Ze stond al die jaren in voor het openhouden van het “Kelderke Gods” van de St Maartenskerk. Ze bracht in het verdoken Kelderke haar dagen door met mensen te troosten en ze bad op aanvraag met de rozenkrans in de hand vele novenen. Naast haar een koperen kandelaar met brandende kaarsen. Na het afsluiten van het Kelderke Gods ging ze kromgebogen via het gangetje van het St Maartenskerkhof naar haar woning in het begijnhof. Vond ze iets bruikbaars op de grond raapte ze het op en moffelde het weg.
Ze was een troostend en luisterend figuur. Voor toeristen poseerde ze graag en er werden van haar duizenden foto’s genomen. Ten overstaan van een andere begijn die pottenkijkers schuwde ging ze graag gesprekken aan met bezoekers. Ze was vaardig en gaf ook les in handweven, kantklossen, spinnen en naaien. Ze werkte ook mee aan de uitbouw van het Vlasmuseum.
In de slaapkamer van haar woning lagen kranten op de vloer waarop sneden brood lagen te drogen voor de konijnen, ze kon nauwelijks door om in haar bed te kruipen. Ze had een stukje tuin in het begijnhof en kweekte er ook konijnen en kippen, ze plantte allerlei groenten. Haar handen waren gekloven en altijd zwart. Ze liep er rond met klompen en was niet veeleisend voor voeding, ze had genoeg aan brood, eieren en kaas, met nu en dan een stuk vlees dat ze ergens kreeg. In Hotel du Damier en de Center Broel en bij bakkers ging ze overschotten ophalen voor de konijnen en de …begijnen. Bij gelegenheden dronk ze wel graag een glaasje alcohol.
Om de vier jaar werd een overste of “Grootjuffrouw” gekozen, de vieze en eigenzinnige juffrouw Laura moest daardoor haar titel afstaan aan Augusta die veel vriendelijker was. De onderlinge overeenkomst tussen de begijnen was niet altijd opperbest. Augusta bleef Grootjuffrouw er overste tot haar dood. Ze bracht de laatste 20 jaar van haar leven door in Kortrijk en overleed op 85 jarige leeftijd op 25 juni 1979.
|