Een donker reukske
Alles wordt gewoonte. Zelfs de vreemdste dingen lijken na een tijd normaal.
Allé, toen ik een schoolmeisje was in Sint-Niklaas, was er aan mij veel meisje en weinig
schools. Op mijn zestiende kregen ze mij er met geen stokken meer binnen. En nu, nu ik
bijna dertig ben, een man heb, twee kinderen en twee katten, samen met een intense
belangstelling voor Derdewerelddingen, nu is schoolgaan voor mij routine geworden.
Maar ik moet er wel voor oprijden, alle dagen van Sint-Niklaas naar Brussel, waar ik in de
Sociale School de lessen volg.
Geloof het of niet, maar niets is bekwaam mij daar weg te houden. Geen schreiende kinderen
s nachts, of, zoals het nu weer was, ook geen bronstig kattengejank.
In het station van de Wase hoofdstad zie ik mijn dagelijkse reisgezel Antonio, een
Colombiaanse vluchteling, die eveneens naar Brussel trekt om daar Nederlands te leren.
Er was nergens anders plaats en er zijn trouwens te weinig subsidies voor.
Zoals iedere gewone mens al weet, wordt er in deze kostelijke tijd bij de verkeerde lui
bespaard.
O ja, ik heb Spaans geleerd in de avond-school en dat komt goed van pas voor mijn contacten
met politieke vluchtelingen die, voor diegenen die ze zien wil, ook in onze kontreien
vereenzamen en wat verloren lopen.
We stapten in de vroege ochtend in de trein die ons in deze natte wintertijd, als eerste
reizigers met open ramen en natte banken, koud en vochtig opnam. Rillend voelden we het
grote verschil tussen eerste en tweede klasse bijzonder goed aan.
We sloten de ramen, droogden de banken af en terwijl de gewone medepassagiers
in Sint-Niklaas een tweetal leraressen die ook tot Brussel moesten binnenkwamen,
zaten we huiverend op het vertrek te wachten.
Ik stopte de natte zakdoek in mijn open-staande boekentas naast mij op de bank, en
probeerde via de Spaanse woordenvloed van Antonio de treinmiserie te vergeten.
We reden en in Temse, de eerste stopplaats van onze boemel waar zich een drietal
reizigers bij ons voegden, begonnen wij de verwarming te voelen. Tevens drong er een sterker
wordende geur stank is eigenlijk een juister woord in mijn neusgaten.
Maar net als daarstraks de vochtige kou, wilde ik die niet tot mij laten doordringen. Ja,
jawel dat kan. Het is zoiets als die crisis van tegenwoordig. De topleiding van het land en
zelfs de vakbondsleiders, lijken die toch ook maar zeer moeizaam te willen beseffen.
Maar wij waren echter maar net opnieuw beginnen rijden toen plots klaar en duidelijk in
onvervalst Sint-Niklaas dialect, de zin klonk: Azoe hier stinken seg, was da noo?
Ik keek nu toch even op en zag de twee leraressen verdacht verder onder
mekaar fezelen, terwijl ze beschuldigend keken
naar mij, nee naar Antonio. Maar die scheen er niets van te merken en vertelde in zijn rad
Spaans verder over de methoden die ze toepasten om gemakkelijk Nederlands te leren.
We stopten in Bornem, Puurs en in Willebroek liep dan, zoals altijd, ons compartiment vol.
Ik nam dan ook de boekentas van naast mij en zwierde hem op de open bagageruimte voor mij,
boven de hoofden van de twee schooljuffrouwen.
Het was ondertussen al lekker warm geworden in de trein. De kille klammigheid van een
beetje geleden deed de warmte nog prettiger aanvoelen. Ook de stank leek te verminderen.
Alles scheen echt behaaglijk te worden zoals wij het graag hebben en zo rap
vanzelf-sprekend vinden.
Eventjes zweeg Antonio en ik ook, daardoor was het contrast zo groot toen diezelfde
Wase scherpe stem luid zei: Seg, dienen bruine heed hem zekers nie gewassen? Is t niet
schandaolig gelek as dat die vremde luizen ons hier allemoal kommen verpesten?
Er viel een harde stilte.
Ik voelde het bloed naar mijn hoofd stijgen van schaamte en woede. Ik zag dat Antonio
die de woorden wel begreep, dat wist ik goed genoeg integendeel bleek werd toen hij de
smerige bedoeling doorkreeg. Rondkijkend van de ene naar de andere reiziger, zwijgend
kroppend, inwendig vloekend over de domme lompigheid van die lerares, vielen mijn blikken
op mijn tas boven haar hoofd.
En plots wist ik het!
Natuurlijk, God, ik had het al eerder kunnen weten. Ik vloog recht, greep de boekentas,
trok hem verder open en stak er mijn gezicht in en dan, dan hield ik hem opengesperd onder
de neus van dat mens dat kinderen moest opleiden. Hier!! riep ik, hier zit de stank
madam! Walgend trok die haar hoofd terug. Maar ik hield niet af en terwijl Antonio mijn
arm greep, slaagde ik er toch in om de tas bijna over haar hoofd te krijgen.
Ruikt ge t? schreeuwde ik, ja steek er uw snuffel maar eens goed in, dan weet ge
t zeker. Het is namelijk mijn loopse kater die er vannacht in gepist heeft. Mijn Vlaamse
kater in mijn Vlaamse boekentas madame. En dienen bruinen heeft zich wél gewassen, hoor!
Ik was gewoon razend. Antonio echter probeerde mij sussend naast zich te trekken, toch
voegde ik er nog aan toe: Weet ge madame, wat er nu nog meer stinkt? Wel, dat is uw rot
racisme, en vergeet dat niet meer, nooit meer!.
De lerares, met een tomaatrode kop slikte krampachtig, maar blijkbaar toch niet haar
lesje, want ze stond recht, greep de arm van haar collega en zei: Kom.
Ze verdwenen in een ander compartiment.
Echt waar, ik had de indruk dat op slag de stank veel draaglijker werd, menselijker,
als ik dat van kattenpis mag zeggen.
J. V.