Tussen twee werelden
( geboren in Nederlands-Indië, wonend in Nederland)
Hierop worden gegevens uit mijn stamboom in verhalende vorm gepresenteerd. Heeft u vragen of opmerkingen, mail me gerust. Deze weblog wordt regelmatig bijgewerkt. Breng ook eens een bezoek aan mijn andre weblog: http://blog.seniorennet.be/renepersijn2008/
Inhoud blog
  • Relatie tussen Laan de Riemer (Batavia) en de Persijn-stamboom
  • Joannes Baptista Vankeerberghen
  • OUWENS wordt OUWENS NAGELL
  • Gustaaf Joseph Maurits van Angelbeek
  • Johannes Eduard van Angelbeek, gestorven in Tandjoeng Pinang.
  • Benjamin Coenradus Persijn, geboren te Grissee
  • HOE VER BEN IK op 6 juni 2008?
  • Angenent, Jacobus Hermanus Charles Gijsbertus
  • Johan Hendrik Alexander Sleebos, geboren te Probolinggo.
  • Johanna Henriette Persijn zag het levenslicht in Japara (Jepara)
  • Fredrik Hermanus Zeijdel, geboren in Pasoeroean
  • Frederik Nicolaas Persijn / Persijn Nooy
  • De familie Kakebeeke in Goes (Zeeland)
  • Johan(nes) God(t)lieb Fredriksz, controleur der landelijke inkomsten
  • Frederik Hendrik Persijn, geboren in Djatiwangi
  • Geboren in Kedoe ( Midden Java)
  • Willem Cornelis Daniël, geboren in Bangil/ Pasoeroean
  • Mijntje Persijn
  • Henry Persijn
  • MEDEDELING
  • De familie Beer- Persijn
  • Hamar de la Brethoniere
  • Banjoemas en de Persijn-stamboom
  • DUIVEN, de PLOEN en het geslacht Van Voorst tot Voorst.
  • HOE VER BEN IK? (per 25-03-2007)
  • Anak Betawi ( 'œKind van Batavia')
  • KLOP en WERKENDAM
  • In DELFT stond zijn wieg!. in JOGJAKARTA ligt (lag?) zijn graf!!!
  • Geboren in Maastricht, overleden in Soerabaja
  • De stamboom en de Vrijmetselarij
  • 'œBerg op Zoom hout u (sich) vroom' (Johannes Henricus Jordans en familie)
  • Geboren te MEESTER CORNELIS
  • De vulkaan toornde!..
  • Lambertina Florentina van Lawick van Pabst, geboren Persijn
  • DE LAATSTE TREIN!!
  • Richard Charles Burgemeestre, geboren te Soerabaja ( nu: Surabaya).
  • Charles Henry Persijn, geboren in Wonogiri
  • Bagelen, geboorteplaats van diverse Persijns
  • De relatie tussen de stamboom en de 'œMuiderkring' (P.C. Hooft)
  • Van der Laan + Droop = Van der Laan Droop
  • Waar vele Persijns (en ex-president Soekarno) werden geboren en begraven (Blitar)
  • Hij kwam uit ISPAHAAN
  • In Holland (Lobith) staat een huis!!.
  • De Persijn-stamboom en de Indische Spoorwegen
  • Henry Louis Charles te Mechelen
  • Wilhelm Frederik Lans
  • TSINGTAU en de Persijn-stamboom
  • Meneer de Baron is niet thuis........
  • Coenradus Nicolaas Persijn
  • Carolina Wilhelmina van den Broek
  • Christiaan Coenraad Persijn, oorlogsslachtoffer
  • Coenraad Persijn
  • Carel Frederik Lans, geëxecuteerd
  • Marie Hallaux
  • What is in a name?
  • Frans Alexander Persijn, de SUIKER-oom
  • De CAS
  • Er komt een dominee voorbij!!..
  • In een contractpension
  • Nelto, de ijzervreter
    De foto's bij de artikelen kunt u vergroten door erop te klikken
    Zoeken in blog

    Mijn favorieten
  • Genealogische site van Monique Vankeerberghen (België)
  • Centraal Bureau voor Genealogie (Den Haag)
  • Koninklijke Bibliotheek (Den Haag)
  • Oorlogsgravenstichting
  • Nationaal Archief (Den Haag)
  • Suara-Baru (Nieuw Geluid)
  • STAMBOOMGIDS, De meest uitgebreide Internet gids op het gebied van genealogie, stambomen, familienamen en archieven
  • Genealogische site van fam. Flohr-Verheijen
  • Indisch4ever : Indisch nieuws (fraaie en interessante weblog!)
  • TEMPO DOELOE (mijn weblog met herinneringen)
    14-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Er komt een dominee voorbij!!..

    Er komt een dominee voorbij……..

     

    In de stamboom van mijn moeder (Georgine Louise van den Broek, geboren op 30 april 1910 in Soemenep op Madoera en gestorven in Lobith op 12 november 1971 in Lobith) zit ook de familie Lans. Haar oma immers was een juffrouw Lans, namelijk Louisa Engeline Carolina Lans, geboren op 1 januari 1856 (eveneens in Soemenep) en gestorven in Kediri op 15 februari 1908.

     

    Tot deze Indische tak van de familie Lans, afstammelingen van Jan Cornelis (Nelto) Lans, geboren in Groningen op 12 april 1788 en gestorven op 25 april 1853 in Soerabaja (zie ook het artikel “Nelto, de ijzervreter” op deze weblog) behoorde ook Christina Elisabeth Lans. Zij was in Soerabaja geboren ( 7 februari 1834) en een dochter van Nelto Lans en diens tweede echtgenote Leolinda Elizabeth Fransz.

    Christina Elisabeth Lans trouwde op 25-jarige leeftijd in Soerabaja met Frederik Hendrik Anthonisse van Teutem. Hiervan wordt melding gemaakt door A.J. Teychine Stakenburg in het artikel “De familie van Teutem in Rotterdam” in het Rotterdams Jaarboekje 1976.

    Deze Frederik Hendrik van Teutem werd geboren in Batavia op 5 januari 1831 als zoon van Frederik van Teutem en Anna Theresia Anthonisse.

     

    Deze Frederik van Teutem werd in Gouda geboren op 12 april 1798. Zijn ouders waren Frederik van Teutem en Anna Hendrina Tiedeman.

    Zoon Frederik van Teutem, de schoonvader dus van Christina Elisabeth Lans, was ondermeer resident van Bantam, advocaat en procureur in Batavia en raadsheer van het Hooggerechtshof van Nederlands-Indië.

    Hij behoorde tot de Vrijmetselaars en was lid van o.a. de Loge “Anna Paulowna” te Zaandam (1822) en van de Loge “La Vertueuse” in Batavia (1823-1827).

    Vanaf 24 juni 1840 was hij honorair lid van de Loge -De Ster van het Oosten.

     

    Vader Frederik van Teutem werd geboren in 1774 in Rotterdam, waar hij op 2 januari van dat jaar ook werd gedoopt in de Remonstrantse Kerk. Bij zijn doop traden Lena van Gilse en Arent van der Stok op als getuigen.

    Frederik trouwde als jongeman van 19 jaar oud in 1793 met  Anna Hendrina Tiedeman, die toen 27 jaar was. Zij was een dochter van Hendrik Nicolaas Tiedeman en Johanna Vastwijk en geboren in 1766 in Oudewater. Uit haar overlijdensakte (nr. 54) [ Gelders Archief, toegangnr. 0206, inventarisnr. 5639] overleed zij in Doesburg op 4 november 1851.

    Echtgenoot Frederik van Teutem stierf in Zutphen op 17 januari 1848 in de leeftijd van 74 jaar. [bron: Gelders Archief: Toegangnr: 0207 / Inventarisnr: 5639 / Overlijdensakte nr.47].

    Hij was predikant.

    Uit een ‘levensbericht’ van Frederik van Teutem, opgenomen in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1848), van welke maatschappij hij in 1825 lid werd, staat ondermeer vermeld dat wat Frederik aan kennis bezat, “hij zulks zich zelf geleerd had, en nimmer welligt iemand, van zijn stand en verdiensten, minder opleiding genoten heeft”.

    Verder werd aangegeven, dat Frederik van Teutem al in 1792 (hij was toen dus 18 jaar!)

    “onder het getal der Proponenten bij de Remonstrantsche Broederschap werd opgenomen” en hij als zodanig ook een tijd lang voorging in de Remonstrantse Gemeente van Delft.

    In 1794 werd hij tot predikant beroepen in Dokkum en in 1796 te Gouda.

    In 1804 vertrok hij vandaar naar de Utrechtse Gemeente, waar hij (vanaf 1816) ook de voorgangerdienst waarnam in Amersfoort.

    Mede ten gevolge van minder goede gezondheid ging Frederik van Teutem in 1845 met emeritaat. Hij ging toen in Gelderland wonen.

     

    Hij gaf ook vaak inwoning aan jonge mensen en besteedde zorg aan hun opvoeding en opleiding.

     

    Naast zijn werk als predikant was hij ook bezig in allerlei maatschappelijke functies en op letterkundig gebied.

    In Gouda fungeerde hij een tijd lang als rector van de Latijnse School en toen hij in Utrecht woonde had hij van 1813 tot aan zijn emeritaat (1845) zitting in de schoolcommissie, waarvan 28 jaar als voorzitter.

    Ook maakte hij zich verdienstelijk bij het “Departement der Maatschappij tot Nut van het Algemeen “ en hetzelfde gold voor het Doofstommen-Instituut in Utrecht.

    Alsof dat alles nog niet genoeg was, was Frederik van Teutem ook nog honorair Lid van Felix Meritis te Amsterdam, lid van het College van Curatoren van de Remonstrants Seminarium, lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, lid van het Provinciaal Utrechts Genootschap, correspondent van het Koninklijk Nederlandsch Instituut.

    Verder hield hij zich ook bezig met het vertalen van diverse werken uit het Hoogduits, Frans en Engels.

     

    Op 17 januari 1848 stierf te Zutphen een bijzonder veelzijdige autodidact. Op hem was dus eigenlijk niet alleen “er komt een dominee voorbij” van toepassing.

     

     




    04-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In een contractpension
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    In een contractpension

     

    Voor degenen die niet bekend zijn met het begrip ‘contractpension’ m.b.t. gerepatrieerde (Indische) Nederlanders eerst het volgende:

     

    Een contractpension was voor vele repatrianten de plek van eerste bewoning in Nederland na hun komst uit Indië (Indonesië). De bedoeling was dat men hier niet langer dan een half jaar zou blijven om daarna te vertrekken naar een eigen woning. In verband met de toen heersende woningnood verliep deze verhuizing vaak niet zo vlot. Een deel van de uitkering was bestemd voor de pensionhouder of met andere woorden: men kreeg alleen een zakgeld. De ervaringen zijn zo uiteenlopend als er contractpensions waren. In 1969 kwam er een einde aan dit fenomeen.

     

    De familie Persijn, bestaande uit  vader Johan Eduard Persijn, moeder Georgine Louise Persijn - van den Broek en de kinderen  Johan Marcus Polydor, René Louis en Yvonne Louise, werd na aankomst in Nederland op 8 april 1956 ondergebracht in een contractpension te Hoenderloo. Het was het vakantiepark “De Woeste Hoogte”, aan de Krimweg 170. Verspreid in het bos, dat hoofdzakelijk uit naaldbomen bestond, stonden diverse stenen huisjes, voorzien van een eet-/zitkamer van ongeveer 3 bij 4 meter met een kolenkachel en 2 slaapkamertjes met op elke kamer een stapelbed.

    Voor het toilet moest men buitenom naar de achterkant van het huisje lopen.

     

    De beheerders van dit pension waren de heer en mevr. Eckebus. In tegenstelling tot andere gerepatrieerden, die in diverse (over het gehele land verspreide) contractpensions waren ondergebracht, hadden we over de verzorging in de “Woeste Hoogte” geen enkele reden tot klagen (die was in sommige pensions inderdaad beduidend minder!).

    Her echtpaar Eckebus deed er alles aan om het hun Indische gasten naar de zin te maken. Beseffend dat deze Indo’s niet zo maar van de ene op de andere dag aan de Hollandse kost (bijv. erwtensoep, hutspot, zuurkool e.d.) zouden kunnen wennen, bedachten ze een plan. Eén maal in de week reed de heer Eckebus met een paar Indische ‘tantes’ uit het pension in zijn busje naar het dorp en naar de markt om inkopen te doen voor een Indische maaltijd die de kookgrage Indische dames uit het pension met assistentie van het keukenpersoneel van het pension in de grote keuken konden klaarmaken. Er werd in de keuken niet alleen goed gekookt, maar uiteraard ook flink wat afgelachen. Want als Indische ‘tantes’ gezellig beginnen te kletsen… (de Indischen hebben hier een specifiek woord voor: ‘ngobrol’).

     

    Tot het Hollandse keukenpersoneel behoorde ook Pleuntje, een vrouw, die er alles aan deed om de Indische jongelui die naar school moesten gaan (dus ook ik!) alleen met een goed gevulde maag te laten vertrekken. Ze lette er streng op, dat er goed werd gegeten (brood, havermoutpap) en hun melk opdronken en ook dat er goed belegde boterhammen mee werden genomen naar school. En Pleuntje was hierin bijzonder streng!

    De jongeren die naar school moesten werden door de heer Eckebus in zijn busje naar de bushalte gebracht aan de weg Arnhem – Apeldoorn, zodat ze van daaruit per openbaar vervoer naar school konden gaan. En als ze uit school kwamen stond het busje weer klaar bij de bushalte om hen weer naar de “Woeste Hoogte” te brengen.

    Ik ging in die tijd in Apeldoorn naar de H.B.S. (Hogere Burgerschool).

    ----------------------------------------------------------------------------------------------------------

    De HBS werd ingevoerd bij de Wet op het middelbaar onderwijs uit 1863. De nadruk lag op het onderwijs in wiskunde, exacte vakken en moderne talen.

    Met de invoering van de Mammoetwet in 1968 werd de HBS opgevolgd door de HAVO en het VWO (met gymnasium en atheneum).

    -----------------------------------------------------------------------------------------------------------

    Ik was bijzonder verbaasd (en misschien ook wel blij….) dat op de dag van aankomst in het pension bleek dat de bewoners van het huisje pal achter ons oude bekenden van me waren: de familie Winterkamp, met wie ik aan boord van de Oranje had kennisgemaakt. En natuurlijk hun dochter Irene…. (zie ook het artikel “Repatriëring” op deze weblog)

    Omdat in elk huisje een kolenkachel stond (dus ook in dat van de familie Winterkamp) en de kolen elke dag in een kolenkit moesten worden opgehaald in een kolenhok achter de receptie bood ik de familie Winterkamp aan om elke dag voor hen de kolen te halen. Hun zoon Gregory was tenslotte pas 3 en kon die zware kit niet dragen (!). Dit aanbod werd gretig door mevr. Winterkamp aanvaard en Irene beloonde me telkens als ik kolen voor hen ging halen met een betoverende glimlach……

     

    In het pension maakten we ook kennis met Chris Goldstein, een jongen die een paar jaar ouder was dan ik. Hij was met zijn vader (weduwnaar) en jongere zuster gerepatrieerd, maar woonde al een paar weken langer in Nederland. Hij was de ‘kou’ (20 graden) al gewend en lachte ons uit toen we bij deze temperatuur met de winterjassen aan rondom de kachel zaten te kleumen.

     

    Ook de familie Schumacher (moeder met 5 kinderen) woonde in het pension. De oudste dochter Edith (zo’n 2 jaar ouder dan ik ) paste op de jongste kinderen uit het gezin.

    Toen we op een dag met een heel stel jongens en meisjes verstoppetje gingen spelen op het terrein van de ‘Woeste Hoogte’, zei Edith tegen mij dat ze wel een goed plaatsje wist om ons te verbergen. Ze trok me aan de hand mee naar een huisje, dat helemaal aan de achterzijde van het terrein stond en dat (nog) niet was bewoond. We gingen er binnen en bleven heel lang ongemerkt voor de ‘zoeker’. Daar leerde Edith me hoe je op een ‘volwassen’ manier moest zoenen………

     

    We verbleven in het pension totdat we een woning kregen toegewezen in Lobith (Bloemenstraat 13). Vanuit Lobith ging ik toen per fiets in Doetinchem op school, namelijk op het Gemeentelijk Lyceum aan de Ds. van Dijkweg.




    03-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nelto, de ijzervreter
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Nelto, de ijzervreter

    “Old soldiers never die’

    Tot de voorouders van mijn moeder (Georgine Louise van den Broek) behoort ook de familie Lans. Haar oma van vaders kant was namelijk een Lans, te weten Louisa Engelina Caroline Lans, geboren op 1 januari 1856 in Soemenep ( op Madoera), de dochter van Wilhelm Frederik Lans en Johanna Carolina Phefferkorn

    De grootvader van deze Louisa Engelina Caroline Lans was en zekere Jan Cornelis Lans, ook wel genoemd Nelto Lans. Hij werd geboren op 12 april 1788 in Groningen als zoon van Jan Lans en Marieke Kaspers Jager.

    Uit de gegevens die van Nelto Lans bekend zijn (althans voor zover ik ze tot nog toe heb kunnen vinden) blijkt dat hij een militair was in hart en nieren.

    Vooraf een opmerking over de geboortedatum van Nelto Lans.In het stamboek van Nelto (Gegevens stamboek Officieren KNIL, 614 folio 55, 383 folio 25) is als geboortedatum 12 april 1788 vermeld.

    In de huwelijksakte van Nelto Lans en Albertine Christina Michielse ( akte nr. 002, Gemeente Nijmegen uit het Gelders Archief) staat echter aangegeven: 23 april 1788.

    Zoals al vermeld trouwde Nelto met Albertina Christina Michielse, een dochter van Willem Michielse en Cornelia Veerenfelt. Nelto was toen 26 jaar en zijn bruid 20 jaar. Het huwelijk vond in Nijmegen plaats op 14 januari 1815. Nelto was toen al militair en Albertina dienstmeid.

    Nelto en Albertina kregen een zoon, Wilhelm Frederik, die in Nijmegen werd geboren op 7 augustus 1816.(Opmerking: Ik ben van mijn moeders kant een afstammeling van deze Wilhelm Frederik Lans)

    Voordat Nelto in het huwelijk trad had hij als militair al het een en ander meegemaakt.

    Zo vocht hij van 1806 tot 1808 in Pruisen en raakte hij in 1809 in Zweden gewond aan zijn rechterbeen door een geweerkogel.In 1809 en 1810 zat hij in Zeeland, in 1812 en 1813 in Rusland en in 1814 in Frankrijk.Van 1806 tot juni 1812 was Nelto soldaat bij het 9de, naderhand het 5de en het 12de Regiment.Op 5 juni 1812 werd hij bevorderd tot korporaal en op 16 november van datzelfde jaar vond zijn bevordering plaats tot sergeant. Iets meer dan een maand later, op 28 november 1812, werd hij in Rusland krijgsgevangen genomen.Vanaf 19 juni 1814 vinden we Nelto terug bij het Depot Bataljon voor de Koloniën van de 14de afdeling Nationale Infanterie.

    Het huwelijk van Nelto en Albertine heeft niet lang mogen duren. In 1820 stierf Albertine in de leeftijd van 26 jaar. Zij is nooit in het land geweest waar Nelto later een glanzende militaire carrière zou maken, namelijk Nederlands Oost-Indië.

    Na het overlijden van Albertine vertrok Nelto Lans als weduwnaar met zijn zoon Wilhelm Frederik naar Indië waar hij in Batavia aankwam (1820).

    Nelto Lans heeft gevochten in de zgn. Java-oorlog (1825-1830) waarin de Hollandse troepen het moesten opnemen tegen de legertroepen van Pangeran (= Prins, Heer) Diponegoro, de oudste zoon van Sultan Hamengku Buwono III van Yogyakarta

    Op 4 mei 1842 (Nelto was toen 54 jaar) hertrouwde hij in Soerabaja met de toen 50-jarige Leolinda Elizabeth Fransz.

    Ze hadden toen zij trouwden al kinderen, namelijk:

    Frederik Johannes Cornelis, geboren in 1827 in Soerabaja- Fort Erfprins
    Christina, geboren op 26 juli 1831 in Soerabaja
    Christina Elisabeth, geboren op 7 februari 1834 in Soerabaja
    Carel Frederik Willem, geboren op 25 oktober 1837 in Palimanan
    Louise Leolinda Elisabeth, geboren op 1 mei 1839 in Soerabaja
    Albertina Wilhelmina, geboren op 27 juli 1840 in Soerabaja
    Albert Willem, geboren op 15 september 1841 in Soerabaja

    Na het huwelijk geboren:
    Hendrik Leonardus Albertus Philippus Carel, geboren op 10 augustus 1843 in Soerabaja.
    Albertina Christina Johanna, geboren op 6 juli 1846 in Toeban
    Anna Geertruida Frederika, geboren op 22 juni 1847 in Toeban

    Wat de militaire loopbaan van Nelto Lans betreft is nog het volgende bekend:

    Werkte Nelto in 1814 bij het Depot Bataljon voor de Koloniën van de 14de afdeling Nationale Infanterie (zie boven), op 21 oktober 1820 werd hij overgeplaatst naar het Algemeen Werfdepot.
    Vanaf 26 september 1822 was Nelto sergeant-majoor bij het Korps Algemeen Werfdepot en op 28 mei 1824 werd hij bevorderd tot 2de Luitenant om op 29 april 1832 te worden benoemd tot 1ste Luitenant bij het 3de Bataljon Infanterie.

    Hiermee was zijn militaire carrière, die hij als soldaat begon, nog niet ten einde, want op 21 december 1835 werd hij benoemd tot Kapitein bij het Algemeen Depot.
    En op 10 januari 1839 werd Nelto Lans bij besluit GG no. 2 op eigen verzoek gepensioneerd wegens volbrachte 40-jarige dienst. Hem werd het volle kapiteinspensioen van f 1.200,- toegekend.

    Nelto Lans werd ook enkele keren onderscheiden.

    Zo ontving hij de Medaille van de Oorlog op Java (Ingesteld bij Koninklijk besluit van 27 juni 1831 en uitgereikt aan Europese militairen en inlandse officieren welke hadden deelgenomen aan de gevechten tegen Diponegoro op Java) en werd hij onderscheiden met het Officierskruis, het onderscheidingsteken dat op 19 november 1844 werd ingesteld voor langdurige dienst als officier.

    Op 25 april 1853 overleed Nelto Lans te Soerabaja in de ouderdom van 65 jaar. Hij werd begraven op de Begraafplaats Peneleh (Soerabaja), vak E straat 13 oost CB 190.

    Maar….. OLD SOLDIERS NEVER DIE………




    01-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Carel Ferdinand van den Broek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    Carel Ferdinand van den Broek ( geboren op 12 mei 1850 te Menado  Noord-Celebes) was de vader van mijn opa (George Ferdinand Polidor van den Broek) van mijn moeders kant. Eén van mijn overgrootvaders dus.

     

    Carel Ferdinand trouwde op 20-jarige leeftijd op Madoera (een eiland ten Noordoosten van Oost-Java met Louisa Engelina Caroline Lans, 15 jaar oud. Louisa Engelina Caroline werd  geboren op 1 januaria 1856 Soemenep ( op Madoera). Zij was een  dochter van Wilhelm Frederik Lans en Johanna Carolina/Carolina Johanna Phefferkorn (in sommige bronnen wordt Johanna Carolina vermeld, in andere: Carolina Johanna ).

    Louisa Engelina Caroline overleed 15 februari 1908 in Kediri in de leeftijd van 52 jaar.

     

    Volgens de Naamlijst der Europese inwoners van Nederlands-Indië woonde Carel Ferdinand in 1871 in Pamekasan (Madoera) en in de jaren 1879-1881 in Bengkalis aan de oostkust van Sumatra. In Bengkalis werd ook hun zoon (mijn opa) George Ferdinand Polidor van de Broek in 1880 geboren.

     

    Uit de zgn. Stamkaarten Indische Ambtenaren (Nationaal Archief/ Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag) blijkt nog het volgende:

     

    In 1876 was Carel Ferdiand klerk op het kantoor van de Assistent-Resident te Blitar.

    (opmerking: Blitar is een stadje gelegen in Oost-Java ten zuiden van de vulkanen Kelud en Kawi. Blitar is de geboorteplaats van Soekarno, de eerste president van de Republik Indonesia).

    Vanaf 15 oktober 1878 was hij commies op het Residentiekantoor te Pekalongan met een salaris van f 200,- per maand.

    Vanaf 1879 was Carel Ferdinand commies op het Residentiekantoor (Wees- en Boedelkamer) van Sumatra’s Oostkust te Bengkalis. Aanvankelijk (per 21 januari 1879) kreeg hij een salaris van f 200,- per maand, maar per 17 april 1883 werd zijn salaris verhoogd tot f 300,- per maand.

     

    Uit een andere bron, de Conduitestaten van Europese Ambtenaren 1875-1896 (Centraal Bureau voor Genealogie) kreeg ik nog meer gegevens over mijn overgrootvader.

    Op zijn conduitestaat werd namelijk op 18 april 1883 (een dag daarvoor werd de salarisverhoging geëffectueerd) door de Resident van Sumatra’s Oostkust (SOK) onder meer het volgende vermeld:

     

    Carel Ferdinand van den Broek was getrouwd, had 6 kinderen (opmerking: heb ik nog niet allemaal kunnen traceren).

    Commies op het Residentiekantoor te Bengkalis tevens fungerend havenmeester aldaar, benoemd bij Gouvernementsbesluit 21-06-1879.

    Geschikt voor zijn betrekking. Heeft neiging tot uitstellen. Gedrag goed. Spreekt goed Maleisch, ook enige dialecten uit de Molukken. Heeft slag om met Inlanders om te gaan.

     

    Vanaf 16 januari 1884 wordt hij vermeld als Eerste Commies op het Residentiekantoor van de Preanger Regentschappen.

     

    Wanneer mijn overgrootvader is overleden heb ik tot nog toe ( 1 september 2006) nog niet kunnen achterhalen. Zeker is dat hij voor 1903 moet zijn overleden, omdat vanaf 1903 zijn echtgenote L.E.C. Lans werd vermeld als zijnde de weduwe van Carel Ferdinand van den Broek.

     

    Uit zijn conduitestaat (zie boven) blijkt dat hij in 1883 zes kinderen moet hebben gehad. Behalve mijn opa (George Ferdinand Polidor) heb ik tot nog toe nog maar 1 ander kind kunnen vinden, namelijk hun dochter Carolina Wilhelmina van den Broek, geboren te Pamekasan op 16 juni 1884. Zij overleed in Soerabaja op 13 november 1954 in de ouderdom van 70 jaar en werd ook in Soerabaja begraven.

    Zij was gehuwd met Alexander Frederiksz, geboren te Semarang op 8 juni 1876 en zoon van Johan Ferdinand Frederiksz en Maria Djaleha.

     

     



     




    27-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Repatriëring
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     Met de "Oranje" naar Holland

    Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 (nadat de steden Hiroshima en Nagasaki door atoombommen waren verwoest) brak in Indonesië (het voormalige Nederlands-Indië) een zeer chaotische periode aan (de zogenaamde bersiapperiode), waarin Indonesië streed voor haar onafhankelijkheid en veel slachtoffers vielen, vooral onder de Indo-Europeanen (waaronder de Indische Nederlanders of Indo’s). [Zie ook het artikel “In het kamp” op deze weblog].

    Vooral de ervaringen gedurende deze tijd heeft veel Indische Nederlanders doen besluiten in de jaren na de soevereiniteitsoverdracht ( in 1949 ) naar Nederland te repatriëren. Dit overigens ook op dringend advies van de Hoge Commissariaat der Nederlanden.

    Het begrip repatriëren is overigens wat misplaatst omdat velen nooit eerder in Nederland waren geweest en er dus geen sprake was van 'terugkomst naar het moederland’ wat het begrip repatriëring feitelijk impliceert.

    Sommigen kozen voor Nieuw-Guinea, maar de omstandigheden waren daar slecht.

    Veel andere landen lieten alleen migranten toe met Europese gewoonten en uiterlijk. Alleen de Verenigde Staten vormden daarop een uitzondering.
    De Indonesische regering gaf de Indische Nederlanders in 1949 twee jaar de tijd om te beslissen of men het Indonesisch staatsburgerschap (warga negara ) verkoos. Slechts een beperkt aantal Indo's koos hiervoor. Velen kwamen na verloop van tijd op dit besluit terug omdat hun maatschappelijke positie in het nieuwe Indonesië sterk onder druk stond. Het gevolg was dat velen daarna alsnog kozen voor migratie naar Nederland ( dit waren e zgn 'spijtoptanten' ) en de Nederlandse nationaliteit verkozen boven de Indonesische.

    Ruim 300.000 Indische Nederlanders repatrieerden tussen 1946 en 1964 in vier golven naar Nederland en ca. 50.000 van hen emigreerden naar de Verenigde Staten en Canada.

    Na diverse voorlichtingsbijeenkomsten te hebben bijgewoond, die verzorgd werden door het Hoge Commissariaat der Nederlanden besloot de familie Persijn (Johan Eduard Persijn, Georgine Louise Persijn-van den Broek en hun kinderen Johan Marcus Polydor, René Louis en Yvonne Louise) naar Nederland te repatriëren.

    Mijn vader reserveerde plaatsen op het motorschip “Oranje” van de SMN (Stoomvaart Maatschappij Nederland).

    We kregen 2 hutten toegewezen de nrs. 517 en 519. De overtocht voor ons zou 15.261,75 Roepiah kosten. Omdat mijn vader destijds hoofdopzichter bij Rijkswaterstaat was werden de kosten betaald door het Gouvernement. Het “zakgeld” voor onderweg, dat aan boord moest worden omgewisseld in boordgeld, was voor eigen (vaders) rekening.

    Op 19 maart 1956 scheepten we ons in op de “Oranje” (vaart nr. 56). Het schip stond onder gezagvoering van captain J. Lassche.

    We vertrokken uit de haven van Tandjong Priok (Jakarta), uitgezwaaid door o.m mijn Javaanse vriend Soetedjo.

    Nadat de trossen waren losgegooid verliet het schip de kade. We riepen nog een groet naar Soetedjo,die zichtbaar huilde.

    “Tabé, mijn vriend, vaarwel! “

    Het was ook de laatste keer dat ik hem in levende lijve zou zien... (Toen ik in 1979 voor de eerste keer naar mijn geboorteland terugging was Soetedjo al overleden).

    Zelfs toen de boot de haven uitvoer en de kust van Java steeds minder zichtbaar werd voor onze turende ogen drong het nog niet goed tot mij door dat het misschien een definitief afscheid betekende van het land waar ik was geboren, het land waar ik opgroeide, mijn moederland…..

    De eerste plaats die we aandeden was Singapore.

    Hier kregen we de gelegenheid om aan land te gaan en hier was het ook dat ik (voor zover ik me tenminste kon herinneren) voor het eerst van mijn leven druiven heb gegeten. Vader kocht voor een ieder van ons een flinke tros en het was smullen geblazen….

    We brachten ook een bezoek aan de ‘Tiger Balsam Palace’, waar de vermaarde ‘tijgerbalsem’ werd gemaakt. Deze balsem is vooral bekend bij sportlieden.

    Nadat we Singapore hadden verlaten zetten we koers naar de volgende haven, waar we zouden aanmeren, Colombo, de hoofdstad van Ceylon (nu: Sri Lanka).

    We voeren door de Straat Malakka en zagen zo aan bakboordzijde nog een stuk kust van Indonesia, namelijk de oostkust van Sumatra met de havenplaats Medan. Toen lag de oceaan voor ons en lag Indonesia definitief achter ons…… Tabé, misschien tot ziens…..

    In Colombo aangemeerd mochten we het schip verlaten voor een bezoek aan de stad.

    We bezochten de meest bekende boeddhistische tempel van Colombo en waren bijzonder onder de indruk van de serene sfeer in de tempel en van de beelden van Boeddha.

    Van Colombo voeren we de Indische Oceaan over richting de Golf van Aden en daarna door het Suezkanaal. De volgende stopplaats was Napels (Italië).

    Ik had aan boord inmiddels kennis gemaakt met de familie Winterkamp, waarvan de vader een Indo was en de moeder een Amerikaanse. Ze hadden vier kinderen, drie dochters Irene, Rosanne, Diane en een zoontje Gregory. Vooral Irene, die ongeveer 3 jaar jonger was dan ik vond ik heel aardig…… meer dan heel aardig…..

    In Napels gingen we weer van boord. Hier bezichtigden we de ruines van de stad Pompei, die in 79 n. C. door een uitbarsting van de Vesuvius onder een dikke laag lava werd bedolven. Nadat archeologen de stad hadden uitgegraven bleek dat waarschijnlijk juist door deze lavalaag veel van de stad intact was gebleven.

    We hebben een ooggetuigenverslag van de verschrikkelijke uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Christus. Want de Romeinse schrijver Plinius logeerde toen juist bij zijn oom. Hij schreef op :

    "Op 24 augustus, rond 1 uur 's middags, maakte mijn moeder mijn oom op een rare wolk opmerkzaam. We begrepen eerst niet, maar later wel dat deze van de Vesuvius kwam. De wolk leek op een pijnboom, omdat hij eerst hoog opsteeg als een stam en daarna in takken uiteen waaierde."

    In Napels bezochten we ook nog de bekende Cameefabriek.

    We zagen hoe in halfedelsteen (2-laags) op kunstzinnige wijze reliëfs werden gegraveerd die gebruikt werden om ondermeer ringen, armbanden en broches mee te versieren.

    Mijn vader had wat ‘boordgeld’ ingewisseld voor (Italiaanse) lires. Ik dacht even dat hij plotseling schatrijk was geworden, want hij had een flinke stapel van bijzonder groot uitgevallen lappen papiergeld van 1000, 5000 en 10.000 lire…. Maar toen ik zag, dat hij voor een klein souveniertje als een stapel van die papierlappen moest neertellen, wist ik dat al die duizenden niet veel waard waren…..

    Vanuit Napels voeren we op de Middellandse Zee richting de Straat van Gibraltar en via de Golf van Biskaje naar Engeland (Southampton).

    Hier mochten we niet aan land, maar we keken vanaf het bovendek naar de Britse bedrijvigheid daar beneden op de kade. Het was koud, althans dat vonden wij. De thermometer gaf 19 graden aan, maar we waren deze temperatuur niet gewend….

    Irene Winterkamp stond naast me aan de reling… en haar aanwezigheid gaf me wat warmte ….

    We verlieten Southampton en staken het Kanaal over, kwamen in IJmuiden en via de Sluis van IJmuiden en het Noordzeekanaal voeren we naar de eindbestemming van deze reis: Amsterdam, waar de steward ons nog informeerde welk bedrag we moesten geven aan de kruiers, die ons kwamen helpen met het dragen van de koffers. Omdat, aldus de steward, de witkielen de gewoonte hadden om repatrianten uit Indonesië, die toch ‘geen flauw benul’ hadden van de Nederlandse prijzen vaak het tienvoudige te vragen!

    Welkom in Holland, je vaderland…….

    Het was 8 april 1956.

    Noot:De passagierslijst van deze reis is bewaard in het Nationaal Archief, Pr. Willem Alexanderhof 20, 2595 BE Den Haag / Toegangsnummer: 2. 20.23 / Bestanddeel 960




    25-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DOOPCELEN gelicht
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    Claas Persijn, de Hollandse stamvader van de Indische Persijn-familie (zie het artikel “De Hollandse stamvader” op deze weblog) was een zoon van Jan Persijn en Grietje (Margreta) van Heest.

    Jan Persijn, geboren in 1714, was een zoon van Claas Persijn (sr.) en Jacomijntje (Jacomina) van de(r) Lande.

     

    Jan en Jacomijntje hadden behalve Jan nog meer kinderen.

     

    Van deze kinderen vermeld ik hieronder de doopgegevens:




     

    1. Johanna. Zij werd gedoopt op 1 februari 1713 in de Hervormde Kerk te Amsterdam door pastor Florentius Bomble. Als getuigen waren aanwezig: Johanna van de Lande en Christiaan Smout
    2. Jan (zie boven) werd gedoopt op 11 april 1714 in de Zuiderkerk te Amsterdam.
    3. Johannes werd tegelijk met Jan gedoopt op 11 april 1714 in de Zuiderkerk te Amsterdam. De pastor was Daniël Eversdijck en de doopgetuigen waren Claas de Hont en Grietie Klaase Kook (Klaasekook)
    4. Marregrietje, gedoopt op 11 december 1715 in de Nieuwe Kerk (Amsterdam) door pastor Joannes Junius. Als getuigen traden op: Beletje Persijn en Christiaan Smout
    5. Margrietje werd op 11 augustus 1717 gedoopt in de Nieuwe Kerk te Amsterdam door pastor Henricus Vos in aanwezigheid van de getuigen Grietje Kock en Hendrik Wessens
    6. Claas, gedoopt op 26 december 1718 in de Nieuwe Kerk (Amsterdam). De pastor was toen Gerardus Puppius Hondius en de doopgetuigen waren Johanna van de Lande en Hendrik Wessens
    7. Christina werd ten doop gedragen op 30 mei 1721 in de Oude Kerk te Amsterdam. De doop werd verricht door pastor Johannes d’Outrein. De getuigen bij de doop waren Geesie Deutgenius en Abraham van de Lande
    8. Marija werd gedoopt door pastor Daniël Eversdijck op 29 juli 1722 in de Amsterdamse Zuiderkerk. Johanna van de Lande en Hendrick Wessels waren als getuigen aanwezig
    9. Christina werd gedoopt op 29 oktober 1724 in de Westerkerk te Amsterdam. De doop werd verricht door pastor Johannes Bakker in aanwezigheid van de getuigen Geesie Deutgenius en Abraham van de Lande
    10. Belia werd in aanwezigheid van de getuigen Johanna van de Lande en Hendrick Wessels op 17 april 1726 door pastor Nicolaus Wiltens gedoopt in de Amsterdamse Zuiderkerk
    11. Claas werd gedoopt in de Oude Kerk (Amsterdam) door pastor Johannes de la Moraisiere. De getuigen waren Geesie Deutgenius en Abraham van de Lande

     

     

    Bron:  Doopregisters 1564-1811 Gemeente Archief Amsterdam




    24-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schijn-Persijn
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Schijn-Persijn

     

    Tijdens mijn stamboomonderzoek naar de familie Persijn in het voormalige Nederlands-Indië stootte ik op de volgende curiositeit:

     

    Op 23 augustus 1850 werd te Moerkerke (België) geboren Adolf Leopold François Van Roosbroeck

     

    “Niets bijzonders” zult u zeggen. Neen, maar dat komt nog.

     

    Het begon allemaal met de Frans-Pruisische oorlog ( 19 juli 1870 -10 mei 1871).

    In de eerste helft van de 19e eeuw was Frankrijk de sterkste natie op het Europese vasteland. Pruisen, onder leiding van Bismarck, was een sterke staat in opkomst en wenste ook een belangrijke plaats in Europa in te nemen.

    Een opvolgingskwestie die betrekking had op de Spaanse troon (de Duitse prins Leopold van Hohenzollern zou de Spanse troon bestijgen)  leidde tot een hevig conflict tussen Frankrijk en Pruisen. Frankrijk greep naar de wapenen en verklaarde Pruisen de oorlog.

    De Britten sloeg de schrik om het hart dat Napoleon III België zou binnenrukken. Koningin Victoria schreef een brief aan  Leopold II om hem ertoe aan te zetten het Belgisch leger te mobiliseren. Op 17 juli beloofde Leopold aan Victoria dat hij binnen de week 60.000 man zou stationeren langs de Belgische zuidgrens en 30.000 man in Antwerpen. De gemeenten werden aangeschreven om alle mannen op te roepen die in de loop van de jaren 1860 militaire dienst hadden vervuld. Vele gemeenten lieten echter weten dat ze van de meeste van deze mannen geen enkel idee hadden waar die uithingen en dat ze de middelen niet hadden op ze op te sporen. De dienstplichtigen waren immers doorgaans lotelingen geweest. Alleen de armsten konden zich van loting niet vrijkopen en de rijken die zich erin geloot hadden lieten zich vervangen door een arme. Bijgevolg deden alleen arme mensen uit de allerlaagste klassen militaire dienst, maar die hadden dikwijls geen vast adres.

     

    In deze hectische toestand werd Adolf Leopold François Van Roosbroeck onder de wapenen geroepen.

    Maar in 1870 deserteerde hij uit het Belgische leger en dook onder. Met behulp van zijn vader, die een invloedrijke man zou zijn geweest, nam hij een andere identiteit en dus ook een andere naam aan en ging voortaan door het leven als Hendricus PERSIJN.

    Hij vertrok kort daarna naar Nederlands Oost-Indië en woonde o.a. in Menado, Kota Radja, Segli, Edi en Padang.

     

    Op 16 januari 1886 trouwde hij in Padang met Rozalie Pauline Adrienne Bertha Vreven, die op 1 november 1868 in Padang was geboren.

     

    Hun kinderen droegen de achternaam Persijn en deze Persijn-familie heeft zich even als mijn voorouders in Nederlands-Indië verspreid.

    Bij het genealogisch onderzoek naar de familie Persijn in Nederlands-Indië stuit je dan ook onherroepelijk op vele personen met de naam Persijn (in bijv. Banjoeawngi, Padang, Tebingtingi, Tandjoen Slamat enz.), die geen afstammelingen zijn van Claas Persijn uit Amsterdam (zie het artikel: “De Hollandse stamvader” op deze weblog), maar van Adolf Leopold  François Van Roosbroeck, die eens de oorlog tussen de Pruisen en de Fransen ontvluchtte om zijn heil te zoeken in het verre Oosten.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     




    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van Maria Helena Persijn tot Pablo Neruda
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Van Maria Helena Persijn tot Pablo Neruda

     

    Maria Helena Persijn zag het levenslicht op 26 januari 1821 in Japara & Joanna. Ze was een dochter van Coenraad Persijn en Catharina Dorothea van Gumster. Maria Helena is overleden op 8 december 1898 in ’s-Gravenhage in de leeftijd van 77 jaar

    Maria Helena trouwde als jonge vrouw van 15 jaar op 1 juli 1836 te Jepara met de toen 23-jarige Johannes Hendrikus Wilhelmus ten Cate die op 28 maart 1813 in Zwolle was geboren, een zoon van Gerrit ten Cate en Maria Alida Folkertsdr van de Laan Droop.

    Johannes Hendrikus Wilhelmus overleed op 31 oktober 1860 in Rotterdam ( 47 jaar oud).

     

    Maria en Johannes hebben o.a. gewoond in Jepara, Pekalongan, Kedoe, Modjokerto.

    Johannes Hendrikus Wilhelmus ten Cate was onder meer Controleur Landelijke Inkomsten en Cultures, Assistent-resident, notaris en vendumeester te Japara en Modjokerto.

    Van 1859 tot 1860 verbleef hij met ziekteverlof in Nederland.

    De oudste dochter van het echtpaar ten Cate-Persijn, te weten Maria Mathilde ten Cate, werd op 4 oktober 1851 in Semarang geboren. Bij de aangifte van de geboorte waren J.M. Muller en Maria Alida ten Cate als getuigen aanwezig.

    Volgens het Hervormde Doopregister van Semarang werd Maria Mathilde op 5 september 1852 te Semarang gedoopt. Zij overleed op 18 oktober 1906 te Batavia.

    Maria Mathilde ten Cate trouwde toen ze 24 jaar was op 17 februari 1876 te Batavia met de 34-jarige Pieter Jacob Vogelzang, die op 29 juli 1841 in Delft was geboren.

    Volgens het Bijblad van De Nederlandsche Leeuw, deel 5 (1976) was Pieter Jacob landeigenaar en planter de Djokjakarta,

     

    Het tweede kind van het echtpaar Vogelzang-ten Cate, namelijk Antonia Helena Vogelzang (geboren op 30 januari 1879 in Semarang en omstreeks 1945 in Batavia overleden) trouwde op 15 december 1897 te Djokjakarta met Richard Pieter Fedor Hagenaar (geboren op 14 mei 1856 te Batavia), een landeigenaar.

    Het echtpaar kreeg (voor zover mij tot nog toe bekend is) één kind, een dochter. Deze dochter kreeg de naam Marie Antonia.

     

    Deze Maria Antonia Hagenaar trouwde in 1930 met de in Chili geboren Ricardo Eliecer Neftali Reyes Basoalto. Hij was geboren in Parrel, ongeveer 300 km. ten zuiden van Santiago.

    Ricardo Eliecer Neftali Reyes Basoalto zou later bekend worden als Pablo Neruda. Hij noemde zich zo naar de door hem bewonderde Tsjechische dichter Jan Neruda (1834-1891).

    Pablo Neruda, die o.a. Chileense consul in Spanje was, ontving in 1971 de Nobelprijs voor de Literatuur.

    Zijn eerste gedichtenbundel, La Cancion de la fiesta, werd gepubliceerd in 1920. In 1923 bracht hij Crepusculario uit, en in 1924 publiceerde hij Veinte poemas de amor y una cancion desesperada (Twintig gedichten over liefde en een lied over wanhoop), een van zijn bekendste werken.

     

    Pablo Neruda stierf 12 dagen na de gewelddadige dood van zijn vriend Salvador Allende, president van Chili, aan wiens bewind abrupt een einde werd gemaakt door een rechtse militaire staatsgreep onder leiding van generaal Augusto Pinochet, waarbij Salvador Allende op 11 september 1973 om het leven kwam.

     

    Bij het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog (1936) was het huwelijk van Pablo Neruda en Maria Antonia Hagenaar al ontbonden.

    Ze hadden een dochter, Malva Marina, die in 1943 op 8-jarige leeftijd is overleden en in Gouda werd begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Vorstmanstraat.

     

    Tegenwoordig is de oude Algemene Begraafplaats een monument en zal het grafje van Malva Marina samen met de bronnen in het Streekarchief blijven bestaan als een klein stukje wereldgeschiedenis.

     

     




    23-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Coenradus Nicolaas Persijn, oorlogsslachtoffer
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Coenradus Nicolaas Persijn werd op 22 september 1881 in Panaroekan geboren als derde kind van Hendrik Louis Persijn en de inlandse vrouw Miah. In 1900 werd hij te Panaroekan/Sitoebondo erkend.

    Volgens de Regeerings Almanak voor Nederlandsch Indie, jrg. 1901 was zijn geboorteplaats Panaroekan, maar volgens gegevens van de Oorlogsgravenstichting werd hij geboren in Banjoemas.

    Uit de Regeerings Almanak voor Nederlandsch Indie van de jaargangen 1905 tot 1915 bleek dat Coenradus Nicolaas van 1906 tot 1914 landbouwer was te Rogodjampi (Banjoewangi).

     

    Coenraad Nicolaas kreeg een relatie met de inlandse vrouw Rasami.

    Uit deze relatie werden 3 zonen geboren:
    Philip (geboren op 31 december 1905 te Rogodjampi),
    Johan (geboren op 17 mei 1910 te Rogodjampi en
    Henri (geboren  op 17 oktober 1913 in Bondowoso).

    De tweede zoon (Johan) is tijdens de oorlog tegen Japan als vermist opgegeven. Waar en wanneer hij is gestorven is niet bekend. Johan was ongehuwd. Bij zijn vermissing was hij sergeant bij het KNIL ( Koninklijk Nederlands Indisch Leger).

     

    Uit het boek “Indisch verleden”, een in 1995 door de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 te  ’’s-Gravenhage uitgegeven herdenkingsboek blijkt dat Coenraad Nicolaas op 4 februari 1944 te Djember (Besoeki) op 62-jarige leeftijd is overleden nadat hij door de Kempeitai (de Japanse militaire politie die de controle had overgenomen van de plaatselijke politie) was doodgeslagen.

    Zijn overlijdensdatum en - plaats staan ook vermeld in het Gedenkboek nr. 41, uitgegeven door de Oorlogsgravenstichting.

     

    Ook de jongste zoon van Coenraad Nicolaas Persijn en Rasami, de in 1913 geboren Henri, staat vermeld in de analen van de Oorlogsgravenstichting

    Hij zou op 21 augustus 1947 in Soengaigerong / Palembang op 33 jarige leeftijd zijn overleden en begraven op het Nederlandse ereveld te Pandoe

     




    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jan Coenraad Persijn, oorlogsslachtoffer
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Jan Coenraad Persijn werd geboren op 27 december 1916 in Blitar als zoon van Coenraad Persijn en diens Javaanse vrouw Tamiah en op dezelfde datum erkend.

    In 1940 was hij employé bij de BP in Balikpapan (Borneo)

    Jan Coenraad overleed op 9 februari 1942 op 25-jarige leeftijd.

    Hij werd begraven op het Nederlandse Ereveld Kembang Koening te Soerabaja. Zijn graf met nr. 53 staat in vak KDH B.

    Volgens de Oorlogsgravenstichting is Jan Coenraad Persijn overleden in Ketapang.

    Hij was toen vlieger bij de Koninklijke Marine.

     

    Volgens een mededeling uit de GEDENKROL van de Koninklijke Marine 1939-1962 (samensteller: Harry Floor) vloog Jan Coenraad bij zijn overlijden in een Catalina Y 38.

    Citaat:

    Op 9 februari 1942 landde de Catalina Y 38 in de monding van de Soengai Pawan bij Ketapang (West- Borneo), teneinde Europeanen op te pikken om hen naar Java te brengen. Opeens werd de vliegboot beschoten door laag overvliegende Japanse vliegtuigen. De inzittenden sprongen buiten boord. Leerlingonderofficier-vlieger J.C. Persijn werd daarbij door een kaaiman aangevallen en bloedde dood. Intussen waren de Japanners verdwenen en toen de bemanning, met meenemen van het stoffelijk overschot van Persijn, weer aan boord van de beschadigde Catalina geklommen was, steeg men op en vloog naar het MVKM te Soerabaja. Dit doel werd niet bereikt. In het Westervaarwater moest de Y 38 een noodlanding maken.
     




    22-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rehabilitatie van Marcus Antonius Steenhard

    In de familie Persijn deed het verhaal de ronde, dat we eigenlijk ook STEENHARD hadden kunnen heten in plaats van PERSIJN.

    Een zekere Steenhard zou namelijk getrouwd zijn geweest met een juffrouw Persijn, kinderen bij haar hebben verwekt en daarna uit hun leven zijn verdwenen. Moeder Persijn zou toen de kinderen haar meisjesnaam hebben gegeven (Persijn) in plaats van de naam van haar verdwenen echtgenoot (Steenhard).

     

    Mijn onderzoek naar de Persijn-stamboom heeft echter een heel ander licht geworpen op de gebeurtenissen die toen plaats vonden.

    De feiten die hierbij onder het stof van de tijd te voorschijn kwamen betekenen (gelukkig) een rehabilitatie voor deze Steenhard (Marcus Antonius).

     

    Uit de gevonden gegevens blijkt het volgende:

    Op 29 juni 1836 werd in Riouw geboren Marcus Antonius Steenhard.

    Hij trouwde op 17 januari 1885 op 48-jarige leeftijd te Djoewana met de toen 28 jaar oude Elisabeth Lamberta Persijn, dochter van Johannes Pieter Persijn en de Javaanse vrouw Minah.

    Voordat het huwelijk in 1885 werd voltrokken hadden Marcus Antonius en Elisabeth Lamberta al vier kinderen, te weten Elisabeth Lamberta ( geboren in 1875 in Koedoes/Joana/Djoewana)  en vernoemd naar haar moeder), Coenraad Johannes Marcus (geboren in 1878 in Koedoes/Joana/Djoewana), Willem Leonard (geboren in 1879 in Semarang)  en Hendrik Christoffel (geboren in 1881 in Semarang).

     

    Aangezien de ouders van deze 4 kinderen bij hun geboorte nog niet officieel met elkaar waren getrouwd, kregen ze als achternaam de meisjesnaam van hun moeder mee, namelijk Persijn.

    Bij het huwelijk van Marcus Antonius en Elisabeth Lamberta werden hun 4 kinderen officieel erkend. Hun achternaam werd daarbij officieel gewijzigd in Steenhard.

    De oudste twee (Coenraad Johannes Marcus en Elisabeth Lamberta) zouden bij de naamsverandering niet aanwezig zijn geweest, zodat zij de naam Persijn bleven dragen in tegenstelling tot de twee jongste kinderen, die vanaf toen Steenhard als achternaam droegen.

     

    Op 18 januari 1885 (een dag na haar huwelijk op 18 januari 1885 met Marcus Antonius Steenhard) kreeg moeder Elisabeth Lamberta Persijn een ongeluk. Zie viel van een paard en stierf ten gevolge van dit ongeval.

     

    De zoon Coenraad Johannes Marcus, die dus de naam Persijn bleef houden, huwde met Maria Magdalena Daniël. Zij waren de ouders van mijn vader en dus mijn opa en oma van vaders kant.

     

    Hopelijk is Marcus Antonius Steenhard, die op 8 juli 1891 in Djoewana overleed, hiermee gerehabiliteerd en zal hij niet meer in de familieverhalen verder leven ( geldt dit ook voor iemand die al is overleden?) als de man die vrouw en kinderen verliet.

     

     




    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn opa George Ferdinand Polidor van den Broek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    Mijn grootvader van mijn moeders kant, George Ferdinand Polidor van den Broek, werd geboren op 17 augustus 1880 in Bengkalis op Sumatra als zoon van Carel Ferdinand van den Broek en Louisa Engelina Caroline Lans.
    Op 30 september 1942 stierf opa in Cheribon en werd hij begraven op de begraafplaats Cigendeng aan de Jalan Cipto Mangunkusumo.

    Na zijn overlijden werd zijn pensioen van de SCS (Semarang-Cheribon Stoomtram Maatschappij) toegekend aan zijn weduwe (mijn oma) Katie. Uit een personeelsdossier van de SCS (bewaard in het Nationaal Archief te Den Haag) blijkt dat dit pensioen f 224,- bedroeg.

    Opa en oma (een Madoerese vrouw) trouwden op 25 december 1922 (eerste kerstdag) in Poerwodadi. Mijn oma was toen ongeveer 36 jaar. Haar leeftijd werd bij de huwelijksvoltrekking geschat omdat er van Indonesische personen in die tijd geen geboortegegevens bekend waren. De kinderen werden bij hun geboorte nergens officieel aangegeven!

     

    Op 30 april 1910 werd hun enige kind, een dochter (mijn moeder Georgine Louise van den Broek), geboren, maar eerst bij het huwelijk van haar ouders (dus op 25 december 1922) werd haar geboorte gewettigd. Zij was toen al 12 jaar.

     

    Mijn opa heeft in diverse plaatsen gewoond. Zoals al vermeld werd hij geboren op Sumatra (in Bengkalis),

    maar hij heeft onder meer gewoond in Marengan (een dorpje vlak bij Soemenep op het eiland Madoera), Tjepoe, Mantingan (ten zuiden van Jepara), Semarang, Rembang, Poerwodadi (waar hij trouwde met oma Katie), Tegal en uiteindelijk in de havenplaats Cheribon, in het oostelijk gedeelte van West-Java aan de noordkust.

     

    Toen hij nog op Sumatra woonde was hij werkzaam bij de Stoomtram Atjeh als onderopzichter. Later werkte opa bij de Madoera-Sitoebondo Stoomtram Maatschappij (eveneens als onderopzichter), bij de Semarang-Joanna Stoomtram Maatschappij, achtereenvolgens als lijnopzichter, opzichter 1ste klas en hoofdopzichter 2de klas tot juli 1926.

    Vanaf 10 juli 1926 woonde en werkte hij in Cheribon. Hij was daar hoofdopzichter 2de klas bij de Semarang-Cheribon Stoomtram Maatschappij.

    Volgens gegevens uit het personeelsdossier van de SCS ( Nationaal Archief te Den Haag) had opa toen een salaris van f 600,- per maand. Voor die tijd (dacht ik) een behoorlijk inkomen.

    Oma en hij kochten dan ook een groot huis in het Cheribonse, waar mijn moeder, broer en ik ook nog hebben gewoond toen mijn vader in Japan geïnterneerd was (zie ook het artikel ‘In het kamp’ ).

    De woning bestond uit een hoofdgebouw met onder meer een grote open galerij, een eetkamer, een zitkamer, een achterkamer en 3 slaapkamers, waarvan 1 door mijn opa werd gebruikt als kantoor.

    Dan was er nog een keuken en een bijkeuken en in de bijgebouwen nog zo’n 6 kamers. Verder had mijn grootvader een garage laten bouwen en een volière in de tuin. Die tuin was toch groot genoeg en bedroeg ongeveer 10.000 vierkante meter (10.740 m2).

    De tuin was voordat mijn opa die kocht een soort proeftuin van de landbouwschool. Daar stonden dan ook fruitbomen in van allerlei soort. Van haast elke soort vruchtboom die op Java groeide stond in de tuin tenminste 1 exemplaar, meestal meerdere exemplaren. Zo konden we in de tijd dat we bij opa en oma woonden altijd kiezen uit diverse soorten fruit uit eigen tuin, zoals kokosnoten, ananas, jamboe (guyava), ramboetan, sawoh, mango (verschillende soorten), blimbing (sterfruit), bananen (diverse soorten) en nog andere soorten vruchten.

     

    Mijn opa had in de voortuin een bak laten bouwen om goerami’s (een karperachtige vis) te kweken.

    Deze bak bestond uit drie delen, van elkaar gescheiden door een muurtje met daarin een opening waardoor wel alle kleine vissen konden zwemmen, maar niet de grotere exemplaren. De grootste vissen zaten in 1 bak en deze waren bestemd voor de consumptie. Mijn oma was een goede kokkin en kon heerlijk vis bereiden. Als ik er nu aan terugdenk….. loopt het water me meteen in de mond….

    Natuurlijk moest deze kweekvijver regelmatig van vers water worden voorzien en toen mijn moeder, broer en ik daar woonden was het een leuke job voor mijn broer en voor mij.

    In de tuin stonden namelijk op diverse plaatsen waterputten. En het was onze taak om water te putten voor de viskweekbak.

     

    Na de oorlog met Japan en na de roerige Bersiap-tijd woonde oma Katie (zie was toen al weduwe) bij ons in. We woonden toen in Batavia (Djakarta / Jakarta) aan de Vliegveldlaan (later: Jalan Garoeda) 56.

    Daar is oma gestorven op 8 februari 1955 in de leeftijd van (ongeveer) 69 jaar.




    21-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn wieg stond in Batavia
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

     

    Op 1 december 1938 werd ik geboren in Batavia (nu Jakarta). Mijn broer was mij 2 jaar daarvoor al voorgegaan en hij was dus de oudste en dat is zo gebleven……….

    Wij woonden vlak bij het (oude) vliegveld Kemajoran totdat mijn vader, die bijzonder dienstplichtig militair was, door de Japanners na de capitulatie van het KNIL als krijgsgevangene werd getransporteerd naar Japan om daar te gaan werken.

     

    In verband met de veiligheid verhuisde mijn moeder toen met mijn broer en met mij naar Cheribon, waar haar vader en moeder (mijn opa en oma dus) woonden.

    Mijn opa was George Ferdinand Polidor van den Broek, werkzaam bij de Semarang-Cheribon Stoomtram Maatschappij.

    Mijn oma (Katie) was een Madoerese, die bijzonder goed kon koken. Een kookboek had ze niet nodig. Daar zou ze trouwens niets aan hebben gehad, omdat ze niet kon lezen en schrijven. Van haar heb ik het koken geleerd. Gewoon door bij haar in de buurt te zitten als ze aan het koken was, alles wat ze deed goed te bekijken en heel veel te vragen (misschien wel tot vervelens toe…..).

    Oma kon ook goed vertellen.  Zo kwam ik in aanraking met de oude Javaanse en Madoerese cultuur van legendes en fabels, van goden en demonen.

     

    Mijn grootouders hadden een groot huis, even buiten de stad in Desa Dawuan in het district Tengahtani (West-Cheribon). Bij het huis hoorde een heel grote tuin van 10.740 m2 met allerlei fruitbomen, zoals mangga (mango), sawoh, kokos, diverse citrussoorten, enz.

    Voor mijn broer en mij was de tuin een ware lusthof, waar je niet alleen fijn in de bomen kon klimmen maar ook heel goed verstoppertje kon spelen.

    Op een dag (18 oktober 1945 ) kwam een Japanner op een motor met zijspan (en een sabel bij zich) mijn moeder, mijn broer en mij ophalen. We werden geïnterneerd en kwamen in een kamp in de stad Cheribon terecht (Boei Lama) met nog meer vrouwen en kinderen en een paar mannen die kennelijk in de ogen van de Japanners al te oud waren om in Japan te gaan werken.

    Op 26 april 1946 werden mijn moeder, broer en ik naar Batavia getransporteerd (per trein), waar we met mijn vader werden herenigd.

    (zie ook het artikel over het kamp in Cheribon en de Bersiap-tijd).

     

    Nadat we aanvankelijk in een tijdelijke woning werden gehuisvest met nog een paar andere gezinnen, werd ons een huis toegewezen in de Tjemaralaan op nr. 25. Ook hier met een ander gezin, want woonruimte was heel schaars zo vlak na de oorlog.

    Ik bezocht de lagere school op de Javaweg 66. Het lagere onderwijs was toen gesplitst in een zogenaamde normaalschool en een herstelschool. Dit laatste type onderwijs was bedoeld voor de kinderen die door de oorlog en het kampleven een achterstand hadden opgelopen en die moesten inhalen.

    Mijn moeder had mij in het kamp goed leren lezen en rekenen (ook de tafels van vermenigvuldiging!) zodat ik op een normaalschool terecht kwam. Ik mocht zelfs, nadat ik een jaar op school had gezeten, een klas overslaan.

    Nadat ik voor het eindexamen (!) van de lagere school was geslaagd ging ik naar de H.B.S. (Hogere Burger School) van de Carpentier Alting Stichting aan het Koningsplein (nu: Lapangan Merdeka).

    We waren inmiddels verhuisd naar een ander adres: Vliegveldlaan 56 (later: Jalan Garuda) in de wijk Kemajoran, de wijk waar ik ook was geboren.

    Mijn vader was in die tijd Hoofdopzichter Publieke Werken van de stadsgemeente Batavia / Djakarta / Jakarta.

     

    Op dit adres hebben we gewoond  tot aan onze repatriëring naar Holland in 1956. Ik was toen 17 jaar.

     




    19-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In het kamp
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    In het kamp te Cheribon (de Bersiap-periode)

    De tijd van (ruwweg genomen) september 1945 tot december 1945 in Indonesië wordt de Bersiap-periode (siap = weest paraat) genoemd.

    Deze periode bracht voor hen die buiten de kampen waren gebleven nog meer ellende en amper enige bescherming. Nadat Japan op 15 Augustus 1945 was gecapituleerd  riep Soekarno op 17 Augustus onder pressie van radicale jongeren de onafhankelijkheid van Indonesië uit. 

    De Nederlanders waren toen nog niet in staat om van uit de kampen enige organisatie op te starten. De Engelsen, belast met het herstellen van de orde in Nederlands-Indië, moesten nog komen en konden uiteindelijk slechts een aantal bruggenhoofden in o.m. Batavia, Semarang en Soerabaja en later in Bandoeng bezetten. 

    De paramilitaire Japanse opleidingen waren gestopt. De hieruit ontslagen hongerige jongeren, maar ook andere kleinere roversbenden zagen in het ontstane gezagsvacuüm de kans om, vaak onder de mom van een strijd voor Merdeka ( =vrijheid) hun gang te gaan.

    De (Indische) Nederlanders die buiten de kampen leefden werden geconfronteerd met voedselboycot, intimidatie, waterafsluiting, huisuitzetting

    Later werd dit gevolgd door plunderingen, kidnapping en zelfs moord.

    In Ambarawa werden uit de gevangenis 500 gevangenen losgelaten die onder leiding van hun voormalige cipiers (Indonesiërs) op plundertocht gingen, ook onder de eigen bevolking. Nederlanders binnen en buiten de kampen werden aangevallen. Sommige schattingen gaan uit van 3.500 vermoorde personen tijdens de Bersiap. Andere gaan zelfs uit van 8.000 doden en 20.000 vermisten.

     

    In deze beroering gingen de Indonesische autoriteiten over tot internering van de buitenlanders. Hierbij werden ook de Japanse soldaten ingeschakeld.

    De redenen die worden aangevoerd waarom de Indonesiërs tot internering over gingen:

    - De weerbare mannen en jongens waren potentiële tegenstanders.

    - De geïnterneerden werden gebruikt als gijzelaars om uitgewisseld te worden tegen gevangen Indonesiërs. Deze eerste twee redenen zullen min of meer een rol hebben gespeeld.

    Zelf noemden de Indonesiërs deze kampen - kamp perlindoengan - (beschermingskamp d.i. bescherming tegen de fanatieke extremistische jongeren). Toch hebben velen hun verblijf in de Indonesische interneringskampen als een gijzelaarsituatie beleefd.

     

    In een dergelijke interneringskamp werd ook Georgine Louise (Sien)  Persijn-van den Broek ondergebracht, samen met haar 2 zonen Johan en René (beheerder van deze weblog).

    Ze werden op 18 oktober 1945 opgepakt in Cheribon, Tengah Tani, waar ze op dat moment verbleven in het huis van de ouders van Sien en op een motor met zijspan door een Japanse soldaat vervoerd naar Boei Lama (= oude gevangenis), de Pasisir-gevangenis.

    Omdat de Japanner beide handen nodig had om zijn motor te besturen en zich daarbij echt moest concentreren om de vaak grote gaten in het wegdek te omzeilen moest Sien zijn klewang (=sabel) vasthouden (!).

     

    Sommige kampen werden bewaakt door Japanners, andere door Indonesiërs.

    Het kamp waar Sien en haar 2 zonen zaten werd bewaakt door Japanners en Indonesiërs.

    Mevrouw Leidelmeyer, die één kind had) werd aangesteld als kampleidster.

     

    De gebouwen die als kamp werden gebruikt waren vaak niet op die grote aantallen berekend. Veel kampen waren veel te vol. Dus te weinig toiletten, te weinig water, te weinig voeding.

    Ik kan me ook nog herinneren dat in de regentijd het hele kamp blank lag omdat de riolering het vele regenwater niet kon verwerken. De WC’s (gewoon een gat in de grond) liepen over en de menselijke uitwerpselen dreven rond en langs je (betonnen) bed. Om eten te halen ( één maal per dag en meestal wat rijst met gekookte waterplanten) moest je dan als kleine jongen tot aan je borst door dat water waden en je etenskommetje boven je hoofd zien droog te houden.

     

    Omdat het kamp overvol raakte werd een gedeelte van de geïnterneerden (310 van de 650 peronen), waaronder Sien, Johan en René, overgeplaatst naar een ander kamp (Tjangkol-kamp), een voormalig hotel ( hotel Cheribon). Dit gebeurde op 18 november 1945.

    In dit kamp waren de omstandigheden iets beter dan in Boei Lama. Er was zelfs een polikliniekje (o.l.v. zuter Devos), maar er waren geen medicijnen en verbandmiddelen. Zuster Devos heeft dus heel wat moeten improviseren!

     

    Op 26 april 1946 werden we per trein geëvacueerd naar Batavia waar we aankwamen op het station Manggarai.

    In Batavia werd ons gezinnetje door bemiddeling van het Rode Kruis  weer herenigd met vader Johan Eduard, die uit de Japanse internering was teruggekeerd.

    We werden samen met nog enkele andere gezinnen tijdelijk in een woning ondergebracht en Nederlandse militairen voorzagen ons van water en brood met jam.

    Het brood (bleek later) was oorlogsbrood (d.w.z. van een slechte kwaliteit), maar het smaakte me na al die gekookte moerasplanten als manna, brood uit de hemel. In mijn herinnering heb ik nooit zulk lekker brood meer gegeten!

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     




    18-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stamboomonderzoek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik begon het onderzoek naar mijn stamboom pas nadat ik met pensioen ben gegaan in december 2003.

    Voor die tijd had ik er eigenlijk niet aan gedacht om aan genealogie te doen. Maar de geboorte van het eerste kleinkind, Charlotte Gracia (geb.11 mei 2003) brachten me op de gedachte dat het toch wel zinvol was om iets te weten over het VOORgeslacht om die informatie te kunnen doorgeven aan het NAgeslacht.

    De geboorte van een tweede kleinkind, Samuel Leo Louis, op 21 januari 2005 heeft me alleen maar gestimuleerd om verder te gaan.

    En een dergelijke stimulans was en is wel nodig want hoewel het zoeken naar gegevens over je voorouders heus wel interessant bleek te zijn kost het heel wat zoek- en speurwerk. Ik voelde me soms als Hercules Poirot, de bekende Belgische speurder uit de romans van Agatha Christie, die zijn ‘grijze cellen’ voortdurend moest laten werken!

     

    Aangezien mijn beide ouders al lang waren overleden en ik dus geen informatie uit de eerste hand kon krijgen moest ik met niets beginnen.

    Natuurlijk was er wel het een en ander bekend in de familiekring, maar alles moest toch worden geverifieerd en dat bleek ook wel nodig, want sommige ‘familieverhalen’ bleken achteraf toch niet op waarheid te berusten en niet door feiten te worden gedekt.

     

    Het probleem bij het onderzoek naar voorouders uit het toenmalige Nederlands-Indië is dat veel gegevens niet (meer) bewaard zijn gebleven of verloren zijn geraakt.

    Gelukkig bestaat er iets als Internet, dus heb ik gekeken of er ook speciale sites waren waarop ik een oproep om gegevens kon plaatsen. Dat bleek inderdaad het geval en ik plaatste dan ook op die sites een algemene oproep om gegevens over de familie Persijn (met die familie ben ik begonnen).

    Mijn stoutste verwachtingen werden overtroffen! Ik kreeg diverse reacties, ook van personen die (zoals later bleek) in de stamboom zaten.

    Veel goede en nuttige zoektips kreeg ik ook van Eric Hennekam van het Archiefforum.

    Ik had nu wat aanknopingspunten en kon dus wat gerichter zoeken.

    Veel gegevens heb ik kunnen vinden in o.a.: De Nationale Bibliotheek, het Nationaal Archief, het CBG (Centraal Bureau voor Genealogie) in Den Haag.

    Maar ook via het Internet werd veel informatie gevonden. Ook ontving en ontvang ik regelmatig mailtjes van personen, die een deel van mijn stamboom of wat losse gegevens daaruit in hun eigen archief hadden. Ik ben hen veel dank verschuldigd.

     

    Zoals ik hierboven al aangaf bleken sommige ‘familieverhalen’ niet te kloppen. Eén van die verhalen was, dat mijn opa van mijn moeders kant (George Ferdinand Polidor van den Broek) in Apeldoorn zou zijn geboren en bij de Koninklijke Marechaussee had gediend.

    Aanvankelijk zocht ik dan ook naar sporen van mijn opa in Apeldoorn (en wijde omgeving!) en bij de Koninklijke Marechaussee. Maar hoe Hercules Poirot ook zocht, combineerde en deduceerde, er was geen spoor van hem te vinden!

    Tot ik een ingeving kreeg. Ik wist dat hij, voordat hij in 1942 in Cheribon stierf, gewerkt had bij de Semarang-Cheribon Stoomtram Maatschappij.

    Een wilde gok volgde….

    Ik typte op het zoekscherm van het Nationaal Archief de woorden ‘Semarang-Cheribon’ in en ik ontdekte tot mijn verbazing dat in dat archief een personeelsdossier van de Semarang-Cheribon Stoomtram Maatschappij werd bewaard.

    In dat dossier vond ik ook gegevens over mijn opa, zoals zijn geboortedatum, de geboorteplaats (Bengkalis op Sumatra), zelfs salarisgegevens en een pensioenberekening. Zijn hele conduitestaat was ter inzage en er waren ook brieven van hem bewaard, die hij aan de directie van de maatschappij had geschreven. En brieven van de directie aan en over hem.

    Het was nu zaak om de gegevens te checken. Nu ik de geboortedatum en -plaats had kon ik in de Koninklijke Bibliotheek de diverse Indische Almanakken raadplegen en de al gevonden gegevens verifiëren om daarna in de tijd terug te werken. Zoeken naar zijn ouders, grootouders enz.

     

    Uit bovenstaande blijkt wel, dat je bij genealogisch onderzoek vaak diverse bronnen moet raadplegen en de gegevens die je vindt moet checken en dubbel-checken, dit om te voorkomen dat we onjuiste informatie doorgeven aan onze kinderen en kleinkinderen.

     

    Ik heb in de afgelopen tijd wel ontdekt dat het alleszins de moeite waard is om onderzoek te doen naar je voorouders. En het is extra inspirerend om ook andere gegevens te vinden dan alleen namen, geboortedata en geboorteplaatsen. Bijvoorbeeld welke levensbeschouwing je voorouders hadden, tot welke kerkgenootschap ze behoorden, op wat voor soort verenigingen ze eventueel zaten etc. Ook is het raadzaam om de personen die je vindt zo veel mogelijk in hun historische context te plaatsen. Wat historisch, antropologisch en sociologisch onderzoek kan dus gaan kwaad.

    Je voorouders komen dan (figuurlijk uiteraard!) weer tot leven!




    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Reinier Pieter Persijn, oorlogsslachtoffer
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Reinier Pieter Persijn werd geboren op 18 februari 1909 in Grissee als  zoon van Coenradus Nicolaas Persijn en Susanna Helena Kiemeneij.

    Hij trouwde met Mathilde Rosa Lazare. Op 28 mei 1940 werd in Semarang een zoon geboren, Coenradus Hendrik Maarten.

     

    Maar het jonge gezin bleef niet lang bij elkaar.

     

    Japan viel Nederlands-Indië aan. De eerste Japanse troepen landden op 10 januari 1942 in de Minahassa op Celebes en bij Tarakan (Oost-Borneo).

    Deze landingen werden snel gevolgd door nog andere landingen, o.a. in Balikpapan (Oost-Borneo), Kendari (Zuid-Oost Celebes), Pontianak, Ambon. Deze activiteiten werden gevolgd door een luchtoffensief tegen Java op 3 februari 1942 en een luchtlanding bij Palembang (Sumatra) op 14 februari.

    Op 27 februari werd de slag op de Javazee tegen de Japanse marine verloren.

    Wat verwacht werd gebeurde dan ook. Op 8 maart 1942 vond op het vliegveld van Kalidjati de algemene capitulatie plaats van het KNIL ( Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger) .

     

    Reinier Pieter Persijn, toen in dienst van het KNIL, werd geïnterneerd en met vele andere KNIL-ers (zoals ook de vader van René Louis Persijn, de beheerder van deze weblog) naar Japan getransporteerd om daar te werken.

     

    Op 9 februari 1945 (een half jaar voor de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945) bezweek Reinier Pieter Persijn volgens de informatie van het POW ( = Prisoners Of War) Research Network Japan in het kamp aan ondervoeding en een longontsteking.

    In de rang van sergeant werd hij begraven en zijn naam vermeld op de plaquette in het Crematorium Memorial Commonwealth War Cemetery Hokagaya bij Yokohama

     




    17-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Hollandse stamvader
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De Hollandse stamvader van de Indische Persijn-familie was Claas Persijn, geboren in Amsterdam in 1761. Hij werd op 24 juli 1761 in de Oude Kerk te Amsterdam gedoopt. Zijn ouders waren Jan Persijn en Grietje van Heest.

    Bij de doop, die voltrokken werd door dominee Johannes Calkoen, waren Paulus Leges en Margaretha Persijn als getuigen aanwezig.

     

    Op 22 juli 1777 vertrok Claas Persijn ( twee dagen later zou hij 16 jaar worden) als corporaal-jong-matroos vanaf Texel met het VOC-schip  ‘Huis te Spijk’, dat onder bevel voer van kapitein Pieter Thijssen jr,  naar de Oost.

    Op 24 november 1777 kwam het schip aan op Kaap de Goede Hoop. Daar werd onder meer proviand ingeslagen om daarna koers te zetten naar Java. Op 2 maart 1778 kwam het schip (en dus ook Claas Persijn) aan in Batavia.

    Het schip vertrok met 287 personen aan boord, waarvan er 2 onderweg stierven.

     

     Uit een verklaring van het Ministerie van Koloniën nr. 3116, Residentie Rembang, Folio 125 opgemaakt 01-01-1819 blijkt, dat Claas Persijn, toen pakhuismeester, sinds juli 1788 woonachtig was te Rembang aan de noordkust van Java. Daar is Claas in 1820 ook overleden. Volgens de Almanak van Nederkands-Indië (jrg. 1815-1822) was Claas Persijn zoutverkoop-pakhuismeester te Paradessie (Semarang en Rembang) met als collega’s o.a.: P.A. Hornung en A. de Santing.

     

    Claas kreeg toen hij ongeveer 19 jaar oud was een relatie. Hiervan zijn mij verder (tot nog toe) geen nadere gegevens bekend.

    In 1793 (Claas was toen 32 jaar oud) trouwde hij met Maria Magdalena Salomons, een jonge vrouw van 17 jaar. Deze Maria Magdalena, een niet gewettigde dochter van Margaretha van de Vijver, werd als baby van 1 maand op 9 augustus 1776 in de Portugese Kerk te Batavia gedoopt. Behalve haar moeder was ook een zekere Coridonsz Salomons aanwezig bij de doop. Mij is niet bekend of deze persoon de biologische vader van Maria Magdalena was.

     

    Uit de onbekende relatie van Claas werden 2 dochters geboren : Maria Margaretha (geboren op 12 maart 1786) en Johanna Helena ( geboren op 28 juli 1787).

     

    Maria Magdalena werd moeder van 3 zonen en 1 dochter.

    De dochter, Lambertina Florentina,  werd geboren op 19 februari 1795 en huwde op 16-jarige leeftijd met de toen 31-jarige  Baron Pieter Hubertus van Lawick van Pabst.

    De zonen waren Jan (geboren op 21 juli 1792), Coenraad (geboren 29 december1793) en  Pieter ( geboren op 13 augustus1796).

     

    Ik ben een afstammeling van zoon Coenraad en diens (tweede) echtgenote Catharina Dorothea van Gumster met wie hij op 1 augustus 1819 in Japara in het huwelijk trad.

    Coenraad Persijn was onder meer assistent-resident te Ponorogo (Madioen) van 1830 tot 1833 en lid van de subcommissie landbouw Rembang. In 1834 werd Coenraad op wachtgeld gezet en vanaf december 1835 ging hij met pensioen.

    Precies 168 jaar later, in december 2003, ging ik met pensioen!.

     




    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.REMBANG
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    REMBANG

     

    Claas Persijn, geboren in 1761 in Amsterdam en stamvader van de Indische Persijn-stamboom (gebied Semarang-Jepara-Rembang op Java) woonde en werkte heel lang in Rembang, waar hij ook in 1820 overleed. Ook zijn echtgenote Maria Magdalena Salomons is in Rembang overleden en begraven
    Ook verschillende personen uit de Persijn-stamboom hebben in Rembang gewoond en/of gewerkt. Deze plaats neemt dan ook in mijn stamboom een bijzondere plaats in en het is daarom dat ik hier wat meer over Rembang vermeld.

     

    Rembang behoorde net als Semarang en Jepara/Japara tot de belangrijkste handelsposten van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC).

     

    De VOC vestigde zich in Rembang vanaf 1680 en aanvankelijk vooral voor de inkoop van hout. De uitgestrekte bossen in de omgeving leverden hout dat zeer geschikt was voor de export naar Batavia, waar het gebruikt werd voor de bouw van huizen en schepen. Het kappen van de bomen ging in het begin van de 18de eeuw gepaard met grootschalige ontbossing.

     

    De schrijver / journalist Willem Walraven sr. schreef in zijn boek “Modjokerto in de motregen” (KITLV Uitgeverij Leiden) op 17 juni 1938 over zijn bezoek aan de oude begraafplaats te Rembang onder meer:

     

    Ik was er eigenlijk gekomen ter wille van het oude kerkhof, dat moet dateren uit het begin van de achttiende eeuw. Ook dit kerkhof ligt aan den grooten weg, die er dus hier reeds is geweest vóór Daendels. Er tegenover is de gevangenis, mede een bewijs dat de Compagnie zich reeds lang op dit punt had gevestigd.

    De sleutel van het kerkhof is in bewaring bij den cipier, maar toen ik er kwam, stond het hek open. Men had het geheel tusschen de graven gepatjold ( = met een soort spa bewerkt), zoodat het terrein er uitzag als een pas gerooid aardappellandje. Geen boom groeit er. Het is er heet als in een woestijn.

    Het Regentschap heeft, denkelijk op aandringen van den heer Bloys van Treslong Prins

     [ noot: Bloys van Treslong Prins was waarnemend adjunct-landsarchivaris in Batavia; bekend auteur op het gebied van de genealogie; hield zich onder andere bezig met grafschriften van Europeanen],  dit kerkhof in kaart gebracht en de graven genummerd. De teekening met de lijst heeft men op een bord achter glas gemonteerd. Dit was een goed idee en maakte het overzicht zeer gemakkelijk. Er bleek uit, dat hier 255 graven zijn, waarvan er echter 135 geen opschriften dragen!

    Alle gegevens schijnen te ontbreken; er is dus geen grafboek uit den ouden tijd. Zoodat men hier graven ziet, die hoog boven den muur uittorenen, met zware gemetselde kegels en afgeknotte zuilen, maar niemand kan zeggen ter eere van wien deze steenkolossen zijn opgericht. En alsof een reus in dronkenschap hier aan het werk was geweest, zoo liggen op het oudste gedeelte deze tomben door elkander.

    Er zijn stenen, die men alleen kan lezen door zich in een nauw gangetje te wringen en daarbij diep te bukken. Schots en scheef ligt alles door elkaar, en blijkbaar is dat alles van het begin af zoo geweest. Op de begraafplaats stoorde men zich niet aan rooilijnen.

     

    En verder schreef hij ook:

     

    “Zoo ziet men hier overigens oude graven met nog heden bekende familienamen, doch zelden ouder dan honderd jaar. Men leest er namen als Blair, Pereira, Toorop, Boonemmer (1827), Persijn”

    Uit: W. Walraven “Modjokerto in de motregen”, KITLV Uitgeverij Leiden, 1998

     

    Rembang is waarschijnlijk het meest bekend geworden doordat hier het graf staat van Raden Ajeng Kartini (Ibu Kartini), geboren op 21 april 1879 in Majong als dochter van Raden Mas Adipati Ario Sosroningrat. Deze was regent van Jepara (in de buurt van Semarang) en Kartini stamde dan ook af van een oude Javaanse adellijke familie.

    Zij trok zich het lot aan van de Javaanse vrouw die alleen maar plichten en geen rechten had. Zij streed tegen deze toestand, niet met wapens maar met het woord. Zij schreef vooral over de emancipatie van de Javaanse vrouw, maar daarnaast ook over de Javaanse kunst.

    Op 24-jarige leeftijd huwde zij met de regent van Rembang  (Raden Adipati Djojo Adiningrat), die bijna 20 jaar ouder was.

    Zij overleed op jeugdige leeftijd (25 jaar) in september 1904 na het leven te hebben geschonken aan een zoon.
    Kartini streed niet alleen voor de Inonesische vrouw maar ook voor de vooruitgang van heel het Indonesiche volk.


    De Indonesische regering heeft haar vanwege haar verdiensten verheven tot "Pahlawan Pemerdekaan" (= heldin voor vrijheid) en elk jaar op 21 april herdenkt men in Indonesia haar geboortedag.




    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.André Marie Persijn, oorlogsslachtoffer
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    KANCHANABURI WAR CEMETERY

     

    Kanchanaburi is de op drie na grootste provincie van Thailand (vroeger: Siam). Zij grenst aan Myanmar (Burma) ten westen van Bangkok. Kanchanaburi is de provincie van de wereldbekende brug over de rivier Kwai.

    Deze brug is wereldberoemd geworden door verschillende grote films en boeken. De zwarte ijzeren brug is door de Japanners overgebracht vanuit Java. Vervolgens is deze brug weer in elkaar gezet door de geallieerde krijgsgevangen onder supervisie van de Japanners. Deze brug maakte zo deel uit van de "Death Railway" ("doden spoorlijn") die Thailand met Burma verbond. Tijdens de Tweede Wereld Oorlog is deze brug meerdere malen gebombardeerd door de geallieerden, maar na een renovatie is zij vandaag de dag nog steeds in gebruik.

    Langs de Saeng Chuto Road, aan de overkant van het spoorwegstation, ligt de goed bijgehouden begraafplaats (Kanchanaburi War Cemetery) waar de 6.982 geallieerde krijgsgevangen liggen die het maken van de "death Railway" (spoorweg) niet hebben overleefd. Geschat wordt dat er 16.000 geallieerden krijgsgevangen en 49.000 dwangarbeiders zijn omgekomen tijdens de constructie van de spoorweg en de brug over de rivier Kwai.

     

    Hier liggen ook enkele leden van de (Indische)  PERSIJN-stamboom, o.a. : 

    André Marie Persijn, geboren op zaterdag 29 september 1923 in Semarang, zoon van Coenraad Marie Persijn en Nannie Alphonso.

    André is overleden op vrijdag 8 december 1944 in Thailand (Birmaspoorweg), 21 jaar oud. Hij is begraven op vrijdag 8 december 1944 op het Ereveld Kanchanaburi (Thailand), vak 5, rij A, graf nr. 53/57. Hij was bij de KNIL-Artillerie.

    André Marie Persijn  was een (volle) neef van mij.




    16-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wie ben ik?

     

    Mijn naam is René Louis Persijn, zoon van Johan Eduard Persijn en Georgine Louise van den Broek.

    Op 1 december 1938 werd ik geboren in het toenmalige Batavia (later Djakarta en nu Jakarta), de huidige hoofdstad van de Republik Indonesia.

    In 1956 (ik was toen 17 jaar) repatrieerde ik met mijn ouders, broer en jongere zuster naar Nederland.

     

    Sinds december 2003 ben ik met pensioen (!) en ben ik daarna begonnen aan stamboomonderzoek.

    Mijn onderzoek richtte zich aanvankelijk alleen op de families Persijn, Daniël, Lans en van den Broek, maar heeft zich nadien verbreed. Mijn bestand telt op dit moment (16 augustus 2006) ongeveer 4000 namen.

    Naast genealogie heb ik nog enkele andere hobby’s, zoals lezen (vooral boeken over filosofische onderwerpen, kwantumfysica, achtergronden van de wereldpolitiek, Hebreeuwse getallenmystiek), tekenen, dichten, koken ( de Indonesische keuken!).

     

    Rudyard Kipling (1865–1936) schreef eens: “East is East and West is West and never the twain shall meet”.

    Wel, ik ben zo vrij om van mening te zijn dat die uitspraak niet altijd opgaat. In mij hebben oost en west elkaar niet alleen ontmoet, maar ook omarmd. Mijn vader hield me altijd voor dat ik van beide culturen (de Javaanse en de Nederlandse) het beste moest behouden. En ik hoop dat ik daarin ook ben geslaagd.

     

     

     

     

     




    Foto
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !
    Archief per maand
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 02-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!