Wie kent nog “Karaboeja” (of Cara bouja) die de maandagochtend op de markt van Kortrijk drop verkocht. Er waren toen niet veel “zwarte mannen” in Kortrijk en veel mensen vertraagden aan zijn kraampje om hem eens goed te bekijken, kinderen deden soms een omweg omdat ze er schrik van hadden. Het betrof een goedlachse “zwarte” met parelwitte tanden die luidop riep dat hij “Karaboeja” verkocht. Zwarte snoep van kalisse die met een hakbijl uit een groot blok gehakt werden en verpakt in kleine zakjes, met de smaak van anijs en het uitzicht van antraciet kolen. Het zou goed zijn tegen de hoest en vele andere kwalen. Jaren was hij gekend in Kortrijk en op andere markten, hij deed ook koersen, wijkkermissen, braderijen en andere gelegenheden aan. Zijn vaste plaats was aan de ingang van de Jan Persijnstraat. Zijn materiaal bestond uit een bruine oude valies, waar een kleine klaptafel instak, een hakmes, zijn “Karaboeja” en kleine witte papieren puntzakjes. Niets werd afgewogen, het zakje werd gewoon gevuld. Winter en zomer droeg hij een mantel toegebonden met een koord. Zijn zoon zou de handel verder gezet hebben, nog steeds volgens het oorspronkelijk recept. Een misverstand is dat niet de persoon “Karaboeja” noemde, doch wel de snoep. Er waren tientallen verkopers van die snoep.
Het is in feite een Brusselse uitvinding van een bakker en een Congolees die begin de twintigste eeuw overschotten van gesmolten suiker mengden met anijs. "Cara Bouja" is Swahili voor "Brokken snoep"
Over gans België waren er vele zwarte medemensen die “Karaboeja” verkochten.
Zijn uitroepen waren gekend, zoals :
Lekke lekke laboeja, goed voor maaga, goed voor keela, eet er maar veelja.
Karaboeja voor de kele, eet er maar vele.
En tegen de kinderen : Niet bang zijn van zwarte man.
In de studie "In het land van Banoko" van Aziza Etambala noemt men dergelijke verkopers "Carabouya-Congolezen". Reeds voor de eerste wereldoorlog stonden dergelijke verkopers op de Brusselse groentenmarkt met producten van acacia die een purgerende werking hebben. Tevens met gekookte rietsuiker tegen de hoest en bronchitis. Deze gewoonte zou in 1910 ontstaan zijn. De suikerbonbons werden aanvankelijk gemaakt in een Brusselse suikerbakkerij. Ook tijdens de tweede wereldoorlog verkochten Kongolese negers (zo mogen ze nu niet meer genoemd worden!) langs de straten zwarte suikerbollen.
Foto de Kortrijkse Karaboeja, Michel Siku.
|