Hxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" /> |
eden treden we uit de donkere zes weken die drie weken voor Kerstmis begonnen zijn. Vroeger jaren werd dit altijd gevierd, dan brandde er altijd een extra keersken en moeder de vrouw roerde dan het koekenbeslag van boekweitbloem, eieren, een kluitje boter en Franse Gist. Dan kwam de oude Meze van zijn verre buitenparochie afgezakt en dan kreeg die een duit, een druppel en een pannenkoek of een wafel om zijn liedeke te zingen dat als volgt ging :
Acht Here God wat ben ik blij,
de slechte weken zijn voorbij.
Moeder bakt nen wafel,
zet de fles op tafel,
en zingt van Kerre-kerrekoe,
en houdt ons deurken toe.
Men moest ook de kwade geesten bezweren, die mogelijk waren overgebleven van uit de donkere zes weken. Men zette dan een brandend keersken bij de deur, en als de vlam begon te draaien en te sputteren, riep men verheugd :
Daar is er nog ne kwaje die er van onder trekt ! Gebeurde het dat een luchttocht het keerske uitblies, dan riep men vol geestdrift : t Is Barabas die er van deure muist ! Barabas was een jood die wegens moord en oproer in de gevangenis zat, toen Christus voor Pilatus verscheen en wiens vrijheid het volk eiste toen Pilatus voorstelde Christus vrij te laten. Bij uitbreiding betekent Barbaras een man met een boos hart. Om mijn verhaal af te ronde, men keek elkaar met verschrikte ogen aan : wie had dat nu durven peinzen, zes weken lang had de sombere geest Barabas, door het huis gewaard. Maar nu was hij weg en de koeken of wafels zouden er alleen maar beter om smaken
|