WRAAK!
Het was schafttijd.
We hadden het over rechtvaardigheid.
Dat is het onderwerp dat, voor wie luisteren wil, zo dikwijls het centrum is van arbeidersgesprekken.
Misschien meer dan koers, voetbal of seks.
Het is zoiets als tocht, altijd aanwezig, er moet maar een deur opengaan en daar staat ge: weer in de trek.
Mijn maat, die zijn boterhammen ophad, vertelde:
- Mijn vader was metser en samen met de werkploeg staken ze, als ze een huis in ’t droog hadden, de ‘Mei’ op het dak.
De ‘Mei’ dat was een groene takkenbos, dat wilde zeggen dat het werk praktisch af was en de tijd tevens gekomen om de zaak ietwat feestelijk af te ronden.
Kortom al wie eraan gewerkt had verwachtte, en kreeg normaal ook bij zo’n gelegenheid, enkele pintjes bier.
De uitdrukking ‘de kroon op het werk’ is misschien iets te sterk, maar zonder viering was een huis toch niet af.
Maar op een keer was het niets!
Ja, ze hadden wél de ‘Mei’ gestoken, maar de eigenaar zag niets en gaf ook niets.
Eigenlijk had mijn vader dat al gedacht, hij kende die vent. Het was een meestergast, “ja, zo’n slavendrijver”, zeiden de mensen uit de staalfabriek, die ermee werken moesten.
Mijn vader en zijn makkers werkten dus, er zat niets anders op, het huis dan maar ‘droog’ af. Maar meteen bouwden zij hun wraak er meesterlijk in.
Op het laatste stuk van de schouw, een metertje onder het dak, metste mijn vader zijn bloedeigen bolhoed er in – hij was in dat ouderwetse model nog getrouwd alsjeblieft.
Maar wél had hij er eerst nog twee haakse sneden ingemaakt, juist niet hélemaal dóór, zodanig dat de rand heel bleef en dit stijve goedje terug moest veren als er een zwaar voorwerp doorheen ging. Bijvoorbeeld een borstel van een schouwveger.
Ach, men moet zich het juist voorstellen. Daar staat nu eindelijk dat huis, de uitkomst van zoveel rekenen. Een voelbare droom.
Het is niet zomaar een onderdakje, nee, nee, het is het huis van een meestergast, dat past bij zijn standing. Overal is hij baas nu, iedereen kan het zien!
Zo staat die woning daar, inderdaad knap en helemaal af.
Natuurlijk denkt de eigenaar in het begin, dat vochtigheid de oorzaak is waardoor de schouw niet trekken wil. En de eerste rookwolkjes in het werkelijk prachtig interieur, worden aangevoeld als een hoestje bij een kind: dat gaat vanzelf wel over.
Maar na drie schouwvegers en vier kachels, als de rook en de kou niet meer uit het huis weg te denken waren, toen was zijn schouw voor die man het allerbelangrijkste ding van de wereld geworden. Het onderwerp van alle gesprekken van die meestergast.
Trouwens de man kon geen zin meer uitbrengen zonder, afgrondelijk diep, te vloeken. En aan zijn ogen – kwam het door de rook? – had hij een lichte ‘tic nerveux’ gekregen.
Dus ja, het was te verwachten, op een keer kreeg mijn vader bezoek van die baas, die dwaas. “Of hij (mijn vader) nu alstublieft, dedju, dedju, nu niets kon doen aan die verrekte schouw?” Hijzelf ging uit dat huis “nonde, nonde”. Hij wilde er niet meer in wonen “miljaar en Godfer”. Maar door zijn eigen stommiteit “milledju”, want hij had het overal zelf verteld, kreeg hij er geen huurder meer in. “Nee, nog niet voor niets, verdomme toch”!
Hij pinkte eens naar mijn oude heer en die pinkte van de weeromstuit terug.
Hij antwoordde: ”Dat komt dik in orde baaske, maarre … dat gaat u wat kosten hoor, dat zijn geen dingen om mee te lachen”.
Dat kon die meestergast beamen.
Twee dagen tijd namen mijn vader en zijn maten, die duivels, om die bolhoed uit de schouw te snijden. Twee dagen zeg!
De rest van de week zijn ze niet meer nuchter geweest!
Mijn maat zweeg en dronk zijn koffie uit. Ik ook, ’t was weeral tijd, ’t ging blazen.
Jef Vergif