De historie van Lowieke
Toen ik hem leerde kennen was hij zowat zestig jaar, één been al kwijt en hij woonde in zo'n Antwerps Dienstencentrum, waar slechts heel bejaarde mensen mogen huizen of wat oudere gehandicapten.
Lowieke was te voet op het zebrapad, door een razende auto te grazen genomen - wat men al te beschaafd een ongeluk noemt. De aanrijder, met de van reclame welbekende sportieve rijstijl, pleegde vluchtmisdrijf en Lowieke zat met de gebakken peren.
Zijn verwondingen werden niet beter, integendeel zij werden steeds maar kwaadaardiger.
Lowieke zelf niet, hoewel hij het niet rechtvaardig vond dat dit 'ongeluk', benevens zijn gezondheid, ook nog al zijn spaarcentjes opeiste.
Veroordeeld tot de rolstoel dus.
Toch werd Lowieke hierdoor niet helemaal verbitterd.
Een moedig man, geloof mij.
Hij leerde zich behelpen, en eerlijk waar, hij kon er, vergeef me de uitdrukking, al goed mee uit de voeten. Het was een met de hand gedreven rolwagen, want een elektrische kon hij zich niet permitteren.
Hij vertelde in een vloeiend arbeidersjargon, want hij was een knappe gast geweest in de tekstiel-branche, en ook zowat delegee van de vakbond. -"Makker", zei hij, "in de vakbond, al weet ge veel van de mensen, hebt ge als arbeider niet veel te zeggen, en da's verkeerd. Maar als ge wat tegen komt, zodat ge niet meer kunt werken lijk ik, dan zijt ge helemaal van geen tel meer."
We zaten op zijn kamer, hij in zijn rolstoel, ik op een gewone. Hij reed wat zenuwachtig over en weer, met precisie gestoeld, nu ja, op ervaring, alle obstakels juist vermijdend.
-"Weet ge", vertelde hij nu toch met opstand in zijn stem, "na zo'n ongeluk, na een jaar bedoel ik, schiet er niet veel bezoek meer over jongen."
Met zijn handen op de banden stopte zijn karretje vlak voor mij.
- "Ver weg durf ik niet meer alleen, en altijd vragen om mij ergens naar toe te begeleiden, kan en doe ik niet. Op de meeste trams of bussen geraak ik niet. Dat is dus een gemeenschappelijk vervoer dat niet gemeenschappelijk is. Op de maan kunnen ze mensen brengen, ook in een soort rolstoel hoor, maar op tram of bus gaat dat niet zo goed, zeggen de dikke nekken, de ministers en de directeurs van die maatschappijen, die zelf nooit met het openbaar vervoer rijden. Allé, neem nu de minister, gouverneur, of de burgemeester van Antwerpen. Die staan met gouden letters vermeld dat ze de eerste steen gelegd hebben voor de metrotunnel in 1983. En in 1990 hebben die heren zelf eens in de tram gezeten, bij de opening van de tunnel naar de linkeroever! Maar er kan nog altijd geen rolstoel in hoor, en ook bijna geen enkele kinderwagen. Ik vind dat schandalig. O, in die metro zijn wel liftkokers gebouwd, heb ik gehoord, maar er zijn geen liften in gemaakt. Naar het schijnt zijn er onlangs toch enkele opstappen voorzien voor rolstoelen bij de nieuwste trams. Maar men kan er enkel in op de linkeroever en dan kan men er met een rolstoel niet meer uit, aan de meeste halten. En dus," herhaalde hij met zijn hand op de mijne, om nog meer nadruk te leggen, " is de tram niet voor ons."
- "Ze hebben nu al kleine bussen gemaakt, bij ons in België, waar gehandicapten met hun rolwagen in kunnen. Die hebben een lage vloer, ook gemakkelijk voor bejaarde mensen", zei ik, in een poging om hem wat te bemoedigen.
- "Dat klopt", antwoordde hij, want hij toonde zich, zoals dikwijls, goed op de hoogte. "Die kosten acht miljoen frank. Als ge nu weet dat onze burgemeester en schepenen, die overal zeggen samen met hun partijen, dat het openbaar vervoer moet geherwaardeerd worden, zelf meer dan zestien miljoen frank per jaar krijgen om dat openbaar vervoer niet te moeten gebruiken. Om, nondidikke, niet eens hun eigen chique sleeën te verslijten, maar overal, dag en nacht, in prachtige voituren van de stad, moeten gevoerd worden. Dan weet ge meteen dat ze met dat geld twee aangepaste bussen per jaar zouden kunnen betalen. Terwijl ze tevens het vervoer van gewone mensen zouden leren kennen van binnenuit, en er wat aan doen om het te verbeteren. Zo zouden ze respect verwerven ook. Maar ze verwerven liever wat anders, ja?" besloot hij, mij vragend in de ogen kijkend.
Ik wist dat hij gelijk had en ik knikte, maar ik moest niets meer zeggen. Het was alsof een grote opgespaarde hoop onredelijke dingen, al te veel en al te lang binnen in dat hoopje menselijke ellende had gezeten.
- "Ja makker", zei hij, mij eveneens toeknikkend, "dat maakt dat de wereld heel klein is geworden voor mij. Juist nog het blokje rond kan ik alleen, oversteken is er voor mij niet bij". Hij zag dat ik toch wat wou zeggen maar hij was me voor. - "Ja, ze hebben hier het voetpad aangepast met van die afgeschuinde fabriekstegels. Jongen! Vorige maand probeerde ik daar af te rijden, ik wou gewoon een pint gaan pakken op de hoek aan de overkant. Ik draaide mij, zodat ik er langs achter afreed, want langs voor komen die schoepen waar mijn voet op staat, op die veel te scherpe afschuining; maar makker, ik vloog achterover uit mijn rolstoel, en 't scheelde geen haar of ik was nog eens verongelukt, nondidikke!"
Hij zweeg eventjes en ik ook, wat moet ge zeggen over zoiets, nietwaar.
"Nu blijf ik binnen, ik moet wel, ik heb alleen de pijn nog om altijd aan te denken. En gij, ik moet u nog bedanken om naar mijn geklaag te luisteren."
Ik vond dat ik hem moest bedanken, maar wist niet hoe hem dat te zeggen...
Toen ik enkele maanden nadien daar weer moest zijn, hoorde ik zeggen dat Lowieke nooit meer zou klagen, dat ongeluk is nu helemaal gelukt. Hij is dood.
Eigenlijk maar goed ook, want als hij mocht weten dat ze hier in 't stad, weer overal op bespaarden behalve op de voituren van de 'dikke nekken', zoals hij die noemde, dat zou hem zeker geen deugd gedaan hebben. Want al vervloekte hij zijn verkankerd ongeluk, hij vond de kanker van 'dikke nekken' toch nog erger.
Jef Vergif