Leer en Gedragsproblemen
Leer en Gedragsproblemen
Leer en Gedragsproblemen. ADHD, ADD, PDD-Nos, Autisme, ASS, Asperger, ODD-CD, NLD, Borderline, Hechtingsstoornis/probleem, Hoogbegaafd, Faalangst.
Inhoud blog
  • Hechtingsstoornis
  • Gehechtheid bij kinderen
  • Reactieve hechtingsstoornis
  • Brochures en Lezingen van De Knoop over Hechtingsproblemen
  • Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties: inzichten uit gehechtheidsonderzoek
    We zijn de 17de week van 2024
    Willekeurig SeniorenNet Blogs
    tjeu
    blog.seniorennet.be/tjeu
    Startpagina !
    Blog als favoriet !
    Zoeken in blog

    Foto
    agenda

    Belangrijke data in mijn agenda

    Nieuws VRT NWS
  • Universiteit Antwerpen zoekt 1.000 vrouwen voor vagina-onderzoek
  • Vooronderzoek naar vrouw van Spaanse premier Sánchez wegens mogelijke beïnvloeding en corruptie
  • Dit jaar al 23 baby's met kinkhoest in ziekenhuis opgenomen
  • DPG Media en journalist van De Morgen moeten 1 euro morele schadevergoeding betalen aan voormalig lid Reuzegom
  • 6 op de 10 Vlamingen vinden hun weg in de digitale wereld, maar online beveiliging blijft zwakke plek
  • Matteo Simoni: "Nog eens Dennis Black Magic spelen? Daar ga ik 2 keer over nadenken"
  • Grote vechtpartij in Antwerpse gevangenis nadat verboden voorwerpen over gevangenismuur waren gegooid
  • Russische viceminister van Defensie opgepakt op verdenking van corruptie
  • Appartement ontruimd nadat aannemer per ongeluk 2 terrassen heeft gesloopt in Blankenberge
  • Spaanse cavaboeren lijden onder aanhoudende droogtes en dat zal je voelen aan de prijzen in de winkel
    19-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen met een matige of ernstige verstandelijke beperking (SOB-Katernen, nr. 9)
    ISBN: 9789044124118
    Aantal Pagina's: 143
    Status: Verschenen - bestelbaar - leverbaar
    Prijs: € 16,00
    Uitgever : Garant Uitgevers nv

    Over het boek:
    De sociaal-emotionele ontwikkeling is ook voor leerlingen met een verstandelijke beperking de basis voor de verdere ontplooiing. De ontwikkeling verloopt bij leerlingen met een verstandelijke beperking niet zo vanzelfsprekend. Ze zijn veel kwetsbaarder in hun sociale ontwikkeling. Ze vragen daarom extra ondersteuning en begeleiding.

    We schetsen een aantal uitgangspunten die de schoolvisie op sociaal-emotionele ontwikkeling beïnvloeden. Het bepalen van de beginsituatie van de sociaal-emotionele ontwikkeling van een leerling is het vertrekpunt om doelen te selecteren. Hoe we doelen realiseren vindt u terug in de aanpak. We beschrijven hierbij heel wat concrete suggesties en voorbeelden. Het evalueren van de sociaal-emotionele ontwikkeling helpt ons om te komen tot een nieuwe beeldvorming. De betrokkenheid van ouders zorgt ervoor dat wat we aanleren, functioneel en zinvol is.

    Deze uitgave kwam tot stand door én voor mensen die in de praktijk werken met leelringen met een matige of ernstige verstandelijke beperking. Het boek biedt een houvast of kader om een individueel handelingsplan, groepswerkplan of schoolwerkplan op te stellen waarin het sociaal-emotioneel functioneren van deze kinderen of jongeren een belangrijke plaats heeft.

    Uit de inhoud:
    Volledige inhoudsopgave

    Over de auteur(s):
    Marc Van Gils heeft 35 jaar ervaring in het buitengewoon onderwijs als leerkracht, directeur en pedagogisch begeleider.



    Print-versie   Bestel Nu

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    19-09-2010, 14:10 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    03-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sluit de baby opvang

    Sluit de babyopvang

    Marilse Eerkens, 03-06-2010 14:22
     
    buiten_slapen_kinderdagverblijf_300
    Het wordt tijd dat er serieuze aandacht komt voor het probleem waar veel ouders mee worstelen: hoe kan ik mijn werk en het ouderschap zo combineren dat mijn kinderen daar niet het slachtoffer van worden?

    Recent onderzoek van orthopedagoog Esther Albers toont aan dat baby’s veel meer stress hebben in de crèche dan thuis – hou ze een jaar thuis, is haar advies. Acht jaar geleden wees hoogleraar Ontwikkelingspsychologie Marjan Riksen Walraven ook al op de kwetsbaarheid van het babybrein. Hoe lang moet het nog duren voor we maatregelen gaan nemen? De economie moet draaien, maar ten koste van wat?

    Agnes van Hoesel, de dagvoorzitter van het onlangs gehouden congres ‘Babyopvang kan beter’ windt er geen doekjes om. Jarenlang stelde ze ouders gerust die hun drie maanden oude (of jongere) baby aan haar kinderdagverblijf toevertrouwden: “voel je maar niet slecht, het is echt niet schadelijk voor je kind.” Nu ze zelf net oma is geworden durft ze dit niet tegen haar eigen dochter te zeggen. ‘Er is veel nieuwe kennis. Had ik dit maar eerder geweten.’

    Bewijs
    Toch is deze kennis niet nieuw. Het is eerder zo dat het bewijs steeds sterker wordt. Acht jaar geleden wees Marianne Riksen Walraven in haar inaugurele rede er al op dat er een duidelijk verband lijkt te bestaan tussen het aantal uren dat kinderen doorbrengen op de crèche en de kans dat ze op lange termijn te maken krijgen met sociaal-emotionele problemen. Dit verband lijkt des te sterker naarmate de kinderen op jongere leeftijd naar de crèche worden gebracht. Verder wees zij er toen al op dat baby’s voor hun ontwikkeling vastigheid en aandacht nodig hebben. Dus: veel één-op-één contact en de aanwezigheid van een sensitieve vaste leidster.

    Deze informatie viel helemaal niet in goede aarde. ‘Wilde Riksen Walraven vrouwen weer terug naar het aanrecht sturen?’ En daar bleef de discussie bij. (Dat mannen ook voor kinderen kunnen zorgen kwam in veel geëmancipeerde hoofden niet op.)

    Groei
    Ondertussen groeit het aantal kinderen dat gebruik maakt van babyopvang enorm. Nog steeds moet één leidster zorgen voor vier hele jonge kinderen. Nog steeds is er vanwege de vele parttimers en een hoog ziekteverzuimpercentage zelden sprake van een vaste leidster. En nog steeds ligt het accent op de fysieke verzorging en niet op ontwikkelingsstimulering – is het niet vanwege een gebrek aan kennis of sensitiviteit, dan is het wel vanwege een gebrek aan tijd.

    Nog steeds moet één leidster zorgen voor vier hele jonge kinderen

    De informatie voor ouders over deze ongunstige omstandigheden is gebrekkig. Het standaard commentaar is: voel je niet schuldig over de crèche, uit onderzoek blijkt dat een kind zich kan hechten aan meer dan één vaste verzorger. Dat is ook zo, maar dan hebben we het over één, hooguit twee verzorg(st)ers naast de vader en de moeder – en dat hebben de meeste crèches niet in de aanbieding. Bovendien is die hechting maar één van de vele aspecten waar je op moet letten, zoals nu weer duidelijk wordt.

    Ander veel gebezigd misverstand: ‘mijn kind heeft het heerlijk op de crèche, hij is zo rustig’. Maar nu blijkt uit onderzoek van Albers dat ook deze rustige kinderen verhoogde stresswaarden hebben. Het ene kind uit zijn gevoelens nou eenmaal anders dan het andere.

    Economen
    Maandagavond 31 mei is in de Rode Hoed gediscussieerd over de integratie van kinderopvang in het basisonderwijs. Alles wijst er op dat de kinderopvang er niet beter op gaat worden. Want wie zijn de belangrijkste deelnemers aan het debat? Drie hoogleraren economie, de jurist Ina Brouwer van de Taskforce kinderopvang, Pia Dijkstra van de Taskkforce ‘deeltijd plus’ en een aantal politici waaronder Sharon - ‘kinderopvang dat gun je ieder kind’- Dijksma. De ontwikkelingspsychologen en pedagogen schitteren weer eens door afwezigheid. Money rules!

    Het wordt tijd dat er serieuze aandacht komt voor het probleem waar veel ouders mee worstelen: hoe kan ik mijn werk en het ouderschap zo combineren dat mijn kinderen daar niet het slachtoffer van worden? Dat vraagt om een serieuze erkenning van dit onderwerp waar niemand zijn vingers aan wil branden – ‘babyopvang is een persoonlijke keuze’.

    En dat vraagt om het stimuleren van opvang die beter aansluit bij de ontwikkeling van jonge kinderen: oppas aan huis, kleinschalige opvang in een gastoudergezin of betere verlofregelingen voor ouders. Goede kans dat dit op de lange termijn meer vruchten afwerpt dan het mompelen van bezwerende mantra’s als ‘de kwaliteit van de kinderopvang moet omhoog’, het verlagen (!) van de gastouderbijdrage en verder alles bij het oude laten.

    Marilse Eerkens is psycholoog en vaste medewerker van het maandblad J/M ouders

    Sleutelwoorden bij dit artikel:

    babyopvang, marilse eerkens, creches

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    03-06-2010, 22:16 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    30-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedrag belonen werkt 'net zoals medicijnen' tegen ADHD

    Gedrag belonen werkt 'net zoals medicijnen' tegen ADHD

    De hersenen van kinderen die aan ADHD lijden, reageren precies hetzelfde op een onmiddellijke beloning als op medicatie. Dat zeggen wetenschappers van de universiteit van Nottingham op de website van BBC.

    ADHD-kinderen vertonen vaak gedragsproblemen, zoals impulsieve reacties of een zeer korte aandachtsspanne, die de sociale en leervaardigheden ondermijnen. De researchers registreerden de hersenactiviteit van zulke kinderen als ze een computerspelletje speelden, en deelden extra punten uit voor minder impulsief gedrag.

    In het spelletje moesten de proefpersonen aliens van een bepaalde kleur vangen, die van een andere kleur moesten ze dan weer vermijden. Bedoeling van de game was testen of de kinderen konden weerstaan aan de aandrang om de 'verkeerde' aliens te vangen. Om na te gaan in hoeverre beloningen werken, werd de beloning voor het vangen van de 'juiste' alien in één variant van het spelletje vervijfvoudigd. Ook werden in die variant vijf keer zoveel strafpunten uitgedeeld als de 'verkeerde' werd gevangen. Bij dit onderzoek werd duidelijk dat de incentives de kinderen hielpen om beter te presteren, zij het niet in dezelfde mate als medicatie. Toch toonden EEG-scans  dat de beloning en de medicatie dezelfde delen van de hersenen 'normaliseren'.

    Twee manieren, gelijkaardig effect
    "De combinatie van medicijnen en beloning is het efficiëntst", zegt professor Chris Hollis, die het onderzoek leidt. "Het kan betekenen dat we lagere dosissen van de medicatie moeten voorschrijven om hetzelfde effect te bereiken."

    Opwekkende medicijnen zoals Rilatine, die een invloed hebben op concentratie en gedrag, worden vaak voorgeschreven bij ADHD-patiënten. Daarnaast kunnen de daden van het kind uiteraard ook rechtstreeks gestuurd worden door positief gedrag te belonen en negatieve gevolgen te verbinden aan slecht gedrag. Maar in tegenstelling tot kinderen die niet aan ADHD lijden, heeft het bij deze groep geen zin om de beloning of straf uit te stellen naar een later moment op de dag.

    De resultaten kunnen er nu toe leiden dat er minder Rilatine moet worden voorgeschreven, maar belangengroepen waarschuwen dat het voor ouders en leraars vaak moeilijk is om instant beloningen te geven. "Opdat zo'n aanpak succesvol kan zijn, moet je 24 uur op 24 bij het kind zijn", luidt het bij de National Attention Deficit Disorder Information and Support Service (Addiss). "In de praktijk is dat onhaalbaar." (tw)
    19/04/10 15u19
    http://www.hln.be/hln/nl/14/Kanaal-You/article/detail/1094753/2010/04/19/Gedrag-belonen-werkt-net-zoals-medicijnen-tegen-ADHD.dhtml
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (4 Stemmen)
    30-04-2010, 23:20 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    04-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Niet schoolrijp: jaar overzitten of niet?

    Niet schoolrijp: jaar overzitten of niet? 

    Mijn kleindochter (8) zit in het derde leerjaar, maar we voelen dat ze het niet aankan. Na onderzoek door CLB blijkt dat ze verstandelijk niets mankeert, maar dat ze niet schoolrijp was toen ze begon aan het eerste leerjaar. De begeleiders stellen voor dat ze een jaar overzit, maar mijn schoondochter wil dat niet aanvaarden. Mag en kan ik nog iets doen?

    Het is een heel pijnlijke ervaring voor kinderen om dagelijks in een klas te voelen niet mee te kunnen
    Een jaar overdoen, het blijft moeilijk om daar een algemeen standpunt over in te nemen. Voor de ene levert het op lange termijn niet veel op en schakelt het kind beter over naar een ander onderwijstype. Volgens de andere is het wél zinvol. Zoals in de culinaire wereld slow food nu de trend is, zou ik het slow school noemen, kinderen die wat langzamer door het onderwijs gaan en daardoor een goed evenwicht zullen vinden.

    Feit is dat zittenblijven vaak voorkomt. Tegen het eerste jaar van het gewoon secundair onderwijs heeft al meer dan één op de vijf leerlingen vertraging opgelopen, en dat loopt op tot bijna 38 procent in het zesde jaar. Achter de cijfers zitten natuurlijk uiteenlopende verhalen. Het kan gaan om spijbelaars, zieke kinderen, jongeren die in de loop van het jaar beseffen dat ze niet de beste keuze gemaakt hebben en van richting veranderen, en de echte zittenblijvers.

    Je schoondochter wil niet dat haar kind dit jaar overdoet. Iedere ouder kan haar ontgoocheling begrijpen. Je wilt het beste voor je kind en dus wil je dat ze zo veel mogelijk kan meedoen met de grote groep. Het is natuurlijk belangrijk niet lichtzinnig te beslissen over zittenblijven. Het heeft alleen zin als we zeker zijn dat mama niet te veel van het kind verwacht. Ouders denken wel eens dat een kind beter zou kunnen doen als het wat harder zou werken. Of ze zijn bang dat hun kind in een bisjaar een gemakkelijk leventje zal hebben en het resultaat nog slechter wordt. Maar als uit het overleg met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) en de leerkrachten blijkt dat zittenblijven echt hun advies is, is het niet verstandig als ouder je eigen zin te doen.

    Het is een heel pijnlijke ervaring voor kinderen om dagelijks in een klas te voelen niet mee te kunnen. Als jong kind heb je geen keuze, je gaat braaf naar school zoals de grote mensen voor je beslist hebben. Maar in dat hoofdje groeit onzekerheid, de overtuiging niet te kunnen wat andere kinderen kunnen. De prijs wordt vaak betaald in de puberteit, waar een jongere veel actiever de studie kan boycotten. Er zijn te veel jongeren met schooluitval omdat ze te lang niet mochten studeren op hun niveau of doen wat hun echt boeide.

    Ouders en kinderen die het moeilijk hebben met zittenblijven, probeert men te troosten door te zeggen dat één jaar in een heel leven niet veel betekent. En dat het belangrijk is dat het kind zich goed voelt in zijn vel en dus beter groeit op eigen tempo. Er is nog een argument waar we te weinig bij stilstaan: ieder kind heeft talenten. Als die samenvallen met schoolse vaardigheden, zitten die mooi in beeld. Alle ooms en tantes weten dat je dochter het goed doet op school, en ze wordt er vaak om geprezen. Maar vele andere talenten hebben een extra schijnwerper nodig. Als het talent van je zoon humor is of voetbal, en niet veel van al die andere vakken, dan is hij heel afhankelijk van de aandacht die ouders daaraan geven. Met het woord schoolrijpheid bedoelen we niet alleen lezen, schrijven en rekenen. Als ze straks volwassen zijn, zullen ze het héle levenspakket nodig hebben: handigheid, omgaan met gevoelens, vlot praten... Met slow school geef je deze kinderen de tijd om geleidelijk dezelfde eindstreep te halen als de anderen.

    Ieder kind heeft steun nodig van ouders en school. Als je kleindochter een jaar overzit, heeft ze ouders nodig die achter haar staan. Want stimuleren gebeurt niet alleen in de klas maar ook thuis. Hoe doe je dat? Marc Litière schreef een boek over dit onderwerp, hij geeft het advies een kind de hele dag op een positieve manier te ambeteren , wat ik leuk gezegd vind. Steun dus je schoondochter in haar zoektocht naar de beste beslissing voor haar kind, laat haar eens lezen over dit onderwerp op de website van Klasse (www.klasse.be) en vraag het CLB jullie wegwijs te maken.

    BOEKENTIP 'Juf, mag ik overvaren?', Marc Litière, Uitgeverij Lannoo, 256 blz., 19,95 euro

    In 'De Opvoedingsdokter' gaat de bekende kinder- en jeugdpsychiater Peter Adriaenssens wekelijks in op een lezersvraag over opvoeden. Peter Adriaenssens is de auteur van verscheidene klassiekers over het opvoeden van kinderen.

    http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=G4D2ABL9C&kanaalid=1225

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (4 Stemmen)
    04-04-2010, 13:33 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    21-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Levenslang met jeugdzorg

    Levenslang met jeugdzorg
    door Anne Boer anneboer@destentor.nl. zaterdag 20 maart 2010 | 12:31 | Laatst bijgewerkt op: zaterdag 20 maart 2010 | 12:50

    Leen van der Hoek, op 5-jarige leeftijd uit huis geplaatst. Zag zijn ouders en zusje nooit meer terug. "Voor mij is het 63 jaar geleden, maar wat zijn we eigenlijk opgeschoten?"


    Een leven lang in de ban van jeugdzorg. Rond de tafel zitten drie mensen. Ze hebben hun eigen verhalen. Maar dat ene ding gemeen. Jeugdzorg is de rode draad in hun leven. Bart en Evelien hebben een zorgboerderij voor de opvang van onder meer kinderen en zelf drie pleegkinderen. Leen van der Hoek werd 63 jaar geleden uit huis geplaatst. Een aangrijpend verhaal over hun worstelingen.

    Zie ook:
    Verplaatsen slecht voor ontwikkeling kind
    Kind tussen moordenaars en verkrachters

    Leen van der Hoek (68) uit Lelystad staat er mee op en gaat er mee naar bed. Een leven lang jeugdzorg in z'n kop.

    Nr. 151. Het nummer dat hij van de kinderbescherming kreeg nadat hij op 5-jarige leeftijd uit huis werd gehaald. Getraumatiseerd door de ellende uit zijn kinderjaren.

    Hij zou er moeiteloos een boek over kunnen schrijven. Zover is hij nog niet. De eerste stap is al moeilijk genoeg en vooral emotioneel. Voor het eerst praat hij er openlijk over. Naar aanleiding van verhalen in deze krant. "Ik lees de verhalen over jeugdzorg werkelijk met tranen in de ogen. Voor mij is het 63 jaar geleden, maar wat zijn we eigenlijk opgeschoten?"

    Het begin is pijnlijk. In het dorp van zijn jeugd, Maasdijk, van na de oorlog gonst het van de geruchten. Zijn vader zou NSB-er zijn, terwijl zijn moeder juist uit een verzetsfamilie kwam. Het gezin raakt verscheurd. De ouders kunnen niet meer voor de twee kinderen zorgen. Leen en z'n zusje worden uit huis gehaald. Leen gaat naar een weeshuis; z'n zusje naar een pleeggezin.

    Leen ziet z'n ouders en z'n zusje nooit meer terug. De rest van de familie verdwijnt ook definitief uit beeld. Hij staat alleen op de wereld en moet zien te overleven in de mallemolen van tien pleeggezinnen, instellingen en tehuizen. Geen bezoek. Geen weekendverlof. Nooit visite op z'n verjaardag. Geen cadeautjes. Het grote niets. "Elke zondag stond ik te kijken. Komt er iemand op bezoek? Tegen beter weten in. Er kwam nooit iemand."

    Hij kan pijnlijk gedetailleerd uitleggen waarom die periode hem zo heeft geraakt en ook gevormd. "In het eerste pleeggezin kreeg ik te horen dat er iets niet in orde was met mij. Maar in het gezin ging het mis. Gebeurden allerlei rare dingen. Daar ben ik door de politie weggehaald en vervolgens onderzocht in een paedalogisch instituut in Amsterdam. Pas tientallen jaren later heb ik kunnen lezen wat de conclusie was. Er mankeerde niets aan mij. Mijn gedrag was normaal. Tot de dag dat ik dat las, heeft altijd het idee in mij gewoekerd dat er iets niet met mij in orde was. Kinderbescherming heeft het me nooit verteld. Je wordt daardoor onzeker, terwijl je zeker moet zijn om overeind te blijven."

    "In de tehuizen geldt het recht van de sterkste. Je gaat jezelf overstemmen om je te handhaven en belandt in een spiraal van opstandig gedrag en verzet tegen het gezag. Dan krijg je het stempel moeilijk opvoedbaar en zo beland je in een vicieuze cirkel. Je wordt hard. Ik had niets te verliezen. Straffen hielp niet. Wat moesten ze me afnemen. Het interesseerde me allemaal niets meer. Zelfs veertien dagen isoleercel niet."

    Leen moet wachten tot hij achttien jaar is om eindelijk te ontsnappen aan de wereld waarin hij gevangen zit. Hij doet dat letterlijk. Hij gaat de zee op. Weg. Helemaal weg. "Ik wist niets van het leven. Niets van geld, van vrouwen van liefde. Ik had nooit heimwee. Niets om naar terug te verlangen."

    De koopvaardij heeft hem gered, zegt hij terugblikkend. "Aan boord heerste discipline. En ik had voor het eerst een eigen hut, met eigen toilet en een eigen douche. Ik was de situatie met twintig jongens op een zaal gewend."

    Leen werkte op de passagiervaart (Holland-Amerikalijn) en wilde vaart. Verdiende de kost als scheepstimmerman. Ging de hele wereld over. Per reis kreeg hij een beoordeling voor bekwaamheid, ijver en gedrag. "Wat was ik trots op m'n eerste beoordeling. Voor het eerst kreeg ik te horen dat ik deugde. Dat ik goed was. Dat vergeet ik nooit meer."

    Terugblikken deed Leen niet meer. Hij verstopte de ellende uit zijn jeugd in hard werken, maar de pijn bleef. Als hij op 26-jarige leeftijd serieuze verkering en werk aan wal krijgt, gaat het mis. "Iedereen was aardig en lief voor me. Dat benauwde me vreselijk." Na twee maanden verbreekt hij halsoverkop de relatie en pakt z'n boeltje om terug te keren naar zee. Als snel krijgt hij spijt. Vijf dagen na vertrek vraagt hij zijn grote liefde via Radio Scheveningen ten huwelijk.

    Leen van der Hoek heeft een zwaar leven achter de rug. Ellende en geluk wisselen elkaar af. Hij trouwt. Krijgt twee kinderen. Scheidt. Dat hij zijn kinderen een fijne jeugd heeft kunnen geven en dat ze dat zelf ook zeggen, is zijn grootste geschenk.


    Op 57-jarige leeftijd stort zijn wereld weer in. De werkgever voor wie hij twintig jaar werkte, zet hem na een directiewisseling op straat. "Weer afgeschreven. Weer met lege handen, terwijl ik zo hard had geknokt om zover te komen. Werk had voor mij een heel andere waarde dan voor andere mensen. Ik was kapot. Ik kon het niet verwerken. Wilde niet meer leven, maar had niet de moed er zelf een einde aan te maken. Ik raakte aan de drank en belandde in een verslavingskliniek. Gelukkig hebben m'n kinderen me nooit laten vallen. Ik kreeg het advies te doen wat ik altijd had gedaan. Ga weer vechten. Doe waar je goed in bent." Dat leidde tot een rechtszaak tegen de werkgever die Leen glansrijk won.

    De laatste jaren gaat het goed, maar op de achtergrond is het nooit weg. Zo kon het gebeuren dat hij in tranen uitbarstte toen hij het verhaal 'Kind tussen moordenaars en verkrachters' in deze krant las. Dat verhaal, van de 12-jarige Ricardo die uit huis werd geplaatst en in een jeugdgevangenis belandde, is ook zijn verhaal. "Wat zijn we opgeschoten in al die jaren. Er blijkt weinig veranderd, terwijl we nu toch echt beter zouden moeten weten."

    De ellende blijkt bovendien nooit ver weg. Leen is kind aan huis bij Bart (55) en Evelien (54) in Lelystad. Als - op latere leeftijd - gediplomeerd goudsmid leert hij hun oudste zoon sieraden maken van edelstenen en -metalen. Bart en Evelien hebben vier kinderen (drie zonen en een dochter) en drie pleegkinderen, uit een gezin. Ze wonen met hun gezin bij een zorgboerderij, waar kinderen en volwassenen worden opgevangen. Evelien heeft de dagelijkse leiding over een heel team van medewerkers.

    Hoewel instellingen voor jeugdzorg elk jaar een honderdtal kinderen op de boerderij plaatsen, kon het toch gebeuren dat Bart en Evelien keihard in conflict kwamen met jeugdzorg over een van hun pleegkinderen.

    Na negen jaren dreigde het jochie van twaalf namelijk uit huis te worden gehaald. „Dat wilden we echt niet laten gebeuren. Dan zou hij van crisisopvang naar crisisopvang gaan en uiteindelijk in een tehuis belanden. We weten dat hij hulp nodig heeft. Hij heeft een hechtingsstoornis. Daarom vragen we ook al jaren om hulp, maar die kwam maar niet. Daar mag het kind toch niet de dupe van worden.”

    Het verzet van het echtpaar heeft succes. Hun klachten worden gegrond verklaard, maar de relatie met jeugdzorg verbetert daar niet mee. Eind vorig jaar komt het tot een uitbarsting. Hun pleegzoon wordt toch weggehaald. „Dat was echt een drama. Iedereen in tranen. Onze pleegzoon heeft heel veel gehuild. Terwijl we net een nieuw traject hadden ingezet en het echt de goede kant op ging.”

    Van 11 december tot 19 januari mag hij niet bij het pleeggezin komen. Volgens de rapporten van jeugdzorg is het kind beter af in een residentiële setting, een min of meer gesloten huis dus. Opnieuw tekent het echtpaar protest aan en opnieuw krijgen ze gelijk.

    Om herhaling te voorkomen, hebben ze een eigenkrachtconferentie bedongen. Om een sterk netwerk te creëren om het kind en te voorkomen dat hij weg moet.

    „We voelen ons niet meer veilig bij jeugdzorg. Ze onderzoeken niet. Ze overleggen niet, maar vinden wel heel veel. Als je leest hoe al die jaren pleegzorg en jeugdzorg bij ons opeens werden afgeschreven, gaat dat door merg en been. De hulpverlening schakelt je uit en dat gaat ten koste van het kind.”

    Leen heeft het van nabij zien gebeuren. „Te veel gestudeerd, te weinig praktijk”, is zijn analyse. „En wat niemand lijkt te beseffen is dat de schade vaak onherstelbaar is. Het kind wordt bang, wantrouwend. Zeker als het van hot naar her wordt gesleept. Ik heb het allemaal meegemaakt.”

    Evelien heeft daar ook de meeste moeite mee. „Onze pleegzoon heeft zeven jaar onder toezicht gestaan. Al die tijd bleef de onzekerheid. Mag ik blijven, ga ik terug naar mijn ouders, ga ik naar een ander pleeggezin. Dat vreet aan kinderen.”

    Nr. 151. Leen van der Hoek komt het nummer steeds weer tegen. Hij heeft nooit op nummer 151 willen wonen. Hij is niet de enige die nog steeds rondloopt met de erfenis van jeugdzorg. Eind vorig jaar was er een reünie van een van de kindertehuizen waar hij heeft gezeten, Nieuw Voordorp in Voorschoten. „Veel mensen hebben last van traumaproblemen. En dat zou toch eens te denken moeten geven, zodat we met meer verstand en begrip in deze tijd ingrijpende maatregelen nemen die werkelijk in het belang van het kind zijn.”

    Leen heeft het graf van zijn vader gevonden. Dat bezoekt hij af en toe. De tekst op de steen doet hem pijn. ‘Zijn leven was geven’. „Ik heb alleen niets van hem gehad.”

    De namen van Bart en Evelien zijn op hun verzoek gefingeerd. Ze willen daarmee voorkomen dat hun pleegzoon de dupe wordt van hun frustraties over instanties.

    www.destentor.nl/jeugdzorg
    Link


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    21-03-2010, 19:20 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    12-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Viermaal meer kinderen slikken Ritalin

    Viermaal meer kinderen slikken Rilatine

         
    woensdag, 10 maart 2010 07:45

    BRUSSEL - In West-Vlaanderen slikt liefst 12 à 13 procent van de jongens tussen 8 en 11 jaar medicijnen tegen ADHD. Dat is een makkelijkere oplossing dan therapie, die soms ook helpt maar duurder is.


    Meer dan 26.000 jongeren krijgen in België pillen tegen ADHD omdat ze hyperactief zijn en/of gedragsstoornissen hebben. In 2004 waren ze nog maar met 6.000, zo meldde Le Soir gisteren op basis van gegevens die de federale minister van Sociale Zaken, Laurette Onkelinx (PS), verstrekte.

    Er zijn grote regionale verschillen: in Vlaanderen is het gebruik bijna viermaal hoger dan in Franstalig België. West-Vlaanderen spant qua voorschrijfgedrag de kroon.

    ADHD-medicijnen die bekendstaan onder de merknamen Rilatine en Concerta, en die eigenlijk amfetamines bevatten, onderdrukken de symptomen en hebben, zeker op kortere termijn, een duidelijk effect. Vermoed wordt dat ze ook als ‘leerpil' gebruikt worden door studenten tijdens hun examens. Maar er zijn ook nevenwerkingen: slapeloosheid, verminderde eetlust, soms zelfs anorexia en mogelijk depressies bij stopzetting.

    In 1998 leverden Belgische apotheken 1 miljoen dagelijkse dosissen van deze medicijnen af, terwijl dit in 2008 al 7 miljoen dagelijkse dosissen betrof: een stijging met 700 procent dus. Dat staat in het verslag van de werkgroep van Leuvense professoren die zich over het toenemende gebruik van psychofarmaca heeft gebogen (DS 9 maart). Het gebruik van Rilatine is tussen 2005 en 2008 toegenomen van 1,7 naar 4,2 miljoen dagelijkse dosissen.

    De Leuvense werkgroep stelt onder meer voor dat voortaan enkel specialisten, zoals kinderpsychiaters en -neurologen, nog diagnoses zouden stellen en voorschriften afleveren. Professor Marina Danckaerts, zelf jeugdpsychiater en gespecialiseerd in ADHD, nuanceert: ‘We willen vooral dat de medicijnen pas gestart worden na een consultatie bij een specialist. Zodra de diagnose gesteld is, kan een huisarts zeker helpen bij de verdere ondersteuning van de behandeling.'

    Danckaerts wijst er ook op dat alle bovenstaande cijfers toch nog altijd maar 1,8 procent van de kinderen en jongeren tussen 6 en 17 jaar betreffen. ‘Terwijl ADHD bij zowat 5 procent van de bevolking voorkomt. Nee, ze moeten niet allemaal medicijnen krijgen. Eén op de drie kan evengoed geholpen worden met gedrags- en psychotherapie. Maar gezien de grote regionale verschillen kunnen we toch enkel maar concluderen dat in sommige regio's te veel kinderen pillen slikken, en in andere te weinig.'

    West-Vlaanderen trekt het gemiddelde fors omhoog: liefst 12 à 13 procent van de jongens tussen 8 en 11 jaar kreeg daar Rilatine of Concerta voorgeschreven. ‘Zelfs als we weten dat jongens veel meer ADHD hebben dan meisjes, blijft dit veel. Ik noem dat zelfs Amerikaanse toestanden, waarbij de grens erg wordt opgeschoven', zegt Danckaerts.

    Ze wijst op nog een ander probleem: ‘Pillen zijn goedkoper dan psychotherapie, die amper wordt terugbetaald. Dus ik begrijp dat artsen en ouders soms makkelijker naar een voorschrift grijpen. Bovendien is het niet simpel om een goede therapeut te vinden. Ten eerste omdat ze niet erkend zijn, maar ook omdat niet iedere therapeut gespecialiseerd is in de specifieke aanpak voor ADHD. Dus als de minister dat terrein zou willen ontwikkelen, zou dat zeer welkom zijn.'

    Daar zou ook de vereniging Zit Stil blij mee zijn, zegt voorzitster Ria Van den Heuvel: ‘Wij hebben onze handen vol met oudertrainingen, die telkens acht sessies inhouden. Dat kost de ouders 150 euro en gezien ze met twee moeten komen, moeten ze er ook een oppas voor nemen. Ondertussen moet het kind zelf vaak ook in begeleiding, en na de oudertraining begint het nog maar: dan moet je de nieuwe aanpak – meer structuur installeren – nog waarmaken in je gezin.'

    Minister Laurette Onkelinx roept morgen artsen en de ziekteverzekering rond de tafel om te bespreken wat er tegen de stijgende consumptie van psychofarmaca in het algemeen, en ADHD-medicijnen in het bijzonder, kan gebeuren.

    bron: standaard.be


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    12-03-2010, 20:48 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    13-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jeugdzorg ligt onder vuur Schriftelijke vragen van Aasted-Madsen (CDA)
    Jeugdzorg ligt onder vuur Schriftelijke vragen van Aasted-Madsen (CDA)

    Jeugdzorg ligt onder vuur. De parlementaire werkgroep is met een onderzoek gestart. Eindelijk komt er aandacht voor alle kinderen, die vaak onterecht uit huis zijn geplaatst. Hierover heeft Ine Aasted-Madsen onderstaande vragen gesteld. Vele ouders wachten in spanning het antwoord van de minister af. Zullen hun kinderen weer naar huis mogen?

    Schriftelijk vragen van het lid Aasted-Madsen – van Stiphout(CDA) aan de minister van Jeugd en Gezin:

    1. Heeft u kennisgenomen van de uitzending “Das je goed recht” van SBS6 op 31 januari 2010?

    2. Naar aanleiding van deze uitzending zijn zo’n 1000 reacties binnengekomen van ouders die aangeven dat ook hun kind(eren) op basis over onjuistheden en onvolledigheden in de rapportage van BJZ en/of de Raad voor de Kinderbescherming uithuis zijn geplaatst. Wie draagt zorg voor waarheidsvinding alvorens vergaande maatregelen als een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden uitgesproken?

    3. In de beantwoording van schriftelijke vragen over een escalatie tussen pleegouders en Bureau Jeugdzorg (2009Z24418) geeft u aan dat u niet ingaat op individuele casuïstiek, datzelfde horen we van de Inspectie Jeugdzorg. Wie houdt zich in Nederland wel bezig met individuele casuïstiek binnen de Jeugdzorg, als men het functioneren van de Jeugdzorg aan de orde wil stellen?

    4. Bij welke onafhankelijke partij kunnen deze ouders terecht om een dossier tegen het licht te laten houden, eventueel aanvullende informatie te laten vergaren en opnieuw te laten beoordelen met een bindend advies?

    5. Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze individuele casuïstiek, waar ouders en kinderen mogelijk op basis van onjuistheden en onvolledigheden van elkaar gescheiden zijn?

    6. Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst zaken als feit in rapportages worden opgenomen, zonder dat daarbij waarheidsvinding heeft plaatsgevonden?

    7. Wilt u deze vragen binnen de gestelde termijn van 3 weken beantwoorden op deze website?
     
    Jeugdzorg ligt onder vuur Schriftelijke vragen van Aasted-Madsen (CDA)

    Jeugdzorg ligt onder vuur. De parlementaire werkgroep is met een onderzoek gestart. Eindelijk komt er aandacht voor alle kinderen, die vaak onterecht uit huis zijn geplaatst. Hierover heeft Ine Aasted-Madsen onderstaande vragen gesteld. Vele ouders wachten in spanning het antwoord van de minister af. Zullen hun kinderen weer naar huis mogen?

    Schriftelijk vragen van het lid Aasted-Madsen – van Stiphout(CDA) aan de minister van Jeugd en Gezin:

    1. Heeft u kennisgenomen van de uitzending “Das je goed recht” van SBS6 op 31 januari 2010?

    2. Naar aanleiding van deze uitzending zijn zo’n 1000 reacties binnengekomen van ouders die aangeven dat ook hun kind(eren) op basis over onjuistheden en onvolledigheden in de rapportage van BJZ en/of de Raad voor de Kinderbescherming uithuis zijn geplaatst. Wie draagt zorg voor waarheidsvinding alvorens vergaande maatregelen als een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden uitgesproken?

    3. In de beantwoording van schriftelijke vragen over een escalatie tussen pleegouders en Bureau Jeugdzorg (2009Z24418) geeft u aan dat u niet ingaat op individuele casuïstiek, datzelfde horen we van de Inspectie Jeugdzorg. Wie houdt zich in Nederland wel bezig met individuele casuïstiek binnen de Jeugdzorg, als men het functioneren van de Jeugdzorg aan de orde wil stellen?

    4. Bij welke onafhankelijke partij kunnen deze ouders terecht om een dossier tegen het licht te laten houden, eventueel aanvullende informatie te laten vergaren en opnieuw te laten beoordelen met een bindend advies?

    5. Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze individuele casuïstiek, waar ouders en kinderen mogelijk op basis van onjuistheden en onvolledigheden van elkaar gescheiden zijn?

    6. Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst zaken als feit in rapportages worden opgenomen, zonder dat daarbij waarheidsvinding heeft plaatsgevonden?

    7. Wilt u deze vragen binnen de gestelde termijn van 3 weken beantwoorden op deze website?
     
    Jeugdzorg ligt onder vuur Schriftelijke vragen van Aasted-Madsen (CDA)

    Jeugdzorg ligt onder vuur. De parlementaire werkgroep is met een onderzoek gestart. Eindelijk komt er aandacht voor alle kinderen, die vaak onterecht uit huis zijn geplaatst. Hierover heeft Ine Aasted-Madsen onderstaande vragen gesteld. Vele ouders wachten in spanning het antwoord van de minister af. Zullen hun kinderen weer naar huis mogen?

    Schriftelijk vragen van het lid Aasted-Madsen – van Stiphout(CDA) aan de minister van Jeugd en Gezin:

    1. Heeft u kennisgenomen van de uitzending “Das je goed recht” van SBS6 op 31 januari 2010?

    2. Naar aanleiding van deze uitzending zijn zo’n 1000 reacties binnengekomen van ouders die aangeven dat ook hun kind(eren) op basis over onjuistheden en onvolledigheden in de rapportage van BJZ en/of de Raad voor de Kinderbescherming uithuis zijn geplaatst. Wie draagt zorg voor waarheidsvinding alvorens vergaande maatregelen als een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden uitgesproken?

    3. In de beantwoording van schriftelijke vragen over een escalatie tussen pleegouders en Bureau Jeugdzorg (2009Z24418) geeft u aan dat u niet ingaat op individuele casuïstiek, datzelfde horen we van de Inspectie Jeugdzorg. Wie houdt zich in Nederland wel bezig met individuele casuïstiek binnen de Jeugdzorg, als men het functioneren van de Jeugdzorg aan de orde wil stellen?

    4. Bij welke onafhankelijke partij kunnen deze ouders terecht om een dossier tegen het licht te laten houden, eventueel aanvullende informatie te laten vergaren en opnieuw te laten beoordelen met een bindend advies?

    5. Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze individuele casuïstiek, waar ouders en kinderen mogelijk op basis van onjuistheden en onvolledigheden van elkaar gescheiden zijn?

    6. Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst zaken als feit in rapportages worden opgenomen, zonder dat daarbij waarheidsvinding heeft plaatsgevonden?

    7. Wilt u deze vragen binnen de gestelde termijn van 3 weken beantwoorden op deze website?
     
    Jeugdzorg ligt onder vuur. De parlementaire werkgroep is met een onderzoek gestart. Eindelijk komt er aandacht voor alle kinderen, die vaak onterecht uit huis zijn geplaatst. Hierover heeft Ine Aasted-Madsen onderstaande vragen gesteld. Vele ouders wachten in spanning het antwoord van de minister af. Zullen hun kinderen weer naar huis mogen?

    Schriftelijk vragen van het lid Aasted-Madsen – van Stiphout(CDA) aan de minister van Jeugd en Gezin:

    1. Heeft u kennisgenomen van de uitzending “Das je goed recht” van SBS6 op 31 januari 2010?

    2. Naar aanleiding van deze uitzending zijn zo’n 1000 reacties binnengekomen van ouders die aangeven dat ook hun kind(eren) op basis over onjuistheden en onvolledigheden in de rapportage van BJZ en/of de Raad voor de Kinderbescherming uithuis zijn geplaatst. Wie draagt zorg voor waarheidsvinding alvorens vergaande maatregelen als een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden uitgesproken?

    3. In de beantwoording van schriftelijke vragen over een escalatie tussen pleegouders en Bureau Jeugdzorg (2009Z24418) geeft u aan dat u niet ingaat op individuele casuïstiek, datzelfde horen we van de Inspectie Jeugdzorg. Wie houdt zich in Nederland wel bezig met individuele casuïstiek binnen de Jeugdzorg, als men het functioneren van de Jeugdzorg aan de orde wil stellen?

    4. Bij welke onafhankelijke partij kunnen deze ouders terecht om een dossier tegen het licht te laten houden, eventueel aanvullende informatie te laten vergaren en opnieuw te laten beoordelen met een bindend advies?

    5. Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze individuele casuïstiek, waar ouders en kinderen mogelijk op basis van onjuistheden en onvolledigheden van elkaar gescheiden zijn?

    6. Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst zaken als feit in rapportages worden opgenomen, zonder dat daarbij waarheidsvinding heeft plaatsgevonden?

    7. Wilt u deze vragen binnen de gestelde termijn van 3 weken beantwoorden op deze website?
    Voor Nederland: zie ook www.hechtingsstoornis.com
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    13-02-2010, 19:11 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    02-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen."Ik kan niet volgen"
    HelpLeerproblemen 
    «Onze Leendert heeft het niet gemakkelijk. Hij moet hard en lang werken om te kunnen wat zijn klasgenoten kunnen.Hij loopt altijd op de tippen van zijn tenen. In de klas is hij meestal als laatste klaar. Soms mag hij wat langer doorwerken van de leerkracht. Maar veel lost dat niet op. 's Avonds doen we niets anders dan samen oefenen. Als ik dan zie welke fouten hij vandaag in de klas maakte, begrijp ik het niet meer.'Ik ben de domste van de klas', zuchtte hij.» (Kurt, vader)

    Naar schatting één kind op vijf heeft leerproblemen op school.

    LEERPROBLEMEN: «Wij zijn niet dom»

    • Wat? Kinderen met leerproblemen hebben het moeilijk met schoolse vaardigheden: lezen, schrijven, rekenen, een vreemde taal leren
    • Waarom? Leerproblemen kunnen het gevolg zijn van:
      • omstandigheden: weinig aandacht thuis, onvoldoende uitleg in de klas, gezinsproblemen
      • een verkeerde werkhouding: kind leert uit het hoofd en heeft geen inzicht, steekt uren in lijntjes en kleuren maar werkt weinig oefeningen af
      • emotionele problemen: faalangst, gebrek aan zelfvertrouwen, demotivatie
      • begaafdheid: het niveau en tempo op school ligt te hoog, het kind zit in de verkeerde school of studierichting
      • leerstoornissen zoals dyslexie (hardnekkige lees- en schrijfproblemen) of dyscalculie (hardnekkige rekenproblemen). Wie leerstoornissen heeft, is niet dom of achterlijk. Hij of zij leert alleen anders.
    • Gevolgen? Kinderen die met leren geen succes ervaren, reageren vaak heel verschillend: ze gaan zich aanstellen, de clown uithangen, verliezen hun zelfvertrouwen («Ik kan niks»), worden opstandig, agressief of trekken zich terug... Leerkrachten en ouders begrijpen hen vlug verkeerd. «Ze kunnen wel maar willen niet», zeggen ze dan.

    U VERMOEDT EEN PROBLEEM? Niemand is schuldig

    • Wat denkt, voelt, doet uw kind?
      • Huiswerk maken en lessen leren worden een hel. Uw kind probeert aan elke taak te ontsnappen en gaat niet graag meer naar school.
      • Het kind voelt zich schuldig omdat het niet meer voldoet aan de verwachtingen van zijn leerkrachten, ouders, grootouders.
      • Het verliest het geloof in zichzelf: «Ik kan niks».
      • Het wordt agressief, gaat zichzelf afsluiten, klaagt van buikpijn, weent voor het minste
    • Wat denkt, voelt, doet u?
      • U probeert te helpen en gaat overbeklemtonen: bent streng, moedigt extra aan, oefent samen, geeft tips.
      • U bent ongerust en angstig voor de toekomst: «Hoe moet dat aflopen?»
      • Misschien raakt u geïrriteerd en boos: op uzelf, uw partner, de andere kinderen, de leerkracht, de hele wereld.
      • U voelt zich schuldig: «Wat heb ik verkeerd gedaan?», «Ik ben niet geduldig genoeg»
      • U vergelijkt met andere kinderen van het gezin of van de klas en geraakt ontgoocheld.
      • Er komen spanningen in het gezin: elke ouder reageert soms anders op het probleem.

    HOE BEKIJKT DE SCHOOL HET PROBLEEM? Al gezien?

    1. Stap naar de school. Soms aarzelen leerkrachten om ouders te contacteren of schamen ouders zich («Het komt wel goed») en gaat kostbare tijd verloren. Soms schatten de school en de ouders het kind heel verschillend in.
    2. Bespreek het probleem:
      • Het probleem is niet ernstig. Wat extra aandacht en hulp op school en een betere aanpak thuis lost al veel op.
      • Het probleem is ernstig en sleept aan. Ga samen met de leerkracht op zoek naar mogelijke oorzaken. Scheelt er wat met de werkhouding van het kind? Zijn er emotionele problemen? Is het niveau van de school of studierichting te hoog? Misschien heeft het kind één of andere leerstoornis (5 à 10% van de schoolbevolking heeft dyslexie, 2 tot 6% heeft hardnekkige rekenproblemen of dyscalculie)?

    Beschuldig niemand: niet de leerkracht, niet het kind, niet uzelf

    U ZOEKT HULP: Niemand kan toveren

    1. Leerkrachten zijn het best geplaatst om over leerproblemen van kinderen te praten. Op school hebben de verschillende leerkrachten van uw kind, de taakleerkracht in de basisschool, de CLB-medewerker, directeur, klasleraar ieder hun eigen deskundigheid, hun eigen inbreng. Ook ouders zijn deskundig. U kent uw kind. Probeer samen te overleggen. Heel wat scholen volgen leerlingen op een systematische wijze op met een leerlingvolgsysteem. Dat betekent dat ze kinderen met leer- of andere problemen vlug signaleren. Wat loopt er fout? En waarom? Ze stellen een diagnose vast en komen in overleg met de ouders en het kind tot een handelingsplan.
    2. Stel samen een handelingsplan op:
      • Wat kan de school doen, wie doet het en wanneer? (Extra oefeningen, hulpmiddeltjes in de klas, hulp van de taakleerkracht, bijles)
      • Wat kunnen de ouders thuis doen? (Wat kan het gezin nog aan?)
      • Welke extra hulp zoeken we buiten de school? (Het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB), logopedist, kinderarts, Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg) Overleg en samenwerking met ouders en school is ook hier nodig.
      • Wanneer zien we elkaar terug? (Hoe loopt het plan, moeten we niet bijsturen?)
    3. Zorg dat het actieplan ook duidelijk is voor uw kind. Laat hem of haar regelmatig mee beslissen. Geef uw kind het gevoel dat de situatie onder controle is.
    4. Hou de communicatie met de school open: blijf praten en blijf luisteren (wat zijn de vorderingen, hoe reageert het kind op de aanpak, hoe voelt het zich erbij, groeit zijn zelfvertrouwen?).
    5. Verwacht geen wonderen van welke behandeling dan ook. Als leerproblemen het gevolg zijn van ernstige leerstoornissen (dyslexie of dyscalculie bijvoorbeeld) kan je dat niet zomaar oplossen. Je kan het kind wel een aantal middelen aanbieden waarmee het zichzelf kan behelpen.
    6. Hou alle verslagen en attesten bij, vraag de school of het CLB een verslag te maken over de eindsituatie. Leg die ook voor als het kind naar een ander jaar of andere school gaat.

    LEERPROBLEMEN BEHEERSEN UW GEZIN: 5 tips

    1. Zorg dat uw extra-hulp niet tot spanningen leidt. Word geen leerkracht, maar blijf op de eerste plaats ouder. Maak het rustig en veilig thuis. Dat komt ten goede aan alle kinderen (met of zonder leerproblemen). Zorg thuis voor evenwicht tussen ontspanning en inspanning.
    2. Leerproblemen mogen het gezin niet overheersen. Maak tijd voor het probleem, maar stel tegelijkertijd grenzen aan je beschikbaarheid.
    3. Praat met de andere gezinsleden over de leerproblemen en de gevolgen. Praat niet altijd óver het kind, maar ook mét uw kind. Geef het vertrouwen. Maak het niet wijs dat een leerprobleem zonder inspanning verdwijnt.
    4.  Zoek steun bij andere ouders van kinderen met leermoeilijkheden.
    5. Stimuleer uw kind in wat het goed kan: turnen, muziek maken, voetballen Leven is meer dan schoolleren alleen.

    Leestips leermoeilijkheden

    Dankzij Villa Kakelbont - Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur vzw - Meistraat 2 - 2000 Antwerpen - tel: 03/202.83.58 - site www.villakakelbont.be

    1. Juut / Karen Hesse, Averbode, 1999
      9+
      Juut is negen en de middelste van een gezin met vijf dochters. Ze heeft het niet gemakkelijk: haar familie heeft het niet breed, en zijzelf is dyslectisch. Toch is ze in haar element als ze bezig is met de dingen die ze kan. Een toegankelijk en prettig verhaal.
    2.  Een prijs voor de hanenpootkampioen / Anne Fine, Fontein, 1997
      10+
      In zijn nieuwe school leert Stijn Joop kennen. Joop heeft het moeilijk met taal en rekenen. Stijn verzint allerlei trucjes om Joop te helpen, maar op sommige vlakken heeft Joop helemaal geen hulp nodig, integendeel… 
    3. Slimoor / Luc van Tolhuyzen, Davidsfonds/Infodok, 1998
      10+
      Felix voelt zich een domoor, vergeleken bij zijn slimme broer Gil. Dat hij dyslectisch is en naar een speciale school moet - die hij al op voorhand verafschuwt - versterkt dat gevoel nog. Maar het loopt anders dan verwacht…
    4.  Joey slikte zijn sleutel in / Jack Gantos, Lannoo, 1999
      13+
      Joey is een hyperactieve jongen, en dat maakt het voor hem bijzonder moeilijk om zich te concentreren. Een sympathiek boek, dat begrip wekt voor wiebelkinderen. Het vervolg, Joey gaat uit de bocht, verschijnt binnenkort.

    Dit is de vijfde bijdrage van De Eerste Lijn. Ongeveer één op vier kinderen heeft leerproblemen, maar eigenlijk zit elk kind wel eens met een probleem. Deze bijdrage kan u misschien helpen. Hou ze bij. Op pagina 7 vindt u een lijstje met interessante lectuur. Meer over leerproblemen kan u vinden op de internetsite van Klasse: www.klasse.be/archieven en in de bibliotheek bij het SISO-nummer 464 (Leerstoornissen). Zin in een boek? Een tip: «Als leren pijn doet» van W. Hellinckx en P. Ghesquière - Garant - 795fr.

    Deze tekst kwam tot stand in samenwerking met leerlingen, ouders, leerkrachten, het CLB en andere specialisten.

    http://www.klasse.be/ouders/help/43


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-12-2009, 19:33 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    20-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2e Themabijeenkomst over: De vroege hechting van baby's

    LANDELIJKE Themabijeenkomst

     

    Woensdag 25 november 2009

     

    In de Martuskerk aan de Copernicusstraat 18 te Amersfoort.

     

     Drs. R. Verdult zal spreken over:

     

    De vroege hechting van baby’s

     

    Drs. R. Verdult is Psycholoog - Psychotherapeut en Babypsychotherapeut

     

    Inleiding

     

    In de klassieke hechtingstheorie wordt het begin van hechting gesitueerd in het vierde kwartaal van het eerste levensjaar. Er zijn echter steeds meer wetenschappelijke en klinische bevindingen die aantonen dat hechting veel vroeger begint, en wel vóór en tijdens de geboorte. Blauwdrukken voor latere hechtingspatronen worden tijdens het prenatale leven reeds gevormd. Het hechtingsgedrag dat zichtbaar wordt vanaf de bekende eenkennigheidsfase  heeft daarom een intense  voorgeschiedenis.  Onmiddellijk na de geboorte vertoont een baby  hechtingsgedrag;  hij verlangt naar het herstel van lichamelijk affectief contact  en hij is in staat signalen te geven om dit te bewerkstelligen.  De basis voor dit vroege hechtingsgedrag wordt gelegd in de prenatale relatie tot het lichaam en de psyche van de vrouw die hem  negen maanden gedragen heeft en met wie hij negen maanden in symbiose heeft samengeleefd . Het hechtingspatroon van de baby is herkenbaar aan zijn signalen, zoals hyper- of hypo arousal. Deze ‘arousal’-patronen, die samenhangen met de klassieke hechtingspatronen, kunnen in verband gebracht worden met de reacties van de baby op prenatale stress.

     

    In zijn praktijk van babypsychotherapie werkt Drs. R. Verdult met baby’s waarbij deze vroege hechting verstoord is geraakt tijdens de zwangerschap of tijdens de geboorte. Het is een vorm van lichaamsgerichte psychotherapie waarin de baby de kans krijgt om zijn ‘verhaal’ te vertellen. Zijn lichaam is een groot expressief instrument waarmee hij uitdrukking kan geven aan zijn emotionele belastingen. De behandeling bestaat uit het herbeleven van de zwangerschap en van de geboorte.

     

    In deze voordracht komen aan bod: de geschiedenis van vroege hechting, de hechtingssignalen van baby’s, verstoringen van hechting tijdens de zwangerschap door prenatale stress en tijdens de geboorte door medische interventies, babypsychotherapie als vorm van traumatherapie.

     

    Drs. R. Verdult  (°1953) studeerde ontwikkelingspsychologie aan de universiteit van Groningen. Hij volgde een opleiding cliëntgerichte psychotherapie. In begin negentiger jaren raakte hij geïnteresseerd in prenatale psychologie en met name de vroege hechtingsrelaties van foetussen en baby’s. In Zwitserland  volgde hij  een opleiding tot prenatale psychotherapeut voor volwassenen en baby’s bij William Emerson en Karlton Terry. Hij werkt samen met zijn partner Gaby Stroecken in zijn eigen psychotherapiepraktijk met volwassenen en baby’s van 1- 18 maanden. Hij is lid van de adviesraad van de ISPPM (International Society of Prenatal en perinatal Psychology and Medicine).

     

    PROGRAMMA

     

    18.30-19.15 uur           Ontvangst met koffie/thee

     

    19.15 uur                    Welkomstwoord

    door de heer G. van der Weide, voorzitter van De Knoop

     

    19.30 uur                      Inleiding door Drs. R. Verdult  

    ‘De vroege hechting van baby’s’

     

    20.30 uur                      Pauze

    Gelegenheid tot het opstellen van vragen en bezoek aan de informatiestand van ‘De Knoop’

     

    21.00 uur                      Beantwoorden van de vragen en mondelinge gedachtenwisseling

     

    ca. 22.00 uur                 Afsluiting

    door de heer G. van der Weide.

     

     

    Aanmelden

     

    U kunt zich tot vrijdag 20 november 2009 aanmelden door middel van het (bijgevoegde) inschrijfformulier.

     

    De toewijzing van aanmeldingen vindt plaats op volgorde van binnenkomst. Na ontvangst van zowel de betaling als het inschrijfformulier voor vrijdag 20 november 2009 ontvangt u uiterlijk maandag 23 november 2009 per email een bevestiging van inschrijving en tevens uw toegangskaart(en).

     

    Toegangsprijs

     

    De entree bedraagt € 12,50, inclusief koffie of thee.   

    Voor de leden van De Knoop is de toegang gratis.

     

    Locatieadres

     

    De landelijke thema-avond wordt gehouden in de: Martuskerk aan de Copernicusstraat 18 te Amersfoort. 

     

    Informatiestand

     

    De informatiestand van De Knoop waar brochures, lezingen en boeken te koop zijn tijdens de bijeenkomst.

     

    Routebeschrijving en parkeren

     

    Voor een route beschrijving kunt u ook terecht op: http://www.routenet.nl/

    Op de Leusderweg kunt u vrij parkeren bij de winkels. Ook is er parkeerruimte op het Juliana van Stolbergterrein,

     

    Openbaar vervoer

     

    Voor informatie over vertrek en aankomsttijden van het openbaar vervoer kunt u terecht op: http://www.9292ov.nl

     

    Wij hopen u op 25 november 2009 te mogen begroeten.

     

    Houdt U er wel rekening mee dat wij stipt op tijd beginnen.

     

    Wilt u zo vriendelijk zijn deze uitnodiging en het inschrijfformulier te verspreiden binnen uw organisatie.

     

    De uitnodiging en het inschrijfformulier kunt u ook vinden op de website: http://www.deknoop.org


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-10-2009, 15:25 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    30-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Campus voor probleemjeugd in Amsterdam-West

    2009
    Jeugdzorginstellingen Spirit en Altra en de Esprit Scholengemeenschap maken plannen voor een campus voor probleemjongeren in Amsterdam-West. De campus moet vijftig ontspoorde jongeren van 12 tot 15 jaar twaalf uur per dag onderwijs, zorg en vrijetijdsbesteding bieden. De doelgroep bestaat uit jongens en meisjes die veel spijbelen, leerachterstanden hebben en soms ook crimineel zijn. Ze kunnen zowel door de rechter naar de campus worden gestuurd als vrijwillig deelnemen voor een periode van een half tot maximaal drie jaar.
    De eerste drie maanden zijn de jongeren twaalf uur per dag op de campus, later kunnen ze wel buiten de deur op school gaan. Het project kost 45 duizend euro per jongere. Het project is alleen haalbaar als het rijk mee betaalt. Minister André Rouvoet voor Jeugd en Gezin beslist daar waarschijnlijk volgende maand over.
    Bron: Het Parool, 18 april 2009


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    30-04-2009, 21:26 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    20-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Centra voor kinderen met leer-, taal- en gedragsstoornissen: meer wetenschappelijke studies nodig

    Revalidatiecentra en kinderen met taal-, spraak- en gedragsstoornissen

    Centra voor kinderen met leer-, taal- en gedragsstoornissen: meer wetenschappelijke studies nodig

    Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) onderzocht enkele belangrijke aspecten van de werking van de NOK/PSY revalidatiecentra. De studie werd uitgevoerd in samenwerking met de universiteiten van Gent en Antwerpen en de Federatie van Centra voor Ambulante Revalidatie, die de voornaamste gegevens aanreikten. De NOK/PSY centra staan in voor de ambulante diagnose en behandeling van kinderen met oa. mentale handicaps, spraak- en taalstoornissen, aandachts- en concentratiestoornissen (AD(H)D) en autismespectrum- en leerstoornissen (bvb dyslexie). Er bestaat momenteel onvoldoende wetenschappelijk bewijs voor de werkzaamheid van de beschikbare behandelingen, noch over de setting waarin deze het best worden gegeven (bv. multidisciplinair zoals in de centra of monodiscplinair zoals door bepaalde therapeuten). Er zijn ook te weinig gegevens over de behaalde behandelingsresultaten beschikbaar.

    Lees verder in het persbericht van 7 januari 2009 of in het volledige rapport via de website van het KCE.

    http://www.vwvj.be/index.php?page=135&PHPSESSID=015a63865f350b7b45918c3549ec24ed


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (4 Stemmen)
    20-01-2009, 15:33 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    11-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kinderen met autisme of gedragsproblemen

    Isselborgh wil havo en vwo

    Bron: De Gelderlander

    donderdag 08 januari 2009 | 22:29 | Laatst bijgewerkt op: donderdag 08 januari 2009 | 22:33

    DOETINCHEM - Kinderen met autisme of gedragsproblemen kunnen vanaf komend schooljaar in Doetinchem havo- of vwo-onderwijs volgen.

    Op dit moment wordt op de Isselborgh in Doetinchem al vmbo gegeven. In heel Nederland zijn maar enkele scholen binnen het speciaal onderwijs die havo of vwo aanbieden. "Het is voor ons heel lastig om aan geschikte vakdocenten te komen", vertelt Isselborgh-directeur Frank de Vries. "We zijn als school gespecialiseerd in het geven van lessen aan onze kinderen. Maar als het echt de diepte in gaat, wordt het lastiger. Die kennis hebben we gewoon niet." De Isselborgh wil daarom alleen de eerste twee jaar havo en vwo aanbieden. Daarna moeten de leerlingen bij reguliere middelbare scholen instromen. "We kunnen de leerlingen hier voorbereiden op de toekomstige situatie in de grote, relatief onrustige scholen."

    http://www.gelderlander.nl/voorpagina/achterhoek/4314831/Isselborgh-wil-havo-en-vwo.ece

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    11-01-2009, 23:27 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    22-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MCDD

    Meervoudige Complexe Ontwikkelingsstoornissen MCDD
    Bron: Vereniging Balans

    McDD wordt beschouwd als variant van PDD-NOS. Maar omdat bij McDD andere problemen op de voorgrond staan, besteden wij apart aandacht aan deze ontwikkelingsstoornis. MCDD is de afkorting van de Engelse term Multiple Complex Developmental Disorder. In het Nederlands: Meervoudige complexe ontwikkelingsstoornissen. Deze stoornis wordt beschouwd als een variant van bepaalde autistische stoornissen. MCDD is nog niet officieel opgenomen in het algemeen gebruikte psychiatrisch handboek (de DSM), maar wordt als beschrijving van bepaalde psychiatrische problemen van kinderen al wel regelmatig door kinder- en jeugdpsychiaters gebruikt. Regulatieproblemen Hoewel MCDD wordt beschouwd als een variant van het autisme of PDD-NOS, staan bij kinderen met MCDD niet de contactproblemen op de voorgrond maar de problemen bij het reguleren van emoties en gedachten. Een beetje angst ontaardt bij hen meteen in paniek, een beetje boosheid wordt razernij. Hun veel te sterke fantasie zorgt ervoor dat hun gedachten met hen op de loop kunnen gaan, waardoor fantasie en werkelijkheid niet meer uit elkaar worden gehouden. Soms vertellen ze over 'stemmetjes' of 'mannetjes' in hun hoofd die hen regeren zonder dat ze zich daartegen kunnen verzetten. Het regulatiemechanisme, de innerlijke thermostaat die emoties en gedachten in evenwicht houdt, werkt bij hen kennelijk minder goed.

    Zicht op sociale verhoudingen
    Kinderen met MCDD nemen wel initiatieven tot contact met anderen, maar missen vaak het vermogen sociale verhoudingen goed te doorzien. In de geborgenheid en veiligheid van een één-op-één-relatie met een volwassene kunnen ze vaak redelijk functioneren. Het gaat mis zo gauw de situatie complexer of minder overzichtelijk wordt.Op het schoolplein, in de winkel, op het verjaardagspartijtje, op het familiefeest ontsporen deze kinderen heel snel en reageren dan met angst of woede. Er is nog weinig specifiek onderzoek gedaan naar de oorzaken van MCDD. Aangenomen wordt dat het te maken heeft met een stoornis in de informatieverwerking in de hersenen in combinatie met reacties op prikkels uit de omgeving. Niet onmogelijk is dat er net als bij autisme sprake is van een erfelijke component.

    Gevolgen voor het kind
    Een kind met MCDD heeft er extreem veel moeite mee om de wereld als een veilige plaats te ervaren. Alles is erop gericht om de angst te beteugelen. De ontwikkeling op diverse leefgebieden kan hier ernstig onder lijden.

    Gevolgen voor het gezin
    Omdat het gedrag van kinderen met MCDD in één-op-één relaties niet zo snel ontspoort, worden de problemen van ouders niet altijd even serieus genomen. Het beschermen van hun kind tegen te veel binnenkomende prikkels kan worden opgevat als overbezorgdheid. Daarnaast bestaat het gevaar dat alle energie binnen het gezin erop gericht is om woedebuien van het kind te voorkomen, zodat belangen van andere gezinsleden daaraan te veel ondergeschikt worden.
    De symptomen van McDD zijn te verdelen in drie groepen.

    Stoornissen in de regulatie van affecten (angst en agressie: angst schiet door in paniek, boosheid in woede)
    • intense angst of gespannenheid
    • vreesachtigheid of fobie (ziekelijke vrees), meestal voor ongebruikelijke situaties of voorwerpen
    • paniekaanvallen of 'overspoeld worden door primitieve angsten'
    • momenten of periodes van gedragsmatige terugval met driftbuien of primitieve woedeaanvallen
    • uitgesproken emotionele en stemmingsschommelingen zonder duidelijk aanwijsbare aanleiding
    • frequente oninvoelbare, bizarre angstreacties
    Stoornissen in de gevoeligheid voor sociale signalen en stoornissen in het sociale gedrag in relatie tot leeftijdgenoten en volwassenen
    • sociale desinteresse, vermijding van sociale contacten of grenzeloze contactname, ondanks aanwezige sociale vaardigheden 
    • ontbreken van bestendige relaties met leeftijdgenoten 
    • aanklampende 'haat-liefderelaties', met name met volwassenen (in het bijzonder ouders/primaire verzorgers) 
    • diep gebrek aan empathie en het vermogen om zich te verplaatsen in de gedachten en gevoelens van anderen
    Stoornissen van het denken (onnavolgbaar van de hak op de tak springen, bizarre fantasieën, geheel opgaan in fantasieën, moeite hebben met het onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid)
    • onlogische gedachtengang of plotselinge onnavolgbare gedachtesprongen (magisch denken, neologismen, bizarre gedachten) 
    • verwarring tussen fantasie en realiteit 
    • gemakkelijk verward raken (moeite met het begrijpen van wat er om hen heen gebeurt) 
    • overwaardige gedachten (grootheidsideeën, verhoogde achterdocht, overgeïnvolveerd raken in fantasiefiguren, imaginaire vrienden)

    Er is helaas geen therapie die de stoornis opheft. Wel kan een speciale opvoeding met veel consequente en wijze leiding de problemen meestal binnen de perken houden. Dit vraagt echter een constante aandacht van de omgeving, waardoor het opvoeden van deze kinderen een uitputtende bezigheid is. Ouders van kinderen met McDD moeten altijd proberen hun eigen emoties niet te tonen, vooruit te denken over gebeurtenissen en bedacht te zijn op ongeremde reacties. Zij moeten zichzelf een manier van opvoeden aanleren waarin verduidelijking en begrenzing een tweede natuur wordt. Het regulatiemechanisme dat zorgt voor evenwicht in emoties en gedachten moet bij kinderen met McDD als het ware van buitenaf worden aangedragen. Medicatie kan soms nodig zijn om de angsten binnen de perken te houden.

    Hulp en begeleiding
    De opvoeding van kinderen met MCDD kan voor ouders uitputtend zijn. Ouders hebben bij de omgang met de ernstige problemen van hun kind dringend behoefte aan deskundige begeleiding van een kinder- en jeugdpsychiater, vaak in samenwerking met een gezinsbegeleider. Behandeling is gericht op het geven van structuur, het voorkómen en dempen van de angsten en het bevorderen van de gezonde ontwikkeling. Bij jongeren met  McDD is de puberteit een spannende fase, omdat met name in die periode het gevaar voor een psychotische ontwikkeling niet denkbeeldig is. In de volwassenheid luwen de heftige emotionele uitschieters bij het merendeel van deze kinderen, maar zij blijven veelal afwijkend in het sociale contact en dikwijls ook in het denken. In veel gevallen zullen zij aangewezen blijven op hulp en begeleiding, met name bij wonen en werken.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (10 Stemmen)
    22-12-2008, 23:17 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PDD-NOS

    Wat is pdd-nos?

    PDD-NOS,de afkorting betekent: Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified.
    Dit is een ontwikkelingsstoornis, waarbij het grootste probleem is dat de kinderen, zich niet in kunnen leven in een ander persoon. Ze zijn erg op zichzelf gericht, en hebben vaak meerdere achterstanden op emotioneel, sociaal en motorische gebieden.
    Pdd-nos dient gebruikt te worden als er een beperking is in de ontwikkeling van sociale vaardigheden of in de verbale en nonverbale communicatievaardigheden, indien er sprake is van stereotiep gedrag, terwijl niet voldaan wordt aan de criteria voor een specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis.
    Met andere woorden indien men vaststelt dat er kenmerken van autistisch gedrag aanwezig zijn maar deze niet specifiek genoeg zijn om de diagnose autisme of asperger te stellen.

    De psychologische term PDD-NOS is de afkorting van Pervasive Developmental Disorder - Not Otherwise Specified. In het Nederlands wordt dat ongeveer vertaald als: een in alles (alle gebieden van de hersenen en daardoor dus het gedrag) doordringende Ontwikkelingsstoornis, die niet op een andere manier (psychologisch) te benoemen is.

    Het is een zogenaamde 'ondergrens' conditie, waarin sommige, maar niet alle kenmerken en symptomen van autisme of een andere duidelijk omschreven ontwikkelingsstoornis (zoals Rett's stoornis, Asperger's stoornis of Childhood disintegrative disorder) zijn geïdentificeerd of behaald. De symptomen zijn dus niet ernstig genoeg om de (onderste) grens van de criteria van autisme te kunnen behalen. Daardoor kan de diagnose van autisme niet worden gesteld, maar de patiënt kan niet als 'normaal' worden geclassificeerd. Aan deze patiënten wordt vervolgens de 'ondergrens' diagnose PDD-NOS gesteld.

    PDD-NOS wordt vaak niet correct benoemd als kortweg PDD. De term PDD benoemt de familie van condities waartoe autisme en PDD-NOS allebei behoren. PDD zelf is nooit een diagnose, terwijl PDD-NOS dat wel is.

    De term Pervasive Developmental Disorder - Not Otherwise Specified (PDD-NOS), wordt soms ook nog wel eens (verouderd) aangeduid als 'atypische persoonlijkheidsstoornis', 'atypische PDD' of 'atypisch autisme'.

    PDD-NOS is opgenomen in het Amerikaanse psychologische handboek, de DSM-IV-TR, om gevallen te omvatten waarbij er een aantoonbare tekortkoming is in sociale interactie, communicatie en/of stereotype gedragpatronen of interesses, maar wanneer de volledige kenmerken voor autisme of een andere duidelijk benoemde PDD niet zijn gehaald. Het dient benadrukt te worden dat deze 'ondergrens' conditie daardoor impliciet wel benoemd is, terwijl er toch geen specifieke richtlijnen voor het stellen van een diagnose PDD-NOS bestaan. Terwijl tekortkomingen in relaties met leeftijds-genootjes en ongewone gevoeligheden kenmerkend zijn, vertonen de sociale vaardigheden minder gebreken dan bij autisme het geval is. Het gebrek aan definities voor deze relatief heterogene groep van kinderen levert problemen op voor het wetenschappelijk onderzoek naar deze condities.

    Het beperkt beschikbare bewijs lijkt er op te wijzen dat kinderen met PDD-NOS pas later onder professionele aandacht komen dan het geval is met kinderen met autisme, en dat intellectuele tekortkomingen minder gebruikelijk zijn. Het kind is dus 'normaler' dan een kind met autisme en valt daardoor minder op.

    Symptomen/signalen/kenmerken

    Deze kinderen hebben tekortkomingen in hun sociale vaardigheden.Ze kunnen moeilijk overweg met leeftijdgenootjes. verder vertonen ze vaak ook tekortkomingen in communicatie. Ze weten soms zelf niet wat ze zeggen, ze kunnen soms hele moeilijke woorden gebruiken, die niet bij de leeftijd passen en klinken als "kleine volwassenen" heel vaak hebben ze ook een heel monotoon stemgebruik.
    Veel voorkomende stereotype gedragingen/fixaties zijn: steeds dezelfde handelingen doen, geinteresseerd in een bepaald onderwerp en dan daar alleen maar over kunnen praten.
    En tenslotte zie je veelal een afwijkend beeld van fantasie en werkelijkheid.Alle dingen lopen vaak door elkaar heen, ze kunnen een sprookje of verhaaltje letterlijk nemen en geloven dat het ook echt gebeurd is.
    Er zijn hele grote verschillen in gedrag:
    Afzijdig en in zichzelf gekeerd. Laat wel contact toe maar zoekt het niet uit zichzelf. Overdreven beleefd en de bewegingen zijn houterig en stijf.

    Echter is het per kind verschillend hoe de ontwikkeling verloopt. Sommige kinderen hebben een normale intelligentie, anderen kunnen daarin ook nog achter zijn. Het hangt ook af van het karakter van het kind.
    Kinderen met autisme of PDD-NOS variëren heel erg in hun vaardigheden, intelligentie en gedrag. Sommige kinderen spreken niet, anderen hebben slechts een beperkte spraak, die vaak zich herhalende zinsdelen, gesprekken of gespreksonderwerpen inhouden (echolalie). Kinderen met een wat betere taalvaardigheid hebben toch vaak de neiging om maar over een kleine reeks onderwerpen te praten en hebben problemen met abstracte concepten. Zich herhalende speelvaardigheden, een beperkte hoeveelheid interesses, terwijl beperkte sociale vaardigheden ook vaak ook waar te nemen zijn. Ongewone reacties op zintuiglijke informatie (bijv: harde geluiden, licht, bepaalde texturen of kleuren van voedsel of kledingstukken) zijn ook regelmatig aanwezig.

    Tekortkomingen in sociaal gedrag

    Sommige heel jonge kinderen met PDD-NOS hebben de neiging om oogcontact te vermijden en maar weinig interesse te vertonen in de menselijke stem. Ze zullen gewoonlijk niet hun armen heffen om opgepakt te worden, zoals kinderen dat normaal gesproken wel doen. Het lijkt wel of genegenheid hen maar weinig uitmaakt en ze vertonen tevens zelden duidelijke gelaatsuitdrukkingen. Als gevolg hiervan gaan ouders vaak denken dat hun kind misschien slechthorend of slechtziend is. In kinderen met minder ernstige tekortkomingen is het gebrek aan sociale terugkoppeling minder duidelijk zodat het pas aan het licht zal komen als het kind een jaar of twee, drie is.

    Jonge kinderen met PDD-NOS zullen een tekort aan oogcontact blijven vertonen, maar ze kunnen kietelen leuk vinden of ze kunnen passief fysiek contact accepteren. Ze zullen geen typisch aanhankelijk of aanhalig gedrag ontwikkelen en het kan lijken dat er een gebrek bestaat om zich emotioneel te binden. Ze zullen hun ouders gewoonlijk niet door het huis volgen. De meeste van die kinderen vertonen gewoonlijk niet de normale angst voor verlating of voor vreemden. De kinderen kunnen een vreemde bijna net zo vrij en ongedwongen benaderen als ze dat bij hun ouders doen (hiervoor gebruikt men soms de Engelse term Active but Odd). Veel van deze kinderen vertonen een gebrek aan interesse voor het zijn bij of spelen met andere kinderen. Ze kunnen zelfs andere kinderen actief vermijden.

    Later in hun jeugd zullen zulke kinderen een grotere bewustheid van of gehechtheid krijgen aan hun ouders en andere bekende volwassenen. Toch zullen sociale problemen blijven voortduren. Ze zullen nog steeds moeilijkheden houden met deelname in groepsspelletjes en met het vormen van diepe, gelijkwaardige relaties. Sommige kinderen met minder ernstige vormen van PDD-NOS kunnen wel degelijk betrokken raken bij spelletjes met en van andere kinderen.

    Als deze kinderen ouder worden, kunnen ze zich aanhankelijker en vriendelijker gaan gedragen met hun ouders en broertjes en zusjes. Ze zullen echter nog steeds problemen houden met het begrijpen van de complexiteit van sociale relaties. Sommige individuen met minder ernstige tekortkomingen kunnen een hang naar (een oppervlakkige) vriendschappen vertonen. Maar het duidelijke gebrek aan reacties op de interesses en emoties van vriendjes en andere mensen, en tevens het onvermogen om humor te begrijpen, zal vaak tot resultaat hebben dat deze kinderen dingen zeggen of doen die de ontwikkeling van vriendschappen vertraagt.

    Beperkingen in non-verbale communicatie

    Als ze nog jong zijn kunnen kinderen met PDD-NOS het concrete gebaar ontwikkelen waarbij ze ouders bij de hand pakken en hen zo het object aanwijzen dat door hen gewenst is. Ze doen dit vaak zonder de normale daarbij behorende gelaatsuitdrukking. Kinderen met PDD-NOS doen gewoonlijk niet mee aan spelletjes die imitatie inhouden. Ze zullen minder dan normale kinderen het gedrag van ouders nadoen en komt het proces van wederkerigheid (belangrijk voor de opvoeding) moeilijker tot stand.

    In hun midden of late kindertijd zullen zulke kinderen weinig gebaren gebruiken, zelfs wanneer ze de gebaren van anderen wel redelijk begrijpen. Sommige kinderen kunnen wel imitatiespelletjes ontwikkelen, maar deze neigen dan tot, soms eindeloze, herhaling.

    In het algemeen kunnen kinderen met PDD-NOS blijdschap, angst of boosheid vertonen. Maar ze vertonen dan vaak alleen de extreme vorm van die emoties. En ze zullen bovendien ook niet vaak de gelaatsuitdrukkingen gebruiken die normaal bij subtiele vormen van emotie passen.

    Beperkingen in het begrijpen van spraak

    Het begrip van spraak bij kinderen met PDD-NOS is in verschillende mate beperkt. Dit hangt af waar het kind zich precies op de brede schaal van PDD-NOS bevindt. Zij die naast de PDD-NOS ook nog eens geestelijk achterlopen, kunnen mogelijk nimmer meer dan een beperkt begrip van spraak ontwikkelen. Kinderen met minder ernstige beperkingen kunnen eenvoudige instructies opvolgen indien deze gegeven worden in een directe context of worden gegeven worden met ondersteuning van gebaren (bijv: zeg tegen het kind dat hij het glas op tafel moet zetten, terwijl vervolgens naar de tafel wordt gewezen). Indien de beperking milder is kan het zijn dat slechts het begrip van subtiele of abstracte betekenissen is aangetast. Humor, sarcasme en zegswijzen (bijv: het regent pijpenstelen) kunnen al zeer verwarrend zijn voor kinderen met zelfs de lichtste vormen van PDD-NOS.

    Beperkingen in de ontwikkeling van spraak

    Veel kinderen met PDD-NOS brabbelen niet of zullen in hun eerste levensjaar beginnen met brabbelen, maar daarna stoppen. Wanneer het kind wel spraak ontwikkelt, zal deze vaak abnormaliteiten vertonen. Echolalie (schijnbaar nutteloos herhalen van woorden en zinsdelen) kan de enige vorm van spraak zijn die deze kinderen zich eigen maken. Alhoewel echolalische spraak zeer duidelijk kan worden uitgesproken, kan het kind zelf slechts een zeer beperkt idee hebben van de betekenis. In het verleden werd wel gedacht dat echolalie geen echte functie had. Recente studies hebben echter aangetoond dat echolalie wel degelijk verschillende functies kan hebben, zoals zelfstimulatie (wanneer het kind steeds maar weer dezelfde woorden of zinsdelen uitspreekt zonder enig communicatief doel - alleen maar omdat het goed voelt); als een stap tussen het verbaal en non-verbaal zijn van een kind; of zelfs als een (niet begrepen) manier om te communiceren (Prizant & Rydell, 1993).
    Andere kinderen ontwikkelen wel het juiste gebruik van zinsdelen. Dit gaat echter vaak gepaard met het verwisselen van het onderwerp in de vroegste stadia van de ontwikkeling van de spraak (bijv: als het kind gevraagd wordt 'Hoe gaat het met je?', dan zal hij of zij antwoorden 'Het gaat goed met je'.).

    De daadwerkelijke productie van spraak kan beperkt zijn. De spraak van het kind kan op die van een robot lijken, gekarakteriseerd door een monotone, uitdrukkingsloze uitspraak met weinig variatie in toonhoogte, verandering van klemtoon of emotionele expressie.

    Problemen met de uitspraak zijn vrij normaal bij jonge kinderen met PDD-NOS, maar dit deze nemen vaak wel af als het kind ouder wordt. Er kan een zeer groot contrast zijn tussen duidelijk uitgesproken echolalische spraak en slecht uitgesproken spontane spraak. Sommige kinderen hebben een zangerige of zingende spraak met vreemde lange klanken, letters of woorden. Uitspraken kunnen in een vragende vorm gesteld worden. Vreemde ademhalingsritmes kunnen bij sommige kinderen staccatospraak tot gevolg hebben.

    Abnormale grammatica is ook vaak aanwezig in de spontane spraak bij kinderen met PDD-NOS. Als gevolg daarvan kunnen onderstaande afwijkingen optreden:
    · Zinnen kunnen telegrafisch (kort en monotoon) en verstoord zijn;
    · Woorden die gelijk klinken of vrijwel gelijke betekenis hebben kunnen door elkaar gehaald worden;
    · Sommige objecten kunnen naar hun gebruik benoemd worden;
    · Nieuwe woorden kunnen worden verzonnen;
    · Voorzetsels, naamvallen en onderwerpen kunnen uit zinnen worden weggelaten of verkeerd worden gebruikt.

    Als kinderen met PDD-NOS toch een functionele spraak ontwikkelen, dan kunnen ze het soms niet op een normale wijze gebruiken. Zulke kinderen hebben dan de neiging om vast te houden aan zich herhalende zinsdelen. Hun spraak zal in het algemeen gen of nauwelijks verbeelding, abstractie of subtiele emotie overbrengen. Ze hebben gewoonlijk problemen om over iets anders te praten dan datgene wat binnen de directe context ligt. Ze kunnen buitenproportioneel praten over het onderwerp dat hen speciaal interesseert en kunnen steeds maar weer op datzelfde onderwerp terugkomen of over hetzelfde stukje informatie praten wanneer het onderwerp weer ter sprake komt. De betere individuen kunnen stukjes informatie over wat hen interesseert uitwisselen met een gesprekspartner, maar wanneer het gespreksonderwerp verschuift, zullen ze zich verloren voelen en zich gaan terugtrekken aan sociaal contact. Gewoon 'koetjes-en-kalfjes-gepraat' mist. Daarom geven zij vaak de indruk om 'tegen' iemand te praten in plaats van 'met' iemand. Zij zijn gewoonlijk de buitenbeentjes in een groep.

    Problemen met de communicatie

    Kinderen met PDD-NOS hebben vrijwel allemaal problemen met communicatie. Dit heeft zijn invloed op zowel de receptieve (ontvangende) als de expressieve (uitende) functies van communicatie. De problemen met communiceren uiten zich in het verwerken van de auditieve zintuiglijke informatie (het op de juiste wijze samenvoegen van informatie vanuit verschillende zintuigen), het begrijpen van sociale interacties en cognitieve onbuigzaamheid. Veel individuen hebben bovendien problemen met het zich herinneren van geluiden en de daarbij behorende woorden. Als gevolg daarvan hebben zij een beperkte woordenschat en hebben problemen om taal te gebruiken in verschillende sociale situaties.

    Ongewone gedragspatronen

    De ongewone reacties op hun omgeving van kinderen met PDD-NOS kunnen verschillende voor iedere ouder herkenbare vormen aannemen. Hieronder worden de zaken verder uitgediept.

    1. Verzet tegen verandering
    Veel kinderen raken overstuur wanneer er een verandering optreedt in hun vertrouwde omgeving. Zelfs bij een kleine verandering in hun normale routine kunnen ze behoorlijk overstuur raken. Sommige kinderen zetten bijvoorbeeld auto-tjes of andere objecten op een rijtje en raken al erg van streek wanneer dat rijtje wordt verstoord. Pogingen om hen andere activiteiten aan te leren kunnen actief worden tegengewerkt.
    2. Ritualistisch of compulsief gedrag
    Ritualistisch of compulsief gedrag behelst veelal strakke routines (bijv: het beslist willen eten van bepaald voedsel of het dragen van speciale kleding) of zich steeds herhalende acties, zoals handzwaaien of vingermaniertjes (bijv: draaiende of zwiepende bewegingen van handen en vingers in de buurt van het gezicht). Sommige van die kinderen ontwikkelen schijnbaar nutteloze bezigheden en kunnen onnoemelijk veel tijd besteden aan het uit het hoofd leren van weers- of verkeersinformatie, hoofdsteden of de geboortedata van alle familieleden.
    3. Abnormale gehechtheid en abnormaal gedrag
    Sommige kinderen ontwikkelen een intense gehechtheid aan vreemde objecten, zoals lege batterijen, putdeksels of filmrolletjeshouders. Andere kinderen kunnen geobsedeerd zijn door bepaalde aspecten van hun geliefde objecten, zoals textuur, smaak, reuk, kleur of vorm.
    4. Ongewone reacties op zintuiglijke prikkelingen
    Veel kinderen met PDD-NOS lijken teveel of juist te weinig te reageren op de prikkelingen van hun zintuigen. Het lijkt soms dat ze slechthorend of slechtziend zijn. Hierdoor worden deze kinderen onterecht doorverwezen voor het ondergaan van gehoortesten of ogentesten. Sommige kinderen met PDD-NOS vermijden goedmoedig vriendelijk fysiek contact, maar zullen met veel plezier deelnemen aan woeste stoeipartijen. Sommige van die kinderen trekken hun voorliefde voor een bepaald voedingsmiddel tot in het extreme door, waarbij het geliefde voedsel overmatig wordt gegeten. Sommige kinderen beperken hun dieet tot een kleine selectie voedingsmiddelen, terwijl anderen zulke innemers zijn dan ze niet eens weten wanneer ze voldaan zijn.

    Andere lichamelijke gebreken

    De typische motorische ijkpunten (bijv: gooien, vangen, schoppen) kunnen vertraagd zijn, maar zullen in de meeste gevallen binnen de normale grenzen vallen. Jongere kinderen met PDD-NOS hebben gewoonlijk problemen met handigheidjes die imitatie inhouden, zoals het klappen in de handen. Veel van deze kinderen zijn overactief, maar dit lijkt in de meeste gevallen minder te worden in en na de puberteit. Kinderen met PDD-NOS kunnen lichamelijke gedragingen vertonen als grimassen, handzwaaien, handdraaien, teenlopen, vooroverlopen, springen, sprinten, rennen, body-rocking, heen-en-weer zwaaien, hoofdrollen of hoofdslaan. In sommige gevallen vertoont het kind dit gedrag slechts af en toe, in andere gevallen wordt het gedrag steeds vertoond. Het hoofdslaan zorgt er voor dat vaak verhoogde concentraties aan lichaamseigen morfines worden aangetroffen. Deze endorfines onderdrukken pijn en werken verslavend. Het kind met PDD-NOS zorgt er op deze wijze voor dat het zich 'lekker' voelt.

    Intelligentie en cognitieve gebreken

    Gewoonlijk scoren kinderen met PDD-NOS goed in testen die manipulatieve of visuele vaardigheden of het korte termijngeheugen vereisen, terwijl ze het vaak een stuk minder doen bij opdrachten die symbolische of abstracte gedachten of stapsgewijze logica vereisen. Het proces van leren en denken vertoont dus de verwachte tekortkomingen, voornamelijk in het aandachtsveld van imitatie, begrip van gesproken woorden en gebaren, flexibiliteit, ontdekken, leren en toepassen van regels, en het gebruiken van aangeleerde informatie. Toch vertoont een deel van de kinderen met PDD-NOS een uitmuntend niet-intelligent geheugen en tevens speciale vaardigheden in muziek, mechanica, wiskunde en lezen.

    Omdat kinderen met de ernstige vormen van PDD-NOS zonder functionele spraak zijn, dan wel op geen enkele andere wijze te testen zijn, vragen sommige onderzoekers zich af of het testen van hun intelligentie wel nut heeft. Bovendien heeft men bij vervolgstudies vastgesteld dat een deel van de kinderen grote verbeteringen gaat vertonen in andere ontwikkelingsgebieden zonder dat er een aantoonbare verandering in hun IQ heeft plaatsgevonden. Vervolgstudies hebben ook vastgesteld dat zwakzinnigheid, indien deze bij de eerste diagnose was vastgesteld, lijkt te blijven bestaan. Kinderen met een laag IQ vertonen een nog sterker beperkte sociale ontwikkeling. Zij hebben meer de neiging om ongewone sociale reacties te vertonen, zoals het aanraken of besnuffelen van mensen, alsmede ritualistisch gedrag of zelf-mutilatie.

    De laatste stukjes informatie

    De emotionele expressie van kinderen met PDD-NOS kan vervlakt zijn of niet passen bij de situatie. Ze kunnen, zonder aanwijsbare redenen, schreeuwen of ontroostbaar snikken op het ene moment, terwijl ze even later kunnen giechelen of hysterisch lachen. Aan echt gevaar, zoals langsrazende auto's of indrukwekkende hoogten wordt nauwelijks aandacht besteed, terwijl het kind plotseling bang lijkt te zijn voor een ongevaarlijk object. Raak ze per ongeluk even aan en kunnen ze onredelijk kwaad worden, maar knal per ongeluk met de koppen keihard tegen elkaar en ze zullen lachen. Opzet en ongeluk bestaan niet in hun wereld.

    Tenslotte dient hier nog een laatste groep van symptomen te worden genoemd, de 'tics'. Tics (frequent oogknipperen, grimassen, schokken met het hoofd of schouders, kuchen, keelschrapen, enz) komen veel voor en worden beschouwd als een (dominant) erfelijke kwaal. Als tics gedurende langere tijd voorkomen, dan wordt daar de term Syndroom van (Gilles de la) Tourette (ook wel afgekort tot GTS) aan verbonden. De tics nemen vaak toe onder invloed van spanningen en stress. Tics komen vaak voor in combinatie van ADHD, De combinatie van zwakzinnigheid of een andere ontwikkelingsstoornis (dan ADHD) met tics wordt toch ook wel regelmatig aangetroffen.

    Het gebruik van sociaal onacceptabele woorden en zinnen (bijv: razen, tieren, schelden, vloeken) door iemand die lijdt aan het syndroom van Tourette wordt coprolalie genoemd. Naar schatting lijden slechts 10% van deze patiënten aan coprolalie.

    Het stellen van de diagnose

    Wat is dsm IV

    Ook binnen de Nederlandse psychiatrie wordt vooral het classificatiesysteem gebruikt van de American Psychiatric Association, welke is opgenomen in het psychologische handboek, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM).

    De DSM-IV-TR (Vierde versie-Text Revision) verving in 2000 de DSM-IV uit 1994. Een nieuwe versie, de DSM-V, wordt pas in 2010 verwacht. De DSM-IV-TR verschilt slechts van de DSM-IV doordat hij tekstueel iets is aangepast aan de meest recente psychologische inzichten.

    Het is belangrijk om te begrijpen dat de DSM slechts handreikingen geeft voor het stellen van een diagnose van alle (in de westerse wereld) wetenschappelijk aanvaarde psychologische stoornissen. Het heeft dus totaal niets te maken met (het voorstellen van) een medicatie of een behandelplan.

    Criteria:
    DSM-IV criteria voor PDD-NOS
    Pervasieve Ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven
    (met inbegrip van Atypisch autisme)
    (Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified)
    Deze categorie moet gebruikt worden als er een ernstige en pervasieve beperking is in de ontwikkeling van de wederkerige sociale interactie of van de verbale en nonverbale communicatieve vaardigheden, of als stereotiep gedrag, interesses en activiteiten aanwezig zijn, terwijl niet voldaan wordt aan de criteria voor een specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie, schizotypische persoonlijkheidsstoornis of ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Zo behoren tot deze categorie ook de 'atypische autisme' beelden die niet voldoen aan de criteria van de autistische stoornis vanwege een begin op latere leeftijd, atypische symptomatologie of te weinig symptomen of deze allemaal.

    Wat zijn nu die kenmerken (in willekeurige volgorde):
    1) slechte (grove) motoriek, slechte coördinatie
    2) stereotiepe bewegingen/ tics
    3) dwangmatigheid (soms alleen in gedachten)
    4) het niet 'zien' van dingen, en daardoor etiketjes opgeplakt krijgen als 'lui', 'egoïstisch'
    5) jezelf soms voor de ander laten gaan
    6) moeite met wederkerigheid, meer nemen dan geven, moeite met gelijkwaardigheid in contacten
    7) als een ander iets vertelt, roept dat niet altijd een gevoel op, dus moeite met invoelen vanuit je gevoel, dit lukt soms wel vanuit je gedachten
    8) lagere frequentie van contacten dan de meeste mensen: bijv. je vrienden maar gemiddeld eens per maand willen zien of spreken, of hooguit eens per week, geen behoefte aan intensief contact
    9) niet altijd in contact kunnen staan met andere mensen of je omgeving, ook vaak weg zijn, letterlijk (weg gaan, op je kamer gaan zitten, alleen willen zijn) en figuurlijk (dissociëren, geestelijk weg gaan, absences/black outs)
    10) absences/ weg vallen/ in je eigen hoofd gaan leven/ in je eigen wereldje zitten
    11) moeite met groepen mensen, stil vallen in een groep, niks zeggen, niet meer deelnemen aan het gesprek
    12) moeite met oppervlakkig praten, liever serieus doen, niet zo snel humor hebben
    13) niet creatief zijn
    14) liefst zelfstandig werken, dingen op je eigen manier willen doen, moeite met samenwerken
    15) individualistisch
    16) niet echt bij een groep (willen) horen, liever één-op-één contacten hebben
    17) moeite met (laten) aanraken
    18) grote zintuiglijke overgevoeligheid, bijv. voor geluiden
    19) detail: vooral op details letten en de grote lijnen uit het oog verliezen, niet altijd de grote verbanden zien
    20) visueel denken: je een plaatje maken in je hoofd, in beelden denken
    21) sterk analytisch zijn
    22) eerder rationeel dan emotioneel zijn, tenminste zo komt het over op anderen, maar zelf kun je het gevoel hebben wel erg gevoelig (overgevoelig) te zijn. Sommige autisten zijn over- andere ondergevoelig. Niet alle autisten noemen zichzelf in hoofdzaak ' rationeel.
    23) moeite met uiten van gevoelens, niet snel je gevoel laten zien
    24) duidelijke eigen mening hebben
    25) moeite relaties op te bouwen en vooral te houden, vooral wat betreft (intieme) vriendschappen
    26) maar 1 ding tegelijk kunnen doen
    27) snel het overzicht kwijtraken
    28) traagheid
    29) prosopagnosia: lett. geen gezichten herkennen.
    30) behoefte aan rust en een rustige omgeving, moeite met drukte
    31) tegenstrijdigheden in jezelf: open-gesloten, stil-veel praten, aanpassen-moeite met aanpassen, flexibel-niet flexibel, optimistisch-depressief, vrij-geremd, nabijheid-afstand, lui-niet lui, rationeel-emotioneel en (over)gevoelig, etc.
    32) onhandigheid
    33) verwarring bij plagen
    34) denken bij alles wat je doet
    35) 'professortje' in de ogen van anderen
    36) moeite met grenzen
    37) moeite met beslissingen nemen, onzeker
    38) eerlijkheid
    39) gedrevenheid
    40) wilskracht
    41) doorzettingsvermogen
    42) sterk gevoel voor rechtvaardigheid
    43) je 'anders' voelen dan anderen
    44) egocentrisch gevonden worden door je omgeving
    45) weinig inlevingsvermogen
    46) rigide, moeite met veranderingen
    47) fiepen: stereotiepe interesses, die heel intens zijn
    48) stereotiepe bewegingen/tics
    49) letterlijkheid
    50) behoefte aan structuur
    51) moeite zelf initiatief te nemen
    52) dingen op de lange baan schuiven
    53) (niet-functionele) routines hebben
    54) volharding op hetzelfde
    55) (emotionele) kwetsbaarheid
    56) slechte non-verbale communicatie (bijv. geen oogcontact maken)
    57) naïviteit
    58) pedant (geleerd) taalgebruik
    59) moeite met intimiteit en/of seksualiteit
    60) geen relaties (kunnen) hebben
    61) behoefte aan voorspelbaarheid, slecht tegen onverwachte dingen kunnen
    62) perfectionistisch
    .. etc.

    De aanpak

    Ouders zijn, zoals altijd natuurlijk, de allerbelangrijkste bondgenoot van en voor kinderen met een ontwikkelingsstoornis. Ouders zullen immers altijd onvoorwaardelijk van hun kinderen blijven houden. En instinctief zullen ouders al vroeg de signalen oppikken dat hun kind speciaal is. Dat het extra zorg, aandacht en liefde nodig heeft.
    Maar voordat een kind met een ontwikkelingsstoornis doeltreffend geholpen kan worden is het belangrijk om te weten wat er precies met hem of haar aan de hand is. Laat een zo duidelijk mogelijke diagnose stellen. Stel vast hoe het kind in elkaar steekt en waar het veel of nauwelijks problemen mee heeft. De opvoeding van kinderen met een ontwikkelingsstoornis stelt zonder twijfel bijzondere eisen aan hun ouders en leerkrachten.
    Kinderen met een ontwikkelingsstoornis zijn het meest gebaat bij een overzichtelijke en voorspelbare omgeving. Dit geldt zowel thuis als op school. Dit maakt het voor het kind eenvoudiger zich goed te gedragen. Het aanpassen van de omgeving wordt 'structuur' genoemd. Men dient structuur aan te brengen in de tijd, de ruimte en de regels die men gebruikt. Structuur in tijd betekent elke dag hetzelfde doen op hetzelfde tijdstip. Structuur in ruimte betekent bijvoorbeeld spullen een vaste plek geven, iedereen een vaste plek aan tafel geven of slechts met één spelletje tegelijk laten spelen, zo weinig mogelijk rommel laten slingeren en dus opruimen. Duidelijke regels en afspraken kunnen een situatie voor het kind overzichtelijk (-er) maken. Ook de communicatie met het kind moet zo duidelijk mogelijk zijn. Soms helpt het om de aandacht van het kind te vangen door eerst oogcontact te maken of eerst zijn naam te noemen. Ook is het belangrijk om korte, begrijpelijke zinnen te gebruiken en om slechts één opdracht tegelijk te geven.
    Het is belangrijk om gewenst gedrag te belonen, bijvoorbeeld door het geven van een complimentje of een klein cadeautje. Beloning werkt in de meeste gevallen beter dan straf en is dus een belangrijk hulpmiddel om het gedrag van het kind positief te beïnvloeden.

    Het is dus beslist geen eenvoudige taak waar men als ouders voor staat. Het kan daarom soms van belang zijn om enige begeleiding te krijgen bij de opvoeding in de vorm van gesprekken of een oudercursus. Het geeft ook zeker steun om lid te worden van een vereniging van ouders van soortgelijke kinderen. Soms heeft het kind met een ontwikkelingsstoornis zelf zoveel last van het probleem, dat hulp voor het kind, individueel of in groepsverband, zinvol kan zijn.

    Medicijnen kunnen soms iets helpen, maar kunnen het probleem nooit oplossen. Ze kunnen echter helpen om het kind wat rustiger of beter bereikbaar te maken. Daardoor dient men altijd het eventuele gebruik van medicijnen samen te laten gaan met een vorm van gedragstraining of gedragstherapie.
    Daarnaast is het belangrijk dat de school waar het kind naartoe gaat kan inspelen op de specifieke behoeften van dat kind. Voor sommige kinderen is speciaal onderwijs noodzakelijk, anderen functioneren - eventueel met wat extra hulp - goed binnen het gewone onderwijs. Laat echter nimmer een leerkracht op de stoel gaan zitten van de ouder of medicus. Onthoudt altijd dat een leerkracht slechts is ingehuurd om zo goed mogelijk les te geven en op een wijze die optimaal is afgestemd aan de aan zijn zorg toevertrouwde leerlingen. Dus hij is degene die dient zich aan te passen aan het niveau van de leerlingen.

    Traditionele methodes

    Omdat geen enkel kind met PDD-NOS gelijk is, zullen ook de therapieën en behandelmethodes voor ieder kind anders moeten zijn. Er zal een bewuste keus moeten worden gemaakt uit een combinatie van gedragstherapie, gestructureerde leeraanpak, medicatie, logopedie, bezigheidstherapie en gesprekstherapie. Iedere behandeling moet tot doel te hebben dat het typische en communicatieve gedrag verbeterd wordt en dat het (voor de buitenwereld) negatieve gedrag, zoals hyperactiviteit, ritualistisch gedrag, zelf-mutilatie of agressiviteit, wordt verminderd. Daardoor zal het functioneren in het dagelijks leven en het vermogen om te leren van het kind positief worden beïnvloed.
    Er bestaat groeiende aandacht voor het behandelen van kinderen die nog niet naar school gaan. Want hoe eerder met een behandeling wordt begonnen, hoe beter het uiteindelijk resultaat kan zijn.

    Aanpak van het gedrag

    Veel zaken lijken verwarrend voor kinderen met PDD-NOS. Het lijkt of de wereld om hen heen te snel gaat voor hun zintuigen. Ze proberen daarin op hun eigen wijze duidelijkheid te scheppen, zoals ieder ander kind dat ook zal willen doen. Deze duidelijkheid wordt het best geschapen in een georganiseerde omgeving waar de regels en verwachtingen duidelijk zijn. Dit betekent minder verwarrende prikkels voor een kind met PDD-NOS, zodat het zich meer kan richten op dat wat echt belangrijk is. Daarom moet de omgeving van een kind met PDD-NOS zeer gestructureerd en voorspelbaar zijn.

    Vaak zal een gedragsprobleem een signaal zijn dat een kind iets probeert over te brengen (bijv: verwarring, frustratie, angst). Denk voor het gemak maar dat het gedragsprobleem een boodschap voor zijn omgeving (en soms ook voor zichzelf) is die nog gedecodeerd moet worden. Probeer vast te stellen wat de mogelijke oorzaak van dat veranderde gedrag is. Is de routine of het schema van het kind recent veranderd? Is er iets nieuws geïntroduceerd waardoor het kind overstuur of verward heeft kunnen raken? Wordt het kind misschien ziek? Wanneer de communicatieve vaardigheden verbeteren, zullen als gevolg daarvan veelal ook de gedragsproblemen verminderen - het kind heeft dan een betere manier ontdekt om aan te geven waar het last van heeft, zonder terug te hoeven vallen op het eerdere negatieve gedrag.

    Het gebruik van positieve gedragsondersteuning voor deze kinderen is altijd effectief gebleken.

    Medische behandeling

    Het belangrijkste doel van de medische behandeling van kinderen met PDD-NOS is om de lichamelijke en geestelijke gezondheid te garanderen.
    Er is geen enkel specifiek medicijn dat ieder kind met PDD-NOS kan genezen of zelfs maar helpen. Van sommige medicijnen is ontdekt dat ze voor sommige kinderen baten, maar bij anderen hebben dan weer geen enkel effect. Ieder medicijn moet bij kinderen met PDD-NOS zeer precies worden ingeregeld totdat de optimale combinatie of dosering is gevonden. Hierdoor ontstaat voor ieder afzonderlijk kind met PDD-NOS een uniek medicijnregime. Door deze complexiteit wordt een medicijntherapie door veel artsen gezien als een soort laatste redmiddel en wordt slechts gebruikt als andere behandelmethodes onvoldoende resultaat hebben opgeleverd. Medicatie is meestal echter wel effectief (en noodzakelijk) gebleken bij het bestrijden van ziektebeelden die gelijktijdig voor kunnen komen bij PDD-NOS, zoals ADHD, tics of een dwangneurose (obsessive compulsive disorder).

    De uiteindelijke beslissing van de ouders om wel of niet medicijnen te gaan gebruiken voor de behandeling van hun kind is een zeer persoonlijke keuze en dient te allen tijde te worden gerespecteerd en ondersteund door de behandelend arts (en zelfs door de leerkracht die soms ook nog wel eens druk poogt uit te oefenen). Medicatie moet altijd worden gebruikt in samenhang met andere (gedrags-)behandelmethodieken en de effecten (of het gebrek daaraan) moeten in de gaten worden gehouden door doelmatige terugkoppeling met het kind, ouders en leerkrachten.

    Psychologische behandeling

    Gesprekstherapie kan nuttig zijn voor het hele gezin om hen te assisteren bij het aanpassen van hun opvoeding aan het kind met een stoornis. De opvoeding moet perfect toegesneden zijn op (de ernst van) het probleem. Indien het kind al op school zit, zouden zowel ouders als leerkrachten op de hoogte moeten worden gebracht van de mogelijke symptomen van PDD-NOS. En hoe deze symptomen het gedrag van het kind met PDD-NOS kunnen beïnvloeden in alle mogelijke situaties, waardoor men niet voor onaangename verrassingen komt te staan. Schoolartsen en (eventueel) schoolpsychologen zouden ook hun nut moeten bewijzen bij het begeleiden van de leerkrachten, case management en gedragstraining.

    Pdd-nos op school

    Toen en nu
    Kinderen met een ernstige ontwikkelingsstoornis konden vroeger eenvoudig worden gedefinieerd: zij waren degenen die van school werden gestuurd op basis van omvangrijke geestelijke-, fysieke-, en/of gedragstekortkomingen, die gemakshalve maar als blijvend werden beschouwd.

    Recentere pogingen om deze groep te definiëren hebben veel meer de nadruk gelegd op educatieve overwegingen (en uitdagingen) in plaats van kille statistische gebreken. Voor sommige leerlingen kan een ontwikkelingsstoornis zelfs een toestand van voorbijgaande aard zijn, waarbij het kind (soms tijdelijk) veel zorg, veel toezicht en veel (educatieve) hulp nodig heeft.

    Wat betekent dit voor de school?

    Een vroege diagnose en scholingsprogramma's op maat zijn bijzonder belangrijk voor kinderen met autisme en PDD-NOS. Al vanaf een jaar of vier zouden kinderen met autisme en PDD-NOS in aanmerking moeten komen voor een scholingsprogramma dat, vanaf de eerste groepen van het basisonderwijs precies, afgestemd is op hun individuele behoeften. Deze scholingsprogramma's dienen zich te steeds richten op het verbeteren van de communicatieve-, sociale-, studie-, gedrags- en dagelijkse levensvaardigheden. Problemen met gedrag en communicatie, welke het leren lastig maken, maken soms de hulp noodzakelijk van een hulpverlener, die zich gespecialiseerd heeft in autisme en PDD-NOS, en die dient te assisteren bij het opstellen van behandelplannen, die zowel op school als thuis kunnen worden uitgevoerd.

    Het doen en laten in de klas zou zodanig gestructureerd moeten zijn dat het (les-)programma voor het kind consistent en voorspelbaar is. Leerlingen met autisme en PDD-NOS leren beter en raken minder snel verward wanneer informatie zowel visueel als verbaal wordt (weer-)gegeven. Interactie met leeftijdsgenoten zonder een ontwikkelingsstoornis is ook belangrijk omdat deze leerlingen uiteraard model staan voor normaal taalgebruik, sociale- en gedragsvaardigheden. Om de problemen te overwinnen, die kunnen ontstaan doordat een school vaardigheden generaliseert (alle kinderen op dezelfde wijze lesgeven), is het bijzonder belangrijk om, in samenspraak en samenwerking met de ouders, programma's te ontwikkelen, zodat leeractiviteiten, ervaringen en de aanpak kunnen worden overgenomen door het thuisfront en de leefomgeving.

    Bij kinderen met PDD-NOS moet het lesgeven dus aansluiting weten te vinden bij wat ze nodig hebben: veel structuur en een directieve (sturende: doe dit, doe het nu, doe het zo, wijs aan) onderwijsomgeving. Alleen op deze manier krijgen ze de mogelijkheid om activiteiten te voorspellen, waardoor het gedrag van het kind verbeteringen zal vertonen. Bovendien moet gedacht worden aan het geven van 'remedial teaching' om de zwakkere aspecten, zoals lezen, schrijven en rekenen, extra aandacht te geven.

    De structuur
    Structuur wordt in deze context in de volgende vormen aangebracht:
    · Structuur in tijd (dagindeling, volgorde van taken en lesindeling, bezigheden, aansturen van werktempo);
    · Structuur in ruimte (eigen werkplek, prikkelarme omgeving, iedere activiteit zijn eigen plek);
    · Structuur in procedures (roosters, regels, looproutes, wijzigingen, beloning, straf);
    · Structuur in taken (omgang met materiaal, stappenplannen, overzichten, werken naar zichtbaar eindproduct);
    · Structuur in omgeving (houding, hiërarchie, duidelijk, voorspelbaar, consequent, neutraal).

    Het onderwijs
    In het aanbieden van structuur aan kinderen met PDD-NOS (of iedere andere ontwikkelingsstoornis) is het bijzonder belangrijk om dit niet alleen verbaal te doen. Ze hebben in het algemeen immers minder besef van de veelheid aan betekenissen van de taal. Een betere mogelijkheid is het (mede) visualiseren van wat er gevraagd wordt. Gebruik daarbij korte duidelijke zinnen, zo concreet en directief (sturend: doe dit, haal dat) mogelijk. Herhaal de boodschap zo nodig op dezelfde manier nog eens, geef ze de tijd en ruimte om de informatie rustig te verwerken. Wijs daarbij naar het voorwerp dat bedoeld wordt. Eenvoudige afbeeldingen (bijv: pictogrammen) of computers kunnen ter ondersteuning gebruikt worden.
    Verder is het voor deze kinderen van groot belang om de kern van de taak te onderwijzen en bijvoorbeeld mogelijke varianten, versieringen of uitwijdingen weg te laten. Verklein de taken, maak ze eenduidig, eenvoudig en eenvormig.
    Bouw regelmatig ontspanningmomenten in en stel het tempo en de doelen wat lager in. Deze kinderen lopen voortdurend op hun tenen en zitten daardoor sneller aan hun emotionele grenzen. Reduceer prikkels en accepteer dat deze kinderen anders, sneller en extremer reageren dan kinderen zonder een ontwikkelingsstoornis.

    Vaardigheden leerkracht

    Benodigde vaardigheden leerkracht:
    1. individuele aanpak
    2. zorgen voor rust en voorspelbaarheid
    3. de specifieke gedragskenmerken van betreffende kind kunnen begrijpen
    4. visualisatie methode kunnen toepassen en het taalgebruik aanpassen
    5. structuur aanbrengen in Tijd - Ruimte - Activiteit

    Schoolverantwoordelijkheid:
    De school dient te zorgen voor een veilig en voorspelbaar klimaat zowel binnen als buiten de klas.(Tip: maak als...dan... afspraken met het kind, zodat hij/zij weet wat van hem/haar verwacht wordt. Wijs één persoon aan als vast aanspreekpunt voor de autist. Zorg dus voor zoveel mogelijk structuur

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    22-12-2008, 00:05 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    20-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ik vermoed dat mijn dochter ADHD heeft

    Ik vermoed dat mijn dochter ADHD heeft

    We vermoeden dat mijn dochter (4) een gedragsstoornis heeft. We zijn naar een Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen geweest, maar staan op een wachtlijst van anderhalf jaar. Ik denk zelf aan ADHD of een variant ervan, maar op den duur denk je van alles. Wat zijn haar toekomstperspectieven? Kan ze naar een normale school? Kan ze hogere studies aan?

    Niet voor niets spreken we over 'uitdagend gedrag' van kinderen. Uitdagen staat hier niet alleen voor het aandachtszoekende van het kind, maar ook voor de letterlijke uitdaging die het inhoudt voor ouders: het steeds weer op zoek gaan naar het goede in het kind, naar inspiratie om gepast en ongepast gedrag van elkaar te onderscheiden. Heel wat normale kleuters vertonen gedrag dat aan ADHD doet denken, omdat het de leeftijd is waarop zij nog volop leren controle te krijgen over hun gedrag.

    Het is dan ook niet zo eenvoudig om de diagnose te stellen in de jonge leeftijdscategorie. Jonge kinderen zijn een bron van energie, ze leggen de basis voor de ontwikkeling van hun gevoelens, hun denken, sociale contacten. Het is goed dat je alert bent voor de goede start van je kind in het leven, maar het is zeker een brug te ver daar al met pessimisme naar te kijken. Soms heeft wat je ziet te maken met de aanleg van je kind; op andere momenten zijn het reacties op stress of verwachtingen uit de omgeving die meer bepalend zijn. Een vierjarige heeft in elk geval nog veel te leren van de informatie die ze krijgt van haar ouders. Jonge kinderen zoeken aandacht, maar ook steun en warmte. Zij hebben ouders nodig die hun noden kunnen lezen en die er met zorg op reageren. Door dagelijks op elkaar in te spelen, schaaft het leven aan de ontwikkeling van je kind, maar ook aan de band tussen jullie beiden. Zelfs al zou je kind een ernstig probleem hebben, dan nog wordt heel veel bepaald door een gezonde kijk van de volwassenen eromheen, de inspanningen die zij doen om de kar op het goede spoor te houden met hoop op een goede afloop. Dat is niet altijd gemakkelijk, en we kijken tegenwoordig misschien wel wat te veel naar wat níet goed gaat bij kinderen. Veel te snel vraagt men zich af of het om ADHD, autisme of andere stoornissen zou gaan. We moeten grondig en vooral lang genoeg blijven kijken naar wat ieder kind in zich heeft aan beschermende factoren. Ouders die hun kind graag zien, er veel mee praten en spelen, samenwerken met de school: het helpt allemaal om vast te stellen dat het met veel kleuters uiteindelijk beter gaat dan men op een bepaald moment dacht.

    Het omgekeerde houdt een risico in: als volwassenen de hoop verliezen en zich overspoeld voelen door het moeilijke gedrag van hun kind, dan ontstaan er gevaarlijke vicieuze cirkels. Ouders kunnen geholpen worden met trainingen waarin ze leren om moeilijk gedrag te stoppen of om te buigen. En sommige kinderen zullen geholpen worden via een opname. Vast staat dat in gezinnen van kinderen die een moeilijk gedrag hebben, er ook kans is dat de ouders onder meer stress leven. Ze lijden onder het feit dat Jan en alleman hun advies geeft, terwijl ze het gevoel hebben er alleen voor te staan. Daarom dat ouders zoals jullie vooral nood hebben aan vrienden en familie. Geïsoleerd raken met je moeilijke kind omdat niemand in de familie het nog leuk vindt jullie erbij te hebben, is een heel dramatisch gevolg. Blijf dus geregeld een feestje bouwen.

    Een jong kind met moeilijk gedrag is een uitdaging voor ouders en professionelen. We moeten goed kijken naar het geheel: de ontwikkeling van het kind, de ouders, de school. We evalueren wat behoort tot normale ontwikkeling en wat afwijkt. Stellen we nadien behandeling voor, zal dat ook steeds inhouden dat we kinderen én ouders steunen. Het versterken van de positieve en weerbare vaardigheden staat daarbij voorop.

    Je bij een normaal begaafde vierjarige afvragen of die later hogere studies aankan, is een vraag waarvan ik hoop dat ze je leven niet bepaalt. Het klinkt misschien simpel, maar in deze kersttijd is het geen luxe om er nog eens aan te herinneren: wat we kinderen toewensen, is te evolueren tot wijze en gelukkige mensen die hun mogelijkheden willen gebruiken om op een positieve manier deel te nemen aan de wereld. Welk studieniveau dat inhoudt, wijst zich wel uit.

    http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?ArticleID=GFV248O8C
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-12-2008, 20:39 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    11-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6 op 10 Nederlandse ouders zoekt hulp bij opvoeding

    6 op de 10 ouders in Nederland vraagt hulp bij de opvoeding van de kinderen. Tegelijkertijd zijn 94 procent van de ouders tevreden over het verloop van de opvoeding.

    Problemen

    Een derde van de ouders met een partner heeft zorgen over de opvoeding, tegenover 55 procent van de eenoudergezinnen. Eenoudergezinnen maken zich vooral zorgen over emotionele problemen, gedragsproblemen en ongehoorzaamheid. 1 op de 10 ouders zegt het ouderschap niet aan te kunnen. Allochtone ouders zeggen meer moeite te hebben met de opvoeding dan autochtone ouders. Beide groepen zijn even tevreden over het verloop van de opvoeding.

    Geen bemoeienis

    Ouders die hulp zoeken richten zich vooral tot consultatiebureaus, huisartsen, leerkrachten en kinderopvangmedewerkers. Van de ouders die geen hulp of advies zoeken, 40 procent, geeft een vijfde aan geen bemoeienis van anderen te willen. Andere redenen zijn dat de zorgen minder groot waren dan verwacht, of dat zelf een oplossing is gevonden. (novum/ep)
    03/12/08 12u04

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-12-2008, 22:55 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    10-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zorgmap voor ouders van kinderen en jongeren met ADHD

    ADHD is een stoornis met veel dimensies die vraagt om een veelzijdige aanpak. Opvoeders, hulpverleners, therapeuten, kind en ouders hebben allemaal iets bij te dragen. Het is belangrijk dat ze dat samen doen, in onderlinge verstandhouding en met begrip. Het zorgboek brengt informatie uit diverse disciplines en invalhoeken samen en is daardoor een kruispunt van gebundelde kennis.

    Het boekje bestaat uit 4 delen. Een luik rond diagnostiek, medische zorg, niet-medische zorg en zorg op school. In het boekje staan tips en aandachtspunten bij het installeren en opvolgen van de zorg voor het kind met ADHD. Tegelijk kan het boek gebruikt worden als een persoonlijk dossier én centraal referentiepunt waarin de zorg vanaf diagnose tot de leeftijd van ongeveer 18 jaar kan worden geregistreerd Het is een persoonlijk logboek waarin de vele stappen van het groeiproces vanaf de diagnose tot de volwassenheid van het kind kunnen worden bijgehouden.

    Bovendien start centrum ZitStil vanaf januari met een opleiding ‘zorgtrajectbegeleider’ voor professionele diagnostici en hulpverleners. De bedoeling is om in Vlaanderen een netwerk op te bouwen van professionelen, die ouders kort na de diagnose, kunnen verder helpen bij het organiseren van een kwaliteitsvolle hulpverlening. Hierdoor wordt tijd gewonnen én wordt een kwaliteitsgarantie ingebouwd. Via dit traject wordt geen nieuwe hulp geïnstalleerd, wel een persoonlijke wegwijzer aangeboden die snel en flexibel kan inspelen op de meest dringende zorgnoden van ouders.

     

    http://www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=art&art_id=5877


    Info: www.zitstil.be

     

    http://www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=artperrub&c=205


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-11-2008, 20:16 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    08-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Dommerik heeft soms vwo-verstand'

    'Dommerik heeft soms vwo-verstand'

    door Olger Koopman. vrijdag 07 november 2008 | 05:56

    NUNSPEET/HARDERWIJK
    "Geen begrip van is geen begrip voor". Met deze slogan gaat Jack Bossink al jaren door het leven.
    Het slaat op zijn werk als studie- en huiswerkbegeleiding dat hij een dozijn jaren lang met veel succes doet in Kampen en Genemuiden. Nu acht hij de tijd rijp om de vleugels uit te slaan en ook in Nunspeet en Harderwijk kinderen met leerproblemen te helpen. "Achtennegentig procent van de kinderen die langer dan drie maanden bij ons komen slaagt of gaat over", pocht Bossink. "Het IQ gaat met vele punten omhoog en ze worden er gelukkiger van."

    Maar hoe krijgt hij voor elkaar, wat de scholen blijkbaar zelf niet lukt? Dan komen we al snel weer terug bij z'n slogan. "Mijn ervaring is dat leerstoornissen, zoals autisme, dyslexie en dyscalculie, niet altijd herkend of onderkend worden. Scholen zijn vaak wel van goede wil, maar missen simpelweg de expertise. Met name in het voortgezet onderwijs, waar de band met de leerkracht veel vluchtiger is, komt dit vaak voor. Leerlingen krijgen het etiketje 'dom' of 'lui', terwijl dat lang niet altijd zo hoeft te zijn", aldus Bossink, die jarenlang docent Duits en vertrouwenspersoon was. "Maar ook 'gezonde' leerlingen kunnen problemen hebben. Zo kunnen ze concentratiezwakte of schoolangst hebben, of gewoon slecht zijn in plannen. Zo komt het geregeld voor dat leerlingen met een vwo-verstand rondlopen op het vmbo. Dat is voor hun ontwikkeling natuurlijk niet best."

    Zijn Agora (Grieks voor plein) 'instituut voor studiebegeleiding en remedial teaching' bestaat inmiddels uit een legertje van 22 experts die op dit moment pakweg honderd leerlingen begeleiden.

    "Eerst hebben we een gesprekje met de ouders. Daarin stellen we vragen als: heeft uw kind kort of helemaal niet gekropen, kon hij of zij goed puzzels maken en heeft het kind moeite met het verschil tussen links en rechts. Daarna doen we een paar testjes met behulp van de orthopedagoog. Uiteindelijk weten we vrij exact wat de verbale en 'performele' kwaliteiten van het kind zijn. Zo kunnen we - vaak in samenspraak met de school - een gericht programma opstellen. Duur hoeft het volgens Bossink ook niet te zijn. "We proberen bij de overheid altijd een 'rugzakje' met geld los te krijgen. Helaas wordt dat wel steeds moeilijker: vanaf 1 januari wordt de kraan voor autisten bijvoorbeeld gedeeltelijk dichtgedraaid."

    De Kampenaar benadrukt dat zijn huiswerkinstituut een 'non-profit' organisatie is. "Ik zie het helpen van deze kinderen als een soort levensmissie." "Op dit moment ben ik bezig met het schrijven van een hulpboek, waarvan ik verwacht dat ouders van kinderen met leerproblemen veel aan zullen hebben."

    Het instituut van Bossink is bereikbaar via                038-3315410        .

    http://www.destentor.nl/regio/veluwenoord/nunspeet/3998618/Dommerik-heeft-soms-vwoverstand.ece

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    08-11-2008, 22:41 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    06-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sociaal onhandig: aangeboren of (niet) geleerd

    artikel uit Mobiel 6, december 2000/januari 2001

     

    Sociaal onhandig: aangeboren of (niet) geleerd

     

    rubriek: Vreemd gedrag!?

    Door: Pim Steerneman, hoofd Centraal Coördinatiepunt Autisme Zuid-Limburg

    MENNO IS ACHT. HIJ WIL GRAAG EEN VRIENDJE HEBBEN, MAAR HET LUKT

    NIET. OP SCHOOL WORDT HIJ GEPEST. ALS IEMAND IN DE KLAS EEN

    GRAPJE MAAKT, BEGRIJPT HIJ NIET WAAROM ER GELACHEN WORDT. HIJ

    MAAKT GRAPJES WAAR NIEMAND OM LACHT EN HIJ LACHT OM DINGEN

    DIE NIEMAND GRAPPIG VINDT. MENNO ZIT ER STEEDS NAAST. HIJ

    BEGRIJPT NIET WAT ER IN ANDEREN OMGAAT EN HOE HIJ MET ANDEREN

    MOET OMGAAN.

     

    Problemen in de sociale omgang komen vaak voor bij kinderen. Meestal zijn het verstoringen

    die spontaan of met enige hulp verbeteren. Soms zijn het aangeboren

    ontwikkelingsstoornissen. We hebben het dan over contactstoornissen. Er is een aantal

    stoornissen dat samen het autisme spectrum vormt. De belangrijkste zijn autisme, het

    syndroom van Asperger en de aan autisme verwante stoornis PDD NOS. Bij kinderen met een

    autistische stoornis verloopt, naast een aantal andere kenmerken, het sociale denken niet

    normaal. Maar ook kinderen met hechtingsproblematiek kunnen problemen in sociaal denken

    vertonen. De kwaliteit van de opvoedingsrelatie is belangrijk voor de kwaliteit van het sociale

    denken.

     

    Autisme spectrum stoornissen

    In een recente studie beschrijft Lorna Wing(1) de hoofdkenmerken van autistische stoornissen

    als volgt: ernstige tekorten in contact, in communicatie en een beperkte interesse in

    activiteiten. Ze beschrijft ook drie vormen van autisten: het teruggetrokken autistische kind,

    het passieve kind en het actieve maar vreemde kind.

    Het teruggetrokken autistische kind is extreem in zichzelf gekeerd, leeft als het ware in een

    schelp. Er is geen sprake van wederkerigheid en de cognitieve mogelijkheden, de intelligentie,

    is laag. Passieve autistische kinderen zoeken niet actief contact, maar ondergaan contact wel.

    Ook zij hebben een gebrek aan wederkerigheid en zij kampen met duidelijke communicatieve

    problemen. De derde groep, actief maar vreemd, heeft de beste cognitieve mogelijkheden, de

    hoogste intelligentie van normaal tot soms hoger dan gemiddeld. De autistische kinderen uit

    deze groep kunnen heel claimend zijn in aandacht vragen. Ook bij deze groep kinderen

    bestaan problemen in de wederkerigheid.

    Dé autist bestaat niet, er zijn grote verschillen in problematiek en in intelligentie. Daarnaast

    heeft ieder kind een eigen karakter en groeit ieder kind op in een unieke opvoedingssituatie.

    Nóg moeilijker om het beeld autisme scherp te herkennen, is dat er vaak sprake is van

    meerdere problemen dan alleen autisme, bijvoorbeeld een combinatie met ADHD, met

    hyperactiviteit, met concentratiestoornissen.

    De aan autisme verwante contactstoornissen is een vage groep stoornissen waarbij de

    hoofdkenmerken van autisme wel aanwezig zijn, maar in mindere mate. Deze groep heeft

     

    vaak een redelijke intelligentie, maar in sociaal opzicht valt ze net als het autistische kind

    uit. Ze zijn vaak (sociaal) angstig, ze hebben moeite met het onderscheid tussen fantasie en

    realiteit, moeite met het begrijpen van humor en ze hebben net als het autistische kind en het

    kind met het syndroom van Asperger weinig invoelend vermogen.

    Het verschil tussen autisme en het syndroom van Asperger is de aanvang van de stoornis: bij

    autisme vóór het derde levensjaar en bij het syndroom van Asperger is dat vaak veel later.

    Daarnaast zijn zowel de taal, als de intelligentie bij kinderen met het syndroom van Asperger

    goed ontwikkeld, in tegenstelling tot het beeld autisme. Kinderen met het syndroom van

    Asperger zijn vaak eenzijdig - zeer intelligent. Maar hun sociale intelligentie is zeer zwak

    met alle gevolgen van dien. Ze willen wel contact met anderen, maar het lukt niet. Ze spreken

    niet dezelfde taal, ze gedragen zich anders, ze begrijpen andere mensen vaak niet. Meestal

    hebben ze een eenzijdige en beperkte belangstellingssfeer en kunnen ze zich niet op

    empathische, invoelende wijze, in de ander verplaatsen.

     

    Het sociale denken

    Vanaf hun vroegste jeugd vormen mensen zich een idee van wat anderen denken en voelen.

    Ze maken zo een 'theorie' over hoe anderen zijn. Om deze theorie te kunnen vormen is het

    nodig zich te verplaatsen in een ander. Op grond daarvan ontstaat 'invoelen' en 'aanvoelen' van

    wat er in een ander gebeurt. Zo kan men voorspellen wat een ander zal doen of denken en kan

    men zijn eigen gedrag daarop afstemmen. Deze theorie over hoe anderen denken en voelen

    wordt de Theory-of-mind genoemd, kortweg de TOM (2).

    De meeste kinderen kunnen normaliter rond hun derde levensjaar op basis van gedrag van

    anderen bepaalde gedachten, gevoelens en bedoelingen van anderen afleiden. Ze geven zo

    betekenis aan het gedrag van die ander. Hiermee hebben kinderen met autisme spectrum

    stoornissen echter grote moeite. Een voorbeeld: Er staan twee schreeuwende jongens

    tegenover elkaar en er omheen staat een groep kinderen die ook schreeuwen. Als ik betekenis

    geef aan wat ik zie en me probeer te verplaatsen in de situatie, maar ook in de gedachten,

    gevoelens en bedoelingen van deze kinderen zou ik kunnen zeggen dat die twee jongens ruzie

    hebben en dat de ene boos en de ander bijvoorbeeld bang is, met daar omheen een groepje

    over en weer roepende kinderen. Als ik alleen maar beschrijf wat ik zie, dan zeg ik dat ik twee

    jongens tegenover elkaar zie staan schreeuwen, en ik ook nog acht andere kinderen in een

    kring er omheen zie staan. In plaats van de ruzie en het kijken te benoemen, zou ik kunnen

    melden dat vier kinderen een blauwe broek aan hebben.

    Deze laatste beschrijving zou de beschrijving door een autistisch kind kunnen zijn, die geen

    betekenis verleent aan wat hij of zij ziet.

    De kern van autisme spectrum stoornissen is in feite moeite met de goede betekenis te

    verlenen aan sociale situaties. De basis hiervoor is lichamelijk van aard. We weten nog niet

    veel over de oorzaken van autisme spectrum stoornissen. Wat we in ieder geval wel weten is

    dat het een aangeboren stoornis is, waarschijnlijk met een erfelijke basis, waarbij de hersenen

    niet normaal functioneren, onder andere op het gebied van informatieverwerking van sociale

    situaties. Het is een prikkelverwerkings stoornis waardoor de kinderen inkomende zintuiglijke

    prikkels (zien, horen, voelen) niet goed kunnen verwerken: ze zien anders, horen anders,

    voelen anders en dus reageren ze anders, ook in sociaal opzicht.

    Sociaal denken en TOM

     

    Een onderdeel van de sociaal-emotionele ontwikkeling is de sociaal-cognitieve ontwikkeling

    waarbij het denken over sociale gebeurtenissen centraal staat. Andere begrippen die verband

    houden met sociaal-emotionele ontwikkeling zijn empathie, invoelend vermogen, emotionele

    intelligentie of sociale intelligentie. De basis van dit alles wordt gevormd door de theorie die

    ieder mens maakt over hoe anderen denken en voelen, de Theory-of-mind, de TOM.

    De TOM wordt van baby af aan opgebouwd door waarnemen en imitatie (gericht kijken,

    luisteren en gericht nadoen), emotieherkenning (bijvoorbeeld: wie is boos, bang, blij,

    verdrietig en waarom?) en het 'doen-alsof vermogen (bijvoorbeeld doen alsof je heel erg boos

    bent). Kinderen met een autistische stoornis hebben een gebrekkige TOM, hun idee van wat

    er in anderen omgaat is erg gebrekkig.

    Met behulp van een test, de zgn. TOM-test (2), kan onderzocht worden of de TOM voldoende

    is ontwikkeld. Deze test maakt een sterkte-zwakte analyse op het gebied van zich verplaatsen

    in een ander. De uitkomst geeft aan waar het kind extra hulp nodig heeft om een goed beeld te

    vormen van sociale situaties, en waar het reeds voldoende is ontwikkeld. Vervolgens kan het

    kind op grond hiervan worden getraind (3).

    Het uitgangspunt van hulp op basis van de TOM is, dat als je sociaal gedrag wilt veranderen,

    je eerst sociaal inzicht moet oefenen, stimuleren en ontwikkelen. Als je sociale inzichten

    versterkt, zullen sociale vaardigheden daar logisch uit voortvloeien en misschien niet eens

    getraind hoeven worden. Het probleem bij kinderen met contactstoornissen zit niet zozeer in

    hun sociale vaardigheden alswel in hun gebrek aan sociaal inzicht waardoor ze zich niet

    vaardig gedragen.

    Uit onderzoek blijkt dat werken aan sociaal inzicht mogelijk is, tot op zekere hoogte ook bij

    autisme spectrum stoornissen. Dit laatste is wel afhankelijk van de ernst van de problematiek

    en de intelligentie.

     

    Een gebrekkige TOM alleen bij autisme spectrum stoornissen?

    Problemen met sociaal inzicht komen niet alleen bij autisme spectrum stoornissen voor. Laten

    we met een voorbeeld uit onderzoek(4) duidelijk maken hoe dit wordt onderzocht.

    In het onderzoek wordt het kind een smartierol getoond, waarbij de vraag wordt gesteld: 'wat

    denk je dat hier in zit?' Kinderen kennen dit snoepgoed en antwoorden zonder uitzondering:

    'smarties' of 'snoepjes'. Vervolgens maakt het de rol open en er blijkt een pen in te zitten. Dan

    wordt het kind verteld dat er straks een ander kind komt die ook gevraagd wordt wat er in de

    gesloten rol zit. Het kind moet dus voorspellen wat het andere kind zal antwoorden. Om dat te

    kunnen moet het kind zich in het andere kind verplaatsen. Als het kind rekening houdt met

    wat het andere kind daadwerkelijk weet, zal het antwoord luiden: 'smarties'. Het kind

    onderkent dan dat de misleide persoon een ander idee heeft van de situatie dan hijzelf en dat

    dit leidt tot een andere reactie. Uit het onderzoek blijkt dat veel kinderen met sociaal onhandig

    gedrag, maar ook kinderen met sociaal-emotionele problemen, zoals pesten of gepest worden,

    moeite hebben met deze gevolgtrekking. Ook kinderen met contact- en

    communicatieproblemen die niet binnen het spectrum autisme vallen hebben vaak een

    gebrekkige TOM. Een gebrekkige TOM is kenmerkend voor sociaal- emotionele onrijpheid in

    het algemeen.

     

    De TOM bij kinderen met hechtingsproblemen

    Hechtingsproblemen hebben hun wortels in een onveilige gehechtheidsrelatie met de

    opvoeders. Gehechtheid is een duurzame emotionele band tussen kind en verzorger. De

    kwaliteit van de hechtingsrelatie is niet voor ieder kind gelijk en is afhankelijk van de

    kwaliteit van de interactie opvoeder opvoedeling. De gevolgen van hechtingsproblemen die

    we vaak in meerdere of mindere mate zien bij kinderen in pleeggezinnen variëren onder

    andere van rusteloosheid, afleidbaarheid, tot prikkelbaar en agressief gedrag, problemen in

    relatie met leeftijdgenoten en moeite om nauwe contacten aan te gaan.

    Deze kinderen, die vaak in het verleden weinig invoelend op hun behoeften benaderd zijn,

    reageren vaak ook weinig invoelend op de behoeften van anderen, met alle sociale problemen

    dientengevolge. Door een falende hechting krijgen ze nauwelijks hulp in het goed

    ontwikkelen van een correcte TOM. Ze kunnen geen goed beeld vormen van het denken en

    voelen van andere mensen. Deze kinderen kunnen baat hebben bij een training die niet zozeer

    gericht is op sociale vaardigheden, maar op het sociale denken, op de TOM.

    Aan de buitenkant gezien bestaat er overeenkomst tussen het sociale gedrag van kinderen met

    hechtingsproblemen en sommige kinderen met autisme spectrum stoornissen. Belangrijkste

    verschil is dat kinderen met hechtingsproblemen in principe over een normaal vermogen tot

    sociale wederkerigheid en invoelende reactie op anderen beschikken.

    Hechting ontwikkelt zich binnen een constante interactie tussen kind en zijn of haar

    omgeving. Het denkkader dat het kind opbouwt op basis van hechtingservaring bepaalt

    weliswaar in hoge mate het gedrag van het kind, maar wordt ook door de verzorger op een

    bepaalde manier geïnterpreteerd. Deze betekenisverlening door de verzorger wordt op zijn

    beurt beïnvloed door eerdere ervaringen van de verzorger en op deze wijze is er dus sprake

    van een constante interactie tussen de TOM van het kind en de TOM van de opvoeder. Er

    wordt steeds aan hechting gebouwd en er wordt steeds aan ieders persoonlijke TOM

    gebouwd.

     

    TOM en opvoeders

    TOM heeft betrekking op sociaal begrip, sociaal inzicht en sociale gevoeligheid. Kinderen die

    over deze vaardigheden beschikken, hebben een kloppend invoelend vermogen. De meeste

    volwassenen hebben een goed ontwikkeld invoelend vermogen. Alle volwassenen zijn kind

    geweest. Maar hoe goed kunnen volwassenen zich inleven in de gedachten en gevoelens van

    een kind? Voor veel volwassenen en dus ook opvoeders is het vaak heel moeilijk zich te

    verplaatsen in de belevingswereld van kinderen. Als opvoeders zich verplaatsen in het

    perspectief van het kind, voelt het kind zich geaccepteerd. Bij kinderen met

    ontwikkelingsstoornissen, evenals bij kinderen met hechtingsproblemen, is het niet altijd

    gemakkelijk om invoelend te reageren. Ten eerste moet het gedrag van het kind begrepen

    worden. Als je niet weet dat een kind slecht hoort, hou je daar geen rekening mee en dit geldt

    ook voor kinderen met autisme spectrum stoornissen en hechtingsproblemen: als je niet weet

    dat het kind je niet aanvoelt en begrijpt, kijk je anders naar zijn of haar gedrag. Soms betekent

    het dat je het kind gedrag kwalijk neemt waar het niets aan kan doen.

    Optimale afstemming tussen kind en opvoeder vindt plaats in een veilig, stimulerend en

    accepterend (opvoedings) klimaat. Een belangrijke voorwaarde is dat de opvoeder inzicht

    heeft in het eigen handelen, waarbij een goede inschatting gemaakt wordt van de gevoelens

    van de ander. Sensitiviteit(gevoeligheid) en responsiviteit(invoelend reageren) als bouwstenen

    van een goed ontwikkelde TOM, zijn hierbij sleutelbegrippen.

     

    Onderkennen en vervolgens begrijpen van contact- en communicatieproblemen is belangrijk.

    Een goed ontwikkelde TOM is daarbij een instrument voor zowel het kind als de opvoeder om

    betekenis te verlenen aan (sociale) gebeurtenissen.

     

    Pim Steerneman

    GZ Psycholoog / hoofd Centraal Coördinatiepunt (CCA) Autisme Zuid-Limburg en hoofd afdeling

    Jeugdzorg RIAGG OZL.

     

    Literatuur/noten

    (1) Wing, L. Leven met uw autistische kind. Een gids voor ouders en begeleiders. Lisse, Swets & Zeitlinger, 2000.

    (2) Steerneman, P., C. Meesters, & P. Muris. TOM test. Leuven/Apeldoorn, Garant, 2000.

    (3) Steerneman, P. Leren denken over denken en leren begrijpen van emoties. Groepsbehandeling van kinderen. Leuven/ Apeldoorn, Garant,

    1997.

    (4) Steerneman, P. & P. Muris. Gebrekkig begrip van 'false belief': specifiek voor autisme en aan verwante contactstoornissen? In: Gedrag en

    gezondheid, 1997, 25, p. 258 263.

    (bron: http://web.archive.org/web/20010421041105/http://www.mobiel-

    pleegzorg.nl/archief/2000/mo00616.htm )

     

    This document was created with Win2PDF available at http://www.win2pdf.com.

    The unregistered version of Win2PDF is for evaluation or non-commercial use only.

    This page will not be added after purchasing Win2PDF.

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-11-2008, 22:51 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    02-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vereniging van ouders van normaalbegaafde kinderen

    Bron: Vivat

    Sprankel, een vereniging van ouders van normaalbegaafde kinderen met leerproblemen

     Na de start van het nieuwe schooljaar worden sommige ouders al snel geconfronteerd met leerproblemen van hun nochtans normaalbegaafde kind(eren). Sprankel is een oudervereniging die deze ouders een helpende hand wil reiken en informeren. Meer dan een kwart van de kinderen zou immers na verloop van tijd geconfronteerd worden met
    leerproblemen. Dat kan zowel gaan om leesproblemen als taal- en rekenproblemen. Een kennismaking met deze vereniging.


    Hoewel ze dus normaalbegaafd zijn krijgen heel wat kinderen in het lager onderwijs te kampen met leermoeilijkheden. Bij sommige kinderen kan dit zich al manifesteren in de kleuterschool, anderen krijgen er pas mee af te rekenen op de middelbare school. Meestal gaat het dus om lees-, taal- en rekenproblemen, vaak in combinatie met gedragsstoornissen. De scholen spelen hier maar al te vaak te weinig op in en er ontstaan problemen op school, met de omgeving en thuis in het gezin. Vaak ligt faalangst aan de basis van de problemen.

    De oudervereniging Sprankel wil de ouders en kinderen een helpende hand reiken en informeren bij hun zoektocht naar de juiste hulp. Men kan daarom zowel telefonisch als schriftelijk informatie aanvragen over deze problematiek. De vereniging geeft ook een kwartaalblad en brochures rond de problematiek uit en organiseert voorlichtingsavonden, gespreksavonden,... De vereniging wil daarnaast de belangen behartigen van deze ouders en hun kinderen. Daartoe onderhoudt men contacten met deskundigen en ook met de overheid en wil men wetenschappelijk onderzoek promoten.

    In alle Vlaamse provincies zijn er afdelingen met een eigen bestuur en secretariaat, die zelf activiteiten ontplooien. De werking steunt volledig op vrijwilligers. Iedere ouder van een normaalbegaafd kind met leerproblemen kan eenvoudig lid worden. Het gewoon lidgeld bedraagt 16 euro per kalenderjaar, maar men kan ook steunend lid worden voor een bedrag van 30 euro. Alle leden krijgen gratis een abonnement op het kwartaalblad. Wie geen lid wil worden, maar wel dit kwartaalblad wil ontvangen betaalt 14 euro. 
     
    Praktische informatie

    Nationaal Secretariaat Sprankel
    Ullenshofstraat 11 bus 2
    2170 Merksem
    Tel/Fax:  03/289 78 58  (ma, di en do van 12u tot 16u en woe en vrij van 9u30 tot 12u30)
    e-mail: secretariaat@sprankel.be
    Website : www.sprankel.be

    Paul Willems


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-11-2008, 15:00 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    Archief per week
  • 27/06-03/07 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 30/11-06/12 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Laatste commentaren
    Foto
    Een interessant adres?
    Zoeken met Yahoo


    Mijn favorieten
  • seniorennet.be
  • Hechtingsprobleem (Forum)
  • forum

    Druk op onderstaande knop om te reageren in mijn forum

    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.

    Mailinglijst

    Geef je e-mail adres op en klik op onderstaande knop om je in te schrijven voor de mailinglist.



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!