artikel uit Mobiel 6, december 2000/januari 2001xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Sociaal onhandig: aangeboren of (niet) geleerd
rubriek: Vreemd gedrag!?
Door: Pim Steerneman, hoofd Centraal Coördinatiepunt Autisme Zuid-Limburg
MENNO IS ACHT. HIJ WIL GRAAG EEN VRIENDJE HEBBEN, MAAR HET LUKT
NIET. OP SCHOOL WORDT HIJ GEPEST. ALS IEMAND IN DE KLAS EEN
GRAPJE MAAKT, BEGRIJPT HIJ NIET WAAROM ER GELACHEN WORDT. HIJ
MAAKT GRAPJES WAAR NIEMAND OM LACHT EN HIJ LACHT OM DINGEN
DIE NIEMAND GRAPPIG VINDT. MENNO ZIT ER STEEDS NAAST. HIJ
BEGRIJPT NIET WAT ER IN ANDEREN OMGAAT EN HOE HIJ MET ANDEREN
MOET OMGAAN.
Problemen in de sociale omgang komen vaak voor bij kinderen. Meestal zijn het verstoringen
die spontaan of met enige hulp verbeteren. Soms zijn het aangeboren
ontwikkelingsstoornissen. We hebben het dan over contactstoornissen. Er is een aantal
stoornissen dat samen het autisme spectrum vormt. De belangrijkste zijn autisme, het
syndroom van Asperger en de aan autisme verwante stoornis PDD NOS. Bij kinderen met een
autistische stoornis verloopt, naast een aantal andere kenmerken, het sociale denken niet
normaal. Maar ook kinderen met hechtingsproblematiek kunnen problemen in sociaal denken
vertonen. De kwaliteit van de opvoedingsrelatie is belangrijk voor de kwaliteit van het sociale
denken.
Autisme spectrum stoornissen
In een recente studie beschrijft Lorna Wing(1) de hoofdkenmerken van autistische stoornissen
als volgt: ernstige tekorten in contact, in communicatie en een beperkte interesse in
activiteiten. Ze beschrijft ook drie vormen van autisten: het teruggetrokken autistische kind,
het passieve kind en het actieve maar vreemde kind.
Het teruggetrokken autistische kind is extreem in zichzelf gekeerd, leeft als het ware in een
schelp. Er is geen sprake van wederkerigheid en de cognitieve mogelijkheden, de intelligentie,
is laag. Passieve autistische kinderen zoeken niet actief contact, maar ondergaan contact wel.
Ook zij hebben een gebrek aan wederkerigheid en zij kampen met duidelijke communicatieve
problemen. De derde groep, actief maar vreemd, heeft de beste cognitieve mogelijkheden, de
hoogste intelligentie van normaal tot soms hoger dan gemiddeld. De autistische kinderen uit
deze groep kunnen heel claimend zijn in aandacht vragen. Ook bij deze groep kinderen
bestaan problemen in de wederkerigheid.
Dé autist bestaat niet, er zijn grote verschillen in problematiek en in intelligentie. Daarnaast
heeft ieder kind een eigen karakter en groeit ieder kind op in een unieke opvoedingssituatie.
Nóg moeilijker om het beeld autisme scherp te herkennen, is dat er vaak sprake is van
meerdere problemen dan alleen autisme, bijvoorbeeld een combinatie met ADHD, met
hyperactiviteit, met concentratiestoornissen.
De aan autisme verwante contactstoornissen is een vage groep stoornissen waarbij de
hoofdkenmerken van autisme wel aanwezig zijn, maar in mindere mate. Deze groep heeft
vaak een redelijke intelligentie, maar in sociaal opzicht valt ze net als het autistische kind
uit. Ze zijn vaak (sociaal) angstig, ze hebben moeite met het onderscheid tussen fantasie en
realiteit, moeite met het begrijpen van humor en ze hebben net als het autistische kind en het
kind met het syndroom van Asperger weinig invoelend vermogen.
Het verschil tussen autisme en het syndroom van Asperger is de aanvang van de stoornis: bij
autisme vóór het derde levensjaar en bij het syndroom van Asperger is dat vaak veel later.
Daarnaast zijn zowel de taal, als de intelligentie bij kinderen met het syndroom van Asperger
goed ontwikkeld, in tegenstelling tot het beeld autisme. Kinderen met het syndroom van
Asperger zijn vaak eenzijdig - zeer intelligent. Maar hun sociale intelligentie is zeer zwak
met alle gevolgen van dien. Ze willen wel contact met anderen, maar het lukt niet. Ze spreken
niet dezelfde taal, ze gedragen zich anders, ze begrijpen andere mensen vaak niet. Meestal
hebben ze een eenzijdige en beperkte belangstellingssfeer en kunnen ze zich niet op
empathische, invoelende wijze, in de ander verplaatsen.
Het sociale denken
Vanaf hun vroegste jeugd vormen mensen zich een idee van wat anderen denken en voelen.
Ze maken zo een 'theorie' over hoe anderen zijn. Om deze theorie te kunnen vormen is het
nodig zich te verplaatsen in een ander. Op grond daarvan ontstaat 'invoelen' en 'aanvoelen' van
wat er in een ander gebeurt. Zo kan men voorspellen wat een ander zal doen of denken en kan
men zijn eigen gedrag daarop afstemmen. Deze theorie over hoe anderen denken en voelen
wordt de Theory-of-mind genoemd, kortweg de TOM (2).
De meeste kinderen kunnen normaliter rond hun derde levensjaar op basis van gedrag van
anderen bepaalde gedachten, gevoelens en bedoelingen van anderen afleiden. Ze geven zo
betekenis aan het gedrag van die ander. Hiermee hebben kinderen met autisme spectrum
stoornissen echter grote moeite. Een voorbeeld: Er staan twee schreeuwende jongens
tegenover elkaar en er omheen staat een groep kinderen die ook schreeuwen. Als ik betekenis
geef aan wat ik zie en me probeer te verplaatsen in de situatie, maar ook in de gedachten,
gevoelens en bedoelingen van deze kinderen zou ik kunnen zeggen dat die twee jongens ruzie
hebben en dat de ene boos en de ander bijvoorbeeld bang is, met daar omheen een groepje
over en weer roepende kinderen. Als ik alleen maar beschrijf wat ik zie, dan zeg ik dat ik twee
jongens tegenover elkaar zie staan schreeuwen, en ik ook nog acht andere kinderen in een
kring er omheen zie staan. In plaats van de ruzie en het kijken te benoemen, zou ik kunnen
melden dat vier kinderen een blauwe broek aan hebben.
Deze laatste beschrijving zou de beschrijving door een autistisch kind kunnen zijn, die geen
betekenis verleent aan wat hij of zij ziet.
De kern van autisme spectrum stoornissen is in feite moeite met de goede betekenis te
verlenen aan sociale situaties. De basis hiervoor is lichamelijk van aard. We weten nog niet
veel over de oorzaken van autisme spectrum stoornissen. Wat we in ieder geval wel weten is
dat het een aangeboren stoornis is, waarschijnlijk met een erfelijke basis, waarbij de hersenen
niet normaal functioneren, onder andere op het gebied van informatieverwerking van sociale
situaties. Het is een prikkelverwerkings stoornis waardoor de kinderen inkomende zintuiglijke
prikkels (zien, horen, voelen) niet goed kunnen verwerken: ze zien anders, horen anders,
voelen anders en dus reageren ze anders, ook in sociaal opzicht.
Sociaal denken en TOM
Een onderdeel van de sociaal-emotionele ontwikkeling is de sociaal-cognitieve ontwikkeling
waarbij het denken over sociale gebeurtenissen centraal staat. Andere begrippen die verband
houden met sociaal-emotionele ontwikkeling zijn empathie, invoelend vermogen, emotionele
intelligentie of sociale intelligentie. De basis van dit alles wordt gevormd door de theorie die
ieder mens maakt over hoe anderen denken en voelen, de Theory-of-mind, de TOM.
De TOM wordt van baby af aan opgebouwd door waarnemen en imitatie (gericht kijken,
luisteren en gericht nadoen), emotieherkenning (bijvoorbeeld: wie is boos, bang, blij,
verdrietig en waarom?) en het 'doen-alsof vermogen (bijvoorbeeld doen alsof je heel erg boos
bent). Kinderen met een autistische stoornis hebben een gebrekkige TOM, hun idee van wat
er in anderen omgaat is erg gebrekkig.
Met behulp van een test, de zgn. TOM-test (2), kan onderzocht worden of de TOM voldoende
is ontwikkeld. Deze test maakt een sterkte-zwakte analyse op het gebied van zich verplaatsen
in een ander. De uitkomst geeft aan waar het kind extra hulp nodig heeft om een goed beeld te
vormen van sociale situaties, en waar het reeds voldoende is ontwikkeld. Vervolgens kan het
kind op grond hiervan worden getraind (3).
Het uitgangspunt van hulp op basis van de TOM is, dat als je sociaal gedrag wilt veranderen,
je eerst sociaal inzicht moet oefenen, stimuleren en ontwikkelen. Als je sociale inzichten
versterkt, zullen sociale vaardigheden daar logisch uit voortvloeien en misschien niet eens
getraind hoeven worden. Het probleem bij kinderen met contactstoornissen zit niet zozeer in
hun sociale vaardigheden alswel in hun gebrek aan sociaal inzicht waardoor ze zich niet
vaardig gedragen.
Uit onderzoek blijkt dat werken aan sociaal inzicht mogelijk is, tot op zekere hoogte ook bij
autisme spectrum stoornissen. Dit laatste is wel afhankelijk van de ernst van de problematiek
en de intelligentie.
Een gebrekkige TOM alleen bij autisme spectrum stoornissen?
Problemen met sociaal inzicht komen niet alleen bij autisme spectrum stoornissen voor. Laten
we met een voorbeeld uit onderzoek(4) duidelijk maken hoe dit wordt onderzocht.
In het onderzoek wordt het kind een smartierol getoond, waarbij de vraag wordt gesteld: 'wat
denk je dat hier in zit?' Kinderen kennen dit snoepgoed en antwoorden zonder uitzondering:
'smarties' of 'snoepjes'. Vervolgens maakt het de rol open en er blijkt een pen in te zitten. Dan
wordt het kind verteld dat er straks een ander kind komt die ook gevraagd wordt wat er in de
gesloten rol zit. Het kind moet dus voorspellen wat het andere kind zal antwoorden. Om dat te
kunnen moet het kind zich in het andere kind verplaatsen. Als het kind rekening houdt met
wat het andere kind daadwerkelijk weet, zal het antwoord luiden: 'smarties'. Het kind
onderkent dan dat de misleide persoon een ander idee heeft van de situatie dan hijzelf en dat
dit leidt tot een andere reactie. Uit het onderzoek blijkt dat veel kinderen met sociaal onhandig
gedrag, maar ook kinderen met sociaal-emotionele problemen, zoals pesten of gepest worden,
moeite hebben met deze gevolgtrekking. Ook kinderen met contact- en
communicatieproblemen die niet binnen het spectrum autisme vallen hebben vaak een
gebrekkige TOM. Een gebrekkige TOM is kenmerkend voor sociaal- emotionele onrijpheid in
het algemeen.
De TOM bij kinderen met hechtingsproblemen
Hechtingsproblemen hebben hun wortels in een onveilige gehechtheidsrelatie met de
opvoeders. Gehechtheid is een duurzame emotionele band tussen kind en verzorger. De
kwaliteit van de hechtingsrelatie is niet voor ieder kind gelijk en is afhankelijk van de
kwaliteit van de interactie opvoeder opvoedeling. De gevolgen van hechtingsproblemen die
we vaak in meerdere of mindere mate zien bij kinderen in pleeggezinnen variëren onder
andere van rusteloosheid, afleidbaarheid, tot prikkelbaar en agressief gedrag, problemen in
relatie met leeftijdgenoten en moeite om nauwe contacten aan te gaan.
Deze kinderen, die vaak in het verleden weinig invoelend op hun behoeften benaderd zijn,
reageren vaak ook weinig invoelend op de behoeften van anderen, met alle sociale problemen
dientengevolge. Door een falende hechting krijgen ze nauwelijks hulp in het goed
ontwikkelen van een correcte TOM. Ze kunnen geen goed beeld vormen van het denken en
voelen van andere mensen. Deze kinderen kunnen baat hebben bij een training die niet zozeer
gericht is op sociale vaardigheden, maar op het sociale denken, op de TOM.
Aan de buitenkant gezien bestaat er overeenkomst tussen het sociale gedrag van kinderen met
hechtingsproblemen en sommige kinderen met autisme spectrum stoornissen. Belangrijkste
verschil is dat kinderen met hechtingsproblemen in principe over een normaal vermogen tot
sociale wederkerigheid en invoelende reactie op anderen beschikken.
Hechting ontwikkelt zich binnen een constante interactie tussen kind en zijn of haar
omgeving. Het denkkader dat het kind opbouwt op basis van hechtingservaring bepaalt
weliswaar in hoge mate het gedrag van het kind, maar wordt ook door de verzorger op een
bepaalde manier geïnterpreteerd. Deze betekenisverlening door de verzorger wordt op zijn
beurt beïnvloed door eerdere ervaringen van de verzorger en op deze wijze is er dus sprake
van een constante interactie tussen de TOM van het kind en de TOM van de opvoeder. Er
wordt steeds aan hechting gebouwd en er wordt steeds aan ieders persoonlijke TOM
gebouwd.
TOM en opvoeders
TOM heeft betrekking op sociaal begrip, sociaal inzicht en sociale gevoeligheid. Kinderen die
over deze vaardigheden beschikken, hebben een kloppend invoelend vermogen. De meeste
volwassenen hebben een goed ontwikkeld invoelend vermogen. Alle volwassenen zijn kind
geweest. Maar hoe goed kunnen volwassenen zich inleven in de gedachten en gevoelens van
een kind? Voor veel volwassenen en dus ook opvoeders is het vaak heel moeilijk zich te
verplaatsen in de belevingswereld van kinderen. Als opvoeders zich verplaatsen in het
perspectief van het kind, voelt het kind zich geaccepteerd. Bij kinderen met
ontwikkelingsstoornissen, evenals bij kinderen met hechtingsproblemen, is het niet altijd
gemakkelijk om invoelend te reageren. Ten eerste moet het gedrag van het kind begrepen
worden. Als je niet weet dat een kind slecht hoort, hou je daar geen rekening mee en dit geldt
ook voor kinderen met autisme spectrum stoornissen en hechtingsproblemen: als je niet weet
dat het kind je niet aanvoelt en begrijpt, kijk je anders naar zijn of haar gedrag. Soms betekent
het dat je het kind gedrag kwalijk neemt waar het niets aan kan doen.
Optimale afstemming tussen kind en opvoeder vindt plaats in een veilig, stimulerend en
accepterend (opvoedings) klimaat. Een belangrijke voorwaarde is dat de opvoeder inzicht
heeft in het eigen handelen, waarbij een goede inschatting gemaakt wordt van de gevoelens
van de ander. Sensitiviteit(gevoeligheid) en responsiviteit(invoelend reageren) als bouwstenen
van een goed ontwikkelde TOM, zijn hierbij sleutelbegrippen.
Onderkennen en vervolgens begrijpen van contact- en communicatieproblemen is belangrijk.
Een goed ontwikkelde TOM is daarbij een instrument voor zowel het kind als de opvoeder om
betekenis te verlenen aan (sociale) gebeurtenissen.
Pim Steerneman
GZ Psycholoog / hoofd Centraal Coördinatiepunt (CCA) Autisme Zuid-Limburg en hoofd afdeling
Jeugdzorg RIAGG OZL.
Literatuur/noten
(1) Wing, L. Leven met uw autistische kind. Een gids voor ouders en begeleiders. Lisse, Swets & Zeitlinger, 2000.
(2) Steerneman, P., C. Meesters, & P. Muris. TOM test. Leuven/Apeldoorn, Garant, 2000.
(3) Steerneman, P. Leren denken over denken en leren begrijpen van emoties. Groepsbehandeling van kinderen. Leuven/ Apeldoorn, Garant,
1997.
(4) Steerneman, P. & P. Muris. Gebrekkig begrip van 'false belief': specifiek voor autisme en aan verwante contactstoornissen? In: Gedrag en
gezondheid, 1997, 25, p. 258 263.
(bron: http://web.archive.org/web/20010421041105/http://www.mobiel-
pleegzorg.nl/archief/2000/mo00616.htm )
This document was created with Win2PDF available at http://www.win2pdf.com.
The unregistered version of Win2PDF is for evaluation or non-commercial use only.
This page will not be added after purchasing Win2PDF.
|