HALLE IN DE LITERATUUR DOOR RIK WOUTERS
Zoeken in blog

Inhoud blog
  • JAN VAN DEN WEGHE (dinsdag 17 mei)
  • PUBLICATIE VAN EEN DICHTBUNDEL
  • DICHTENDE HALLENAARS: DICHTBUNDELS EN POËTISCHE KRITIEKEN EN ONDERSCHEIDINGEN
  • DICHTBUNDELS VAN HALLENAARS IN DE HALSE BIBLIOTHEEK
  • LOUIS PAUL BOON, "HET GEUZENBOEK" EN HALLE
  • ODE AAN DE DICHTKUNST, NAAR AANLEIDING VAN DE VOORSTELLING VAN DE DICHTBUNDEL "CODE ONBEKEND" VAN PIETER DELEN" [een toespraak]
  • INTERVIEW MET GHISLAIN LAUREVS
  • OVER "DE DAGEN VAN DE WINTER" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [1] [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]
  • HALSE DICHTERS AL DAN NIET IN DETAIL BESPROKEN DOOR (LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN
  • OVER "JAGEN" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]
  • KUNST DURVEN VELEN SLECHTS TE FLUISTEREN
  • LAUREYS, EEN NIET-CONFORME CONFORMIST? [een toespraak bij de voorstelling van een essay]
  • NICOLE VAN OVERSTRAETEN IN HAAR QUEESTE NAAR DE VROUW EN DE DICHTERES IN ZICHZELF [een interview]
  • DRANG NAAR EN DWANG DOOR HET WOORD [over het "Gedicht voor mezelf" van Rik Wouters]
  • (LITERAIRE) CRITICI EN ANDEREN OVER HALSE DICHTERS
  • HALLENAARS EN HUN FUNCTIES BIJ LITERAIRE TIJDSCHRIFTEN
  • "ZIJ HOEVEN NIET TE WETEN HOE IK TREUR. / ALLEEN IN MIJN GEDICHTEN BLOEDT DE WONDE." [over de poëzie van Jan van den Weghe]
  • DIT HUIS HEEFT GELEEFD. DIT HUIS HEEFT DOEN LEVEN. [over het gedicht
  • BOGAARDEN WAAR METER DE VELDEN LIEFHAD [over het gedicht
  • WAT MIJ BEPAALT, ZIJN VINGERS. LETTERS. WAT MIJ BEPERKT, ZIJN LETTERS. VINGERS. [een ars poeticia]
  • HALLENAARS (EN STREEKGENOTEN) OVER BRUSSEL
  • KWETSBAAR EN VERSTOTEN TUSSEN BROKSTUKKEN [over de poëzie van Rik Wouters]
  • LOUIS PAUL BOON OP DOORTOCHT IN HALLE [over "Dorp in Vlaanderen"]
  • HALSE DICHTERS IN DICHTBUNDELS OVER HALLE
  • ONGHEVIIIEN* VERWOORDEN EEN OUDE STAD DIE BLIJFT LEVEN [gidsen in Halle aan de hand van poëzie]
  • BLOED DRUIPT WAAR HET NIET GAAN KAN [over mijn belangstelling voor poëzie]
  • WAT BEN IK / WAT DOE IK*
  • COPYRIGHT
  • EEN VERANTWOORDING, VOOR ZOVER DAT NOODZAKELIJK IS
    pogingen tot archiveren, verklaren en interpreteren
    “HALLE IN DE LITERATUUR” wil “pogingen tot archiveren, verklaren en interpreteren” ondernemen. Aandacht wordt besteed aan literatuur over en in Halle door Hallenaars en anderen in het Nederlands en andere talen. Onder literatuur wordt poëzie, proza, toneel en literaire kritiek verstaan, met een bijzondere aandacht voor poëzie, liefst niet verschenen in uitgaven in eigen beheer. Onder Halle wordt de stad van vóór de fusie verstaan. Dialect- en jeugdliteratuur komen niet in aanmerking. Thriller- en misdaadfictie wordt niet als literatuur beschouwd. De weblog staat voor iedereen open: verbeteren van foute informatie; vervolledigen van onvolledige informatie; signaleren van interessante items; leveren van eigen bijdragen voor zover ze in het kader van “Halle in de literatuur” passen; ... Medelingen zullen in deze tekst die steeds onder de titel van de weblog verschijnt, afgedrukt worden. Een initiatief van de literaire en kunstvereniging "Xarnego" uit Halle, waarvan letterkundige Rik Wouters voorzitter is.
    12-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ONGHEVIIIEN* VERWOORDEN EEN OUDE STAD DIE BLIJFT LEVEN [gidsen in Halle aan de hand van poëzie]

         gidsen in het Halle binnen de vroegere vesten aan de
         hand van poëzie**

    Gidsen in dorp, gemeente of stad lijkt me een complexe bezigheid die slechts kan op voorwaarde dat 3 parameters aanwezig zijn. Er is een zender die iets te zeggen heeft of meent te zeggen te hebben, nodig. Die zender richt zich tot een ontvanger. Zender en ontvanger zijn echter niet voldoende om van communicatie en overdracht van gegevens te gewagen. Er is een derde parameter nodig, een inhoud die de band tussen zender en ontvanger vormt.
    Zender en ontvanger laten zich duidelijk benoemen. De zender is de gids; de ontvanger de perso(o)n(en) die zich la(a)t(en) gidsen. De inhoud omschrijven lijkt me moeilijker, alleen al omwille van de complexiteit ervan. Vragen kunnnen verduidelijken. Wat typeert een stad? Wat is de moeite waard om in een relatief kort tijdsbestek over te dragen? Welke bronnen staan ter beschikking? Hoe wordt wat als nuttige informatie weerhouden wordt, overgedragen? Vragen 1 en 2 vullen elkaar aan. Meestal komen geschiedenis, kunst en lokale wetenswaardigheden als feesten, gastronomie, … en plaatselijke weetjes aan bod. Bronnen zijn meestal uitvoerig voorhanden: boeken, geschreven, andere gedrukte en (audio-)visuele bronnen, gebouwen, musea, voorwerpen, internetsites, alle mogelijke informatie door inwoners verstrekt, … Vraag 4 wil ik onbeantwoord laten: (gediplomeerde) gidsen leren in hun opleiding immers wat al dan niet kan.

    Mijn geboortestad Halle waartoe ik me vanaf nu beperk, is een ideale stad om te gidsen omdat er iets te zien en te beleven is en omdat er over die zaken en personen meer dan genoeg informatie voorhanden is. Toch worden niet alle beschikbare bronnen adequaat gebruikt. Meestal wordt er zelfs geen gebruik van gemaakt. Ik denk dat de meeste stadsgidsen geen weet hebben van de bronnen waarop ik wil zinspelen: de literatuur. Halle is nochtans rijk aan letterkundigen, vooral dan dichters. In de poëzie van Gerrie Dehaag (1 gedicht in 1 bundel), Pieter Delen (6 gedichten in 2 bundels), Ghislain Laureys (23 gedichten in 2 bundels), Jan van den Weghe (1 gedicht in 1 bundel), Jan Vanhaelen (3 gedichten in 2 bundels), Nicole Van Overstraeten (7 gedichten in 1 bundel) en Rik Wouters (31 gedichten in 8 bundels) [1] komt Halle terloops of uitgesproken en al dan niet bij naam genoemd aan bod. Van Hans Claus (2 gedichten), Etienne Devisch (2 gedichten) en Andreas Wanders (2 gedichten) verschenen geen gedichten over Halle in dichtbundels: in "Steenwegen" [2], een bloemlezing naar aanleiding van het gelijknamige project van het Halse cultuurcentrum ’t Vondel en de provincie Vlaams-Brabant, die vorig jaar verscheen, werden gedichten van hen, samen met nieuw werk van Delen, Van Overstraeten en Wouters, opgenomen. Van Jan van den Weghe verschenen nog 3 gedichten over Halle in een roman [3].

    De gedichten geven een doorslag van de geschiedenis van de stad in de breedste zin van het woord. Hendrik Conscience, René Devedeleer, Adrien François Servais, Louis Thevenet, Beestenmarkt, carré van Lecocq, Grote Markt, Molenborre, Oudstrijdersplein, Possozplein, Sollenbeemd, Volpestraat, Vondel, basiliek en -toren, Jezuïetencollege, Paterskerk, vroegere post, renaissancistisch en nieuw stadhuis, vroegere station, bedevaart, carnaval, marktdag, pinksterenprocessie, handelaars, François Goossens of de moordenaar van Julien Lahaut, Leopold II, ‘ketter’ Antoine Pocquet, politici, Vaantjesboer, het Franstalige probleem, … komen aan bod. Bijna en ten onrechte vergat ik de Zenne waaraan de stad haar ontstaan te danken heeft. Wat me opgevallen is, is dat links met het verleden schering en inslag zijn. Niet alleen het officiële lokale verleden, maar ook het anekdotische komen aan bod. Halle wordt zelfs gesitueerd in al dan niet actuele Vlaamse, Belgische en Europese context. Sommige dichters verwijzen naar lokale kunstenaars, zelfs naar collega’s.
    Op 15 mei 2004 gidste ik in het kader van het al vermelde steenwegenproject een literaire wandeling door het Halse centrum. Op 10 juli deed ik dat naar aanleiding van de Vlaamse feestdag in een gewijzigde vorm én met aandacht voor de ontvoogdingsstrijd van de Vlaamse Beweging over. Over de opkomst mocht ik geen van beide keren klagen. Ik wil niet onvermeld laten dat het feit dat de wandeling van 10 juli op vraag van de stad gepaard ging met het zingen van carnavalliederen door enkele Halse oud-carnavalprinsen, een positief effect op de opkomst kan gehad hebben.
    Verder in dit artikel wil ik nader op de link tussen geschiedenis en poëzie ingaan uitgaande van 3 items die samen met andere meer of minder typerend zijn of waren voor (het vroegere) Halle: de Zenne, de toren van de basiliek en de musicus Servais. Het is niet mijn bedoeling om een waardeoordeel over de dichters van wie fragmenten opgenomen worden, uit te spreken. Doordat ik in voetnoten verwijs naar de werken waaruit de verzen komen, kan de lezer die dit wenst, dat voor zichzelf doen. Toch nog dit: mooi, ‘schoon’ of vertederend kan nooit een appreciatie van poëzie zijn. Zelfs goed of slecht kan dat niet: ik sluit me aan bij de stelling van Clem Schouwenaars, dichter én prozaschrijver, "dat er geen goede of slechte gedichten bestaan; er bestaan alleen maar gedichten. Zo bestaan er ook geen goede of slechte dichters. De zogenaamd ‘slechte’ zijn de naam dichter niet waard." [4].
    Over één ding ben ik zeker: alle gedichten zijn gelegenheidsgedichten. Vaak stoor ik me eraan dat die term denigrerend gebruikt wordt, meestal met als enige bedoeling om bepaalde dichters het etiket minor poet of zelfs zondagsdichter op te plakken. Is het immers niet zo dat elk gedicht naar aanleiding of ter gelegenheid van iemand of iets geschreven is?! Naar inhoud onderscheid ik 3 soorten gedichten: gedichten die feiten klakkeloos overnemen, gedichten die feiten-op-zich interpreteren en gedichten die feiten interpreteren en in een bredere context die vaak het plaatselijke overschrijdt, plaatsen. Naar taalgebruik onderscheid ik 2 soorten: zuiver-realistische -niet verwijzend naar het Nieuw-realisme, een stijl in de Vlaamse poëzie in de zestiger jaren van vorige eeuw- gedichten die de lezer niet of nauwelijks aan het denken zetten, hoewel ze niet zelden de kennis van de lezer verruimen, en gedichten die door de inhoud in een gecondenseerde vorm te verwoorden de dichter confronteren met standpunten die de lezer vaak nauwelijks durft te denken, laat staan uit te spreken.
    Toch nog dit over de dichters uit wiens werk ik citeer. Alle gedichten zijn verschenen in dichtbundels die al dan niet in eigen beheer zijn uitgegeven. De uitzondering is van den Weghe die gedichten over Halle voornamelijk in prozawerk heeft laten verschijnen en die zonder twijfel dé dichter én prozaschrijver van Halle mag genoemd worden. De meesten hebben in Vlaamse literaire tijdschriften met naam gepubliceerd; weinigen haalden zelfs de Nederlandse literaire periodieken. Sommigen zijn met literaire prijzen bekroond of hebben als redacteur bij een aantal literaire tijdschriften het Vlaamse poëzielandschap van de 2de helft van de 20ste mee helpen bepalen. Enkelen hebben zelfs tijdschriften (mee) opgericht. Een minderheid heeft in elke Vlaamse provincie én Brussel uit eigen werk voorgelezen.

    Over vele steden zijn geschiedkundige en/of heemkundige boeken en/of (artikels in) tijdschriften verschenen. Sommige steden kunnen er zich zelfs op beroemen dat werken over bijzondere gebouwen verschenen zijn. Halle hoort in beide categorieën thuis. Weinige steden kunnen beweren dat er literatuur over geschreven is. Halle behoort tot de gelukkigen. Spijtig genoeg hebben slechts weinige Hallenaars en stadsgidsen er weet van. Misschien kan dit artikeltje er iets aan veranderen.

    -o-o-o-

    Laureys is de eerste dichter die het over de Zenne heeft gehad. Hij vertelt over de Zomers in het Zennedal toen hij door Dit landschap dat in rijke kleuren [5] bloeit, wandelde. Ook de Lentes in het Zennedal konden hem met al hun gouden schittering [6] bekoren. Het is duidelijk dat het hier is mijn streek, mijn Zennedal [5] zonder hetwelk hij nooit zou kunnen leven. Laureys is overigens de enige die tijdens het grootste deel van zijn leven de Zenne door de stad heeft zien én horen vloeien.
    In 1406 en 1407 werd door 400 inwoners de Leide, een zijarm van de Zenne, gegraven om de binnenstad tegen overstromingen te behoeden. Niet zonder reden noemt Delen het Possozplein -uit te spreken als pozooplein-, één van de laagste punten in de stad, het voormalige overstromingsplein [2, Delen]. Huizen werden eeuwenlang op een soort holle sokkel of kelder gebouwd om het water buiten te houden. Wouters herinnert zich dat men bij "Bij Lange Max", nu een jeugdcafé met een andere naam op datzelfde plein, waar ooit zijn grootouders café hielden, Trage trappen op moest (…) om te ontsnappen / aan het ooit tergende, niet meer dreigende water [7]. Net als Wouters hebben ook andere dichters geen goede herinneringen aan de Zenne die eeuwenlang het uitzicht en het leven van Halle bepaald hebben. Vanhaelen kent Niet één beek met zilveren vissen die doorspartelt dit landschap [8]. Van Overstraeten weet dat de rivier / zich ooit verloor tussen modder en goor [9].
    Anderen hebben het over hun rivier. Wanders put uit een soort van collectief geheugen dat slechts diegenen die 50 jaar en ouder zijn, nog hebben. Hij weet dat de Zenne eeuwenlang energie leverde voor leerlooierijen en andere nijverheden en industrieën als brouwerijen en molens en meer dan tot de welvaart van de stad bijgedragen heeft. Er klinkt een soort pijn wanneer hij stelt dat urine er niet meer [2, Wanders] dient om huiden te looien. Verwijst hij naar de openbare urinoir aan het einde van de Basiliekstraat die ooit rechtstreeks in de Leide uitmondde? Devisch weet nog dat zich aan de rivier de Vondelpoort, zoals ze in de volksmond genoemd werd en waar ooit de bruine brugkroeg "De Poort" was, bevond. Hij herinnert zich De visser die misnoegd aan de oever zat. Doelt hij op de vismijn die zich ooit stroomopwaarts, rechts aan de eerste bocht naar links van de Vuurkruisenstraat, bevond? In 1721 werd ze naar de hallen achter het renaissancestadhuis overgebracht. De visser is ontgoocheld met zijn magere vangst. Zou het kunnen dat het water van De Zenne (…) niet meer je dat is wegens de vervuiling door de industrie die vooral in Wallonië langs de Zenne gelegen was? Devisch schuwt kritiek niet: In de (…) kroeg (…) / lachen broeders in de dorst zich paarsrood / om zijn magere vangst. Over welke broeders heeft Devisch het? Over wereldlijke drinkebroers die er hun dagelijkse pinten dronken en er daardoor paarsrood [2, Devisch] bijliepen? Over de geestelijke Broeders van de Christelijke Scholen die een school hadden tussen Vondel, Zenne en Leide die den ‘institu’ genoemd werd, en misschien ook niet vies waren van een glas te veel? Ook Wanders herinnert zich het poorthuis. Hij heeft weet van een gebochelde / die een stootkar vol lege flessen / binnenduwde [2, Wanders]. Veel van vroeger is verdwenen. De Magere boordpopulieren die fel konden zwaaien en op het Possozplein links van de Zenne stonden, hebben Devisch ooit naar een zij-ingang van het Onze-Lieve-Vrouwecollege, opvolger van den ‘institu’, geleid. Het café was vroeger dan de bomen leeggedronken [2, Devisch].
    In 1962 werd de Zenne overwelfd en werd haar water via de Leide omgeleid. Sinds 1962 vervangt de Leide de zenne die door haar definitief verdreven [2, Wanders] is: de dichtgegooide Zenne heeft de stad verweesd achtergelaten. Delen ziet dat Honderden dagelijks wandelen boven de dichtgegooide Zenne [2, Delen] zonder te beseffen dat de loop van de vroegere rivier onder hun voeten ligt. Is het dan te verwonderen dat Wanders het Possozplein Zenneloos [2, Wanders] noemt? Devisch beseft dat De Zenne is niet meer je dat is, maar tot een verborgen riool [2, Devisch] verworden is.
    Wanders die al sinds meer dan 25 jaar niet meer in zijn geboortestad woont, lijkt zich het lot van de rivier het meest aan te trekken. Hij beseft dat weinig van wat ooit was, nog is / sinds zenne verdreven is door Leide. Hij denkt met nostalgie terug aan zijn jeugd: hij herinnert zich nog overduidelijk dat de Zenne toen hij nauwelijks 6 jaar was, plaats heeft moeten ruimen voor de Leide. Hij betreurt het dat de Leide de Zenne meer en meer heeft doen vergeten: eendjes die op de Leide dobberen, en jeugd van wie op schooldagen velen over de Leidebrug in de Basiliekstraat lopen, hebben nooit anders geweten [2, Wanders]. Is het dan verwonderlijk dat de Zenne al lang geen gids meer is [2, Wouters]?!
    Toch ziet Wanders één voordeel: geen middeleeuwse rat / vlucht nog weg: een uitgespaarde ziekte. Hij wordt zelfs poëtisch in de algemene zin van het woord wanneer hij beweert de sixties-popster donovan, die in een film de rattenvanger van Hameln vertolkt heeft, op doorreis geweest [2, Wanders] is.
    O ja, waar liep de Zenne? Ze kwam uit Lembeek. Waar nu de stadsmagazijnen zijn, begon men in het begin van de 15de eeuw de Leide te graven. De Zenne stroomde verder zoals ze steeds gestroomd heeft. Via de Arkenvesten over de Molenborre [9] en door de Vuurkruisenstraat naar café "Bij Lange Max" [7] op de hoek van de laatste straat en het Possozplein dat ooit Nieuwmarkt [2, Wanders] genoemd werd en waar de Vondelpoort en de bruine brugkroeg "De Poort" [2, Devisch] was, via de ruimte tussen een notarishuis en het vroegere Onze-Lieve-Vrouwecollege naar een punt rechts van de Slingerweg, waar ze in de Leide verdwijnt om onder het kanaal Brussel-Charleroi haar weg te vervolgen.
    Om de twee jaren organiseert de stad een poëziewedstrijd waarvoor Wouters in 1998 het initiatief genomen heeft en die de laatste edities "Halle aan de Zenne" en "Poëzie aan de Zenne" heette. Welke Zenne? Niets herinnert immers aan de rivier. Kan het anders dan dat Wanders erg cynisch is wanneer hij het over halle aan de zenne in een brochure heeft?! Wanders lijkt de geschiedenis van de stad beknopt samen te vatten. Toen de Zenne nog door de stad stroomde, was hygiëne een probleem. middeleeuwse ratten / verspreidden ziektes zoals de pest die in Halle meermaals heeft huisgehouden. Rattenvangers als Donovan die slechts in sprookjes steden van ratten zuiveren, bestaan niet. Het graven van de Leide en het overwelven van de Zenne hebben er, samen met andere maatregelen, toe bijgedragen dat er geen overstromingen en voeten / meer in stinkend water zijn. Nadeel is dat er sinds 1962 ook geen Zenne meer is. Ironie van het lot: door cleanheid die aan de slag is, is ze overwelfde / riool geworden [2, Wanders].
    Wanders betreurt het dat geen gedenkplaat aan de rivier herinnert. De ingemetselde stenen met het Franse opschrift dat aan de "de "INONDATION DU 16 AOUT 1850" toen het water meer dan 2 meter boven het normale niveau stond, herinnert en die zich links in de Molenborre wanneer men er vanuit de Basiliekstraat inloopt, en in de achtergevel van het vroegere Jezuïetencollege bevinden, wil hij niet in overweging nemen. Is dat omdat de naam van de Zenne er niet op vermeld staat? Hij begrijpt niet dat de rivier vergeten is. Hij heeft het moeilijk met het ontkennen van haar ontstaan [2, Wanders]. Hard klinkt zijn verwijt aan onverantwoorde stadsbesturen, dat van 1962 dat de rivier dichtsmeet, dat van nu dat niets doet om de Zenne in het collectieve geheugen te bewaren.
    Hij kan er niet bij dat oorsprong wordt herschreven door besturen en dat de oorsprong én reden van bestaan ondergronds omgeleid wordt // en hij legt mijn aas op tafel [2, Wanders], alsof hij een lijn wil uitwerpen. Zoekt hij steun om de mishandeling van de Zenne aan te klagen en ongedaan te maken?

    De toren werd in het begin van de 15de eeuw rond en op een romaanse toren gebouwd. Tussen 1440 en 1470 werden klokkenkamer en spits gebouwd. In 1775 werd de spits door de barokke klokbekroning vervangen.
    Wanneer men Halle nadert, is het eerste wat opvalt de toren. Ook wanneer men in de oude stad ronddwaalt, is die toren bijna alom aanwezig. van den Weghe noemt De toren (…) een stenen Goliath [3]. Laureys merkt op Hoe trotsch ginds de toren van ’t Heilig Huis [5] staat. Jaren later herhaalt hij zich wanneer hij het in de toen nieuwe spelling over de trotse toren [10] heeft. Wouters lijkt hem bij te treden wanneer hij de trotse toren / die onaantastbaar prijkt [7], laat uitstijgen tot hét herkennings- en oriëntatiepunt binnen de stad. In zijn belangstelling voor de mannelijke gotische toren vermeldt hij zelfs dat hij bekroond wordt door de barokke lantaarn en de zingende beiaard [11] huisvest. Hij heeft een bijzondere aandacht voor de restauratiewerken die veel te lang op zich hebben laten wachten: de basiliek (…) / (…) / werd door een stalen kooi aan banden / gelegd [12]. Hij meent trouwens dat de toren niet de aandacht krijgt die hij verdient. Er kijken wel eens dagjesmensen, toeristen, naar de trotse toren (…). Marktkramers van buiten de stad en de Halse winkeliers echter horen niet de kleurige klanken / van de zingende beiaard / en zien niet de statige schoonheid / van de machtige toren. Wouters vindt het godgeklaagd dat enkel een meisje van amper 12 / met grote zachte ogen / (…) bewonderend omhoog kijkt / en (…) het liedje mee neuriet. Hij begrijpt niet wie (wat) (…) de andere mensen blind [11] maakt. Merk op dat Wouters dit in 1982 heeft laten publiceren, lang vóór er sprake was van restauratie. Niet zelden werden én worden dichters zieners genoemd die de toekomst bijna perfect aanvoelen.
    van den Weghe had een meer dan gewone belangstelling voor de toren. Ooit is hij langs de trap naar boven (…) geklommen, / waar hij zich in 't hoge waaien zeer alleen voelde, zoals de enige officiële torenwachter van Vlaanderen nu, / en 't reuzegroot geraamte hoort hij grommen // gelijk een beest dat leeft in 't kreunend hout [3]. Wouters is hem jaren later gevolgd tot hoog boven de kronkelende straatjes [12].
    Het zicht is adembenemend en groots. Daar, diep beneden, ligt een lappendeken, / gerafeld en genaaid met grove steken, // de daken, straten, pleinen, klein en oud. / Is dit nu Halle van zeer hoog bekeken? / Hij kijkt en kijkt en kan geen woord meer spreken [3]. Ook Wouters wordt erdoor aangegrepen: Meer dan driemaal heeft / een haan roestende regens uitgestrooid over daken / en gelovigen die sluiks en raaskallend te laat bidden / gaan [7]. Heeft hij door er de haan bij te halen, willen verwijzen naar het verloochenen van Christus? Verwijst hij naar het smeedijzeren voorwerp dat de toren bekroont? Naar de symbolische en bijbelse haan die Petrus’ leugens tot driemaal toe aangeklaagd heeft? Krijgen die gelovigen die beladen met pracht en praal te laat de mis willen bijwonen en zonder schroom een plaats op de eerste rij gaan bezetten, lijken een veeg uit de pan?
    Wouters wordt negatief wanneer hij het heeft over Het slijmspoor van de slak die zich klam-slingerend / de trappen van de toren opsleept. Hij heeft weet van Sporen van een verleden / dat zuiver was, maar nu slechts ingewanden nalaat [7]. Waarnaar verwijzen de ingewanden? Zijn deze onzuivere delen van varken of koe de link met de huidige kerk die de boodschap van de eerste christenen verkracht heeft door ze te herschrijven? Verwijzen ze naar de ingewanden van de Bourgondische hertog Philippe le Hardi die in 1404 in Halle stierf en die in de crypte zouden ingemetseld zijn?

    Wanneer men de Grote Markt oploopt, merkt men samen met Devisch op dat men Midden in uw hart van de stad / (…) een grijze monoliet geplant heeft. Ooit was de muzikant aan wie de wind langzaam / (…) alle noten één voor één / geduldig uitgefluisterd heeft, een beroemd, misschien zelfs wereldberoemd musicus. Devisch weet dat uiteindelijk alleen de componist / overbleef met zijn cello [2, Devisch] terwijl zijn werken vergeten zijn en nog maar weinig gespeeld worden. Claus speelt het erg poëtisch en verdicht, zelfs ietwat hermetisch. Hij herleidt de musicus tot zijn instrument, tot Een cello zonder snaren. Wijst een witte stenen buik [2, Claus] op de waarneembare buik van de musicus of op de cello die niets minder dan een uitbreiding van of vergroeiing met het lichaam van de musicus geworden is?
    Vaagweg blijkt dat Claus en Devisch de musicus kennen; toch noemen ze zijn naam niet. Slechts Laureys doet dit wanneer hij hem naar aanduidingen op het standbeeld Adriaan-Frans Servais noemt. Ten onrechte echter: Servais die in 1807 te Halle geboren en er in 1866 overleden is, heette Adrien François. Slechts Laureys deelt iets mee over zijn leven. Hij weet dat Gij en uw bas-viool, een cello dus, die onafscheidbaar zijt, / triomfen delen mocht in verre, vreemde steden, / Te Warschau en Sint Petersbourg en andere Europese steden. Hij kreeg bij elk concert, een warm applaus [5] van de toehoorders en werd zelfs door tijdgenoten als Berlioz die hem de "Paganini van de cello" noemde, geroemd.
    Niet onbelangrijk is dat Claus het over een cello zonder snaren [2, Claus] heeft. Wouters is hem reeds voorgegaan toen hij het had over de musicus / (…) die veel snaren mist [12]. Hiermee wordt niet bedoeld dat Servais dood is en geen muziek meer speelt. Er wordt letterlijk verwezen naar het feit dat "de cello" ooit "zelfs" letterlijk "snaarloos" was, "onder andere door het opblazen van de Bospoortbrug" over het kanaal "door de Duitsers op het einde van WO II" [13].
    Wouters laat Servais het meest aan bod komen. Hij laat hem zelfs een rol(letje) spelen in de relatie tussen Staat en kerk. Hij weet dat Servais In het midden van de markt, tussen renaissancestadhuis dat ik verkies boven het nietszeggende historisch stadhuis zoals het in Halle gebruikt wordt -ook het zogenoemde nieuwe stadhuis is sinds de in gebruikneming immers historisch- en Sint-Martinusbasiliek, op een piëdestal staat. Beweert hij dat Servais uit zijn contacten met de Belgische, verpersoonlijkt door de vrouw van Leopold II die in Servais’ villa in Halle een veelgeziene gaste was, en Russische Staat en de katholieke kerk het maximum heeft weten te halen? Hij weet dat Servais’ standbeeld decennia lang afgeschermd / was door een hek. Waarom? Omdat het de gewoonte was om standbeelden af te schermen tegen vandalisme of ik weet niet wat? Omdat hij, Servais dus, miskend werd? Servais’ carrière bewijst dat Wouters het verkeerd voor heeft. Of bedoelt Wouters dat Servais nu miskend wordt? [2, Wouters]. Dit zou kunnen kloppen omdat zijn muziek vandaag weinig, in Halle zelfs niet, in het openbaar gespeeld wordt.
    Of is het Omdat hij tweetalig is? [2, Wouters]. Ik heb geschreven dat Servais’ voornamen Franstalig klonken. Uitzonderlijk was dat in die tijd in Halle niet. Uitzonderlijk was dat zelfs een veertigtal jaar geleden niet. Misschien is het zelfs nu niet uitzonderlijk. Ook het standbeeld van Servais ontsnapt er niet aan. Wouters klaagt aan: een musicus (…) koestert zijn tweetalige voetstuk [12]. Wouters is niet alleen om het Franstalige in Halle aan te klagen. Als vervolg van het net geciteerde vervolgt hij met te citeren uit van den Weghes ‘Halle-roman’: Er is echter maar één land op de hele wereld, geloof ik, waar de numerieke meerderheid in een democratisch regime zo lang en zo schandalig geminoriseerd is geworden. Dit land is België [3]. Vreemd is dat Wouters Servais niet bij naam noemt. Wel verwijst hij naar diens schoonzoon Godebski die ondermeer het justitia-beeld, één van de 2 beelden die de voorgevel van het Halse stadhuis siert, gemaakt heeft, en dat vergeefs probeert om recht en tijd levend te houden [11].
    Servais laat Wouters niet los. Hij deelt hem zelfs een bijzondere, surreële rol toe waarmee de musicus meer dan waarschijnlijk niet zou kunnen lachen hebben. Hij laat de violoncellist van zijn voetstuk springen om bizar met de bol / van de doopkapel (…) te dollen. Hij schrijft hem zelfs onvermoede gaven toe: Hard slaat de bal / tegen de gevel van het hôtel de ville te pletter
    . Velen zouden Wouters van een gebrek aan respect, zelfs van een vorm van heiligschennis durven te beschuldigen. Toch eindigt hij met een vers waaruit respect voor Servais en onbegrip voor de houding van Hallenaars die zijn naam meer doodzwijgen dan uitspreken, blijkt: Verlaten, in de wind ligt een partituur van Servais te bladeren [2, Wouters].

    -o-o-o-

    Ik heb geprobeerd om de lezer in het kort met poëzie over Halle te laten kennismaken. Plaatsgebrek stond met niet toe om alle items aan bod te laten komen. Daarom heb ik me beperkt tot 3 belangrijke, maar niet noodzakelijk de belangrijkste items: Zenne, basiliektoren en Servais. Om dat euvel te verhelpen verschijnt in 2006 mijn essay "OngheVIIIen verwoorden een oude stad die leven blijft" met als ondertitel "Een dichterlijke wandelgids voor het oude Halle binnen de vesten". Datzelfde plaatsgebrek heeft tot gevolg gehad dat ik me tot fragmenten uit gedichten heb moeten beperken. In het te verschijnen essay zullen meer dan 25 gedichten over Halle opgenomen worden.
    Ik heb reeds geschreven dat weinige steden kunnen beweren dat er literatuur over geschreven is. Hiermee bedoel ik dat voor slechts weinige gemeentes, steden of zelfs streken voldoende gedichten beschikbaar zijn om er een volledige al dan niet gegidste wandeling aan te wijden. Dichtbij Halle behoren Brussel en Pajottenland tot de gelukkigen: Dirk Christiaens [15] en Frank de Crits [16] hebben poëziebloemlezingen over Brussel samengesteld en Stefan van den Bossche [17] heeft het over het Pajottenland gehad. Verder van Halle heeft Louis Paul Boon het in zijn proza gehad over Aalst en Hubert Lampo in zijn proza, Clem Schouwenaars in zijn poëzie en proza en vriend Guy van Hoof in zijn poëzie over Antwerpen. Gedichten over Antwerpen werden door Philip Hoorne [18] verzameld. Het spreekt dat ik met voorgaande opsomming geen volledigheid beoogd heb.
    Zou het niet prachtig zijn indien Halle een poëtische wandeling binnen de vroegere middeleeuwse vesten zou bewegwijzeren en illustreren met gedichten van Hallenaars die op verscheidene plaatsen permanent opgehangen worden?!
    O ja, wie alle gedichten die in dichtbundels van Hallenaars over het Halle van vóór de fusie geschreven zijn, wil leren kennen, kan me steeds contacteren via
    rik.wouters@pandora.be. Ik zal graag die gedichten die ik gevonden heb, overmaken.

    Voetnoten:
    * "OngheVIIIen", lees "Ongheachten", verwijst naar een rederijkerskamer die in Halle in de 16de en 17de eeuw actief was. Ik heb de naam anders geïnterpreteerd dan de bedoeling die voor de rederijkers telde: het zich minder hoog inschatten dan god en het zich niet waard achten om in zijn dienst te treden. Ík verwijs naar het feit dat dichters én hun werk door de huidige maatschappij niet naar waarde geschat worden, in tegenstelling met het werk van plastische kunstenaars dat vaak overgewaardeerd wordt.
    ** Wanneer ik poëzie citeer, worden de verzen cursief afgedrukt en door / gescheiden. Andere citaten worden gewoon gedrukt en tussen "…" gezet. Ikzelf ben op 2 manieren in deze korte tekst aanwezig. Als schrijver van dit artikel, als ik-essayist dus, gebruik ik de ik-persoon. Wanneer ik uit mijn poëtisch werk citeer en dus ik-dichter ben en wanneer ik over de schrijver ervan praat, heb ik het over (Rik) Wouters.
    [1] Op de uitzonderingen na die in dezelfde alinea volgen, heb ik me beperkt tot dichtbundels van Hallenaars. Gedichten verschenen in literaire en andere tijdschriften, literaire bloemlezingen en alle mogelijke andere publicaties, zijn niet in aanmerking genomen.
    [2] CLAUS, Hans; DELEN, Pieter; DEVISCH, Etienne; VAN OVERSTRAETEN, Nicole; WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. Steenwegen. Cultuurcentrum en
    xarnego, Halle. 2004.
    [3] VAN DEN WEGHE, Jan. Het kristallen paleis. Reinaert, Zele. 1984.
    [4] SCHOUWENAARS, Clem. Verzamelde gedichten. Hadewijch, Schoten. 1984.
    [5] LAUREYS, Ghislain. Het hart van mijn stad. Eigen beheer, Halle. 1972.
    [6] LAUREYS, Ghislain. Poëtisch-pakket. Eigen beheer, Halle. 1984.
    [7] WOUTERS, Rik. Elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd. Herinneringen aan ooit en nog. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1998.
    [8] VANHAELEN, Jan. Album. Eigen beheer, Halle. 1988.
    [9] VAN OVERSTRAETEN, Nicole. Sapkracht. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1999.
    [10] LAUREYS, Ghislain. Morgenrood. Eigen beheer, Halle. 1945.
    [11] WOUTERS, Rik. Nauwelijks ademend verheffen woorden zich. Iambe, Molenhoek, Nederland. 1982.
    [12] WOUTERS, Rik. Xarnego. Klaagliederen van een Catalaanse Brabander. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1999.
    [13] WOUTERS, Rik. Servais: the music never dies. In: Pas-uit, editie Pajottenland, 10.3.2005 tot 24.3.2005, p. 21.
    [14] WANDERS, Andreas en WOUTERS, Rik. OngheVIIIen verwoorden een oude stad die leven blijft. Een dichterlijke wandelgids voor het oude Halle binnen de vesten. In voorbereiding. Gepande verschijning bij
    xarnego uit Halle: 2006.
    [15] CHRISTIAENS, Dirk. Brussel is een vreemde stad. 75 dichters over 1 stad 1385-1985. Houtekiet, Antwerpen-Baarn. 1989.
    [16] DE CRITS, Frank. Brussel. Poëzie over een stad. Standaard boekhandel, zonder plaats. 1981.
    [17] VAN DEN BOSSCHE, Stefan. Het Pajottenland door schrijvers heen. Facet, Antwerpen. 1992.
    [18] HOORNE, Philip. Antwerpen, de stad in gedichten. Uitgeverij 521, Amsterdam. 2003.

              Verschenen in: Zuidwest-info [een uitgave van Gewestelijke VVV
              Pajottenland & Zennevallei, Halle], nr. 1, maart 2006, pag. 11-15. 

    Rik WOUTERS



    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail *
    URL
    Titel *
    Reactie *
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Archief per maand
  • 03-2008
  • 12-2006
  • 09-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!