Toen Francis reeds een poos gehuwd was (later daarover meer, beste lezer), en we onder ons beiden zekere namiddag in de tuin zaten, een cuba libre in de hand, wees ik hem op een van ramen, waarachter Gerda als een Chinese theaterpop tegen een achtergrond van geel staanlamplicht allerlei rituele handgebaren maakte, vroeg hij cynisch:
'Waarom ben je eigenlijk met haar getrouwd, pa?'
'Och, ja …'
'Natuurlijk niet uit liefde!' Hij grijnsde breed, met scherp spottende flikkertjes in de ogen.
'Nee, zeker niet.'
'Een verstandshuwelijk dan?'
'Veeleer een plicht, jongen'.
'Een plicht? Een fatsoenhuwelijk! Je bedoelt…'
Zijn handen maakten de beweging van een bolle buik. Grijnzend: '…mama een niet zò kuise Suzanna ! Niet te geloven. Ma, of all people, getrouwd van moetens… '. Francis gierde het uit, stikte haast.
'Ja…nee. Luister…'
'Dus ga je me nu vertellen dat zij een miskraam had, optie twee -hoe heette dat toen, ‘k heb er ooit nog in een woordenboek … een … een engeltjesmaakster, juist. Heeft die de klus stiekem geklaard?'
'Idioot, ik strandde vlak vóór haar deur. Mijn eerste wagen, een derdehandse, gaf geen kik meer. Een rotweer ook. Dus ik de winkel van je grootouders binnen. Een boekhandel nog wel, vlakbij de kerk. Ik vroeg of ik kon telefoneren. Dat mocht. Een kennis van hen was garagist. Dus het ging nog vrij vlot. Hij een koord aan mijn auto, zijn zoon achter het stuur en de belofte dat het niet te lang zou duren. Dat niet te lang werd dan drie volle uren. De twee café’s op het dorpsplein potdicht. Ik vroeg of ik de krant mocht waarschuwen. Dat mocht ook. Haar moeder rekende mij 25 frank aan. Ik gaf haar een muntje van vijftig. Wou geen wisselgeld omwille van de moeite. Je latere oma glimlachte beleefd, nam toch wisselgeld uit de la en floepte het in de borst van zo’n plaasteren beeldje, dat het hoofdje wiebelde als dank. ‘Voor de missiewerken van onze parochie, meneer, mijn man is schatbewaarder'.
Je oma veegde vertederd een denkbeeldig stofje van het zwarte ventje, keek me vragend aan. ’t Mens verwachtte beslist een of andere devoot aardigheidje als wederwoord. Ik zei gewoon: 'Ah, bon.' Toen zag ik je moeder. Ze sleurde een grote kartonnen doos uit de privé-vertrekken de winkel binnen. Natuurlijk vroeg ik of ik kon helpen. Ik stond daar toch onnozel te staan. Dat mocht, zei je oma. Ik hielp je moeder met uitpakken. Het grootste uitstalraam diende gevuld met plaasteren beelden. Overwegend vrouwenbeelden. Lieve, mooie, droeve, ook misbaksels, vrouwtjes met open armen, meisjes geknield of rechtopstaand. En je moeder kende dat allemaal: geef mij de heilige Barbara, daar links naast Sinte Anna, nee dat is de heilige Rita. Die daar in rood en blauw met het gouden torentje in de hand. Na verloop van tijd begon ze stilletjes te gniffelen om mijn totale onwetendheid in die materie. De etalage raakte stilaan vol en mijn maag leeg. Je moeder moet het knorrend geluid opgevangen hebben. 'Moeke, kunnen we meneer een hapje aanbieden? Voor zijn hulp'.
Haar onderdanige vraag en dan dat "moeke" voor een vrouw van achteraan twintig!
Die boekenwinkel, Francis, volgestouwd met alles en nog wat, bijbels in alle formaten en uitvoeringen, godsdienstboekjes voor het onderwijs, ongelooflijk wat die clan allemaal te koop had. In het midden van de winkel: een grote glazen étagère, daarin een resem paternosters in alle prijzen, zilveren en gouden halskettinkjes met kruisjes of medailles eraan, een reeks van die koorden met een stukje leder of plastiek onderaan, om aan de hals te dragen…'.
'Schapulieren, pa, ik droeg die ook …vroeger'
'… boekhandel-drukwerk stond in grote goudzwarte sierlijke letters op beide ramen. Boekhandel, mon oeil! Gezelle vond je er misschien. Maar een Timmermans, na zijn sombere periode, een Walschap! Zelfs geen Aster Berkhof. Een Marnix Gijsen? Van die hadden ze nog nooit gehoord. En Boontje, die was so wie so in die middens taboe. Ik had het moet beseffen. Weet je wat er nog onder boekhandel-drukwerk stond? Vroom Leven! Ook in goudzwart, meer dan duidelijk leesbaar.'
Stel, bij een lokale voetbalmatch hier, of een andere buitensport, op een gewone doordeweekse zondag, er is niks speciaals aan de gang, behalve ineens dit … tijdens een honkbalmatch Juneau-Anchorage.
Waarom het spel efkes stil gelegd werd? Er was een grote zwarte voorbijganger aan de rand van het veld. Die lieten ze rustig langswandelen. Niks aan de hand. Een gewone zondag in Alaska. klank aanzetten https://www.youtube.com/watch?v=tIg5ZEYeoSc 01min36
Haar vinger priemde naar mijn borst. Het beschuldigende vonnis van de inquisitie: 'Beginnend journalistje was hij. Zijn hebben en houden bestond uit wat ondergoed, een elektrische schrijfmachine en een enorme bagage aan verbeelding over dames met vuile manieren. Rotzooi en niets anders.'
'Maar opa Frans en moemoe …'
'Zijn ouders! Ja, die hadden wat geld. Ze stonden beiden in het onderwijs. Maar gierig en godslasterend, vooral zijn vader. En tegen ons huwelijk! Vandaar dat het allemaal van mijn kant moest komen. Alles, jongen, alles. Mijn ouders deden hun plicht, hoewel ze echt niet stonden te springen om zo’n flierefluiter als schoonzoon te krijgen. Maar ja, hij stond zogezegd voor een goede carrière. En dat telde toen ook al, begrijp je? Mijn vader had links en rechts vrienden aangesproken om meneer daar bij een treffelijke gazet binnen te krijgen. Uren in ’t rond wisten de mensen je grootvader wonen, als het op een plaats bij de spoorwegen, bij de post, of op een of ander ministerie aankwam. Ja, jongen, je mag gerust fier op je grootvader zijn. Hij heeft veel mensen geholpen. En als je goed bent voor de mensen, dan vergeten die dat niet. Die kwamen hun gerief in onze winkel kopen. Al hun drukwerk kregen wij, voor de communies, de begrafenissen, voor de verenigingen en voor de pensenkermissen. En met de verkiezingen mochten onze vrienden hun affiches overal ophangen. Je grootvader stapte mee en de deuren gingen vanzelf open. Weet je wat het spreekwoord van je grootvader altijd is geweest? Gooi een kleine haring in zee en je krijgt een kabeljauw op je teljoor. Vroeger waren de mensen zo dankbaar. Meneer daar deed liever je grootvader de duivel aan door bij een gazet te blijven die zelfs op de preekstoel verboden werd!'
Hoe gemeen ik ook bestookt werd door Gerda, die zich aan de buitenwereld toch nog pauwachtig voorstelde als mijn voldane echtgenote, Francis bleef in die duels de stoïcijnse scheidsrechter. Hij toonde me nooit een rode kaart. Nee, hij verloochende zijn vader niet. Hij nam het ook niet op voor mij. Zijn houding was cool en neutraal. Hij had me beter gewezen op mijn liefdeloosheid en volkomen gebrek aan respect voor zijn moeder. Een open discussie over echtelijke relaties en religiositeit tussen ons tweetjes had ik op prijs gesteld. Maar niets, niets van dit alles.
Francis, de vlijtige boekenwurm, de honderd percent voorbeeldige student, groeide tussen mij en Gerda afstandelijk op, een ongenaakbare mensenrobot, met de jaren eenzamer en geslotener.
Soms, veel later dan, in een van die donkere momenten dat ik echt behoefte had aan een intiem uurtje met hem, zei ik, met in mijn stem meer vrees dan een eerlijk verlangen: 'Kom, baas, laten wij eens serieus babbelen.'
En hij, verrast-verveeld van zijn studieboeken opkijkend, te lacherig en te luid om oprecht en geïnteresseerd te klinken: 'Hé ja, pa. Zeg, moet je horen. Ik heb net het laatste boek van de Naturalis Historia van Plinius de Oudere gelezen. Fantastisch, kijk hier…'
En ik, bijna ongeduldig, grimmiger: 'Francis, ik bedoel écht praten. Over jou. Over mij. Met open vizier. Over je gevoelens, je ideeën. Hoe je tegenover het leven staat, de politiek, de vrouwen.'
'Politiek en vooral vrouwen interesseren me nog niet', schokschouderde hij.
'Francis, ik heb je zien opgroeien. Je wordt volwassen. Je bent een deel van mijn deel, maar wij delen ons leven niet, zoals ik het altijd heb gewenst. Eerlijk gezegd, soms vraag ik me af of ik je überhaupt wel ken.'
'Prijs jezelf gelukkig, pa. Naar ik gelezen heb stellen mannen in midlife crisis zich totaal andere vragen.'
Een bemoedigend klopje op mijn knie en voor hem was de kous af. Niet voor mij. Ik negeerde zijn sarcastische opmerking:
'Je dwaalt door het huis als een schim. Ja, als een schim. Met de weekends zie ik je nauwelijks. Kamerdeur altijd op slot. Opflakkers van harde muziek en dan weer grafstilte. Geen vrienden, geen meisjes, geen gesprek. Alleen de schim. Ga door en je wordt zoals je boeken, man: gesloten, bestoft en saai.'
'Jezus, je ziet er echt behoorlijk kwaad uit.'
'Ben ik ook!'
'Tja, ik heb eenvoudig niks te zeggen over mij. En jij hebt al last genoeg met ma.'
Hij lachte flauw. Keek me recht in de ogen. Verstrakte en zei dan ernstig, overtuigend:
'Dit moet ik nog kwijt. Ergens heeft ma gelijk. Je hebt je nooit veel bekommerd om mijn opvoeding, wel om mijn studie.'
'Inderdaad, sorry, jongen.'
'Hoor ik echt sorry? Terwijl ik altijd moest scoren? Zelfs in de kleuterklassen. Scoren zoals jij met je bankrekening. En ik deed het. Ik doe het verdorie nog altijd. Alleen doe ik het nu niet meer voor jou of ma, wel voor mezelf en voortaan liever op mijn eentje.'
'Hoe bedoel je?'
'Zonder die devote bemoeizucht van ma en zonder je gepush. Weet je waar je echte thuis staat? Op de redactie. En je leven, pa, dat is je weekblad en je lange vergaderingen, allerhande afspraakjes, recepties, debatten en etentjes.'
'Part of the job. Zal je later ook ervaren!'
'Altijd dat blad, altijd werken, werken .'
'En waarom? Omwille van je studies. Om je alles te kunnen geven waar je recht op hebt. Om je toekomst nu reeds veilig te stellen. Wat je ma ook bazelt tot vervelens toe, alles wat je hier ziet alleen Vanbesien? Integendeel. Daarom! Mag het?'
'Eens ik hier thuis weg ben, dan …'
'… zal ik je verdomd hard missen, man.'
Hij keek me aan. Met medelijden dat pijnlijk schroeide. Zijn stem brak: 'Pa, je leven met ma, dat rotleven met haar…'
Hij zweeg abrupt. Een zwijgen dat meer zegde dan woorden. We keken mekaar strak aan. Ik had moeten toehappen. Dit was het echte beginpunt. Hem in een handvol, harde doch eerlijke woorden doen begrijpen wat het samenleven met Gerda voor mij precies inhield, al die jaren. Dát had de dam tussen ons doen wijken. Hem voor mij en ik voor hem meer open, meer mens maken. Ik deed verdorie niets. Ik bleef hem gewoon star aankijken. Gelaten en laf. En zo verloor ik mijn wensdroom. Ik hoorde mezelf slechts zeggen:
'Ach, Francis jongen, mijn leven met je moeder…'
Hij reageerde niet meteen. Zuchtte. Haalde gelaten de schouders op. Glimlachte heel sereen en koeltjes. Zijn manier om zich een houding te geven. Een houding waarop alleen hij het patent had.
'Ik kan jullie niks kwalijk nemen. Noch ma, noch jou. Zand erover.'
Mr Goofy heeft een vrije zaterdag en Mevr Goofy vindt dat hij voor die dag haar taken kan overnemen. Zij rijdt weg. Dan begint zíjn dag.
Goofy maakt er gaandeweg een rommeltje van en het rommeltje gaat over chaos tot puinhoop. Ik hoop dat het gezin verzekerd was.
Uit het radiomeubel, waarop de telefoon staat, komt een radiosoap. Een emotioneel verhaal, blijkbaar. Naarmate de chaos groter wordt, krijgt Goofy nog de baby van de buren op te passen. Dan denkt de telefoniste in de centrale dat de radiosoap werkelijkheid is …
Alles nog met de hand getekend en ze keken toen niet op een aantal beelden per seconde, vandaag die vloeiende bewegingen.
Een beetje voorspelbaar misschien, en het barst van de clichés en de stereotypen maar dat was 1953. We zijn nu 65 jaar later en er bestaan geen klungelende vaders meer. Nergens nog. Nieverans ni. Nowhere en Nullepart. Vandaar de historische waarde van dit filmpje.
Uiteraard is dat almaar vileiner dispuut tussen Gerda en mij reeds gestart in de prille maanden van onze verloving. De heetste steen des aanstoots om onze verdere kans als gezin definitief te redden of te kelderen. Hoe fanatieker zij Francis voorlichtte in haar retoriek van heiligenbeelden en hem voorbereidde op een, wat zij beschouwde "zinvolle geloofstoekomst", hoe vinniger ik rebelleerde en mijn zoon kordaat naar een tegenpool dreef. Het raakte haar echter niet. Na de zoveelste heftige ruzie en een stroom van tranen, riep zij in extase uit:
'Heer aanhoor Uw dienares en laat mijn zoon U aanschouwen, zoals ik U aanschouw, Heer.'
Tja, destijds was een mens met Jehova-getuigen beter af. Die brachten tenminste nog het licht of 'den elektriek' zoals Ingrid, de poetsvrouw, grapte, dan met haar gekte. Want dit was gekte, doch Gerda was ook de moeder van mijn zoon. Ik kon daarom niet langer verdragen dat Gerda zich met Francis tegen mij wapende. Een jongen van goed zestien werd haar zwaard en schild. Haar schrille hoge stem geen snerpend geluid, maar het slijpen van tientallen dolken.
'Wat is je vader, hé, wat is hij?' gilde ze soms hysterisch. 'Een journalistje van niks. Een broodschrijver, een stuk onbenul en godslasteraar. Branden zal hij, jongen, branden in de diepste der hellen. Luister niet naar hem, mijn zoon. Hij zal je … wat wil je zeggen, jongen?'
'Gewoon, dat pa toch ferm de poen binnenbrengt.
'En wat zijn wij, jij en ik, daarmee? Meneer geniet zelfs niet van zijn duiten op de bank. Meneer heeft nooit tijd om met ons eens vakantie te nemen naar …'
'Naar Lourdes zeker of een weekendje Scherpenheuvelen?' spotte ik terug.
'Eerlijk gezegd, ma, Lourdes hangt mij ook na al die jaren danig de keel uit. Al dat gezang, die zieke mensen, altijd dezelfde ellende. Zo’n gezeik. No thanks, no longer my cup of tea.'
'Francis, zo’n woorden! Bovendien, Lourdes is geen vakantie. Dat is mijn heilige plicht. Lourdes is een opdracht, dat weet je toch. Hoe is het in hemelsnaam mogelijk!' Gerda was geschokt door de reactie van Francis.
'Liever Rome. Toe pa, Rome, la dolce farniente uit jouw tijd.'
'Vita, Francis, Fellini's 'La dolce Vita' voor ons en voor je moeder het Mekka van de pilaarbijters. Oké. Verkocht!'
'Yes, Yes', riep Francis verrukt.
'Max, nu is het genoeg. Ik leef hier eenzaam, zonder mijn familie, zonder goede vrienden alleen, Francis ook …'
'Ik, eenzaam, ma? Vergeet het. Ik heb er trouwens geen tijd voor met mijn studies. By the way, ladies and gentlemen, jullie zoon heeft besloten economie te studeren. Nog anderhalf jaar en het wordt Gent. 't Liefst op kot.'
'Gent! Wat zeg je Gent! Wat is er mis met Leuven? En op kot! Geen sprake van! Wat als pastoor Serge dit verneemt!'
Ze gilde, vouwde de handen en keek smekend naar de kristallen luchter.
'Van vorige week al', merkte ik spottend op.
'Wat van vorige week?' siste Gerda.
'Twee lampjes, links, stuk.'
Een krant werd door de kamer gekeild. "Kerk en Leven", Gerda's informatie-orgaan en database voor haar speciale zielszorg in de parochie.
'Waaraan heb ik dit verdiend, God almachtig, had ik het ooit geweten!'
'Had je ooit wát geweten ma?'
Dan fel heftig, de wijsvinger trillend naar mij gericht, Jeanne d’Arc achterna met het zwaard uit de schede: 'Ik was nooit zijn vrouw geworden. Nooit. Dat zweer ik bij alle heiligen!'
'Ma, alsjeblief, hou er mee op. Trouwens, was jij niet met hem getrouwd, dan was ik er ook niet!'.
'Dat is waar, mijn jongen, God, hoe dankbaar ben ik de Heer om jou. Jij, jij alleen geeft mijn aards bestaan nog wat kleur. Door jou verdien ik de hemel …'
'… en ook door pastoor Serge, Gerda, ook pastoor Serge', onderbrak ik haar betoog.
'… jij bent mijn roeping, mijn missie. Ja, ook Serge, ja. Was jij er niet geweest, jongen, dan …'
Dat werd van toen af aan Gerda’s meest overtuigende basiszin. Eerst enkele diepe zuchten, de smalle en bloedeloze lippen verbeten samengeperst en een blik waarmee geen enkel paar normale ogen overleven kon:
'Dan, Francis mijn jongen …' huiverde ze theatraal, '… dan had ik er een eind aan gemaakt. Hoewel de Heer met dat nimmer vergeven zou.'
'Begin niet te overdrijven, ma. Zal ik je fotoalbum halen? Eens tonen hoe verliefd je was, hoe je naar pa opkeek! Zal ik, ja?'
Gerda grimde honend, blafte meteen terug:
'Elk jong meisje kijkt uit naar de knappe prins op het witte paard. En je vader, die…'
Voor gisterenavond wou ik koude spirelli op tafel zetten, met hesp, beemsterkaas, pijpajuin en olijven. Ik wilde er nog een slaatje bij geven en voor elk een gekookt eitje. De eieren waren op. Sinds we een paar weken geleden de laatste kip plechtig begraven hebben en de kuikentjes die hier rond Pasen zijn gekomen nog te jong zijn, worden de eieren bij boer Jeroen gehaald.
Onze oudste kleindochter Barbara zou eitjes gaan halen. Niet zo ver, onze privé wegel door en dan nog een goeie 300 meter tot bij de boer. Noëmie wou mee, na veel raadgevingen van hun papa, zoals een hand geven aan zus als je op de weg komt en zus de eiermand laten dragen op de terugweg. Onze kleine wildebras kan je niet vertrouwen met een mand eieren. De kleine kreeg wel een geldbeugel met daarin gepast geld. Toen de meisjes terugkwamen met de eieren zat er een kink in de kabel.
Noëmie vond dat eitjes niet moesten betaald worden omdat ze gratis uit de kip kwamen. Papa Bert wilde haar terugsturen, maar dat weigerde het dametje. Bert stuurde haar naar haar kamer en gaf haar een kwartier om te overdenken of ze zou gaan betalen ja of neen en waarschuwde haar voor de consequenties nadat hij uitgelegd had dat de kippen moesten eten en dat het eten ook niet gratis was en dat boer Jeroen niet aan iedereen gratis kon uitdelen.
Onze kleine met haar eigen willetje was niet te overtuigen, dus ging Bert samen met haar op pad om de eieren te betalen. Bij de terugkomst mocht ze zelf haar straf bepalen, ze is daar heel inventief in, ze weet dat het iets moet zijn dat ze graag doet. Toen zei ze parmantig: "Zeker geen eitje voor mij vanavond?" Ze is verzot op eitjes. Ze wilde zoals altijd het laatste woord, vol overtuiging zei ze "Eitjes zijn toch gratis, dus is het eigenlijk geen straf."
Rare hersenkronkel, maar het werd wel een maaltijd zonder eitje voor haar.
Jo
'k Voel mee met uw oudste kleindochter, Jo. Ze voelt zich verantwoordelijk voor het goed verloop van de expeditie en dan … dan houdt dat klein spook de portemonnee dicht omdat ze onderweg in haar koppeke een eigen principe gewrochten heeft over het eieren leggen. Dat kwam plots aan zeker?
'k Vraag me af wat ik zou gedaan hebben, in haar plaats. 55j geleden. Wij gingen elke avond op de boerderij rechtover ons huis een liter melk halen. In de winter ging ik alleen, in de zomer mochten Tina en Laura mee. Om de zoveel dagen moesten er ook eieren zijn. We gaven de centjes af aan de boerin en we kregen melk en eieren voor ons geld. Onnadenkend als we waren hadden we daar verder geen economische theorieën bij zoals ulle jongste.
'Eitjes zijn toch gratis, dus is het eigenlijk geen straf' Dit proberen LM & ik hier al twee dagen te snappen, daar een logica in te zien, of op zijn minst een soort redenering te kunnen vinden in de kronkel. We geven het op. Wij buigen het hoofd. De Kleine is te sterk voor ons.
'Nu is het gedaan. Voortaan hou ik me onze jongen bezig, hoor je !' reageerde ik kalm doch beslist en riep daarop nog harder dan zij: 'Zie je niet dat hij dit kotsbeu is. Die spoken van hierboven maken jou ziende blind, jij … jij kwezel.'
Zij kwam op mij af en mepte met grote uithaal op mijn gezicht. 'Jij, hoe zou jij je om een kind kunnen bekommeren? Je bent haast nooit thuis en zit je niet in dat duivelsoord van een krant, dan kruip je naar je werkkamer. Jij stuk niets, jij goddeloze, jij satansloeder, monster ja, een monster dat verdelgd moet worden, dat ben je'.
Dit was onze eerste slaande ruzie.
Francis zat er stilletjes, onbegrijpend en angstig bij. Ach, die talloze hoogoplopende twisten, soms met een por, een slag, zelfs een schop toen Francis nog een jochie was. Vervreemd opgroeide tussen zijn ouders en later meer en meer wegkroop achter zijn studieboeken. Wij maakten hem in feite tot een verschrikte zwijger, en ik, ik wou me om dit alles nog meer aan hem hechten zonder echter ooit zijn kille schors van bange weerstand te kunnen doorbreken.
Ja, beste lezer, die zinloze, overdreven godvruchtigheid van Gerda! Ik zou er willen aan voorbijgaan, maar ik moet er blijven over schrijven. Het is immers de kern van mijn geschiedenis.
Neen, ik ben nooit wat men noemt "gelovig" geweest. Te nuchter? Misschien. Zeker niet te simpel van geest. Hoe mysterieus het ontstaan van de mens ook is, kennis en weten zijn ten slotte stukken beter dan geloven.
Ik kan alle respect opbrengen voor de oudste volkeren ter wereld, de aanbidders van de zon, dat wonderlijk hemellichaam, dat ons licht en warmte geeft en dat, hoe verbazingwekkend ook, met miljarden jaren energie zichzelf dag na dag blijft opladen.
Maar de leer van een god volgen en eren, die na drie eeuwen caritatieve werken, het pacifisme in het Westen verving door verheerlijking en wettiging van zinloos geweld. In wiens naam moorden, branden en folteringen, liefst honderden jaren lang zijn gebeurd. Een leer volgen, die onze geschiedenis onteert door de gruwelijkste oorlogen, door vrouwen te onderdrukken en levend te verbranden. Een leer, die de Afrikaanse medemens ging mores leren met paters en nonnen als excuustruzen en met de stilzwijgende en welwillende medewerking van staatshoofden als exploitanten van de bodemrijkdom, als vampiers die naties leegzuigen. Een leer die nu fulmineert naar mensenhandel, maar eeuwenlang expert was in slavenhandel. Een leer die achttien eeuwen lang een spoor van bloed, vernieling en dood heeft achtergelaten. Een leer, die er maar niet in geslaagd is het wereldbeeld mooier, beter en leefbaarder te maken, neen, honderdmaal neen. Spreek mij gerust tegen als ik fout zit, beste lezer, maar dát kan er bij mij echt niet in. Daar bedank ik feestelijk voor.
Het enige "religieuze" moment dat mij kan boeien, is een fenomenale goal of schitterende pass van een Zuid-Amerikaanse voetballer, die op de knieën valt en de handen ten hemel steekt. Religie en voetbal? Waarom niet! Dus de Rode Duivels in het vervolg op retraite in een Norbertijnenklooster in plaats van een luxe resort ergens te velde!
Parkeren is voor mij een ramp. Waarschijnlijk dateert mijn geklungel van voor de stuurbekrachtiging. Van dat gesleur aan het stuur raakte ik toen buiten adem. En het stuur stond te hoog voor mij. En ik was te klein van gestalte. En ik deed met die auto toch niks goed volgens iemand die vond dat hij het kon weten, iemand die dacht dat lesgeven gelijk stond met brullen. En toen de stuurbekrachtiging er dan eindelijk kwam, belandde ik ongeveer in het decor omdat ik teveel kracht zette. Wéér niet goed. Auto’s en ik, het is nooit een succes geweest.
Gebrek aan ruimtelijk inzicht is het niet, want ik ben ongeveer kampioen in bagage maken en dingen stapelen en stouwen in autokoffers en in smalle kasten, op lage zolders en in kleine kelders.
Bij parkeren is er iets dat me doet denken aan een examen zonder herkansing. En ik verwacht halvelings dat dat gebrul van toen elk moment weer kan beginnen, want het is waarschijnlijk wéér niet goed wat ik doe. Het gedoe van toen is voorbij, maar het is niet over.
Afzonderlijke slaapkamers waren voor ons dan ook vrij vlug normaal. Haar kon het niet schelen. Integendeel, ze dankte er royaal haar Heer voor. Mij stoorde het evenmin. Eigen handwerk smaakt nog altijd stukken beter dan zoutloos gepomp, vooral gevolgd door een kruisteken en schietgebedje omdat die vunzigheid weer voor weken van de baan was. En dat, toen de "Make love, no War"-golf al geruime tijd Europa had overspoeld.
Als moeder, beste lezer, faalde zij evenwel niet. Francis werd nog meer háár oogappel dan de mijne. Zijn strikt verzorgde levensbegeleiding werd haar heilige, dagelijkse plicht. Ze lette met argusogen op zijn voeding, hygiëne en gezondheid. Leerde hem lezen en schrijven vóór de basisschool ermee begon. Zocht zorgvuldig de juiste vriendjes voor hem uit, liever twee of drie speelkameraadjes dan eentje (met twee jongetjes in de speelkamer weet je maar nooit). En, waanzinnig religieus als zij was, bracht ze hem de 'onschatbare waarden en normen' van de rooms-katholieken bij.
Ik steiger nog als ik terugdenk aan die te brave kinder- en tienertijd van Francis. Zijn deemoedig verveeld gezichtje terwijl hij haar preken aanhoorde of zijn martelaarsuitdrukking als hij roerloos moest luisteren, terwijl ze met haar toonloze nonnenstem pagina's voorlas uit haar bijbel.
Zal ik u een voorbeeld geven? Francis moet zo'n tien jaar geweest zijn en haast elke avond, na de schooltaken, was een kwartiertje kinderbijbel luidop lezen het ritueel voor het slapen gaan. Het kind pruttelde tegen. Wou Kuifje. 'Taal is taal', zei Gerda, 'en beter geestelijke taal dan de onnozelheid die je vader meebrengt.' En vocht is vocht, beter geestrijk vocht dan jouw wijwater, dacht zijn vader en nam een deugddoende slok Ricard.
Op haar programma die avond, dé goddelijkste en kostelijkste komedie aller tijden: het scheppingsverhaal. Ze zaten tegenover elkaar. Hij met zijn boek, zij ellenbogen op tafel, gevouwen handen en vingertoppen tegen de mond, vroom aandachtig luisterend. Toen mijn zoon aan de passage kwam waarin de schepper de aarde boven de lucht heeft geschapen en hij dacht dat zulks op niet veel leek, omdat het ene toch onder het andere moet, stopte Francis abrupt zijn lectuur en vroeg: 'Maar wie schiep god dan eigenlijk?'
Als iemand het in Keulen hoorde donderen, dan was het Gerda. De ogen wijd open, een hand onmiddellijk op het hart. Het spreekwoord "Van de hand Gods geslagen" prachtig in beeld gebracht. Halleluja, eindelijk mijn beurt.
Ik zei, drukkend op ieder woord: 'De vriendjes van je ma, jongen. ’t Is te zeggen, heel lang geleden eerst de volgelingen van Jezus, de bekendste Jood aller tijden, maar door de kerk van Rome altijd afgebeeld met een Arisch gezicht. Ik heb je vorige week verteld over Hitler en zijn uitverkoren volk. Je weet dus wat dat betekent, een ariër, ja? Wel, die Jezus had de verdienste breeddenkend en sociaal te zijn. En waarom, jongen? Omdat hij vertelde over goede waarden zoals naastenliefde, de hongerigen spijzen, de naakten kleden en dat alle mensen gelijk zijn voor god.
Weet je Francis, mijn grootmoeder was ervan overtuigd dat die Jezus in feite de allereerste bekende socialist ter wereld was. Daarom ging zij steeds braafjes en zo dankbaar naar de zondagsmis. Tot je pa haar veel later voorlas uit boeken, waarin stond dat die christelijke waarden al zo'n tweeduizend jaar vóór de geboorte van Jezus door de Egyptenaren waren uitgevonden. Die mensen aanbaden ook een god. Die heette Amon. Alle mensen waren gelijk voor Amon. Vijfhonderd jaar vóór de geboorte van diezelfde Jezus, wisten de Chinezen al, dat je een ander niet mag aandoen wat je niet zou willen dat die andere jou aandoet.
Ja, jongen, mijn grootmoeder trok toen grote ogen. Zij had niet de kans gehad om naar school te gaan. Zij kon niet lezen. Ze kwam uit een kroostrijk gezin, met z'n elven waren ze. Brave mensen, arm maar proper en … gelovig. Zij luisterde naar de mooie verhaaltjes van meneer pastoor, ook de minder mooie. Verhalen die haar verschrikkelijk bang maakten, waardoor ze nachtmerries kreeg. Over mensen die eeuwig brandden in de hel, de zondaars en de zondaressen.
Dat waren mensen die niet luisterden en niet deden wat meneer pastoor wou. Meneer pastoor die wist alles veel beter. Die haalde zijn wijsheid uit boeken geschreven door Rome. Wel, jongen, die volgelingen van Jezus, hun geschriften en hun verbeelding, die schiepen de god van het Westen. En al hun tralala werd nog zinlozer opgefokt en uitgebuit door pauzen, pastoors, nonnen, ook door de tante-nonnekes van je ma, jawel, en door de Jezuïeten. In feite door iedereen van die kliek, die er munt uitsloeg om vooral macht te verkrijgen en daarom nog meer bijbelse verhaaltjes uit de duim zoog.
Zoals dat van die man, chef van een dorp, die de bergen introk. Daar hoogstwaarschijnlijk kauwde op bladeren van een of andere struik en hallucineerde. Een soort lsd-trip, een hippie uit de oudheid dus. Ik heb je al verteld van de hippies en Woodstock. Wel in plaats van bloemenkransen te maken, te dansen en de meisjes te kussen, begon hij als een gek te beitelen. Eens zijn bui over, kwam hij naar huis, met stenen vol tekens. Zijn mensen konden dat toch niet lezen in die tijd. Voilà, zei hij, voortaan gaan jullie zo leven. God heeft de wolken opengetrokken en mij een opdracht gegeven! Die man was dagen van huis weg. Hij moest toch een goed excuus hebben, vooral tegenover zijn vrouw. Natuurlijk werd zijn verhaal voortverteld en geloofd. Dat is zoals een leugen. Je blijft die altijd weer herhalen. Je wijkt er niet vanaf en op de duur wordt ze aanzien als een waarheid. Zelfs door de leugenaar. Die gasten, die schiepen haar god, jongen, en niemand anders.'