Een aardig ventje J. Van Lennepxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Daar ging eens een ventje al over de straat ,
En hij droeg op zijn borst een ruiker .
Hij had er een hoedje van chocolade ,
En zijn haar was gespoten suiker .
En zijn wangen die waren van appelmoes ,
Zijn lippen morellen , zijn neus een soes ,
Elke tand een pepermuntje .
Zijn ogen sukaden , in ijs gevat .
O ! wat een aardig ventje was dat ,
O ! wat een aardig ventje .
Wel kinderen ! was t niet de pijne waard,
Dat ventje eens op te zoeken ?
Zijn hals was een abrikozentaart ,
Zijn armen twee deventerkoeken .
En halletjes waren zijn handjes zo fraai ,
En hij liep op twee benen van taai , taai .
Voorzeker ik wed om een centje ,
Je mocht er om lopen door dorp of stad ,
Nooit zag je zon aardig ventje als dat ,
Nooit zag je zon aardig ventje .
Hij wandelde voort op zijn dooie gemak ,
Al met zijn bijzondere gratie :
Hij droeg een rokje van wafelgebak ,
Met knopen van speculaas .
Zijn schoenen die waren van witte drop ,
En er blonken zwarte knoopjes op ,
En elke knoop was een krentje .
k Wou , ik zijn adres maar geweten had .
Want nooit zag ik n aardiger ventje dan dat ,
Neen , nooit zag ik n aardiger ventje .