De kleur van de lucht wordt door de wind getemperd. de wind is belangrijker dan de lucht. de wind draagt immers de nog zwakke lucht.

         Een traktor grift lange zinnen 
         in het veld, verkleurt het.

    De dichter neemt de lezer verder mee op observatietocht. Na het (leven in het) water en (dat in) de lucht verkend te hebben spitst hij de aandacht toe op het gebied dat ertussen ligt: het land. Het land is de plaats bij uitstek waar het leven ontstaat, verloopt en (af)sterft. Een traktor ploegt moeizaam het land om. Moeizaam omdat hij het in lange zinnen grift. lange zinnen wijst op de doorgedreven inspanning van het werk. Griffen is krassen, diep indrukken, etsen; griffen wijst op de moeite die het werk kost. Daardoor krijgt het veld een zin. Het verkleurt en is klaar om leven voort te brengen. De twee verzen stralen een prachtige, niet gezochte sfeer uit.

    Ze zijn niet alleen 'poëtisch' -Tussen haakjes: al te vaak immers wordt dit woord door andere kunstenaars misbruikt, zonder schroom verkracht. Poëzie heeft met het woord te maken. Poëzie heeft alles met het woord te maken.-, ze handelen ook over poëzie. Wijst lange zinnen niet op het weloverwogen karakter van de dichtkunst? Is Een traktor niet het veruiterlijken van het labeur en de gedrevenheid van de schrijfdaad? Verwijst het griffen niet naar het blijvende karakter van de poëzie, naar de 'eeuwigheidswaarde'?

    het is overbodig en had kunnen weggelaten worden. De kracht van vers 4 wordt erdoor afgezwakt: zonder het hadden beide verzen veel beknopter en directer overgekomen.

         Gras, zo groen als felle knapen, 
         groeit in een dicht koor uit zijn bodem,

    Een vergelijking. Het Gras wordt vergeleken met knapen. Het lenteGras is jong, groen als knapen. De lente is heviger dan anders: de lente, het Gras is als felle knapen. Het Gras doet zijn werk met volle overgave. Het tovert de bodem volledig groen; het staat dicht op elkaar.

    Het Gras groeit niet alleen. Het schreeuwt zijn drang naar leven uit. Het zingt in een dicht koor. Kan men het gras horen zingen? Jazeker, de wind waarop de dichter al gewezen heeft, waait rustig over het landschap. Het gras zingt minder luid dan de aren van het graan tijdens de volzomer, maar zingen doet het.

    Verzen 5-6 eindigen met een 'komma'. Waarom? Moet er geen 'punt' staan? Ik denk het wel omdat vers 7 begint met een hoofdletter. En dat lijkt me juist te zijn. Verzen 5-6 en vers 7 bevatten elk een hoofdzin met een vervoegd werkwoord. Vergeef het Vanhaelen: schrijven en typen kunnen met fouten gepaard gaan. Fouten kunnen bij het lezen immers over het hoofd gezien worden.

         Getaande boeren rijden traag rond.

    De boeren zien het leven hernemen en weten dat het goed is. Ze rijden traag rond. Ze nemen er hun tijd voor om het jaarlijks wonder dat hun grond beroert, te aanschouwen. Ze zijn één met hun grond: de voren die ze in het land getrokken hebben, de zon en droge lucht hebben de jaren en het labeur in hun gelaat gekerfd.

         Vanonder mutsen bespieden zij onze wereld.

    Waarom kijken de boeren Vanonder mutsen? Hebben ze de rechtstreekse warmte van de zon niet graag? Nee toch, het is pas MAART en lenteachtig. En daarbij, zelfs tijdens de warmste zomerdagen zie je boeren nooit zonder muts. Willen ze zich verbergen en onzichtbaar maken? Ik denk het. Waarom willen ze zich verbergen? Om te kunnen bespieden.

    Wat willen ze bespieden? Hun interesse gaat uit naar onze wereld. Waarom achten ze onze wereld het bespieden waard? Ik weet dat er een hemelsbreed verschil bestaat tussen hun en onze wereld: mijn meter én grootmoeder komt immers uit Bogaarden en haar vader was boer. Waarom onze wereld hun aandacht trekt, deelt Vanhaelen echter niet mee. Hij vertrouwt op de inspiratie van de lezer om zelf in te vullen.

         Vogels vliegen over het riet 
         dat voortdurend aarzelend beweegt.

    over het riet vliegen vogels. Ze vliegen laag over het land dat door beken doorsneden wordt. Waarom vliegen ze laag, over het riet? Ze willen, net als de boeren, van het landschap en de beginnende lente genieten. Ze vliegen over het riet. Daardoor weet de lezer dat de beken uit vers 1 niet alleen vol water staan.

    het riet beweegt. Het beweegt omdat er wind waait. Dat heeft de dichter de lezer in vers 2 meegedeeld. In datzelfde vers werd echter niet meegedeeld dat de wind onafgebroken, voortdurend waait, maar slechts zwak, aarzelend, niet fel. Het is echter niet alleen de wind die het riet beweegt. Ook de stroming van het water draagt ertoe bij: vergeet niet dat de beken vol water waren.

         Met prille landschappen valt niet te lachen:

    Voor het eerst richt de dichter zich rechtstreeks tot de lezer, maar zonder hem aan te spreken. Hij waarschuwt de lezer voor prille landschappen zoals hij ze in de strofes 1-3 'beschreven' heeft. Er valt immers niet te lachen Met prille landschappen. Waarom niet? Omdat ze prille, jong en dus puur zijn? Omdat ze vreemd zijn aan de mens?

         aan hun randen rijden alom 
         nieuwsgierige, gekooide mensen.

    Er rijden mensen aan hun randen. Waar begrenst Vanhaelen zijn landschappen? Ik weet het niet. De dichter deelt het niet mee. Ligt de grens daar waar holle wegen liggen? Waar haal ik die holle wegen vandaan? Ligt de grens aan de voetwegen tussen de velden?

    alom rijden mensen. De velden en de beken moeten dicht bij de wegen liggen: de mensen zitten immers in auto's. Het zijn nieuwsgierige, gekooide mensen. Gekooid omdat ze in hun wagen zitten. Gekooid door gemakzucht? Gekooid door een systeem? Bang om hun keurslijf af te werpen? Hoewel de mensen zichzelf opsluiten en/of zich opgesloten voelen, kunnen ze hun nieuwsgierigheid voor het wonder dat lente en natuur genoemd wordt, toch niet onderdrukken.

    Maakt ook de lezer deel uit van die mensen? Ik ben van oordeel dat de dichter de lezer met zichzelf heeft willen confronteren. Toch denk ik dat lezer A gelezen heeft en gelachen met de manier waarop de dichter de lezers B tot Z getypeerd heeft. Lezer A voelt zich dus niet geviseerd omdat hij zich -Ten onrechte, natuurlijk!- niet vereenzelvigt met de mensen uit Vanhaelens gedicht.

         Als geraamtes grijnzen bomen naar dit vergezicht.

    Het landschap van de dichter bestaat niet alleen uit beken, wind, veld, gras, boeren en vogels. In dat landschap staan ook bomen. Die bomen zijn Als geraamtes. geraamtes omdat ze aangetast zijn door zure regen? Ik denk het niet omdat de dichter nergens verwijst naar milieuverloedering in de letterlijke zin van het woord. geraamtes omdat de winter zo streng geweest is dat hun sapstroom nog niet volledig op gang gekomen is? Ik betwijfel het. geraamtes omdat het nog vroeg in de lente is? Waarschijnlijk.

    De bomen kijken naar dit vergezicht. dit vergezicht: verzen 2- 3 van strofe 4 waarin mensen een bedenkelijke hoofdrol spelen. Het lijkt of de mensen het landschap observeren en interpreteren. Niets is minder waar. Het zijn de bomen die de mensen observeren. Het resultaat is negatief: de mensen die de prille landschapppen bekijken, brengen bij de bomen slechts minachting teweeg. De bomen kijken naar de mensen en grijnzen. Waarom die minachting? Ik weet het niet: zou het kunnen dat de mens niet thuishoort in deze ontluikende, 'paradijselijke' wereld?

    Ik heb reeds vermeld dat verzen 3-4 over de dichtkunst handelen. Ik meen dat vers 14 erbij aansluit. Kunnen de bomen geen symbolen zijn voor de dichters die er Als geraamtes bijstaan omdat ze door de mensen, de mogelijke lezers, niet erkend of voor vol aanzien worden? Lachen de dichters niet met de mensen die slechts op de rand van de kunst, in het vergezicht van het culturele leven, evolueren?

    4

    Vanhaelen maakt gebruik van blanke verzen en vrije strofes. Dit geeft de dichter de vrijheid om maximaal aandacht te besteden aan de inhoud, de betekenis, de 'boodschap' van het gedicht. Deze werkwijze draagt er ook toe bij dat de dagdagelijkse taal zeer dicht benaderd wordt: er moeten immers geen spraakkunstige bokkesprongen gemaakt worden om een 'logische' vers- en strofe-opbouw te bereiken.

    Hoewel Vanhaelens poëzie de gewone omgangstaal zeer dicht benadert, mag men toch niet over het hoofd zien dat hij terdege gebruik maakt van literair-technische middelen. Hij verwerkt ze zo subtiel dat ze nauwelijks opvallen. Toch kan hun functionele waarde niet ontkend worden. De meest gebruikte literair-technische middelen zijn: alliteratie, assonantie, enjambement, inversie, personificatie en vergelijking. Vooral strofes 4-5 'verbergen' een waaier van deze technieken.

    5

    MAART spreekt me aan om de lenteachtige lezing ervan. Het gedicht ademt lente uit. Het fluistert lente en het fijnzinnig gevoel dat eigen is aan geboorte en ontluiken. Het heeft ook het aarzelende van de lente in zich, het schroomvolle en tedere van en het angstige voor het nieuwe.

    MAART spreekt me aan omdat Vanhaelen de lezer op een subtiele wijze met zichzelf confronteert. De lezer die slechts in strofe 4 aanwezig is, heeft zichzelf opgesloten in zijn eigen cocon -Geloof niet dat het geroemde Cocooning -Moeten de Nederlandstaligen uit België zich ook niet verzetten tegen de agressieve opmars van het Engels?! De strijd tegen het Frans heeft de streek van Zenne en Zoniën 30 jaren geleden reeds verloren door een gebrek aan inzicht van de politici, zelfs al willen veel inwoners dat nu nog altijd niet toegeven.- maatschappijvriendelijk is.- en lijkt er zich goed in te voelen. Dé lezer die Vanhaelens opzet begrijpt -Men kan slechts dichter zijn indien men een boodschap heeft.-, mag nog hopen. Waarop? Ik doe zoals Vanhaelen in zijn gedichten: zoveel is immers onuitgesproken.

    MAART spreekt me aan omdat de dichter in het kader van het gedicht de link -Weer zo'n lelijk Engels woord.- legt met het schrijverschap. Verzen 3-4 verwoorden de moeilijke taak van de schrijver. Ergens heb ik geschreven dat poëzie een 24-uurs bezigheid is. Ik denk dat Vanhaelen mijn visie deelt.

    MAART spreekt me aan om wille van het eenvoudige, bijna alledaagse taalgebruik en het subtiele gebruik van literaire technieken. Vanhaelens literaire uitgangspunt lijkt te zijn dat zijn poëzie voor iedereen toegankelijk moet zijn. Lovenswaardig: op die manier probeert hij immers de kloof die er tussen kunstenaar en mogelijke kunstliefhebber is, te overbruggen.

    MAART spreekt me aan omdat het onmiskenbaar poëzie is.

    6

    Bogaarden waar meter de velden liefhad is de titel van deze poging tot ontleden. Waarom? De titel is erg gevoelsgeladen en toch op het gedicht terug te brengen.

    beken, traktoren, velden en boeren roepen het platteland op. Waar in deze streek die door Brussel bedreigd wordt, vindt men nog 'maagdelijke' landbouwgebieden? In de streek ten westen van Halle. In de streek waarin dorpen als Beert, Bellingen, Pepingen, Kester, Heikruis als ruwe, ongeslepen diamanten met gevoel en respect neergelegd zijn.

    Bogaarden waar mijn meter geboren is, hoort er ook bij. Bogaarden: gegroeid rond een kerk met typisch kerkhof. Enkele straten maar en woonhuizen en veel boerderijen. Bogaarden waar fruitbomen nog bloeien en beekjes het land nog tot lappendekens versnijden.

    Bogaarden. Mijn meter die het grootste deel van haar leven in Halle gewoond heeft, ging er graag en geregeld nog naartoe. Praten met de familie. Bloemen dragen naar het nieuwe kerkhof. Slenteren tussen velden en op holle wegen - Daarom had ik het over "holle wegen". Kijken naar een rij knotwilgen ver weg. Duiven volgen die in Quiévrain gelost waren. Leven, tot rust komen, herleven, genieten.

              Verschenen in: Het verboden evangelie van de dichter. Bedenkingen
              bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997)
    .Casita de la
              soledad-stichting, Ruisbroek. 1997 [Casitacahier 2].

    Rik WOUTERS

    26-05-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    20-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.WAT MIJ BEPAALT, ZIJN VINGERS. LETTERS. WAT MIJ BEPERKT, ZIJN LETTERS. VINGERS. [een ars poeticia]

    1

    Wij worden omgeven en gevuld door woorden, die iets met ons voorhebben. Woorden van de meeste uiteenlopende aard, oorsprong en met allerlei bedoelingen (…).

    Hugo Brems. De rentmeester van het paradijs (Manteau, Antwerpen, 1986.).

    2

    Ook ik ben omgeven door woorden, boeken die iets met me voorhebben. Die boeken zijn van uiteenlopende aard en oorsprong.

    Ook ik ben omgeven door woorden, boeken, die iets met me voorhebben. Ze bewonen mijn leefkamer. Eén vierde van de muur bestaat uit een boekenrek van meer dan 2 meter hoog dat volgestapeld is met boeken. Ook boven mijn hoofd, op zolder, zijn boeken: volgestouwde kartonnen dozen.

    Die boeken zijn van uiteenlopende aard. Kook- en tuinboeken. Geschiedenisboeken en -tijdschriften. Boeken over kunst. Literatuur. Literatuur! Boeken, tijdschriften en andere literaire publicaties zoals LP’s, geboorte- en doodskaartjes, wens- en prentkaarten, losbladige uitgaven, bierviltjes: proza, poëzie, toneel en kritiek.

    Die boeken zijn van uiteenlopende oorsprong. Gekocht in gewone en tweedehandswinkels. Gevonden op alternatieve boekenverkopen. Overgenomen toen mijn vader gestorven is. Gekregen bij gewone en andere gelegenheden. Toegestuurd gekregen omdat ik ooit lid ben geweest van de redactie van verscheidene en verschillende literaire tijdschriften waarin ik vooral literaire tijdschriften, maar ook poëzie en proza, besprak. Gekocht in Halle, mijn geboortestad, in wat Vlaanderen genoemd wordt, in Brussel en Wallonië, in London, in Frankrijk, in Catalonië.

    Een tijdje geleden heb ik mijn boekenrek weer eens op orde gezet. Op orde zetten betekent: boeken elimineren. Boeken elimineren betekent: boeken in dozen stapelen en op zolder zetten. De zolder als symbool van opslagruimte, ruimte in mijn achterhoofd waarin ik die kennis die minder nodig is, opsla om later weer op te roepen.

    Boeken lenen. Boeken wegwerpen. Ik huiver. De gedachte om in een bibliotheek mijn beurt te moeten afwachten om van iemand die slechts beroepsmatig bezig is met verminkte boeken, de toestemming te krijgen om te ontlenen, is ondraaglijk. De gedachte dat boeken weggeworpen of vernietigd worden, is een foltering.

    Iemand die slechts beroepsmatig met boeken bezig is. Een bibliothecaris is slechts aangetrokken door een gedeelte van de boeken die aangekocht worden. De rest kan zijn belangstelling niet wegdragen. De keuze van aan te kopen boeken die niet tot zijn voorkeurlectuur behoren, lijdt eronder. Uit de aankoop van boeken die tot zijn voorkeurliteratuur behoren, zal zijn interesse en voorliefde duidelijk blijken. Gevolg: subjectieve keuze en onvolledig boekenaanbod: onbewuste censuur. Gevolg²: opdringen van zijn lectuurkeuze aan de lezer: bewuste censuur. Gevolg³: doodzwijgen van personen met wie hij wil ‘afrekenen’. Verminkte boeken. Een slappe kaft is vervangen door een harde. Stempels, gekleefde etiketten en administratieve codes worden te onpas op de meest onmogelijke plaatsen aangebracht. Het gebrek aan respect en desinteresse van de bibliothecaris voor het (levens)werk van de auteur, met wie de bibliothecaris geen affiniteiten heeft, blijkt overduidelijk. Toestemming krijgen om te ontlenen. Waar haalt een bibliothecaris het in zijn hoofd om mij de toestemming te geven om een deel van de gemeenschappelijke cultuur -Elke uitgave in drukvorm is een vorm van cultuur: boek, tijdschrift, dag- of weekblad, pamflet, affiches, … Zelfs de vulgariserende en veralgemenende publicaties als Flair, Joepie of het ledenblad van VTM moeten daartoe gerekend worden.- te ontlenen. Hij bezit toch geen monopolie! De stempel of de electronische lezing die de ontlening visualiseert, symboliseert het onpersoonlijke en het denigrerende van het systeem.

    Boeken wegwerpen of vernietigen. Boeken wegwerpen: ik mag er niet aan denken. Boeken zijn onverbrekelijk met mij verbonden. Boeken! koester ik. Zie ik me al dochter of vrouw dumpen omdat er woorden zijn en ik het in een opwelling niet meer zie zitten! Boeken vernietigen. Ik mag er niet aan denken. De gedachte alleen al doet me kotsen! Het gebeurde maar al te vaak. De in deze contreien bekende en ten onrechte geprezen Keizer Carlos -‘quinto’ (de vijfde) van het Heilig Roomse Rijk en ‘primero’ (de eerste van die naam) van Spanje. Waarom toch voelden die ‘heren’ zich zo belangrijk?- en zijn zoon Felipe II lieten zonder gewetenswroeging boeken, verwoording van cultuur en andersgelovigen, en verspreiders ervan verbranden. Tussen haakjes: geloof: cultuur of a(nti)cultuur? Antwoord zelf maar. Hitler en zijn volgelingen deden hetzelfde met uitingen van politiek en andere ‘tegenstanders’. Met andere cultuurvormen is het niet anders geweest. Herinner je augustus 1966 in de Verenigde Staten: alles wat met The Beatles te maken had, werd door een hysterische massa ‘christenen’ stukgeslagen en verbrand omdat Lennon het aangedurfd had de waarheid te zeggen: The Beatles zijn populairder dan Christus. Gelijk had hij. Bij de Arabieren is Christus nooit populair geweest: denk maar aan de kruistochten -Arabische kinderen zijn nog steeds bang voor de ‘kruisvaarder’ zoals kinderen bij ons voor ‘Zwarte Piet’. Daarmee zijn we bij de kerk aanbeland: de grootste vernietiger van cultuur die ze door haar ‘cultuur’ probeerde te vervangen. Maar dat hoort in dit artikel niet thuis. Vernietigen van boeken en cultuur bestaat nog steeds: denk maar even aan de stukgeschoten en afgebrande bibliotheek van Sarajevo, enkele jaren geleden maar. Een beeld dat me wenen deed. De gedachte eraan doet me nog steeds wenen.

    3

    Een tijd geleden heb ik mijn boekenrek weer eens op orde gezet, heb ik alinea’s geleden verklaard. Op orde zetten betekent niet: wegwerpen of vernietigen. Op orde zetten betekent: bewaren. Bewaren voor mezelf? Bewaren voor het nageslacht? Wie zal het zeggen? Aan een bibliotheek zal ik ze alleszins niet overmaken.

    Veel literaire tijdschriften en proza weggeborgen. Van de literaire tijdschriften heb ik ondanks alles geen enkel nummer van Poëziekrant naar de zolder verbannen. Ondanks alles omdat ik van oordeel ben dat dat tijdschrift te veel aandacht besteedt aan poëzie in Nederlandse vertaling en aan gevestigde, zich herhalende dichters. Veel proza van vrouwen in dozen opgeborgen. Slechts Gronon en Zvonik heb ik behouden. Ook veel ‘vaste’ namen hebben mijn selectie niet doorstaan: Geeraerts, Mulisch en Michiels zijn verdwenen. Boon, Claus en Gijsen -Schoollectuur? Vergeet het maar.-, Lampo en de 30 Schouwenaars-en hebben de confrontatie overleefd. Literaire kritiek en poëzie heb ik ongemoeid gelaten.

    Poëzie: alles weer eens doorgebladerd. In veel bundels fragmenten herlezen. Poëzie: dichtbundels, verzamelde werken, bloemlezingen, collectieve bundels, alternatieve uitgaven. Poëzie: uitgaven in eigen beheer, bij kleinere uitgeverijen, bij grote ‘namen’. Poëzie: onverzorgde, afgewerkte en luxe-uitgaven.

    4

    GEDICHT VOOR MEZELF



    als de wind takken afkraakt
    en zand opstuift
    als de regen dammen breekt
    en oogsten vernielt
    al de droogte akkers verdort
    en in tweeën splijt

    als ik eindelijk nog eens
    een gedicht schrijf,
    zal niemand er naar kraaien

    dat hoeft ook niet

    Rik Wouters. Nauwelijks ademend verheffen woorden zich (Iambe, Molenhoek, Nederland, 1982).

    5

    Poëzie roept vragen op. Poëzie roept meer vragen op dan ze antwoorden geeft. Waarom schrijft men poëzie? Waarover handelt poëzie? Wat is poëzie?

    Waarom schrijft men poëzie? De dichter schrijft omdat hij door taal geobsedeerd wordt. Hij schrijft niet voor zichzelf. Niet voor zichzelf alleen, natuurlijk, bedoel ik. Beschouw mijn uitspraak dat het niet hoeft dat iemand ernaar zal kraaien als ik eindelijk nog eens / een gedicht schrijf, maar als een boutade. Het feit alleen al dat ik mijn gedichten uitgeef, dat iemand zijn gedichten uitgeeft, bewijst dat er niet voor zichzelf geschreven wordt.

    De dichter wil gelezen worden. De dichter wil communiceren. De dichter meent dat hij een taak heeft. De ene is van oordeel dat hij de vonk van de inspiratie op de lezer moet doen overslaan zodat die ertoe aangezet wordt te denken en te interpreteren. De andere wil door zichzelf in de om-wereld proberen te situeren, de lezer met zichzelf confronteren.

    Waarover handelt poëzie? Dichters zijn niet kieskeurig. Dichters zijn niet kieskeurig wat de onderwerpen van hun gedichten betreft.

    Hugo Claus heeft het gehad over Een bed te Brugge en muziek in Kwartet op. 132. Karel Jonckheere ging op reis in Geen verte te veel. Willem M. Roggeman dacht dat De revolutie begint te Brugge. Clem Schouwenaars richtte een brief aan een jong dichter. Paul Snoeck heette iedereen Welkom in mijn onderwereld. Stefaan Van den Bremt schreef een Kleine allegorie van de hengelaar. Paul van Ostaijen zag in Het dorp Een oude man. Daniël Van Ryssel droomde van een Porsche tijdens Le Mans ’69.

    Remco Campert stelde zich vragen in Iemand stelt de vraag. Rutger Kopland zat graag Onder de appelboom in zijn tuin. Sybren Polet dacht dat De vijand uit het heelal kwam. Paul Rodenko had het over Dichterschap, Geen wind, Bommen en Zomaar wat zomerregels. Simon Vinkenoog hield een Pleidooi voor de waarheid en droomde van Pipiltzintzintli, en andere psychedelicatessen.

    Dichters zijn niet kieskeurig wat de onderwerpen van hun gedichten betreft. Toch is niet alles poëzie. Alles kan wel poëzie worden. Zelfs het scheetje dat me ongewild (?) ontsnapt op een perron in Brussel-Centraal.

    Wat is poëzie? Een allesomvattende en sluitende omschrijving is niet voorhanden en zal nooit op papier gezet of uitgesproken worden. In Woord. Taal. Gedichten ben ik. met als ondertitel Een ars poetica, een artikel verschenen in mijn eenmanstijdschrift Casita de la soledad, heb ik ooit een goedbedoelde, maar vergeefse poging gedaan:

    Het gedicht (= de poëzie) is een tekst die geschreven is in een bestaande en in de dagelijkse omgang gebruikte taal, die (meestal) bestaat uit strofes die in verzen onderverdeeld zijn, en die een algemeen-menselijke inhoud heeft.

    Laat ik het houden bij het feit dat poëzie opgebouwd is uit gedichten die opgebouwd zijn uit strofes die opgebouwd zijn uit verzen die opgebouwd zijn uit woorden die betekenisvoller zijn dan vermoed of verwacht. Poëzie is dus een combinatie van woorden. Doordat de dichter (zo) veel (mogelijk) wil zeggen met (zo) weinig (mogelijk) woorden, hanteert hij een gecondenseerde en uitgezuiverde taal. Poëzie: vermenigvuldiger van betekenissen van woorden.

    Poëzie doet de betekenis van woorden verschuiven in de richting van de bedoeling van de dichter die (meestal) niet de meest voor de hand liggende betekenis van het woord gebruikt. Daardoor gaat het woord een eigen bestaan leiden. Het woord wordt poly-interpretabel. Het woord krijgt een andere zin die door de dichter, die het woord gebruikt, bepaald wordt.

    6

    Laat ik alvast één misverstand uit de wereld helpen. Mijn romanschrijver bij uitstek Clem Schouwneaars, die als dichter ondergewaardeerd is, heeft ooit en terecht verklaard

    Dat er geen goede of slechte gedichten bestaan; er bestaan alleen maar gedichten. Zo bestaan er ook geen goede of slechte dichters; alleen maar dichters. De zogenaamd "slechte" zijn de naam "dichter" niet waard.

    Clem Schouwenaars. Verzamelde gedichten. (Hadewijch, Schoten, 1984.).

    7

    Er bestaan 2 soorten dichters. Dichters die gedichten schrijven, en dichters, die ‘verzamelingen’ van gedichten schrijven.

    Dichters die gedichten schrijven. Ze schrijven gedichten die op zich staan. Elk gedicht kan afzonderlijk gelezen worden. Kennis van andere gedichten is niet noodzakelijk om inzicht in dat ene gedicht te verkrijgen. De dichters schrijven hun ganse leven of tijdens hun ganse literaire carrière losse gedichten: het ene gedicht na het andere. Laat ik ze ‘dichters’ blijven noemen.

    Dichters die ‘verzamelingen’ van gedichten schrijven. Ze schrijven gedichten die afzonderlijk én op een zinvolle wijze kunnen gelezen worden maar die pas hun volledige betekenis krijgen in combinatie met andere gedichten. Kennis van andere gedichten is dus noodzakelijk om ‘volledig’ inzicht in dat ene gedicht te verkrijgen. Die ‘verzamelingen’ worden afdelingen of cycli genoemd. In cycli (= thematische en stilistische eenheid) is de band tussen de gedichten nog sterker dan in afdelingen (= thematische eenheid). Vaak zelfs vormen diverse cycli, opgenomen in één enkele dichtbundel, inhoudelijk een geheel dat ik ‘opus’ zou willen noemen. Vaak zelfs zijn de verbanden tussen verschillende dichtbundels, ‘opera’, zo intens dat van toeval geen sprake kan zijn. De dichters werken hun gans leven of tijdens hun ganse literaire carrière aan het creëren van afdelingen en/of cycli, die tot ‘opera’ uitgroeien. Dit geheel van ‘opera’ is een oeuvre. Laat ik deze dichters ‘poëten’ noemen.

    Dichter staat tot ‘schrijver’ van prozawerken zoals poëet tot de ‘auteur’ ervan staat. Poëten worden terecht belangrijker geacht dan dichters. Aan hun werk wordt meer aandacht besteed. Het zijn ook de poëten die voor de ‘eeuwigheid’ schrijven. Of hun naam voor altijd blijven zal, is echter een andere zaak.

    Poëzie roept meer vragen op. Poëzie roept meer vragen op dan ze antwoorden geven kan. Hoe ontstaat poëzie? Wat maakt poëzie niet geliefd?

    Hoe ontstaat poëzie? Poëzie heeft alles te maken met inspiratie, de literaire vonk. Zonder kan van dichtkunst geen sprake zijn. De dichter wordt door iets beroerd en besluit erover te schrijven. Dat iets kan om het even wat zijn; ik heb immers geschreven dat alles poëzie kan zijn of worden. Inspiratie alleen echter brengt geen gedicht voort. Na de inspiratie hangt het van de dichter af of een gedicht ontstaat. De dichter moet de literaire vonk verder uitbouwen en ervoor zorgen dat de eerste ‘schrijfact’ in de richting van een gedicht evolueert. Wat dan tot stand komt, is slechts een ruwe kopij van wat een gedicht kan worden. Het moeilijkste moet nog beginnen: het schrappen en aanpassen, het schrappen en herschrijven, het schrappen en weglaten, het schrappen en bijvoegen tot een gedicht geboren wordt. Laat ik het cru stellen: een gedicht is het resultaat van schrappen, (misschien zelfs) van vernietigen.

    Wat maakt poëzie niet geliefd? Poëzie is de combinatie van woorden die schijnbaar niet bij elkaar horen. Ze gaat verder dan de meest logische betekenis(sen) van woorden. Ze is vermenigvuldiger van betekenissen. De lezer wordt ermee geconfronteerd en twijfelt. Waar een (proza)tekst iets zo duidelijk mogelijk probeert te zeggen en daardoor tekst aan banden legt, wil de poëzie leren ontcijferen en interpreteren. Daarom geeft ze taal (en lezer) de grootst mogelijke vrijheid. De lezer is niet gewoon om met vrijheid om te gaan en aanvaardt de poëzie niet. Hij begrijpt niet en verwerpt. Hij begrijpt niet omdat hij de nodige ‘opleiding’ ontbeert: hij heeft nooit geleerd om verbanden te leggen en af te leiden. Hij is niet in staat om te interpreteren en ‘sleutels’ of ‘symbolen’ in zijn eigen taal om te zetten. Hij is gewoonweg niet in staat om met de dichter te communiceren. Hij haakt af.

    De dichter is niet geliefd. De ‘kunstliefhebber’ heeft meer aandacht voor plastische kunsten. Geld, tienduizenden, honderdduizenden, miljoenen heeft hij ervoor over om zich een kunstwerk aan te schaffen. Natuurlijk heb ik het hier over de kapitaalkrachtige, de ‘verzamelaar’ die kunst ziet als investering, als middel om zijn fortuin nog te vergroten.

    De gewone mens is geen zier beter: hij reageert op dezelfde manier. Hij wil wel enkele tienduizenden franken besteden om zich een (liefst) werkelijkheidsgetrouw schilderij of ander plastisch werk aan te kopen. Enkele honderden franken uitgeven om zich een roman aan te schaffen gaat echter te ver of kan slechts na veel wikken en wegen. Welke overwegingen moeten dan niet aan de aankoop van een dichtbundel voorafgaan!

    Zelfs voor collega-dichters of andere kunstenaars speelt de prijs van een dichtbundel bij aanschaf een grotere rol dan de kwaliteit ervan. Toen Het woord hertalen en Wat stilte genoemd wordt, mijn dubbeldichtbundel uit 1996, op 3 maart 1996 door Nicole Van Overstraeten in café In de fazant op de Grote Markt van Halle werd voorgesteld, kon een aanwezige dichter niet nalaten de ‘hoge’ prijs ervan aan de kaak te stellen. ‘Hoge’ prijs? 500 frank voor 25 gedichten of bijna 700 verzen -Blancoverzen niet meegerekend, hoewel ze ook deel van de gedichten uitmaken. Het belang van de stilte is ontegensprekelijk.-: 20 frank per gedicht. 500 frank: 11 grote stella’s of nog geen C.D. of minder dan een portie mosselen met friet of iets meer dan 12 liter benzine of … Ik probeer (al lang) niet (meer) te begrijpen!

    9

    Wat wordt gedaan om literatuur te promoten? Wordt wel iéts gedaan om literatuur te promoten? Ik denk dat mijn tweede vraag het antwoord doet veronderstellen. Inderdaad, er wordt niets, maar dan ook helemaal niets gedaan om literatuur te promoten. Noch door de overheid. Noch door de uitgevers.

    De overheid. Herinner u oktober 1969. CVP-Minister Frans van Mechelen, de cultuurminister die geen Nederlands kende en dan maar onhollands Hollands sprak, volgde het advies van de door hem ingestelde jury en kende de toen nog Belgische Staatsprijs voor verhalend proza toe aan Jef Geeraerts. Gangreen 1 (Black Venus), het bekroonde boek, handelde, om het (te) simplistisch voor te stellen, over een blanke koloniaal en zwarte gekoloniseerde vrouwen die veel aan sex dachten. De katholieke wereld was geschokt. Interpellaties alom: in de kamers en op de preekstoel. Een overgrote CVP-meerderheid was van oordeel dat ‘pornografie’ niet mocht onderscheiden en bewierookt worden en vond een bondgenoot. De BOB, in opdracht van Alfons Vranckx, de socialistische minister van justitie, nam het boek in beslag met als argument dat het in strijd was met de goede zeden. Ironie: een CVP-minister bekroont pornografie. Later werd het boek in de handel gebracht. Nogmaals ironie: door het vieze CVP-spelletje om haar machtspositie te verstevigen werd het boek een ongelooflijk kassucces. Het boek was en is ook een uitzonderlijk goed boek. Zedenles 1: aan de boekenverbrandingen in Nazi-Duitsland werd al lang niet meer gedacht. Zedenles 2: er was geen cultuurbeleid; er moest er één komen.

    1997, 28 jaren later: literatuur wordt niet meer gecensureerd. Indien het niet past in een of ander kraam, wordt hij gewoonweg doodgezwegen. Boeken door politici in een onbegrijpelijk Wetstraattaaltje geschreven, worden de hemel, het volkshuis of de loge ingeprezen.

    1997, 28 jaren later: er is nog steeds geen cultuurbeleid. Jaarlijks veranderen de voorwaarden die moeten vervuld worden om in aanmerking te komen voor werkbeurzen, steunaankopen of financiële tussenkomst voor het houden van lezingen. Het lijkt wel of ministers geen visie op literatuur hebben. Ze worden niet tot minister van cultuur benoemd omdat ze belang stellen in cultuur en zeker niet omdat ze kennis hebben van en inzicht in cultuur. In 1997 werden naar jaarlijkse gewoonte literaire werkbeurzen voor auteurs en vertalers toegekend. Naar jaarlijkse gewoonte werd weer eens aan dezelfde, gevestigde namen gedacht -Ik selecteer uit de lijst.- Stefaan Hertmans en Leonard Nolens, meer dan 600.000 frank per jaar elk, Walter Van Den Broeck, Christine D’haen, Ivo Michiels, Luuk Gruwez, Hedwig Speliers, Geert Van Istendael, Willie Verhegghe -Werkt die niet bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Cultuur!- en Pjeroo Robjee, Marcel Van Maele en Brigitte Raskin, nog meer dan 240.000 frank per jaar elk.

    De uitgevers. Er zijn 2 soorten uitgevers: de gevestigde, ‘grote’, en de alternatieve, ‘kleine’ uitgeverijen. Geen van beide geeft veel om literatuur.

    Voor de grote uitgeverijen telt slechts de poen die binnenkomt. Eigenlijk zou ik hen moeten begrijpen. Hun financiers willen dat hun investeringen renderen. Moet ik genoegen nemen met het feit dat de opbrengst -Een schamel deeltje ervan maar!- van de verkoop dient om arbeiders en bedienden te betalen? Het lijkt logisch dat de uitgeverijen werk uitgeven van gevestigde waarden die een minimumomzet, winst garanderen. Wat doen ze echter indien er een gebrek komt aan gevestigde waarden? Geen probleem! Ze creëren nieuwe vedetten. Brigitte Raskin heeft naam gemaakt via tv-optredens. Tom Lanoye heeft zijn homofilie, zijn schabouwelijke Antwerpse Nederlands en zijn aliteraire performances mooi uitgebuit. Hermans Brusselmans heeft met ten top gedreven vulgariteiten allerhande zijn carrière een formidabel elan gegeven. Wat zijn echter hun literaire kwaliteiten? Dwing me alsjeblief niet om neer te schrijven! Weet dat men in 2 richtingen kan vallen.

    Voor de kleine uitgeverijen, die voornamelijk poëzie uitgeven, telt spijtig genoeg ook slechts poen. Ze geven jaarlijks (in de meeste gevallen) verschillende dichtbundels uit. Een lovenswaardig initiatief? Zeker niet. De dichter betaalt druk-, verspreidings- en andere kosten en (vaak nog) een extraatje voor de uitgever die (meestal nog) met de opbrengst van de verkoop gaat lopen. De dichter moet zelf maar proberen om zijn investering door eigen verkoop terug te krijgen. Het voordeel is dan toch de genoegdoening om zijn werk gepubliceerd te zien?! Helemaal niet. Tussen het overaanbod is het bijzonder moeilijk om poëzie van wat op poëzie lijkt, te onderscheiden.

    10

    Poëzie. Much ado about nothing. Veel geblaat en weinig wol. Holle intentieverklaringen. Vriendjespolitiek. Storm in een glas water! Woorden. Beloftes. Leugens. Lawaai. Maar geen stilte.

    Mucha poesía ha sentido la tentación del silencio. Porque el poema tiene por naturaleza al silencio. O lo contiene como materia natural. Poética: arte de la composición del silencio. Un poema no existe si no se oye, antes que su palabra, su silencio.

    José Angel Valente. Material memoria (1979-1989) (Alianza Editorial, Madrid, Spanje, 1992.).

    Poëzie en stilte vormen een natuurlijke eenheid. Poëzie is de kunst van het componeren van stilte. Wanneer men tussen de woorden geen stilte hoort, kan er van poëzie helemaal geen sprake zijn. [parafrase].

    Ik meen dat José Angel Valente, een belangrijk hedendaags Spaanse dichter, perfect verwoord heeft wat poëzie nodig heeft om gesmaakt te worden. Poëzie moet niet alleen stilte in zich hebben; er moet ook stilte rond de lezer van poëzie zijn om poëzie ten volle te kunnen laten doordringen, om poëzie ten volle te kunnen appreciëren.

    11

    Zwijg, zwijg allemaal. Zoek de stilte om weer te leren appreciëren. Zwijg! Zwijg, verdomme!!

    12

    Laat stilte heersen en het leven bepalen.

    13

              Verschenen in: Het verboden evangelie van de dichter. Bedenkingen
              bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997)
    .
    Casita de la
              soledad-stichting,
    Ruisbroek. 1997 [
    Casitacahier 2].

    Rik WOUTERS

    20-05-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    18-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HALLENAARS (EN STREEKGENOTEN) OVER BRUSSEL

    Zopas is een boek van Hugo Reinhard verschenen:"Brussel tussen poorten en wallen" (ISBN 9081051512) over straten en pleinen van Brussel binnen de huidige vijfhoek of de vroegere tweede omwalling. Tal van toendertijdse teksten illustreren de uitleg. Er werd overdadig gebruik gemaakt van teksten van dichters, proza- en cursiefjesschrijvers uit Halle en de streek: de Hallenaars Cypriaan Verhavert, met 4 publicaties vermeld in de bibliografie, en A. Rannah (Wat betekent ara nah weer in het Hals? Ra ra ra, wie ging schuil achter dit pseudoniem?), Beerselnaar Herman Teirlinck en de Dilbekenaars Ignaas Veys en Willem M. Roggeman.

    Rik WOUTERS

    18-05-2006, 07:33 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    15-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.KWETSBAAR EN VERSTOTEN TUSSEN BROKSTUKKEN [over de poëzie van Rik Wouters]

         het ontnomen woord en de doorgelichte dichter*



    Wouters schrijft (…) vanuit een misnoegen soms, vanuit een ontgoocheling of ergernis, maar hoe dan ook met die basis van idealisme, of kan ik beter het woord oprechtheid en authenticiteit gebruiken, vermengd met een soort argeloosheid waarmee hij enkel maar zijn goede bedoelingen onderstreept. Hij is zodanig bezeten van het boek als een bijna sacraal en tegelijk profaan instrument (…)
    .

    Guy van Hoof (tijdens de voorstelling van ‘elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd’)



    voor Lieve en Sarah, Wouters’ vrouw en dochter, die hem níet voor zich alleen hebben


    I

    Vaak heeft Rik Wouters zijn 'liefde' voor de taal uitgedrukt. Toch hebben die schrijfdrang en -dwang er niet toe geleid dat de dichter zich bezondigde aan publicatiedrift en mediageilheid. Meer dan eens, o.a. in een "Gedicht voor mezelf", heeft hij verwoord dat hij de aandacht van de lezer niet nodig heeft: als ik eindelijk nog eens / een gedicht schrijf, / zal niemand er naar kraaien // dat hoeft ook niet [1]. Dat dit een boutade is, zal Wouters niet ontkennen. Ik denk zelfs dat hij het als geestige uitval bedoeld heeft. De dichter weet dat kunst niets te maken heeft met contact tussen creatieveling en creativiteit. Hij is er zich bewust van dat er slechts van kunstenaar, dichter, en kunst, poëzie, sprake kan zijn indien de creatieveling de confrontatie durft aan te gaan met de potentiële kunstliefhebber, lezer. Hoewel hij dit al snel begrepen heeft, heeft hij echter nooit naar de lezer toe geschreven.

    Wouters kan geen veelschrijver genoemd worden. In 20 jaren publiceerde hij nauwelijks 6 dichtbundels die in totaal een honderdtal gedichten bevatten. Hij kan ook geen snelschrijver genoemd worden. Het gedicht "Een tweekoppig wezen ben ik" is het resultaat van een geduldige schrijfact. Het gedicht, dat tegelijkertijd bundel is, werd geschreven van 1996 tot 1998. Net als in zijn vorige 3 bundels heeft Wouters niet nagelaten om te vermelden tijdens welke periode aan het gedicht gewerkt is. Heeft hij het ontstaan, de incubatie- en schrijfperiode, willen benadrukken? Heeft hij willen beklemtonen dat hij de dichter(...) die 'verzamelingen' van gedichten (...) die afzonderlijk én op een zinvolle wijze kunnen gelezen worden, is, maar die pas hun volledige betekenis krijgen in combinatie met andere gedichten [2]?

    In het artikel "Wat mij bepaalt, zijn vingers. Letters. Wat mij beperkt, zijn letters. Vingers." verduidelijkt Wouters wat vooraf gaat. Die 'verzamelingen' worden afdelingen (= thematische eenheid) of cycli (= thematische en stilistische eenheid) genoemd. Vaak zelfs vormen de diverse cycli, opgenomen in één enkele dichtbundel, inhoudelijk een geheel dat ik 'opus' zou willen noemen. Vaak zelfs zijn de verbanden tussen verschillende dichtbundels (...) zo intens dat van toeval geen sprake kan zijn. Die dichters werken (...) tijdens hun ganse literaire carrière aan het creëren van (...) cycli, die tot 'opera' uitgroeien. Dit geheel van 'opera' is een oeuvre. Laat ik deze dichters 'poëten' noemen. [2].

    Heeft Wouters, toen hij dit neerschreef, beseft dat hij het over zichzelf had? Ik denk van wel. Ik weet het. Zijn gedichten zijn het resultaat van schrappen en aanpassen, het schrappen en herschrijven, het schrappen en weglaten, het schrappen en bijvoegen, kortom het resultaat van schrappen, (misschien zelfs) van vernietigen [2]. Wouters is iemand die meer dan 24 uren per dag met poëzie bezig is: feit is dat poëzie voor Wouters meer is dan het schrijven van gedichten en het laten publiceren van dichtbundels. Kan ik anders dan Wouters vanaf heden een poëet te noemen!?

    Laat mij nu eens een boutade gebruiken: Wouters is als poëet beperkt. Wouters schrijft immers slechts over zichzelf. Maar -En hier eindigt mijn boutade.- wanneer Wouters die voortdurende commentaar bij en beoordeling van de, zijn werkelijkheid neerschrijft, doet hij dat op zo'n overtuigende wijze dat ons lezers (...)een eigen interpretatie (...) wordt gelaten... [3].

    Meer dan eens heeft Wouters zijn ars poëtica verkondigd in gedichten [4] en essay [5]. Daaruit blijkt dat Wouters over de werkelijkheid die niet alleen maar zijn werkelijkheid is, schrijft: Ik ben een mens. Het is eigen aan de mens dat hij een verzameling brokstukken is die ontstaan is door ervaringen en contacten en bestaat uit talloze deelgebieden: geschiedenis, literatuur, politiek, liefde, familie, dood, ... Bijgevolg schrijf ik om al die sensaties te ordenen, om eenheid in de chaos proberen te brengen. Hieruit blijkt overduidelijk dat mijn poëzie ontstaat uit werkelijkheid. [5].

    II

    Ik heb geschreven dat Wouters als poëet beperkt is. Het valt niet te loochenen dat Wouters steeds en alleen maar over zichzelf in de meest brede zin van het woord schrijft. Ik heb ook geschreven dat het gezegde dat Wouters als poëet beperkt is, een boutade is.

    Wouters heeft immers verklaard dat Ogen en lippen en woorden (...) / mijn bestaan [6] bepalen. Hij staat volledig in de werkelijkheid die hij door te zien, te smaken, te horen en te voelen, te verwoorden en te gebruiken ervaart. De poëet heeft zich tot doel gesteld om waarheid te verkondigen. Hij heeft een duidelijk afgelijnd beeld van die waarheid. Hij droomt zich geen waarheid. Hij wil zich geen waarheid dromen omdat Dromen (...) niet langer zijn; slechts Waarheid is. Die waarheid: eenzelvig woord / dat naaktheid verbeeldt, staat / op. Op zich. Duurzaam moet / papier zijn: vrij en open. [6].

    Waarheid, zoals Wouters de werkelijkheid benoemt, kan slechts indien men oprecht is: niets verzwijgen en alles zeggen. De poëet weet dat dit moeilijk is. Hij weet immers dat er Woorden (...) zijn. Nog zwijg ik meer dan ik / zeggen wil. Nog bedoelen woorden meer / dan interpreteerbare betekenissen. Hij weet dat het moeilijk is om consequent te blijven en zoals Schouwenaars uit te schreeuwen dat "Iedereen (...) voortaan àlles van mij (mag) weten, alles over mij horen. Ik heb geen geheimen en verborgenheden meer. Geen valse schaamte. Ik houd niets meer achter, verzwijg niets meer en geef mij volkomen bloot." [7]. Dat hij om dit uit te voeren slechts over het woord beschikt, schrikt Wouters niet af. Hij is zich bewust van zijn beperkingen: Wat mij bepaalt, zijn vingers. Letters. / Wat mij beperkt, zijn letters. Vingers. [6].

    Wouters heeft een bewuste keuze gemaakt. Hij wil zíjn werkelijkheid in woorden vatten. In het gedicht "Avond dochter slaapt ik zit op balkon" [6] heeft hij dat standpunt in dichterlijke taal gevat. Hij weet dat er mensen zijn die zich achter een pose verbergen en met zijn keuze lachen. Hij weet dat er zijn die zich zijn lot beklagen. Veel heb ik gemeen met de prostituée die zich in al haar openheid te koop aanbiedt. Meer nog voel ik me verwant met de stripteaseuze die zich schaamteloos en volledig bloot geeft. Net als zij leef ik aan de rand van wat 'de' maatschappij genoemd wordt. Net als zij kijk ik neer op mensen die een masker opzetten en zich zelfs aan intimi niet durven prijs te geven. [5]. De poëet stoort er zich niet aan, doet verder en kijkt niet om. Hij lijkt zelfs het mes in de rug niet te vrezen.

    Wouters is als poëet ontegensprekelijk beperkt. Wouters is als poëet beperkt omdat hij zich zélf beperkingen opgelegd heeft. Wouters heeft zich als poëet beperkingen opgelegd om op die wijze zijn werkelijkheid in al haar aspecten aan bod te kunnen laten komen.

    III

    Doorheen het gehele gedicht verwoordt Wouters zijn dichterschap dat in hem woekert en hem in de ban houdt. Toch is die obsessie voor het woord er niet altijd geweest. Er was immers een tijd dat Wouters niet Tot nobel en edel spreken in staat was. Hij sprak niet Omdat ik stotterde (...) en Stikkend niet kon (...) ademen. Het is frappant en niet onbelangrijk om te weten dat de poëet ooit gestotterd heeft. Dan kwam het ene woord dat zich fier / mijn vriend noemde. En ik werd vriend. Ik werd mijn vriend.

    Het blijkt dat niet de poëet het woord gevonden heeft; het woord heeft zich aan de poëet opgedrongen en het is Laat, te Laat! om zich ertegen te verzetten: Op straat storten klanken te pletter. Schaduwen / laten nooit na. In scherven van gebroken woorden schittert / geen licht. Woeste woorden willen mijn eigen leven lijden (Sic! "En bewust gedaan", dixit Wouters.) / waarop ik geen vat meer hebben wil. Niets is mij gegeven. Wouters is ondergeschikt aan het woord dat zich van hem bedient. Hij heeft beseft en ondergaat.

    Er is inderdaad niets aan Wouters gegeven. Met wat hem door de maatschappij zomaar opgedrongen is, en met de pose die de omwereld aanneemt, heeft hij gebroken: Van (...) haar weerloze wereld wil ik / geen stukje vol waardeloosheden huren. Wouters heeft zich tot doel gesteld om te registreren en te doorgronden. Daarom heeft hij ruïnes achtergelaten en schepen achter zich verbrand: Om alle wrede waarheden / neer te schrijven heb ik verstoten. Om de zin van het woord / te achterhalen heb ik geschonden. Om ooit en voor altijd / mijn heden te heiligen heb ik gemaakt. Om immer tot alles / en dichten in staat te zijn heb ik gedicht.

    Wouters wil Anders dan gewoon maar (...) werkelijkheden reconstrueren. Hij wil verder gaan dan registreren en doorgronden. Hij wil mezelf steeds weer in vraag stellen. Hij beseft dat dit moeilijk en pijnlijk is. Al snel heeft hij ingezien dat de therapeutische betekenis van het schrijverschap slechts een fabel is. Toch heeft hij de stap gezet en Om te dichten ben / ik met twijfel en tegenzin moeten worden: /

    mijn huisdichter. Wouters heeft zich tot doel gesteld om te registreren en te doorgronden. Hij is bij zichzelf begonnen en heeft besloten om Bewust (...) mijn huis open te stellen. Hij wil in Verzen niets meer of niets minder verwoorden dan mijn waarheid. Hij richt zich Tot kennissen / die consequente beelden niet woekeren laten willen (...) en probeert hen deelgenoot te maken van mijn profeties.

    De poëet weet dat hij een moeilijke taak op zich genomen heeft. Hij beseft dat velen tegen hem zijn en hem op alle manieren en door misbruik te maken van de macht die men hen toevertrouwd heeft, proberen te beletten om het, zijn verboden evangelie van de dichter [8] te verkondigen. De poëet wordt beloerd door de onwetenden die vredig en onverbloemd de hoeren / bezoeken en geen buiteling maken in het geniep, Toeristen en tirannen die zijn / verdwenen en (...) niet dingen (...) naar de hand van mijn huiselijkheid, Journalisten die slechts jagen blijven op frisse foto's, plotse telefoons en kennissen die consequente beelden niet woekeren laten willen, de beeldhouwer die zichzelf / bang verborgen houdt, de vaderloze broer, machtswellustelingen die listiger praten en (...) politiek / agressiever dan cultuur catalogiseren, pronkerige politici en hun listigheidjes, de laatste Amerikaan en Wie zich opdringt en mij overheersen wil. Zij vrezen hem omdat het woord zíjn vriend en niet de hunne is.

    Wouters weet dat hij Afgezonderd en alleen (...) op het toneel staat. Hij weet dat zijn tegenstrevers die, zoals hij vaak zegt, confectiekledij dragen, het haar kort laten knippen, elke dag weer een masker opzetten alsof ze denken dat carnaval een jaar lang duurt, en slechts zuipen binnen de beschermende muren van hun huis, hem als Vreemdeling en verstoteling beschouwen. Hun hypocrisie en hautain gedoe hebben hem steeds en steeds meer gestoord: hun handdruk is klam. Ze durven het zelfs aan hem Vriend (...) te noemen. Wouters heeft hen sinds lang doorzien: "Heiligschennis plegen ze", heeft Wouters me niet zolang geleden lachend gezegd. Hij weigert om mee te heulen met jaknikkers, politici en handelaars die ten koste van alles slechts eigenbelang nastreven. De lijken die ze achterlaten, markeren hun weg.

    Wouters heeft rust en onrust -Deze tegenstelling is Wouters ten gronde.- waarzonder hij nooit zal kunnen leven, en klankkracht, woordenwarmte gevonden. Slechts In mijn alfabet, / met mijn spraakkunst, met mijn overtuigingsdrang spreek ik. Wie niet luisteren wil of kan, heeft reeds lang afgehaakt en Wouters de rug toegekeerd.

    IV

    Ook in de 'tussenwerpingen' verwoordt Wouters met een minimum aan woorden zijn dichterschap. Ooit heeft Wouters gesteld dat Ook ik (...) omgeven ben door woorden, boeken die iets met me voorhebben. (...) Boeken over (...) Literatuur. Literatuur! (...) Poëzie roept vragen op. Poëzie roept meer vragen op dan ze antwoorden geeft. Waarom schrijft men poëzie? Waarover handelt poëzie? Wat is poëzie? (...) Wat maakt poëzie niet geliefd? Poëzie is de combinatie van woorden die schijnbaar niet bij elkaar horen. (...) Daarom geeft ze taal (en lezer) de grootst mogelijke vrijheid. De lezer is niet gewoon om met vrijheid om te gaan en aanvaardt poëzie niet. (...) Hij haakt af. [2]. Hij moet niet weten van politici die vanuit hun wereldvreemdheid hun macht tot cultuur uitgebreid hebben. Hij moet niet weten van mensen die nog slechts één vorm van cultuur kennen: de 'nieuwe politieke cultuur'. Alles hebben politici zich toegeëigend: het universele recht van de burger op zelfbeschikking en -beslissing, geld, andermans bezit, zelfs cultuur. (...) cultuur en politiek zijn als de Schone en het Beest: onverenigbaar. [2].

    In de 'tussenwerpingen' heeft elk vers een kern die bestaat uit het subject ik en het verbum ben. Deze kern wordt door 2 substantiva bepaald, schepper en dichter. De substantiva worden door 2 adjectiva beperkt, doelloze en stameloze, die afwisselend elk van de substantiva detailleren. Een deel van elk vers krijgt door de toevoeging van niet een ontkennende klank.

    Bij het gebruik van deze 'tussenwerpingen' heeft Wouters bewust naar een climax toegewerkt. In de 'tussenwerpingen' die slechts 1 vers tellen, worden vragen gesteld. In de 'tussenwerpingen' die 2 verzen tellen en beginnen met Niet, worden de vragen beantwoord. De laatste 'tussenwerping' is een bevestiging van de vijfde en zesde tussenwerping: de ontkenning is evenwel verplaatst naar het midden van elk vers. De laatste 'tussenwerping' is tevens een letterlijke bevestiging van de eerste 4.

    schepper en dichter zijn synoniemen. De titel van het onderstaand gedicht is in het Catalaans gesteld en betekent: schepper. En wat is een dichter anders dan een schepper? Het gedicht verwoordt op sublieme wijze Wouters' visie op zijn dichterschap.

         EL CREADOR



         Vals is de tijd die zich altijd maar herhaalt, her-
         schrijft. Anders is de dichter die het gemakkelijk
         vindt om van rust en stilstand te houden. Ík ben
         dichter, maar wil niet langer gedichten schrijven
         wanneer de klok de wijzers tikkend en gaande

         houdt. Eindelijk is het nodig om het manuscript
         van mijn verboden evangelie te verduurzamen.
         Woord ben ik immers en openbaring. Waarom is
         het dan moeilijk om míjn poëzie die mijn bestaan
         rechtvaardigt, zonder schroom te bewonderen? [9].

    doelloze wordt uitgelegd door verzen 8 tot 10 van bovenstaand gedicht en is meerduidig. Niet alleen de dichter, de schepper, maar ook de lezer heeft het moeilijk om poëzie zonder schroom te bewonderen. Wouters heeft het er moeilijk mee omdat geen enkel gedicht het laatste, het ultieme is. Hij wacht op het gedicht of de dichtbundel waarin hij alles gezegd kan gekregen hebben zodat hij zich voorgoed aan iets anders wijden kan. De lezer, ja de lezer: Wouters heeft het vaak over hem gehad: De lezer is niet gewoon om met vrijheid om te gaan en aanvaardt poëzie niet. (...) Hij haakt af. [2]. Wat de poëet pijn doet, is dat de lezer zich meestal zelfs de moeite niet getroost om te doorgronden.

    stameloze. Wouters stamelt niet. Hij weet wat hij zeggen wil en moet: het woord fluistert hem immers alles toe. Hij verwoordt zonder om te kijken en zonder zich vragen te stellen over de gevolgen waarmee zijn kwetsbare opstelling hem achterlaat. Want kwetsbaar zijn poëten. Wouters weet dat hij nooit meer zal stamelen. Wouters weet ook dat zijn kwetsbare opstelling de anderen nooit de mogelijkheid zal geven om hem ten gronde te richten.

    V

    Wouters heeft ooit gezegd dat het pijn doet dat de lezer zich zelfs de moeite niet getroost om te doorgronden. Ook mij doet dat pijn. Geloof dus niet dat het ooit in mijn bedoeling lag om in dit nawoord "Een tweekoppig wezen ben ik" te verklaren.

    Dat plezier en die inspanning gun ik de lezer. Toch dit, Wouters geeft zich vollediger kwijt dan hij in zijn roman en novelle in voorbereiding ooit zal kunnen. Hij neemt wie lezen en proberen te begrijpen wil, mee op een hallucinante reis en overschouwt zijn leven vanaf zijn geboorte: zijn familie en de buitenstaanders die menen rechten te kunnen doen gelden, zijn spraakgebrek, de weinige vriendschap, de Einzelganger die hij is en steeds zijn zal, de staatsgreep van politici op alles wat hem dierbaar is, zijn drankverslaving, het thuiskomen in Catalonië, de onrust, het lezen en vergaren van kennis, de rustbrengende herfst, de geborgenheid bij vrouw en dochter, de hartstochten die verteren en vertederen, de zelfgenezing en het zelfinzicht, zijn ongeloof, zijn weerzin voor het amerikanisme dat ik als eerbetoon voor Wouters en omdat we meer dan jeugdvrienden en leeftijdgenoten zijn, met een kleine letter schrijf, de werkelijkheid die waarheid geworden is.

    Van die (...) weerloze en egoïstische wereld wil hij / geen enkel stukje vol waardeloosheden meer huren. Toch heeft hij er nooit met leedvermaak over geschreven: Om te dichten en tot meer dan alles in staat te zijn ben ik / zonder twijfel en tegenzin mijn huisdichter gebleven.

    VI

    Wouters heeft zichzelf een tweekoppig wezen genoemd. Hij is inderdaad een wezen, een schepsel, dat wat iemand maakt tot wie hij is, een innerlijk. Een mens die net als alle anderen ademt en leeft.

    Wouters heeft zichzelf een tweekoppig wezen genoemd. Het is niet moeilijk om te veronderstellen waarnaar hij verwijst. Wouters is gewoon mens en kunstenaar. Over deze twee-eenheid heeft hij ooit aan Sarah, zijn dochter, geschreven dat hij Eindelijk / (...) míjn waarheid zal vertellen. / Niet de dichter zal spreken; / wel de vader die diep ergens / in me woekert. En toch, Sarah, / kan ik me de vader niet los / van de dichter voorstellen. Weet: / kind ben ik met jou. [6]. Het is duidelijk dat die 2 wezens tezamen bepalen wie Wouters is.

    Toch heeft de poëet geen gelijk wanneer hij zich een tweekoppig wezen noemt. Ik denk dat hij zich een 'vierkoppig' wezen had moeten noemen. Wouters: creatief letterkundige als poëet en prozaschrijver, kritisch letterkundige omdat hij schrijft en spreekt over andere kunstenaars, kunstliefhebber omdat ook andere kunstvormen hem boeien, mens omdat hij aardse genoegens niet uitsluit.

    Vergis ik me niet zelf?! Is Wouters niet een 'veelkoppig' wezen? Laat de poëet maar 'doen alsof' en beweren: België. Hoewel mijn identiteitskaart carte d'identité personalausweis identity card vermeldt dat ik onder andere uit België kom(...) (Maar ook uit Belgique, Belgien, Belgium.), ben ik geen Belg. Een kunstmatig gecreëerd product weiger(...) ik te zijn. Vlaming ben ik ook al niet. Dat volk van duivenmelkers en namaakgeuze dat noordzeegarnalen veel te duur verkoopt -Het woekeren is sinds W.O.II één van hun specialiteiten.- en dat ten westen van Brussel woont, lukt er maar niet in Nederlands te spreken: ze wauwelen. Ben ik Brabander? H. is gedurende eeuwen deel van Henegouwen geweest. Henegouwer dan? Met geen heb ik affiniteiten. Een inwoner van H. misschien, naar mijn geboorteplaats. Misschien, maar toch: het zou een te groot compliment zijn voor veel inwoners van dat Zennestadje. [10]. Ik ga ervan uit dat de hij-persoon uit voorgaand fragment, Andreas, niemand anders dan een doorslag van Wouters is. De aandacht die Halle krijgt in "Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd" [11], getuigt, ondanks de onvrede en wrevel die eruit spreekt, van het tegendeel. Wouters is Hallenaar, of juister gezegd, Vlaams Hallenaar -Of is hij een Catalaanse Brabander [12]? Hij is immers van oordeel dat te veel van die Halse handelaars en politici geen Vlaamse reflex hebben. Het doet hem pijn. Het zal hem altijd pijn blijven doen. Ik weet dat het aan hem knaagt.

    Wouters is ook Vlaming, Flamingant -Lees er de van Dale, Wouters’ vriend, maar eens op na.-, die Brel beluistert en meezingt, Catalanist, geschiedkundige, vrijheidsstrijder, plastisch kunstenaar wat de meesten nog niet weten, ... Inderdaad, ik zou nog lang kunnen doorgaan. Wouters is geen tweekoppig wezen; hij is ook geen 'vierkoppig' wezen zoals ik ten onrechte veronderstelde.

    Wouters is een 'veelkoppig' wezen. Een complex wezen dat steeds en rechtuit en onverbloemd zijn mening verkondigd heeft en verkondigen zal. Wouters maakt het zijn omgeving niet moeilijk. Het is wel zo dat wie niet voor hem is, slechts tegen hem kan zijn. Om voor hem te zijn, moet men alleen maar zeggen wat men meent, niet meeheulen met de zwijgende meerderheid en zich niet, nooit bezondigen aan achterklap.

    VII

    Bij het herlezen heb ik vastgesteld dat ik Wouters niet getypeerd heb als creatief letterkundige, als poëet. Nu ja, verwonderlijk is dat niet. Ik heb er een hekel aan om kunstenaars -Eigenlijk is Wouters een artiest. Misschien moet ik het daar wel een volgende keer over hebben.- in vakjes te drukken. Laat ik daarom te rade gaan bij wat Hubert Van Eygen bijna 15 jaar geleden verklaard heeft. Zoals andere critici aangetoond hebben, lijkt het nog steeds op te gaan.

    Van Eygen noemde Wouters één van de "'Nieuwe Tachtigers'", een term die slaat "op de vermenging van alle poëtische verworvenheden van de laatste 30 jaar." [13]. Daarmee is alles gezegd.

    Laat ik het daarbij houden. Wouters lijdt aan literaire claustrofobie. Ik hoop dat ik hem niet gekwetst heb: ook Wouters houdt er niet van om in een vakje, zelfs niet in het ‘alternatieve’ vakje van Van Eygen, gedrukt te worden.

    Voetnoten

    *[a] Deze tekst is ontstaan uit een aantal gesprekken die ik in het voorjaar van 1999 met Rik Wouters had.
    *[b] In De doorlichter van woorden die anders betekenen, in 1997 uitgegeven door de Casita de la soledad-stichting uit Ruisbroek, heeft Wouters een gedicht van 3 Halse dichters 'ontleed' en het literaire en culturele 'systeem' onder de loep genomen. Het wordt tijd dat de poëet zelf eens 'doorgelicht' wordt.
    *[c] Onder deze ondertitel zal in eind 1999/begin 2000 mijn essay over de poëzie van Rik Wouters verschijnen bij de Casita de la soledad-stichting.
    [1] Rik Wouters. Nauwelijks ademend verheffen woorden zich. Iambe, Molenhoek, Nederland, 1982.
    [2] Rik Wouters. Wat mij bepaalt, zijn vingers. Letters. Wat mij beperkt, zijn letters. Vingers. Verschenen in: Rik Wouters. De doorlichter van woorden die anders betekenen [titel], Bedenkingen bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997) [ondertitel]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1997.
    [3] F[rits] Crombez. Rik Wouters, ik-dichter van de werkelijkheid. In: Initiatief [literair tijdschrift], 3 de jg., nr. 18, mei 1984. pag. 46-49.
    [4] In alle dichtbundels zijn gedichten te vinden waarin Wouters zijn verhouding met het woord en de taal steeds opnieuw bekend maakt. Ik verwijs hier naar de afdeling "Letterwoord" uit Lawaai is tederheid, het lange gedicht "Avond dochter slaapt ik zit op balkon" uit Wat stilte genoemd wordt [titel], Cataloniëgedichten [ondertitel], en de gedichten "Een zelfportret [1]" en "Een zelfportret [2]", "Een zelf(moord)portret [3]" en "Een zelf(moord)portret [4]" en "Intérieur "De Grève"" uit Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd [titel], Herinneringen aan ooit en nog [ondertitel]. Vooral in de 10 gedichten waaruit Het woord hertalen [titel], Tien jaargetijdengedichten [ondertitel] bestaat, openbaart de poëet zijn dichterschap.
    [5] Rik Wouters. Woord. Taal. Gedicht ben ik. [titel], Een ars poëtica [ondertitel]. In: Kiezel [literair tijdschrift], 4 de jg., nr. 14, juni 1995. pag. 3-11.
    [6] Rik Wouters. Het woord hertalen en Wat stilte genoemd wordt [twee bundels in één]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1996.
    [7] Clem Schouwenaars. De Seizoenen. B. Gottmer en Orion, Nijmegen en Brugge, 1977.
    [8] Onder de titel Het verboden evangelie van de dichter wil Wouters vanaf 2000 geregeld dichters bij hem thuis de kans bieden om hun poëzie aan een beperkt publiek voor te stellen.
    [9] Het gedicht "El creador" maakt deel uit van nog de niet-gepubliceerde dichtbundel gebruik maken van woorden en ongedateerde brieven [titel], Is dit de stad van komen en blijven? [ondertitel], die van september tot november 1998 geschreven is.
    [10] Het fragment is ontleend aan Casita de la soledad [werktitel], roman in voorbereiding.
    [11] Rik Wouters. Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd [titel], Herinneringen aan ooit en nog [ondertitel]. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek, 1998.
    [12] Wouters werkt aan een bundel met als werktitel Klaagliederen van een Catalaanse Brabander.
    [13] Hubert Van Eygen. De Nieuwe Tachtigers [titel], (ik ben gevangen in de korst van ellende) en 25 jonge Vlaamse dichters, een bloemlezing [ondertitels]. Initiatief/Clumsy, Wommelgem/Lier, 1986.

              Verschenen in: WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. Het verboden
              evangelie van de dichter
    .
    Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek.
              1999 [
    Casitacahier 4].

    Andreas WANDERS

    15-05-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    14-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.LOUIS PAUL BOON OP DOORTOCHT IN HALLE [over "Dorp in Vlaanderen"]

    In "Dorp in Vlaanderen" (De Clauwaert, Leuven, 1966, verschenen als nummer 34) maakt schrijver Louis Paul Boon met zijn vrouw en vader een uitstapje naar Beersel om er een boterham met "plattekaas" (titel van het stukje dat op pag. 102-103 staat) te eten. Ik heb uit het stukje waarin ook Beersel vermeld wordt, geciteerd in "Bedwelmd door kleur en geur", verschenen in Pas-uit, editie Pajottenland, 4.5.2005-18.5.2005.
    Over "een boterham met plattekaas" schrijft Boon erg lyrisch dat hij "dikbesmeerd, en ruim met zout en veel peper bestrooid" moet zijn. "En daarop de versiering, rode radijsjes met nog wat groen eraan vast. En plus daarbij een paar nieuwe scheutjes van ajuinen, van die kleine witte bolletjes met een lange groene pluimstaart."
    Wanneer Boon door Halle rijdt, "draaide ik op de markt van Halle het raampje naar beneden en vroeg", denkend dat hij nog steeds de weg naar Halle moest vinden, "aan 2 gendarmen : de weg naar Halle, alstublieft? Het scheelde niet veel of we hadden een proces, want die dienaar der wet dacht, dat ik hem voor de aap wou houden."

    Rik WOUTERS

    14-05-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    13-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HALSE DICHTERS IN DICHTBUNDELS OVER HALLE

    Hieronder vind je een overzicht van Hallenaars die in dichtbundels ook poëzie over Halle hebben laten verschijnen. Al hun bundels worden, zonder vermelding van uitgeverij en plaats van uitgifte, opgenomen. Voor die bundels die poëzie over Halle bevatten, is volgende verduidelijking gehanteerd:
    -*gedichten over Halle;
    -**afdeling of cyclus over Halle;
    -***bundel over Halle;
    ****Van sommige dichters is poëzie over Halle slechts verschenen in de collectieve dichtbundel CLAUS, Hans; DELEN, Pieter; DEVISCH, Etienne; VAN OVERSTRAETEN, Nicole; WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. Steenwegen. Cultuurcentrum en
    xarnego, Halle. 2004.

    CLAUS, Hans (Kortrijk, 2 december 1962; °Brasschaat, 1935)****: Blauw, blauw, blauw (1999), Defilé an Dante (2000, kalender), Gebrand papier (2001) en Oudenaardse verzen (2003).
    DEHAAG, Gerrie (pseudoniem voor Gaby Lahaye; Hoboken). Oktober laat zijn blaren vallen (1987), *Deze woorden zijn als bloemen (1988), Tedere schaduw (1989), Een slag in het water (1995), Rapsodie in blue (1999) en Op de snaren van de wind (?).
    DELEN, Pieter (pseudoniem van Kris Poté; Gent, 13 april 1962)****. Domeindreef (?), *De dageraad achterna (1992), *De zingende republiek (1996) en Code onbekend (1998).
    DEVISCH, Etienne (Halle, 2 september 1952)****. Poesie, Nylons en Gedichten III (zeventiger jaren van vorige eeuw; meer gegevens ontbreken).
    LAUREYS, Ghislain (Halle, 21 september 1924 - Halle, 13 januari 1995). *Morgenrood (1943), **Het hart van mijn stad (1972), Poëtisch-Pakket (1984), De gang der gedachten (1993, verschenen in de collectieve dichtbundel "Tuinen van de wind" met poëzie van Roland Cassiman, Etienne Delbaere, Marjo Dohmen, Ubbo-Derk Hakholt, Ghislain Laureys en Alma Moens) en De lokstem van het leven (1995, samengesteld door Rik Wouters).
    VANHAELEN, Jan (Halle, 3 november 1942). Album (1988), "Portretten en landschappen" (1992) en en bundel zonder titel (1999, verschenen in de collectieve dichtbundel "Gezocht" met poëzie van Bart, Bruno en Jan Vanhaelen).
    VAN DEN WEGHE, Jan (Halle 29 april 1920 - ?, 26 maat 1988). Salto mortale (1942), De toren van Babel (1944), Het vat der Danaïden (1962) en *Tussen de regels (1977).
    VAN OVERSTRAETEN, Nicole (Halle, 30 juni 1946)****: De dagen van de winter (1989), Jagen (1997) en *Sapkracht (1999).
    WANDERS, Andreas (pseudoniem; Halle, 14 juni 1956)****. 3 dichtbundels onder een ander pseudoniem. Wanders publiceert enkel onder pseudoniemen omdat hij zijn anonimiteit wenst te behouden.Daarom kan niiets meer meegedeeld worden.
    WOUTERS, Rik (Halle, 2 april 1956)****. Ik zeg tot je (1979), **Nauwelijks ademend verheffen woorden zich (1982), *Lawaai is tederheid (1987), Het woord hertalen en *Wat stilte genoemd wordt (1996, dubbeldichtbundel), ***Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd (1998), *Het verboden evangelie van de dichter (1999), *Xamego (1999), Gebruik maken van woorden en ongedateerde brieven (2000) en Zeg niet (2003).

    Rik WOUTERS

    13-05-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    12-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ONGHEVIIIEN* VERWOORDEN EEN OUDE STAD DIE BLIJFT LEVEN [gidsen in Halle aan de hand van poëzie]

         gidsen in het Halle binnen de vroegere vesten aan de
         hand van poëzie**

    Gidsen in dorp, gemeente of stad lijkt me een complexe bezigheid die slechts kan op voorwaarde dat 3 parameters aanwezig zijn. Er is een zender die iets te zeggen heeft of meent te zeggen te hebben, nodig. Die zender richt zich tot een ontvanger. Zender en ontvanger zijn echter niet voldoende om van communicatie en overdracht van gegevens te gewagen. Er is een derde parameter nodig, een inhoud die de band tussen zender en ontvanger vormt.
    Zender en ontvanger laten zich duidelijk benoemen. De zender is de gids; de ontvanger de perso(o)n(en) die zich la(a)t(en) gidsen. De inhoud omschrijven lijkt me moeilijker, alleen al omwille van de complexiteit ervan. Vragen kunnnen verduidelijken. Wat typeert een stad? Wat is de moeite waard om in een relatief kort tijdsbestek over te dragen? Welke bronnen staan ter beschikking? Hoe wordt wat als nuttige informatie weerhouden wordt, overgedragen? Vragen 1 en 2 vullen elkaar aan. Meestal komen geschiedenis, kunst en lokale wetenswaardigheden als feesten, gastronomie, … en plaatselijke weetjes aan bod. Bronnen zijn meestal uitvoerig voorhanden: boeken, geschreven, andere gedrukte en (audio-)visuele bronnen, gebouwen, musea, voorwerpen, internetsites, alle mogelijke informatie door inwoners verstrekt, … Vraag 4 wil ik onbeantwoord laten: (gediplomeerde) gidsen leren in hun opleiding immers wat al dan niet kan.

    Mijn geboortestad Halle waartoe ik me vanaf nu beperk, is een ideale stad om te gidsen omdat er iets te zien en te beleven is en omdat er over die zaken en personen meer dan genoeg informatie voorhanden is. Toch worden niet alle beschikbare bronnen adequaat gebruikt. Meestal wordt er zelfs geen gebruik van gemaakt. Ik denk dat de meeste stadsgidsen geen weet hebben van de bronnen waarop ik wil zinspelen: de literatuur. Halle is nochtans rijk aan letterkundigen, vooral dan dichters. In de poëzie van Gerrie Dehaag (1 gedicht in 1 bundel), Pieter Delen (6 gedichten in 2 bundels), Ghislain Laureys (23 gedichten in 2 bundels), Jan van den Weghe (1 gedicht in 1 bundel), Jan Vanhaelen (3 gedichten in 2 bundels), Nicole Van Overstraeten (7 gedichten in 1 bundel) en Rik Wouters (31 gedichten in 8 bundels) [1] komt Halle terloops of uitgesproken en al dan niet bij naam genoemd aan bod. Van Hans Claus (2 gedichten), Etienne Devisch (2 gedichten) en Andreas Wanders (2 gedichten) verschenen geen gedichten over Halle in dichtbundels: in "Steenwegen" [2], een bloemlezing naar aanleiding van het gelijknamige project van het Halse cultuurcentrum ’t Vondel en de provincie Vlaams-Brabant, die vorig jaar verscheen, werden gedichten van hen, samen met nieuw werk van Delen, Van Overstraeten en Wouters, opgenomen. Van Jan van den Weghe verschenen nog 3 gedichten over Halle in een roman [3].

    De gedichten geven een doorslag van de geschiedenis van de stad in de breedste zin van het woord. Hendrik Conscience, René Devedeleer, Adrien François Servais, Louis Thevenet, Beestenmarkt, carré van Lecocq, Grote Markt, Molenborre, Oudstrijdersplein, Possozplein, Sollenbeemd, Volpestraat, Vondel, basiliek en -toren, Jezuïetencollege, Paterskerk, vroegere post, renaissancistisch en nieuw stadhuis, vroegere station, bedevaart, carnaval, marktdag, pinksterenprocessie, handelaars, François Goossens of de moordenaar van Julien Lahaut, Leopold II, ‘ketter’ Antoine Pocquet, politici, Vaantjesboer, het Franstalige probleem, … komen aan bod. Bijna en ten onrechte vergat ik de Zenne waaraan de stad haar ontstaan te danken heeft. Wat me opgevallen is, is dat links met het verleden schering en inslag zijn. Niet alleen het officiële lokale verleden, maar ook het anekdotische komen aan bod. Halle wordt zelfs gesitueerd in al dan niet actuele Vlaamse, Belgische en Europese context. Sommige dichters verwijzen naar lokale kunstenaars, zelfs naar collega’s.
    Op 15 mei 2004 gidste ik in het kader van het al vermelde steenwegenproject een literaire wandeling door het Halse centrum. Op 10 juli deed ik dat naar aanleiding van de Vlaamse feestdag in een gewijzigde vorm én met aandacht voor de ontvoogdingsstrijd van de Vlaamse Beweging over. Over de opkomst mocht ik geen van beide keren klagen. Ik wil niet onvermeld laten dat het feit dat de wandeling van 10 juli op vraag van de stad gepaard ging met het zingen van carnavalliederen door enkele Halse oud-carnavalprinsen, een positief effect op de opkomst kan gehad hebben.
    Verder in dit artikel wil ik nader op de link tussen geschiedenis en poëzie ingaan uitgaande van 3 items die samen met andere meer of minder typerend zijn of waren voor (het vroegere) Halle: de Zenne, de toren van de basiliek en de musicus Servais. Het is niet mijn bedoeling om een waardeoordeel over de dichters van wie fragmenten opgenomen worden, uit te spreken. Doordat ik in voetnoten verwijs naar de werken waaruit de verzen komen, kan de lezer die dit wenst, dat voor zichzelf doen. Toch nog dit: mooi, ‘schoon’ of vertederend kan nooit een appreciatie van poëzie zijn. Zelfs goed of slecht kan dat niet: ik sluit me aan bij de stelling van Clem Schouwenaars, dichter én prozaschrijver, "dat er geen goede of slechte gedichten bestaan; er bestaan alleen maar gedichten. Zo bestaan er ook geen goede of slechte dichters. De zogenaamd ‘slechte’ zijn de naam dichter niet waard." [4].
    Over één ding ben ik zeker: alle gedichten zijn gelegenheidsgedichten. Vaak stoor ik me eraan dat die term denigrerend gebruikt wordt, meestal met als enige bedoeling om bepaalde dichters het etiket minor poet of zelfs zondagsdichter op te plakken. Is het immers niet zo dat elk gedicht naar aanleiding of ter gelegenheid van iemand of iets geschreven is?! Naar inhoud onderscheid ik 3 soorten gedichten: gedichten die feiten klakkeloos overnemen, gedichten die feiten-op-zich interpreteren en gedichten die feiten interpreteren en in een bredere context die vaak het plaatselijke overschrijdt, plaatsen. Naar taalgebruik onderscheid ik 2 soorten: zuiver-realistische -niet verwijzend naar het Nieuw-realisme, een stijl in de Vlaamse poëzie in de zestiger jaren van vorige eeuw- gedichten die de lezer niet of nauwelijks aan het denken zetten, hoewel ze niet zelden de kennis van de lezer verruimen, en gedichten die door de inhoud in een gecondenseerde vorm te verwoorden de dichter confronteren met standpunten die de lezer vaak nauwelijks durft te denken, laat staan uit te spreken.
    Toch nog dit over de dichters uit wiens werk ik citeer. Alle gedichten zijn verschenen in dichtbundels die al dan niet in eigen beheer zijn uitgegeven. De uitzondering is van den Weghe die gedichten over Halle voornamelijk in prozawerk heeft laten verschijnen en die zonder twijfel dé dichter én prozaschrijver van Halle mag genoemd worden. De meesten hebben in Vlaamse literaire tijdschriften met naam gepubliceerd; weinigen haalden zelfs de Nederlandse literaire periodieken. Sommigen zijn met literaire prijzen bekroond of hebben als redacteur bij een aantal literaire tijdschriften het Vlaamse poëzielandschap van de 2de helft van de 20ste mee helpen bepalen. Enkelen hebben zelfs tijdschriften (mee) opgericht. Een minderheid heeft in elke Vlaamse provincie én Brussel uit eigen werk voorgelezen.

    Over vele steden zijn geschiedkundige en/of heemkundige boeken en/of (artikels in) tijdschriften verschenen. Sommige steden kunnen er zich zelfs op beroemen dat werken over bijzondere gebouwen verschenen zijn. Halle hoort in beide categorieën thuis. Weinige steden kunnen beweren dat er literatuur over geschreven is. Halle behoort tot de gelukkigen. Spijtig genoeg hebben slechts weinige Hallenaars en stadsgidsen er weet van. Misschien kan dit artikeltje er iets aan veranderen.

    -o-o-o-

    Laureys is de eerste dichter die het over de Zenne heeft gehad. Hij vertelt over de Zomers in het Zennedal toen hij door Dit landschap dat in rijke kleuren [5] bloeit, wandelde. Ook de Lentes in het Zennedal konden hem met al hun gouden schittering [6] bekoren. Het is duidelijk dat het hier is mijn streek, mijn Zennedal [5] zonder hetwelk hij nooit zou kunnen leven. Laureys is overigens de enige die tijdens het grootste deel van zijn leven de Zenne door de stad heeft zien én horen vloeien.
    In 1406 en 1407 werd door 400 inwoners de Leide, een zijarm van de Zenne, gegraven om de binnenstad tegen overstromingen te behoeden. Niet zonder reden noemt Delen het Possozplein -uit te spreken als pozooplein-, één van de laagste punten in de stad, het voormalige overstromingsplein [2, Delen]. Huizen werden eeuwenlang op een soort holle sokkel of kelder gebouwd om het water buiten te houden. Wouters herinnert zich dat men bij "Bij Lange Max", nu een jeugdcafé met een andere naam op datzelfde plein, waar ooit zijn grootouders café hielden, Trage trappen op moest (…) om te ontsnappen / aan het ooit tergende, niet meer dreigende water [7]. Net als Wouters hebben ook andere dichters geen goede herinneringen aan de Zenne die eeuwenlang het uitzicht en het leven van Halle bepaald hebben. Vanhaelen kent Niet één beek met zilveren vissen die doorspartelt dit landschap [8]. Van Overstraeten weet dat de rivier / zich ooit verloor tussen modder en goor [9].
    Anderen hebben het over hun rivier. Wanders put uit een soort van collectief geheugen dat slechts diegenen die 50 jaar en ouder zijn, nog hebben. Hij weet dat de Zenne eeuwenlang energie leverde voor leerlooierijen en andere nijverheden en industrieën als brouwerijen en molens en meer dan tot de welvaart van de stad bijgedragen heeft. Er klinkt een soort pijn wanneer hij stelt dat urine er niet meer [2, Wanders] dient om huiden te looien. Verwijst hij naar de openbare urinoir aan het einde van de Basiliekstraat die ooit rechtstreeks in de Leide uitmondde? Devisch weet nog dat zich aan de rivier de Vondelpoort, zoals ze in de volksmond genoemd werd en waar ooit de bruine brugkroeg "De Poort" was, bevond. Hij herinnert zich De visser die misnoegd aan de oever zat. Doelt hij op de vismijn die zich ooit stroomopwaarts, rechts aan de eerste bocht naar links van de Vuurkruisenstraat, bevond? In 1721 werd ze naar de hallen achter het renaissancestadhuis overgebracht. De visser is ontgoocheld met zijn magere vangst. Zou het kunnen dat het water van De Zenne (…) niet meer je dat is wegens de vervuiling door de industrie die vooral in Wallonië langs de Zenne gelegen was? Devisch schuwt kritiek niet: In de (…) kroeg (…) / lachen broeders in de dorst zich paarsrood / om zijn magere vangst. Over welke broeders heeft Devisch het? Over wereldlijke drinkebroers die er hun dagelijkse pinten dronken en er daardoor paarsrood [2, Devisch] bijliepen? Over de geestelijke Broeders van de Christelijke Scholen die een school hadden tussen Vondel, Zenne en Leide die den ‘institu’ genoemd werd, en misschien ook niet vies waren van een glas te veel? Ook Wanders herinnert zich het poorthuis. Hij heeft weet van een gebochelde / die een stootkar vol lege flessen / binnenduwde [2, Wanders]. Veel van vroeger is verdwenen. De Magere boordpopulieren die fel konden zwaaien en op het Possozplein links van de Zenne stonden, hebben Devisch ooit naar een zij-ingang van het Onze-Lieve-Vrouwecollege, opvolger van den ‘institu’, geleid. Het café was vroeger dan de bomen leeggedronken [2, Devisch].
    In 1962 werd de Zenne overwelfd en werd haar water via de Leide omgeleid. Sinds 1962 vervangt de Leide de zenne die door haar definitief verdreven [2, Wanders] is: de dichtgegooide Zenne heeft de stad verweesd achtergelaten. Delen ziet dat Honderden dagelijks wandelen boven de dichtgegooide Zenne [2, Delen] zonder te beseffen dat de loop van de vroegere rivier onder hun voeten ligt. Is het dan te verwonderen dat Wanders het Possozplein Zenneloos [2, Wanders] noemt? Devisch beseft dat De Zenne is niet meer je dat is, maar tot een verborgen riool [2, Devisch] verworden is.
    Wanders die al sinds meer dan 25 jaar niet meer in zijn geboortestad woont, lijkt zich het lot van de rivier het meest aan te trekken. Hij beseft dat weinig van wat ooit was, nog is / sinds zenne verdreven is door Leide. Hij denkt met nostalgie terug aan zijn jeugd: hij herinnert zich nog overduidelijk dat de Zenne toen hij nauwelijks 6 jaar was, plaats heeft moeten ruimen voor de Leide. Hij betreurt het dat de Leide de Zenne meer en meer heeft doen vergeten: eendjes die op de Leide dobberen, en jeugd van wie op schooldagen velen over de Leidebrug in de Basiliekstraat lopen, hebben nooit anders geweten [2, Wanders]. Is het dan verwonderlijk dat de Zenne al lang geen gids meer is [2, Wouters]?!
    Toch ziet Wanders één voordeel: geen middeleeuwse rat / vlucht nog weg: een uitgespaarde ziekte. Hij wordt zelfs poëtisch in de algemene zin van het woord wanneer hij beweert de sixties-popster donovan, die in een film de rattenvanger van Hameln vertolkt heeft, op doorreis geweest [2, Wanders] is.
    O ja, waar liep de Zenne? Ze kwam uit Lembeek. Waar nu de stadsmagazijnen zijn, begon men in het begin van de 15de eeuw de Leide te graven. De Zenne stroomde verder zoals ze steeds gestroomd heeft. Via de Arkenvesten over de Molenborre [9] en door de Vuurkruisenstraat naar café "Bij Lange Max" [7] op de hoek van de laatste straat en het Possozplein dat ooit Nieuwmarkt [2, Wanders] genoemd werd en waar de Vondelpoort en de bruine brugkroeg "De Poort" [2, Devisch] was, via de ruimte tussen een notarishuis en het vroegere Onze-Lieve-Vrouwecollege naar een punt rechts van de Slingerweg, waar ze in de Leide verdwijnt om onder het kanaal Brussel-Charleroi haar weg te vervolgen.
    Om de twee jaren organiseert de stad een poëziewedstrijd waarvoor Wouters in 1998 het initiatief genomen heeft en die de laatste edities "Halle aan de Zenne" en "Poëzie aan de Zenne" heette. Welke Zenne? Niets herinnert immers aan de rivier. Kan het anders dan dat Wanders erg cynisch is wanneer hij het over halle aan de zenne in een brochure heeft?! Wanders lijkt de geschiedenis van de stad beknopt samen te vatten. Toen de Zenne nog door de stad stroomde, was hygiëne een probleem. middeleeuwse ratten / verspreidden ziektes zoals de pest die in Halle meermaals heeft huisgehouden. Rattenvangers als Donovan die slechts in sprookjes steden van ratten zuiveren, bestaan niet. Het graven van de Leide en het overwelven van de Zenne hebben er, samen met andere maatregelen, toe bijgedragen dat er geen overstromingen en voeten / meer in stinkend water zijn. Nadeel is dat er sinds 1962 ook geen Zenne meer is. Ironie van het lot: door cleanheid die aan de slag is, is ze overwelfde / riool geworden [2, Wanders].
    Wanders betreurt het dat geen gedenkplaat aan de rivier herinnert. De ingemetselde stenen met het Franse opschrift dat aan de "de "INONDATION DU 16 AOUT 1850" toen het water meer dan 2 meter boven het normale niveau stond, herinnert en die zich links in de Molenborre wanneer men er vanuit de Basiliekstraat inloopt, en in de achtergevel van het vroegere Jezuïetencollege bevinden, wil hij niet in overweging nemen. Is dat omdat de naam van de Zenne er niet op vermeld staat? Hij begrijpt niet dat de rivier vergeten is. Hij heeft het moeilijk met het ontkennen van haar ontstaan [2, Wanders]. Hard klinkt zijn verwijt aan onverantwoorde stadsbesturen, dat van 1962 dat de rivier dichtsmeet, dat van nu dat niets doet om de Zenne in het collectieve geheugen te bewaren.
    Hij kan er niet bij dat oorsprong wordt herschreven door besturen en dat de oorsprong én reden van bestaan ondergronds omgeleid wordt // en hij legt mijn aas op tafel [2, Wanders], alsof hij een lijn wil uitwerpen. Zoekt hij steun om de mishandeling van de Zenne aan te klagen en ongedaan te maken?

    De toren werd in het begin van de 15de eeuw rond en op een romaanse toren gebouwd. Tussen 1440 en 1470 werden klokkenkamer en spits gebouwd. In 1775 werd de spits door de barokke klokbekroning vervangen.
    Wanneer men Halle nadert, is het eerste wat opvalt de toren. Ook wanneer men in de oude stad ronddwaalt, is die toren bijna alom aanwezig. van den Weghe noemt De toren (…) een stenen Goliath [3]. Laureys merkt op Hoe trotsch ginds de toren van ’t Heilig Huis [5] staat. Jaren later herhaalt hij zich wanneer hij het in de toen nieuwe spelling over de trotse toren [10] heeft. Wouters lijkt hem bij te treden wanneer hij de trotse toren / die onaantastbaar prijkt [7], laat uitstijgen tot hét herkennings- en oriëntatiepunt binnen de stad. In zijn belangstelling voor de mannelijke gotische toren vermeldt hij zelfs dat hij bekroond wordt door de barokke lantaarn en de zingende beiaard [11] huisvest. Hij heeft een bijzondere aandacht voor de restauratiewerken die veel te lang op zich hebben laten wachten: de basiliek (…) / (…) / werd door een stalen kooi aan banden / gelegd [12]. Hij meent trouwens dat de toren niet de aandacht krijgt die hij verdient. Er kijken wel eens dagjesmensen, toeristen, naar de trotse toren (…). Marktkramers van buiten de stad en de Halse winkeliers echter horen niet de kleurige klanken / van de zingende beiaard / en zien niet de statige schoonheid / van de machtige toren. Wouters vindt het godgeklaagd dat enkel een meisje van amper 12 / met grote zachte ogen / (…) bewonderend omhoog kijkt / en (…) het liedje mee neuriet. Hij begrijpt niet wie (wat) (…) de andere mensen blind [11] maakt. Merk op dat Wouters dit in 1982 heeft laten publiceren, lang vóór er sprake was van restauratie. Niet zelden werden én worden dichters zieners genoemd die de toekomst bijna perfect aanvoelen.
    van den Weghe had een meer dan gewone belangstelling voor de toren. Ooit is hij langs de trap naar boven (…) geklommen, / waar hij zich in 't hoge waaien zeer alleen voelde, zoals de enige officiële torenwachter van Vlaanderen nu, / en 't reuzegroot geraamte hoort hij grommen // gelijk een beest dat leeft in 't kreunend hout [3]. Wouters is hem jaren later gevolgd tot hoog boven de kronkelende straatjes [12].
    Het zicht is adembenemend en groots. Daar, diep beneden, ligt een lappendeken, / gerafeld en genaaid met grove steken, // de daken, straten, pleinen, klein en oud. / Is dit nu Halle van zeer hoog bekeken? / Hij kijkt en kijkt en kan geen woord meer spreken [3]. Ook Wouters wordt erdoor aangegrepen: Meer dan driemaal heeft / een haan roestende regens uitgestrooid over daken / en gelovigen die sluiks en raaskallend te laat bidden / gaan [7]. Heeft hij door er de haan bij te halen, willen verwijzen naar het verloochenen van Christus? Verwijst hij naar het smeedijzeren voorwerp dat de toren bekroont? Naar de symbolische en bijbelse haan die Petrus’ leugens tot driemaal toe aangeklaagd heeft? Krijgen die gelovigen die beladen met pracht en praal te laat de mis willen bijwonen en zonder schroom een plaats op de eerste rij gaan bezetten, lijken een veeg uit de pan?
    Wouters wordt negatief wanneer hij het heeft over Het slijmspoor van de slak die zich klam-slingerend / de trappen van de toren opsleept. Hij heeft weet van Sporen van een verleden / dat zuiver was, maar nu slechts ingewanden nalaat [7]. Waarnaar verwijzen de ingewanden? Zijn deze onzuivere delen van varken of koe de link met de huidige kerk die de boodschap van de eerste christenen verkracht heeft door ze te herschrijven? Verwijzen ze naar de ingewanden van de Bourgondische hertog Philippe le Hardi die in 1404 in Halle stierf en die in de crypte zouden ingemetseld zijn?

    Wanneer men de Grote Markt oploopt, merkt men samen met Devisch op dat men Midden in uw hart van de stad / (…) een grijze monoliet geplant heeft. Ooit was de muzikant aan wie de wind langzaam / (…) alle noten één voor één / geduldig uitgefluisterd heeft, een beroemd, misschien zelfs wereldberoemd musicus. Devisch weet dat uiteindelijk alleen de componist / overbleef met zijn cello [2, Devisch] terwijl zijn werken vergeten zijn en nog maar weinig gespeeld worden. Claus speelt het erg poëtisch en verdicht, zelfs ietwat hermetisch. Hij herleidt de musicus tot zijn instrument, tot Een cello zonder snaren. Wijst een witte stenen buik [2, Claus] op de waarneembare buik van de musicus of op de cello die niets minder dan een uitbreiding van of vergroeiing met het lichaam van de musicus geworden is?
    Vaagweg blijkt dat Claus en Devisch de musicus kennen; toch noemen ze zijn naam niet. Slechts Laureys doet dit wanneer hij hem naar aanduidingen op het standbeeld Adriaan-Frans Servais noemt. Ten onrechte echter: Servais die in 1807 te Halle geboren en er in 1866 overleden is, heette Adrien François. Slechts Laureys deelt iets mee over zijn leven. Hij weet dat Gij en uw bas-viool, een cello dus, die onafscheidbaar zijt, / triomfen delen mocht in verre, vreemde steden, / Te Warschau en Sint Petersbourg en andere Europese steden. Hij kreeg bij elk concert, een warm applaus [5] van de toehoorders en werd zelfs door tijdgenoten als Berlioz die hem de "Paganini van de cello" noemde, geroemd.
    Niet onbelangrijk is dat Claus het over een cello zonder snaren [2, Claus] heeft. Wouters is hem reeds voorgegaan toen hij het had over de musicus / (…) die veel snaren mist [12]. Hiermee wordt niet bedoeld dat Servais dood is en geen muziek meer speelt. Er wordt letterlijk verwezen naar het feit dat "de cello" ooit "zelfs" letterlijk "snaarloos" was, "onder andere door het opblazen van de Bospoortbrug" over het kanaal "door de Duitsers op het einde van WO II" [13].
    Wouters laat Servais het meest aan bod komen. Hij laat hem zelfs een rol(letje) spelen in de relatie tussen Staat en kerk. Hij weet dat Servais In het midden van de markt, tussen renaissancestadhuis dat ik verkies boven het nietszeggende historisch stadhuis zoals het in Halle gebruikt wordt -ook het zogenoemde nieuwe stadhuis is sinds de in gebruikneming immers historisch- en Sint-Martinusbasiliek, op een piëdestal staat. Beweert hij dat Servais uit zijn contacten met de Belgische, verpersoonlijkt door de vrouw van Leopold II die in Servais’ villa in Halle een veelgeziene gaste was, en Russische Staat en de katholieke kerk het maximum heeft weten te halen? Hij weet dat Servais’ standbeeld decennia lang afgeschermd / was door een hek. Waarom? Omdat het de gewoonte was om standbeelden af te schermen tegen vandalisme of ik weet niet wat? Omdat hij, Servais dus, miskend werd? Servais’ carrière bewijst dat Wouters het verkeerd voor heeft. Of bedoelt Wouters dat Servais nu miskend wordt? [2, Wouters]. Dit zou kunnen kloppen omdat zijn muziek vandaag weinig, in Halle zelfs niet, in het openbaar gespeeld wordt.
    Of is het Omdat hij tweetalig is? [2, Wouters]. Ik heb geschreven dat Servais’ voornamen Franstalig klonken. Uitzonderlijk was dat in die tijd in Halle niet. Uitzonderlijk was dat zelfs een veertigtal jaar geleden niet. Misschien is het zelfs nu niet uitzonderlijk. Ook het standbeeld van Servais ontsnapt er niet aan. Wouters klaagt aan: een musicus (…) koestert zijn tweetalige voetstuk [12]. Wouters is niet alleen om het Franstalige in Halle aan te klagen. Als vervolg van het net geciteerde vervolgt hij met te citeren uit van den Weghes ‘Halle-roman’: Er is echter maar één land op de hele wereld, geloof ik, waar de numerieke meerderheid in een democratisch regime zo lang en zo schandalig geminoriseerd is geworden. Dit land is België [3]. Vreemd is dat Wouters Servais niet bij naam noemt. Wel verwijst hij naar diens schoonzoon Godebski die ondermeer het justitia-beeld, één van de 2 beelden die de voorgevel van het Halse stadhuis siert, gemaakt heeft, en dat vergeefs probeert om recht en tijd levend te houden [11].
    Servais laat Wouters niet los. Hij deelt hem zelfs een bijzondere, surreële rol toe waarmee de musicus meer dan waarschijnlijk niet zou kunnen lachen hebben. Hij laat de violoncellist van zijn voetstuk springen om bizar met de bol / van de doopkapel (…) te dollen. Hij schrijft hem zelfs onvermoede gaven toe: Hard slaat de bal / tegen de gevel van het hôtel de ville te pletter
    . Velen zouden Wouters van een gebrek aan respect, zelfs van een vorm van heiligschennis durven te beschuldigen. Toch eindigt hij met een vers waaruit respect voor Servais en onbegrip voor de houding van Hallenaars die zijn naam meer doodzwijgen dan uitspreken, blijkt: Verlaten, in de wind ligt een partituur van Servais te bladeren [2, Wouters].

    -o-o-o-

    Ik heb geprobeerd om de lezer in het kort met poëzie over Halle te laten kennismaken. Plaatsgebrek stond met niet toe om alle items aan bod te laten komen. Daarom heb ik me beperkt tot 3 belangrijke, maar niet noodzakelijk de belangrijkste items: Zenne, basiliektoren en Servais. Om dat euvel te verhelpen verschijnt in 2006 mijn essay "OngheVIIIen verwoorden een oude stad die leven blijft" met als ondertitel "Een dichterlijke wandelgids voor het oude Halle binnen de vesten". Datzelfde plaatsgebrek heeft tot gevolg gehad dat ik me tot fragmenten uit gedichten heb moeten beperken. In het te verschijnen essay zullen meer dan 25 gedichten over Halle opgenomen worden.
    Ik heb reeds geschreven dat weinige steden kunnen beweren dat er literatuur over geschreven is. Hiermee bedoel ik dat voor slechts weinige gemeentes, steden of zelfs streken voldoende gedichten beschikbaar zijn om er een volledige al dan niet gegidste wandeling aan te wijden. Dichtbij Halle behoren Brussel en Pajottenland tot de gelukkigen: Dirk Christiaens [15] en Frank de Crits [16] hebben poëziebloemlezingen over Brussel samengesteld en Stefan van den Bossche [17] heeft het over het Pajottenland gehad. Verder van Halle heeft Louis Paul Boon het in zijn proza gehad over Aalst en Hubert Lampo in zijn proza, Clem Schouwenaars in zijn poëzie en proza en vriend Guy van Hoof in zijn poëzie over Antwerpen. Gedichten over Antwerpen werden door Philip Hoorne [18] verzameld. Het spreekt dat ik met voorgaande opsomming geen volledigheid beoogd heb.
    Zou het niet prachtig zijn indien Halle een poëtische wandeling binnen de vroegere middeleeuwse vesten zou bewegwijzeren en illustreren met gedichten van Hallenaars die op verscheidene plaatsen permanent opgehangen worden?!
    O ja, wie alle gedichten die in dichtbundels van Hallenaars over het Halle van vóór de fusie geschreven zijn, wil leren kennen, kan me steeds contacteren via
    rik.wouters@pandora.be. Ik zal graag die gedichten die ik gevonden heb, overmaken.

    Voetnoten:
    * "OngheVIIIen", lees "Ongheachten", verwijst naar een rederijkerskamer die in Halle in de 16de en 17de eeuw actief was. Ik heb de naam anders geïnterpreteerd dan de bedoeling die voor de rederijkers telde: het zich minder hoog inschatten dan god en het zich niet waard achten om in zijn dienst te treden. Ík verwijs naar het feit dat dichters én hun werk door de huidige maatschappij niet naar waarde geschat worden, in tegenstelling met het werk van plastische kunstenaars dat vaak overgewaardeerd wordt.
    ** Wanneer ik poëzie citeer, worden de verzen cursief afgedrukt en door / gescheiden. Andere citaten worden gewoon gedrukt en tussen "…" gezet. Ikzelf ben op 2 manieren in deze korte tekst aanwezig. Als schrijver van dit artikel, als ik-essayist dus, gebruik ik de ik-persoon. Wanneer ik uit mijn poëtisch werk citeer en dus ik-dichter ben en wanneer ik over de schrijver ervan praat, heb ik het over (Rik) Wouters.
    [1] Op de uitzonderingen na die in dezelfde alinea volgen, heb ik me beperkt tot dichtbundels van Hallenaars. Gedichten verschenen in literaire en andere tijdschriften, literaire bloemlezingen en alle mogelijke andere publicaties, zijn niet in aanmerking genomen.
    [2] CLAUS, Hans; DELEN, Pieter; DEVISCH, Etienne; VAN OVERSTRAETEN, Nicole; WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. Steenwegen. Cultuurcentrum en
    xarnego, Halle. 2004.
    [3] VAN DEN WEGHE, Jan. Het kristallen paleis. Reinaert, Zele. 1984.
    [4] SCHOUWENAARS, Clem. Verzamelde gedichten. Hadewijch, Schoten. 1984.
    [5] LAUREYS, Ghislain. Het hart van mijn stad. Eigen beheer, Halle. 1972.
    [6] LAUREYS, Ghislain. Poëtisch-pakket. Eigen beheer, Halle. 1984.
    [7] WOUTERS, Rik. Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd. Herinneringen aan ooit en nog. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1998.
    [8] VANHAELEN, Jan. Album. Eigen beheer, Halle. 1988.
    [9] VAN OVERSTRAETEN, Nicole. Sapkracht. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1999.
    [10] LAUREYS, Ghislain. Morgenrood. Eigen beheer, Halle. 1945.
    [11] WOUTERS, Rik. Nauwelijks ademend verheffen woorden zich. Iambe, Molenhoek, Nederland. 1982.
    [12] WOUTERS, Rik. Xarnego. Klaagliederen van een Catalaanse Brabander. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1999.
    [13] WOUTERS, Rik. Servais: the music never dies. In: Pas-uit, editie Pajottenland, 10.3.2005 tot 24.3.2005, p. 21.
    [14] WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. OngheVIIIen verwoorden een oude stad die leven blijft. Een dichterlijke wandelgids voor het oude Halle binnen de vesten. In voorbereiding. Gepande verschijning bij
    xarnego uit Halle: 2006.
    [15] CHRISTIAENS, Dirk. Brussel is een vreemde stad. 75 dichters over 1 stad 1385-1985. Houtekiet, Antwerpen-Baarn. 1989.
    [16] DE CRITS, Frank. Brussel. Poëzie over een stad. Standaard boekhandel, zonder plaats. 1981.
    [17] VAN DEN BOSSCHE, Stefan. Het Pajottenland door schrijvers heen. Facet, Antwerpen. 1992.
    [18] HOORNE, Philip. Antwerpen, de stad in gedichten. Uitgeverij 521, Amsterdam. 2003.

              Verschenen in: Zuidwest-info [een uitgave van Gewestelijke VVV
              Pajottenland & Zennevallei, Halle], nr. 1, maart 2006, pag. 11-15. 

    Rik WOUTERS

    12-05-2006, 00:00 Geschreven door Rik Wouters
    Reageren (0)


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Archief per maand
  • 03-2008
  • 12-2006
  • 09-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!