Zilveren slierten sieren het land, in de vroegte van een nieuwe ochtend. Zachte voetstappen in het mulle zand, vergezellen me op mijn vele tochten.
Sluimerend ontwaken de eerste fluiters, en hun liederen klinken langs de heuvel. In de verte ontwaar ik enkele ruiters, en boerenvrouwen in minzaam gekeuvel.
Hier klopt het hart van slapend Vlaanderen, zijn bloed stroomt door de beken. Niets kan de geschiedenis veranderen,
of proberen de geest te breken. In ziel zijn wij reeds eeuw na eeuw, allen één in 'Vlaanderen de Leeuw'.