In zijn vierde hoofdstuk, “Geheugen en herinneringen”, spreekt Noens niet alleen over het geheugen of dus de kennis van het verleden maar ook over de kennis van de toekomst, welke volgens Blavatsky mogelijk is bij BDE, namelijk als 'reminiscentie' of 'het geheugen der ziel', waarbij “de stervende zich op een gebied bevindt waar noch verleden noch toekomst bestaat, maar alles één heden is.”1
'Shared Death Experience' of een met anderen gedeelde terugblik op het leven tijdens de stervensfase zou kunnen betekenen dat de geest werkzaam is buiten het brein. Zo zijn de 'akasha kronieken' van de vedanta een soort extern geheugen dat alles bevat, toegankelijk voor helderzienden.2 Vandaag geloven wetenschappers meestal dat het geheugen moet toegeschreven worden aan de werking van het brein (van mens of computer) en dat bewustzijn een zaak is van brein-complexiteit.
Een bijzonder fenomeen zijn de zogenaamde 'valse herinneringen'. Volgens neurologen wijzen die op zich opstapelende fouten ingevolge het herhaaldelijk oproepen van geheugeninhouden en daarbij komt dat het geheugen zijn plek in het brein deelt met de verbeelding en dat vaak onduidelijk wordt of de bron een persoonlijke ervaring is of bijvoorbeeld een episode uit een roman. Chirurgische ingrepen zouden aan het geheugen ook zaken kunnen toevoegen die nooit hebben plaatsgehad: Japanners testten dit al op vliegen, nog anderen op muizen.3
Blavatsky ziet het brein als kanaal tussen het psychospirituele en het materiële; het geheugen kan niet verdwijnen omdat het “buiten onze voorstellingen van ruimte en tijd een permanent tegenwoordige realiteit is.”4 Noens suggereert hier gelijkenissen met het concept ruimtetijd uit de moderne (Einsteiniaanse) fysica ('eternalisme'). Ruimte en tijd bestaan (in de vierdimensionale ruimtetijd van Minkovski) niet los van hun waarnemers: (tenzij ik mij vergaloppeer [n.v.d.a.]: wat omzeggens voor de ene waarnemer verleden is, ziet de andere waarnemer als heden of als toekomst. Derhalve bestaat er ook geen gelijktijdigheid (- leven wij elk in een ander universum?) Ouspensky: “Wat wij onze wereld noemen, is een illusoire waarneming van de wereld: de wereld door ons gezien door een nauwe spleet (als 'voortschuivende' 3D-doorsneden van onze 4D-wereldlijnen). De verruimde (vierdimensionale) wereld beginnen wij gewaar te worden als die van het wonder; d.w.z. Als iets strijdigs met de realiteit van deze wereld en tegelijk begint deze, onze aardse wereld, irreëel aan te doen.”5
Dan komt Noens met o.m. Ouspensky, Dostojevsky, Proust en Lovecraft in de buurt van het numineuze dat in een 'mystiekachtige heimwee' baadt, met een verwijzing naar de epileptische toevallen van Dostojevsky en de uitspraak uit Openbaring (10:6) “dat er geen tijd meer zal zijn.” Kenneth Ring schrijft in dat verband over “iets dat alle zintuigen tegelijk omvat en overstijgt: 'synesthetische informatieverwerking', een 'supersensorische vorm van kennis” - bij Blavatsky: rechtstreekse kennis door het 'Hoger Zelf'. En Braude meent, zoals Myers, “dat de fysieke hersenen een tijdloos hyperdimensionaal 'Subliminaal Zelf' tot een ingeperkt menselijk zelfbewustzijn 'filtert'.”6
Het blokuniversum van Minkovsky zou volgens Bernard Carr fenomenen zoals precognitie kunnen verklaren maar dan rijst uiteraard weer de pijnlijke kwestie van het determinisme. Carr gelooft dat in een hogere werkelijkheid de wereld alsnog samenvalt met onze persoonlijke ervaring daarvan en zo wordt de vrijheid alsnog gered. Wat in het verleden ligt, bestaat in de door Carr getelde 5D-ruimtetijd werkelijk ergens, waar het fysische met het mentale samenvalt.7
Wat te denken van reïncarnatie? Professor Johannes Poortman, niet de minste onder de Nederlandse filosofen en psychologen, beschrijft in zijn Vehicles of Consciousness hoe een in alle volkeren en tijden ter sprake gebracht 'fijnstoffelijk lichaam' of 'subliem pneuma', bestaande uit elektromagnetische golven, het organisch lichaam na de ontbinding overleeft. De werkelijkheid als zodanig zou bestaan uit verschillende lagen waarvan onze zintuigen alleen de materiële laag kunnen registreren. Zowat twee miljard mensen (onder wie de briljantste logicus ooit, Kurt Gödel) geloven dat wij een onvergankelijke individualiteit hebben die kan reïncarneren in vergankelijke lichamen. “Zo herkenden bijvoorbeeld veel joden in Johannes de Doper de teruggekeerde profeet Elias.”1 De Bhagavad Gita bezingt onze onvergankelijkheid (maar ook Benjamin Franklin, die zegt: “Mezelf in deze wereld vindende, heb ik het gevoel dat ik, in één of andere vorm, altijd zal bestaan”2) en Noens ziet een gelijkenis met wat de eerste wet van de thermodynamica ons voorhoudt, de wet van behoud van energie: “Energie (…) kan (…) nimmer gecreëerd of vernietigd worden, maar slechts doorlopend een andere vorm of gestalte aannemen.”3 Dat gaat door totdat men geheel onthecht geraakt en ontsnapt aan samsara, het Rad van Wedergeboorte.
Onder meer de psychiater Ian Stevenson rapporteerde 2600 gevallen van kinderen die zich hun vorige levens zegden te herinnerden; hun beschrijvingen zouden wonderwel overeenkomen met de realiteit. Ook xenoglossie (mensen die vreemde talen beginnen te praten) en 'Foreign Accent Syndrome' ondersteunen dit verschijnsel en ook dat van regressiehypnose. Noens bespreekt wat de regressietherpeuten Hans Tendam en Wilder Penfield registreerden en haalt ook Oliver Sacks aan. Bijzonder is dat reïncarnatietherapie (rond het begrip 'karma', dat te maken heeft met het via verdiensten opklimmen naar steeds meer volmaaktheid in de volgende levens) bij zekere aandoeningen vaker verlichting brengt.
De psychiater Stanislav Grof die onderzoek deed naar de invloed van LSD en van zekere ademhalingstechnieken op het bewustzijn, kon bij patiënten met geboortetrauma herinneringen oproepen aan hun prenataal leven als embryo en als foetus en dat bracht hem ertoe de Oud-Indische opvattingen te gaan herwaarderen. In tijden van dreigende zelfdestructie ziet hij het heil in een radicale innerlijke transformatie naar nieuwe niveaus van het bewustzijn.4
Die waren niet onbekend aan Emanuel Swedenborg die een soort pranayama yoga beoefende en zijn ervaringen worden gedeeld en beschreven door figuren zoals de dieptepsycholoog C.G. Jung, de islamoloog H. Corbin, de psycholoog H. Silberer en heel wat mystici. Reeds Paracelsus sprak over een 'inwendig hemelruim', heel onderscheiden van de fantasie.
Noens besluit het hoofdstuk met een verwijzing naar William Blake, die zegt dat wie zijn visioenen cultiveert, “de waarheid zal ervaren op een wijze 'die aangepast is aan zijn verbeeldingsenergie'. Die waarheid zal zoveel afwijken van de manier waarop zij aan ànderen voorkomt als er verschil is in het uiterlijk van verschillende mensen.”5
Het is een feit, zo rapporteert Ludo Noens, dat er veelvuldig verschijningen van (bijna) overledenen aan hun nabestaanden gerapporteerd worden, soms aan meer personen tegelijk, waarbij sommigen de verklaring zoeken in een vorm van telepathie, namelijk After-Death-Communication, waarmee volgens navraag zowat twintig percent van de mensen te maken krijgen (sinds de Oudheid in dromen, in BDE en via 'spiegelstaren' (soms met Alice- of met Aladin-effect) maar sinds de opkomst van elektronica kennelijk ook via die weg) - alvast de literatuur staat er bol van, men denke aan de Bijbel, Homerus, Shakespeare, Dickens, Jeanne d'Arc (aan wie Noens een boekwerk wijdde1), of het (door fysicus William Crookes gefotografeerde) spook Katie King. De hoger genoemde dr. Moody zou een verschijning van diens grootmoeder hebben gehad waarvan hij zegt, evenwel zonder daaruit wetenschappelijke conclusies te trekken: “Als dit een hallucinatie was, dan is ook heel mijn leven een hallucinatie.”2Bijzonder is dat sinds 1995 binnen de psychiatrie bij de behandeling van PTSS of posttraumatische stressstoornis de (aan voor rouwverwerking toegepaste IADC of Induced After-Death Communication) gelijkaardige techniek EMDR of Eye Movement Desensitization and Reprocessing wordt aangewend en met succes.3
In de inleiding tot Het ingebeelde universum. De ontregelende confrontatie met het onmogelijke1, werpt Ludo Noens de vraag op of de materialisten dan gelijk hebben. Of alles toeval is en er inderdaad geen God bestaat. Ofwel of wij ons oor ook eens te luisteren moeten leggen bij wat de oosterlingen daarover denken. Want zijn die opvattingen uiteindelijk niet equivalent met de westerse? Gelijkt het wetenschappelijk gegronde kwantumvacuum dan niet op de Leegte van het boeddhisme en op het 'noch zijn noch niet-zijn' uit de Bhagavad Gita? Betekenisvol citeert Noens inzake de kwestie van de waarheidswaarde van onze theorieën, Ouspensky: “(...) Met grote verbazing kwam ik tot de overtuiging dat slechts een klein aantal ideeën correspondeert met werkelijke feiten, dit wil zeggen: werkelijk bestaat. Wij leven in een volslagen irreële, gefingeerde wereld, wij redeneren over niet-bestaande denkbeelden, wij jagen niet-bestaande doeleinden na, verzinnen alles, zelfs onszelf.”2
Andermaal veelbetekenend laat de auteur in zijn eerste hoofdstuk over de 'bijna doodervaring' (BDE), de 17de-eeuwse Augustijner monnik Abraham a Sancta Clara aan het woord met een uitspraak die ook uit de pen van andere mystici is gevloeid: “Wie sterft voor hij sterft, sterft niet wanneer hij sterft.”3Doodsbedvisioenen worden al te vaak afgedaan als hallucinaties maar bijna iedereen heeft ze en ze verdienen meer aandacht want ze zijn 'levensveranderend'. De arts-filosoof Raymond Moody beschreef ze al in 1975 (in zijn Life After Life): een gevoel van (meestal) vrede, zichzelf waarnemen 'vanuit een dubbel ('fijnstoffelijk') lichaam', behaaglijk zweven in een fluwelen duisternis, het zien van engelen, paradijselijke tuinen en een 'wezen van licht', extase (zoals vermeld door Paulus van Tarsus), een ontmoeting met overledenen en een overzicht van het eigen leven en dat alles wordt dan ervaren als 'echter dan echt', wat de expert van Eersel er toe brengt te spreken over 'Near Life Experience' of 'Near Awakening Experience'. Maar die vervoering breekt abrupt en onplezierig af wanneer de bijna-dode wordt gereanimeerd.
Vanuit de kijk die stelt dat het brein de bron is van het bewustzijn, schrijft de wetenschap die ervaringen toe aan zuurstoftekort, endorfines en nog andere fysiologische processen. Echter, de (universele) BDE blijkt het leven van de betrokkenen ingrijpend te veranderen. Maar er is meer: in 2009 publiceerde dr. Moody ook getuigenverklaringen m.b.t. 'Gedeelde DoodErvaringen' (GDE) of ervaringen die de stervende met de omstaanders deelt, alsof zij aan de doodsbedvisioenen participeren.4
(Wordt vervolgd)
(J.B., 12 december 2024)
1Ludo Noens, Het ingebeelde universum. De ontregelende confrontatie met het onmogelijke, Aspekt, Soesterberg 2024.
– Om met de deur in huis te vallen want de tijd dringt...
OVT: Jazeker, de tijd is bijna op... ga door!
– Wat moeten wij nu denken van de toestand in de wereld, de oorlog, de toekomst?
OVT: Dat vraagt iedereen zich af!
– Maar niemand beantwoordt die vraag.
OVT: Niemand durft het antwoord op die vraag te geven!
– En waarom niet dan? Is dat iets om voor te vrezen?
OVT: Zeer zeker!
– Is het antwoord dan zo beangstigend?
OVT: Niet het antwoord is beangstigend, iedereen kent het trouwens. Maar niemand durft het uit te spreken!
– Nu moet ik u wel vragen het antwoord uit te spreken...
OVT: Dat kunt u ook!
– Is dat dan zo?
OVT: Ongetwijfeld. Maar u doet het niet omdat u bang bent.
– Ik voel nochtans geen vrees.
OVT: Wat voelt u dan wel?
– Onwetendheid, denk ik.
OVT: Onwetendheid? Wel, dat is hetzelfde als vrees; het is verkapte angst.
– Hoezo?
OVT: U weet het niet omdat u het niet durft te denken, zoals men iets niet kan omdat men het niet durft te doen. Denken is een vorm van doen.
– Nu wordt het wel abstract...
OVT: Helemaal niet.
– Vertelt u ons dan alstublieft wat wij niet durven te denken.
OVT: Omdat u het vraagt!
– Bij voorbaat dank.
OVT: Hebt u gisteren naar het nieuws gekeken? Het VRT-nieuws?
– U bedoelt het interview met die meneer van de zaklamp en de radio op batterijen?
OVT: Inderdaad: een spreekbuis van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de NAVO, die op 4 april laatst leden die haar 75-jarig jubileum vierde.
– Ja?
OVT: En wat vertelde die meneer gisteren?
– Hij vroeg meer steun voor de verdediging van Oekraïne tegen de Russische aanvallen.
OVT: Steun?
– Ja, geld.
OVT: Kijk, dat klinkt al eerlijker. En was het een vraag om geld of was het een eis?
– Een aanbod, denk ik.
OVT: Een aanbod?
– Wel ja, in principe kan men dat weigeren... wij zijn toch vrije mensen?
OVT: Is dat zo? Zijn wij dan niet gebonden aan een verdrag?
– Jawel, maar...
OVT: Maar wat?
– Indien het een verplichting was, dan was het dwang en...
OVT: Waarom wilde die meneer dan geld?
– Voor onze eigen veiligheid!
OVT: Kijk, mijn beste, ik was hier net de krant aan het lezen, hier staat toevallig en artikeltje dat misschien wel toepasselijk is in deze kwestie. Doe mij een plezier en leest u het eens hardop voor!
– Dit hier?
OVT: Precies...
– “Een zestienjarige scholier kreeg donderdag na school klappen van enkele jongeren aan het station in Geraardsbergen, nadat hij had geweigerd om 100 euro te betalen aan een jeugdbende in ruil voor bescherming.”1
OVT: Begrijpt u het nu?
– Maar... u kunt toch niet de NAVO vergelijken met een jeugdbende!?
OVT: Kreeg de scholier een aanbod of was het een eis?
– Hij weigerde...
OVT: Maar hij had kunnen denken aan zijn eigen veiligheid!
– Maar de NAVO zal ons toch geen klappen verkopen!?
OVT: Kent u de tegenhanger van de NAVO?
– Bedoelt u het Warschaupact?
OVT: Het Warschaupact werd door Chroesjtsjov opgericht in 1955 als tegenhanger van de NAVO en het verenigt de communistische landen militair.2 Na de val van de Sovjet-Unie in 1991 werd dat het jaar daarop vervangen door de CSTO, de Collective Security Treaty Organization of de Organisatie voor het Verdrag inzake Collectieve Veiligheid.3
– Inderdaad...
OVT: U ziet toch aan de naam alleen al dat het telkens gaat om organisaties die zich tegenover het eigen volk uitgeven als hun 'beschermers'?
– Ja...
OVT: De NAVO en de CSTO, de westerse en de oosterse beschermingsorganisatie, toch?
– Ja...
OVT: Maar voor het oosten is de NAVO geen beschermer doch een mogelijke aanvaller, niet?
– Inderdaad.
OVT: En voor het westen is de CSTO eveneens geen beschermer doch een mogelijke aanvaller?
– Zo is dat...
OVT: De NAVO vraagt geld aan de westerlingen om hen te beschermen tegen de CSTO, die op haar beurt geld vraagt aan de oosterlingen om hen te beschermen tegen de NAVO, zo is het toch?
– Dat lijkt mij inderdaad het geval te zijn, ja...
OVT: En wie worden daar nu armer en rijker van, mijn beste?
– Het lijkt mij dat de NAVO en de CSTO allebei rijker zullen worden.
OVT: Juist. En waar halen zij hun rijkdom?
– Bij de bevolking, zowel in het westen als in het oosten, zo lijkt het mij.
OVT: En denk nu eens goed na, mijn beste: zou het enig verschil uitmaken indien de NAVO nu eens het oosten zou beschermen en de CSTO het westen in plaats van andersom?
– Wat bedoelt u?
OVT: Precies wat ik zeg.
– Maar dat is toch onmogelijk!?
OVT: Ik geef het u als gedachtenexperiment...
– Dat is wel heel abstract...
OVT: Negatieve getallen zijn dat ook en irrationele nog veel meer maar zij werken, daar gaat het om. Wel?
– U bedoelt dus dat wij...
OVT: Wij moeten ermee ophouden om te denken dat hier het westen tegenover het oosten staat met elk hun eigen verzekeringskantoor: het zijn de verzekeraars die tegenover het volk staan, dat zij uitbuiten. Ik val in herhaling: de oorlog is geen strijd tussen naties onderling; het ziet er wel zo uit maar dat is louter oogverblinding.
– Wat is het dan wel?
De oorlog is een klassenstrijd. Het zijn andermaal de rijken die de armen uitbuiten. Dat zag de joodse kunstenaar John Heartfield, alias Helmut Herzfeld ook al toen hij nog voor de aanvang van de Tweede Wereldoorlog in 1934 een collage maakt onder de titel: “Krieg und Leichen - Die letzte Hoffnung der Reichen”4 Het kunstwerk is actueler dan ooit.
– Maar is dat niet wat kort door de bocht?
OVT: Wie vertegenwoordigt de meneer van de zaklamp en de radio op batterijen?
– De NAVO.
OVT: En wie heeft het voor het zeggen in de NAVO? Zijn het de landen zonder wapens of zijn het de kernmogendheden?
– Zonder twijfel de V.S.
OVT: En wie heeft de macht in de V.S.?
– Dat is de president, zo vermoed ik toch?
OVT: En hoe komt de president van de V.S. in de V.S. aan de macht?
– Op democratische wijze, tiens...
OVT: Door een meerderheid dus?
– Inderdaad, dat is democratie...
OVT: En hoe komt men aan die meerderheid?
– Via een goed programma...
OVT: Ja, stel dat nu eens. Maar dat moet dan ook kenbaar gemaakt worden, veronderstel ik?
– U bedoelt: propaganda?
OVT: Reclame, inderdaad: geld! We zijn er bijna, mijn beste! Waar haalt men het geld?
– Bij winstgevende zaken.
OVT: En welke zaken brengen met de geringste inspanningen maximale winst? Denk aan het krantenartikel dat u zopas heeft voorgelezen.
– Maar...
OVT: Jazeker, er zal werd ergens een front nodig zijn waar de raketten opgebruikt worden nadat ze werden aangeschaft door de bange burgers zowel in het oosten als in het westen. Presidenten worden in het zadel gehesen door wapenhandelaars en voor wat hoort wat, zodat zij dan ook moeten zorgen voor een front waar die wapens geconsumeerd worden, overigens samen met het bloed van wie de dupe daarvan zijn.
(J.B., Hemelvaartsdag 2024)
Dit artikel en meer werk van hedendaagse auteurs kunt u ongecensureerd lezen in
Toen Hij gestorven was, kwamen zij naderbij, “en zij dobbelden om zijn kleren”.1 De verdeling van het resterende, buitgemaakte bezit geschiedde uiteraard volgens de wet, zodat niemand hen ervan kon beschuldigen een misdaad te hebben gepleegd. Maar dat zij na zijn dood om zijn kleren dobbelden, betekent wel dat zij Hem ook tijdens zijn leven hebben bekeken als louter een kapstok van wie ze het bezit nog niet konden roven zonder Hem naakt achter te laten en met hun daad in schande te vallen.
Het gaat hier om lieden die zich houden aan de letter van de wet en die er zelfs mee schermen, zoals degenen die Hij 'witgekalkte graven' noemde. De ontmoeting is hen vreemd, zij spreken niemand aan dan op hoogst leugenachtige wijze, zij 'bekijken' de anderen slechts in de betekenis van taxeren, inschatten, in het vizier nemen en dit met het oog op de aanval, het doden en het verslinden van hun prooi. Zij hebben de mond vol over God en over het eeuwig leven, zij beweren overtuigd te zijn van het hiernamaals en met de doden in contact te zijn geweest. Echter, hun daden laten er geen enkele twijfel over bestaan: hoe kunnen zij geloven dat de doden leven als zij zich na hun dood zo gedragen alsof dezen nooit geleefd hebben?
Ja, zij gedragen zich alsof hun doden nooit geleefd hebben, alsof zij altijd dood geweest zijn. Als zij bij leven met hen spraken, deden zij alleen maar alsof zij hen erkenden om daar op die wijze hun voordeel mee te doen, terwijl zij eigenlijk dachten in zichzelf: “Ik heb u ferm liggen!” Zij delen mensen in, in enerzijds degenen die zij vrezen moeten en anderzijds hen wiens goed zij begeren kunnen om het zich dan ook effectief toe te eigenen. Velen slagen er zelfs in om, zoals de kolonialen, de diefstal als een schenking voor te stellen, een zorg die zij dragen, een werk van christianisering en beschaving, en de moord als een vereeuwiging, zoals de rijmelarij getuigt op de zerken van de gesneuvelden voor het vaderland die dan door hen die zich hun vaders noemen terwijl zij slechts parasieten zijn want koningen en politici, helden worden genoemd en met een standbeeld uit beton weten de hypocrieten bovendien vanuit hun bunkers de dood van hun prestigeprooien voor te stellen als het eeuwig leven. Toen ik zopas over het jaagpad fietste, vloog voor mijn wiel een kraai op, die naarstig een soortgenoot het resterende vlees van de botten pikte.
Wat anders hebben wij dan nog te verwachten van ons lot dan de aanbidding van het totalitarisme als we dat lot al hebben bezegeld door elkander te verraden zodat we niet anders meer kunnen doen dan Orwells hoofdpersonage in het slot van zijn dystopische roman: “But it was all right, everything was all right, the struggle was finished. He had won the victory over himself. He loved Big Brother.”
Achter de beschreven euvels schuilt een kwaad dat zich met succes profileert als het ultieme goed en dat om die reden zo gevaarlijk is en zo vernietigend en dat is het streven naar vooruitgang en in het bijzonder de waan dat de mens kan en moet verbeterd worden. Als wij de eugenetica toepassen in de landbouw en in de veeteelt, wat houdt ons dan tegen om ook 'de mensen' bij te schaven? Het rampzalige is dat de criteria die gehanteerd worden met betrekking tot het graan en de kippen, nu ook gaan gelden voor de optimalisering van onze eigen soort, wat wil zeggen dat klakkeloos wordt aangenomen dat wij vooruitgang boeken als wij productiever worden, wij moet omzeggens meer eieren leggen. Dat gebeurt terwijl het probleem van de overbevolking en ook dat van de grenzen aan de groei, dat van de overproductie, allang heeft aangetoond dat maat moet gehouden worden. Men blijkt niet te begrijpen dat het opdrijven van de snelheid, de tijd niet kan stoppen, dat het opdrijven van de productie, op de uitputtelijkheid van energie en van grondstoffen botst, dat met het op de spits drijven van de concurrentie, de mens zichzelf belaagt.
Vooruitgang immers is een gebeuren dat sowieso plaats grijpt: de tijd gaat vooruit en niemand is in staat hem sneller of trager te doen gaan, hem halt te doen houden, er stukken uit weg te knippen of er seconden aan toe te voegen, hem om te keren of hem in kringetjes te laten lopen. De waan dat men vooruitgang zelf kan scheppen heeft te maken met de angst voor het zich in geijkte tred ontwikkelen van de dingen in die ene richting die niemand willen kan, naar steeds meer entropie en naar een gewis gedaan zijn. Het rustige voortstappen van de tijd, in gelijke tred, in de onherroepelijke richting van het niet langer bestaan, veroorzaakt een onrust die zijn gelijke niet kent: “Toen gij jonger waart, omgorddet gij uzelf en gij gingt, waar gij wildet, maar wanneer gij eenmaal oud wordt, zult gij uw handen uitstrekken en een ander zal u omgorden en u brengen, waar gij niet wilt.”1
En precies omdat dit voortschrijden onherroepelijk is en door niemand ooit te stoppen, ligt alles wat komen zal, allang vast: het is eigenlijk allang gebeurd. En dat wat komen moet, reeds in het verleden ligt, openbaart zich aan ons met onverschrokkenheid waar wij vaststellen dat het zozeer gevreesde reeds heeft plaatsgehad, dat het gekomen is zoals een dief in de nacht: zoals gevreesd of niet, met of zonder waarschuwing, zonder aan te kloppen, zonder vrees en zonder zich ook maar een ogenblik af te vragen of hij gewenst is, want dat raakt zijn koude kleren niet. “Wanneer gij eenmaal oud wordt, zult gij uw handen uitstrekken en een ander zal u omgorden en u brengen, waar gij niet wilt.”
Met de creatie en het opleggen van algoritmen - ook stappenplannen, programma's of voorschriften genaamd - proberen in een totalitair systeem potentaten hun macht over anderen te verabsoluteren. Hun ondergeschikten worden aldus herleid tot louter uitvoerders van bevelen zoals ook dode instrumenten zoals machines en computers dat zijn. Maar het gaat hier wel om mensen en mensen kunnen in hun arbeid pas aan hun trekken komen als hun werk zelfrealisatie betekent. Waar werken wordt gereduceerd tot het blindelings uitvoeren van bevelen en tot het bedienen van machines, wordt de arbeider zelf een machine en zijn verantwoordelijkheid beperkt zich dan tot de plicht om zo goed mogelijk op die machine te gaan gelijken, om die machine te worden, om in een robot te veranderen en aldus al het menselijke uit zichzelf te weren. Het goede staat dan gelijk aan de capitulatie van de mens, het opofferen van het mens-zijn aan het loon dat men nodig heeft om in leven te kunnen blijven, om als robot te kunnen blijven functioneren.
Iemand beroven van zijn verantwoordelijkheid is gelijk aan hem monddood maken: van wie niet langer verwacht wordt dat hij zich verantwoordt voor wat hij doet, wordt aangenomen dat hij een redeloos wezen is en dus een onmens en als zodanig mag en zal hij voortaan ook behandeld worden. Weg met de absolute waarde van het leven! Leve de vervangbaarheid, de naamloosheid en de gelijkheid van allen die deel uitmaken van het immense leger van allemaal dezelfde supercomputers. Want vanaf dat ogenblik zal men niet langer levende cellen in levenloze computers hoeven in te planten: het zal volstaan om de mens te aanzien als een uit twintig miljard levende cellen opgebouwde computer die men kan voorzien van de gewenste chips om hem te sturen naar het goeddunken van de dictator.
Niets nieuws is dat sinds de Industriële Revolutie waartegen Charlie Chaplin met “Modern Times” reageerde maar het 'kristallen paleis', zoals Fjodor Dostojevski het in zijn Demonen noemde, krijgt dit keer afmetingen die de hele wereld omspannen. De zielloze wereld, die zich weerspiegelt in elk van zijn gerobotiseerde bewoners, zoals ooit elke microkosmos het loflied zong van het mysterie van de macrokosmos, zal kil zijn en ten hoogste alleen nog het gonzend geluid voortbrengen dat machines maken in fabrieken, met nergens nog gefluit, gezang of enig ander spoor van blijheid, van droefheid of van menselijkheid. De plichten zullen worden volbracht zoals voorgeschreven door de wet en een perfect controlesysteem zal vergissingen en zonden onmogelijk maken. De rechten zullen worden geconsumeerd als conditionerende elementen. Er zal geen mogen en geen moeten meer zijn want moraal wordt overbodig waar niet langer vrijheid heerst.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 4 december 2024)
04-12-2024
Over het lot van de mens - paragraaf 2
Over het lot van de mens
2.
De kwestie of de verschuiving van de grondslagen van de ethiek van de (absolutistische) religie naar de (democratische) politiek een goede zaak is voor de mens, zal voor discussie vatbaar zijn. Het ware manifest onjuist om te stellen dat een moraal gedicteerd door een god op meer universaliteit en stabiliteit kan bogen dan democratisch tot stand gekomen gedragsregels. Vooreerst werken de twee op elkaar in; het stemgedrag wordt beïnvloed door de geloofsovertuiging en de politiek kan een religie financieel steunen ofwel kelderen. Bij die beschouwingen dient men tevens in rekening te brengen over welke democratische rechtsstaat het gaat, over welke religie en over welk volk, in welke omstandigheden. Criteria die er in dezer toe doen zijn uiteindelijk niet zozeer de religieuze en politieke constellaties maar veeleer de kwestie of bij het bepalen van de koers van het schip dat met ons allen veilig de wereldzeeën moet bevaren, de kwaliteit van zowel de rede als de goede wil gemaximaliseerd wordt.
Over het eerste kan men het makkelijk eens worden omdat de rede een universaliteit kent, alsook de wetenschappen die eruit resulteren en de menselijke kundigheden en kunsten. Maar het tweede punt, de goede wil, is een heel ander paar mouwen, omdat wat goed is, voor discussie vatbaar is: het is een kwestie die uiteindelijk niet door de rede beslecht kan worden, ook al geloven sommigen van wel. Ethiek is een grond voor waarheid en voor wetenschap en niet andersom, alleen al omdat de waarheid een zaak is van rechtspraak. Waarheid, bijvoorbeeld wetenschappelijke waarheid, komt tot stand in de openbaarheid en is een proces waaraan principieel elke mens participeert in de hoedanigheid van (mede)rechter onder het toeziend en alziend oog van de rede. Het ware valt met het goede samen maar wordt er ook door gedragen en het goede is niet waar of onwaar, zoals ook het schone, dat verwant is met het goede, waar noch onwaar is. Omdat het goede aan de rede ontsnapt, moet het ondefinieerbaar blijven en waar alsnog pogingen worden gedaan om dat te doen, verzandt men in manke theorieën zoals het utilitarisme en het sentiëntisme: het eerste verengt het goede tot het nuttige en het tweede verengt het tot wat genot verschaft en leed bestrijdt maar het zijn altijd en onvermijdelijk verengingen en derhalve oneigenlijke beschrijvingen.
De wetten zijn nodig om het recht van de sterkste in te perken en aldus uit de jungle een maatschappij tot stand te kunnen brengen maar de wetten scheppen het goede niet, zij kunnen er slechts naar streven om het kwaad in toom te houden. Het goede als zodanig heeft andere gronden dan die van de rede die ordenend werken en aldus is de bescherming van de zwakkeren op de keper beschouwd onredelijk doch wenselijk, terwijl die wenselijkheid op haar beurt ter discussie kan staan, zoals dat het geval is in bij uitstek nazistische, fascistische en totalitaire regimes waar de waarde van een mens wordt afgemeten aan zijn nut voor de staat of voor de dictator. Vandaag vertegenwoordigt de kapitalistische economie dit fascisme en dit totalitarisme en haar wetten werden reeds dermate door de burgers geïnterioriseerd dat zij steeds vaker niet meer in staat blijken om het kwaad ervan in te zien, mede omdat zij elkaar niet langer als medestanders beschouwen maar, zoals in het economische spel zelf, als concurrenten die zij moeten zien te verslaan. Het kwaad kan doordringen tot in de fijnste vezels van de samenleving via de wetten waarachter het zich makkelijk verschanst en zo wordt een gelijk loon voor de werker van het elfde uur nu vlotjes afgedaan als onrecht of als waanzin en hetzelfde geldt voor de ethiek van de barmhartigheid die tot voor kort kleur gaf aan de sociale dimensie van de politiek. Vooral de middeldoelomkering bespoedigt dit verval waar zij toelaat dat de mens aan zijn werktuigen (zoals bij uitstek de economie) wordt ondergeschikt gemaakt. Wat baten een 'rijke economie' ten koste van de rijkdom van de burgers of een 'gezonde volksgezondheid' in een maatschappij van zieke burgers? De economie, de volksgezondheid, het onderwijs, het verkeer, de politiek en alle andere menselijke werktuigen missen hun doel als zij de mens niet langer dienen maar hem daarentegen in hun dienst stellen en dat mensen zich daarvan niet langer bewust blijken te zijn, is een bijzonder beangstigende vaststelling.
Als met de goede bedoeling het kwaad in te perken de wet bepaalt dat een taart moet verdeeld worden in gelijke stukken, kunnen zij wiens honger al ruimschoots gelenigd is zich achter die wet verschuilen om ongestraft te verhinderen dat de hongerigen hun gading krijgen. Als de wet bepaalt dat geld rechten geeft, kunnen de verzadigden straffeloos al het brood opkopen en vernietigen voor de ogen van de hongerigen die het niet kunnen betalen. Als een moeder op haar sterfbed wenst dat het huis dat zij met het werk van haar handen verdiend heeft en dat daarom het hare is, zou toekomen aan een wat achtergesteld kleinkind dat het moeilijk heeft, kunnen erven die niets moeten ontberen, zich na haar dood geheel straffeloos bedienen van de wet om 'hun' deel op te eisen en moeders wens als onzin van de hand te doen: moeder zal niet meer om verantwoording vragen en de wet vraagt slechts dat zij dat tegenover een rechter kunnen doen en daar nemen zij vrede mee en zij schamen zich niet. Dat is het waarop deze wereld steeds meer gaat gelijken. Aldus drijft hij ons in de greep van een lot dat niet minder inhoudt dan de bezegeling van het einde van de mens.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 3 december 2024)
03-12-2024
Over het lot van de mens - paragraaf 1
Over het lot van de mens
1.
Reeds de eerste christenen wisten dat het geweten een zaak is van wetten en derhalve, behalve een persoonlijke zaak, ook en eerst en vooral een kwestie van de gemeenschap - getuige de apostel Paulus die in zijn brieven zegt dat hij het onderscheid tussen goed en kwaad nooit had gekend zonder de wet.1 Die opvatting werd een beetje verdonkeremaand in het katholicisme dat nochtans het paulinische christendom vertegenwoordigt omdat de nadruk daar in de catechese al te zeer leek te vallen op de zogenaamde 'stem' van het geweten, diep in onszelf, in de kern van onze ziel en zonder welke de ziel geen bestaan had. Maar zij keerde terug, curieus genoeg, in de hedendaagse moraalfilosofie welke het geweten beschouwt als een interiorisering van wetten, ook al betreft het hier de maatschappelijke wetten en regels: zij maken dat goed en kwaad relatief worden, afhankelijk van de cultuur, en zo mist de moraal die zij vormen de absolute grond die er meestal door religies wordt aan toegeschreven waar immers niet de maatschappij het laatste woord heeft maar de dictatuur van de veronderstelde godheid of de goden. Onlangs veroordeelde de Belgische premier De Croo de paus die tijdens zijn bezoek aan de natie de executeuren van abortus huurmoordenaars noemde, met een verwijzing naar onze democratische rechtsstaat waarin het volk via haar vertegenwoordigers in het parlement beslist heeft dat onder welbepaalde omstandigheden het doden van een kind in de baarmoeder een recht is van de moeder waarbij zij bovendien de hulp van nota bene geneesheren kan inroepen om van dat recht gebruik te kunnen maken. De paus vertegenwoordigt naar eigen zeggen de godheid zelf die over zijn schepping heerst terwijl democratisch tot stand gekomen wetten de wil weergeven van de meerderheid van het betrokken volk. Volgens de Griekse wijsgeer Plato in zijn geschrift getiteld De Wetten is de meest verkieslijke staatsvorm de dictatuur onder de best mogelijke dictator en die stelling roept de gedachte op aan Spinoza's mening dat de goede of de beste dingen ook de meest zeldzame zijn.2 Die elitaristische opvattingen vallen uiteraard niet te rijmen met de overeenkomst om alle beslissingsmacht over ons lot, over te laten aan een per definitie onnadenkende en onverantwoordelijke massa. Het toekennen van het bestuur over de wereld wordt bij Plato verbeeld door een narrenschip waarvan de koers bepaald wordt door lieden met capaciteiten die niets met kennis van de zeevaart of met stuurmanskunst te maken hebben.3 Maar als het nu zo is dat het geweten een interiorisering is van de maatschappelijke wetten, dan worden onder de heerschappij van het volksbestuur of de democratie, goed en kwaad uiteraard bijzonder fluïde zaken en zal het geweten als het ware worden bepaald door de mode van de dag zoals dat het geval is met alle trends; het geweten moet dan bij de tijd gehouden worden of geüpdatet zoals alle andere 'programma's' die immers ook letterlijk 'voorschriften' zijn. De kennis van goed en kwaad zal dan niet de dood tot gevolg hebben zoals dat in het paradijs voor de eerste mensen het geval was4 maar wel de toegang tot de wereld - al zou men ook de overtuiging kunnen verdedigen dat die twee uiteindelijk hetzelfde betekenen. Voor die laatste overtuiging pleit alvast de idee dat daar waar men zich kan verschansen achter de keuze van de meerderheid, verantwoording niet meer ter zake doet, wat meteen impliceert dat de plek die toekwam aan de rede nu wordt ingenomen door de dobbelstenen of het lot - een meerderheid immers kent geen andere verantwoording dan de verwijzing naar het aantal dat zij vertegenwoordigt en waaraan zij ook haar macht te danken heeft, haar recht, dat het recht van de sterkste is.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 3 december 2024)
1Cf.: Paulus, Brief aan de Romeinen, hoofdstuk 7, vers 7: “Ik heb de zonde alleen leren kennen door de Wet. Ik zou van de begeerte geen weet hebben, als de Wet niet zei: 'U zult niet begeren'”.
2Cf. de slotzin van Spinoza's Ethica: “Alles wat voortreffelijk is, is even moeilijk als zeldzaam.”
Uit een enquête (de jaarlijkse Healthy Minds Study) gehouden onder zowat een half miljoen Amerikaanse studenten blijkt, zoals reeds bekend, dat depressie en suïcidaal gedrag drie keer vaker voorkomen dan elders, met discriminatie als belangrijkste oorzaak, waarbij LGBTQIA+-leden ook minder blijken te kunnen rekenen op de steun van de eigen familie omdat de (onpersoonlijke) kuddegeest (verwant met discriminatie en met egoïsme) primeert. Nieuw is echter wel het gegeven dat, vergeleken bij vijftien jaar geleden, nu vijf keer meer studenten zichzelf als LGBTQIA+ beschouwen: 19 in plaats van 4 percent.1
Edoch, de feitelijkheid van discriminatie in acht genomen, kan worden aangenomen dat een groot deel van de LGBTQIA+-ers nog altijd in de kast zitten, wat betekent dat het aandeel van die minderheid in werkelijkheid nog (veel) groter is. Volgens onze eerder geuite vermoedens is dat aandeel in oorsprong fifty-fifty maar wordt het geremd omdat de betrokken genen minder vaak worden voortgeplant.2
Blijkbaar moet een grotere rol worden toegekend aan verborgen variabelen, zoals hypocrisie of de discrepantie tussen een voorgewende realiteit (schone schijn) en de authentieke, wat te maken heeft met het euvel van de middeldoelomkering dat sinds de intrede van het bedrog als onderdeel van de struggle for life, mens en dier corrumpeert.
Dat de praktijk van palliatieve sedatie en euthanasie zou bijdragen aan een menswaardiger bestaan, is een belijdenis die men enkele jaren geleden op Tv kon horen uit de mond van een van de zelfverklaarde voortrekkers van onze hedendaagse euthanasiewetten, en wel in het kader van diens verontwaardigde reactie op tegenstanders van die wetten waarbij de pionier in kwestie zijn concept van mensonwaardigheid illustreerde met het voorbeeld van de patiënt die met zijn eigen fecaliën speelt.
Deze curieuze maar naar mijn mening vooral gevaarlijke opvatting over menswaardigheid vindt men terug in Hitlers nazistische ideologie waar immers verafgood werden wie geleken op de Germaanse goden maar vermaledijd wie minder bedeeld waren met (Arische) schoonheid en charme en op deze laatsten sloeg dan de veroordeling “lebensunwerten Lebens”, met in haar zog de Shoah, de massamoord op wie niet beantwoordden aan het ideaalbeeld van de occulte sekte waarvan de Führer deel uitmaakte.
Jegens een zieke die met zijn fecaliën speelt, zijn beschuldigingen en bestraffingen uiteraard ongepast daar een gebrek diens onschuld garandeert - de term 'mensonwaardig' past alleen bij het onbegrip daarvoor. Wie zich laten leiden door een fysieke afkeer voor een wantoestand waarbij zij bovendien de schuld schuiven in de schoenen van het slachtoffer, bekleden zelf de dadersrol en het kwaad dat zij geloven te ontwaren, bestaat uitsluitend in hun eigen ogen. Zij onderscheiden zich niet van wie eer verwisselen met pronkzucht en een gebrek aan praal met schande.
Zelfverklaarde pioniers van zogenaamd menswaardig sterven met dergelijke kaduke opvattingen over die menswaardigheid kunnen slechts de wegbereiders zijn voor een nieuwe holocaust.
(J.B., 24 oktober 2024)
22-10-2024
Pijnstillers
Pijnstillers
Als men van een bezit af wil, kan men het weggooien maar het is onmogelijk om zich te distantiëren van zijn pijn omdat men ermee samenvalt: ik ben de pijn die ik heb. Een definitie van pijn is dan ook: datgene waarvan men zich niet kan bevrijden (om die reden dat men zich niet kan bevrijden van zichzelf). Pijn (als men die zegt te hebben) is datgene waarmee men onherroepelijk samenvalt. Men kan zich pas bevrijden van zijn pijn in de mate dat men bereid is zichzelf te verliezen. Pijn is de toestand die men niet kan willen omdat men niet kan willen niet te bestaan: een niet-bestaan zou de wil zelf opheffen.
Een keuzedaad stellen is een mogelijkheid realiseren (waardoor uiteraard andere mogelijkheden onontgonnen blijven) maar de keuze om “geen pijn” te hebben, heeft helemaal geen onderwerp omdat het complement van pijn geheel onbepaald moet blijven. Waar men alsnog gelooft die keuze te kunnen maken, wenst men in feite dat zich het onmogelijke realiseert: een pijnloos bestaan. Maar een wens is een wil die abstractie maakt van de realiteit en is derhalve een wil zonder recht op bestaan; hij kan slechts bestaan in de droom.
Gesteld dat men zich van zijn pijn kon bevrijden door uit het leven te stappen, dan stelde zich onmiddellijk de vraag waar men dan wel terecht kwam. De uitdrukking vervalst met andere woorden wat werkelijk gebeurt door de mogelijkheid te accepteren dat men kon ontsnappen aan zichzelf. Maar hoe vrij kon dan degene zijn die zich van zichzelf bevrijdde!?
Pijnstillers worden soms voorgesteld als middelen die de pijn stillen mits de acceptatie van bijwerkingen maar zo wordt de realiteit geperverteerd omdat de bijwerkingen te maken hebben met de bestaansvoorwaarden voor de pijn. Is het niet eerlijker om te spreken over middelen die de bestaansvoorwaarden beperken met als (verlangde) bijwerking het beperken van pijn? Om die reden ook behoren pijnstillers zonder bijwerkingen tot de wereld van de fictie.
De vraag lokt het aanbod uit en zo iets onmogelijks wordt gevraagd, eist de markt dat zich alsnog een aanbod aandient dat dan uiteraard een bedrieglijk product zal zijn in die zin dat zijn nadeel het voordeel ervan opheft: pijnstillers heffen met de pijn ook de drager ervan op.
Bij sedatie wordt de pijnloosheid aangeboden die men verkeerdelijk gelooft te kennen omdat men de pijn kent. Maar de dood waarvan sedatie het masker is, kent niemand. Vandaar is sedatie een lokaas van de dood.
De keuze voor pijnloosheid met als uiteindelijke bijwerking de dood heeft tot voorwerp een onbekende. Niemand is in staat om vrij te kiezen voor sedatie omdat men niet vrij kan kiezen voor iets dat men niet kent. De activiteit van wie geloven te kiezen voor sedatie, heeft daarom niets met kiezen te maken doch alles met gokken. Wie zich in wat andere bewoordingen (laten) sederen, weten niet wat ze doen: zij weten wel waar zij niet terecht komen maar zij verkeren in volstrekte onwetendheid over de toestand waarin zij wél zullen belanden. “Uit het leven stappen” is een bijzonder misleidende uitdrukking waarmee in een nieuwe marktsector in specifieke ficties onnadenkenden te grazen worden genomen; de handelaars in die ficties zijn dan ook de enigen die daar garen bij spinnen.
De promotie van euthanasie is het aanprijzen van een volstrekt legale en derhalve onbestrafte moordpartij onder het voorwendsel van het fictieve goed dat het complement van pijn in wezen is. Bij palliatieve sedatie wordt de verkapping van de feiten slechts vervolmaakt.
(J.B., 22 oktober 2024)
19-10-2024
De hergeboorte van de kwakzalverij
De hergeboorte van de kwakzalverij
(Uit: Panopticum Corona, pp. 1041-1050 - tekst d.d. 24 maart 2021)
1.
Zieken moeten geholpen kunnen worden en met het oog op het bieden van (de best mogelijke) medische hulp worden mensen opgeleid tot arts en dan als zodanig wettelijk erkend. Studenten die niet slagen voor een vak, worden terecht beschouwd als onbekwaam en zij krijgen dan ook niet het recht om het vak in kwestie uit te oefenen en uiteraard wordt dat recht sowieso onthouden aan wie helemaal geen opleiding hebben gehad: dat geldt voor elk vakgebied en dus ook voor de geneeskunde. Wie zich dan wars van alle wettelijke bepalingen alsnog aan anderen gaan opdringen als genezers, maken zich schuldig aan een vergrijp genaamd kwakzalverij. Al moet hier volledigheidshalve worden aan toegevoegd dat ook artsen die eigenzinnige geneesmethoden aanwenden, van kwakzalverij beschuldigd kunnen worden.
Kwakzalvers brengen het leven van anderen in gevaar omdat zij onder valse beloften mensen kunnen afhouden van daadwerkelijke hulp of hen met oneigenlijke behandelingen alleen maar zieker maken. Soms doen zij dat opzettelijk, bijvoorbeeld omdat zij munt proberen te slaan uit het leed en de onwetendheid van anderen maar veel vaker wordt dit bedrog nog overtroffen door een specifiek zelfbedrog, namelijk een ziekelijke zelfoverschatting - een grootheidswaan - vanuit een volstrekte afwezigheid van zelfkritiek gekoppeld aan een even schromelijke onderwaardering van de rechtsstaat en van het beroep in kwestie.
De opkomst van kwakzalverij in recente jaren vormt een bedreiging voor de volksgezondheid en zij kan grotendeels verklaard worden door een groeiend en vaak terecht wantrouwen in de reguliere geneeskunde die, net zoals vele andere maatschappelijke sectoren, in de kwalijke greep zitten van een kapitalistische economie. Die berust namelijk op de perversie van de middeldoelomkering waarbij in dit specifieke geval niet het bieden van hulp aan de zieke vooropstaat maar wel het maken van winst middels het voorwenden van hulp. De hulp is dan niet langer het doel maar het als doel voorgewend middel terwijl het ruilmiddel (geld) wordt nagestreefd als doel. Niet het genezen van de zieke maakt de genezer gelukkig doch het bekomen van winst.
In neoliberale maatschappijen gaat deze perversie zo ver dat aan de zieke die niet (meer) kan betalen, hulp wordt onthouden: iemands ziekte wordt als chantagemiddel aangewend, als middel om hem geld te ontfutselen. Het buitenproportioneel financieel succes waarop de farmaceutische industrie vandaag boogt, kan de feitelijkheid van deze rampzalige gang van zaken alleen maar waarschijnlijker maken. In de etalage van de winkel van een nochtans regulier gestudeerde apotheker vindt men steeds meer prullen die met geneesmiddelen helemaal geen uitstaans hebben maar die wel geld in het laatje brengen omdat zij door bedrieglijke reclame worden gepromoot.
Het spookbeeld van de hel in een hiernamaals lijkt met de afgang van de religies vervangen door het spookbeeld van een hel in het hiernumaals: de vrees om kwaad te ondergaan is in de plaats gekomen van de vrees om kwaad te doen. In wat andere bewoordingen betekent deze fundamentele omslag dat samenwerking nu werd vervangen door concurrentie: het recht van de sterkste of de wet van de jungle verovert steeds meer terrein op een beschaving met christelijke fundamenten.
De genoemde aberratie kan nu echt dusdanige proporties aannemen dat regulier geproduceerde waren en diensten op den duur niet alleen waardeloos maar bovendien echt schadelijk worden zodat mensen hun toevlucht gaan nemen tot de clandestiniteit: zij trekken hun plan met eigen middelen en met de hulp van leken die het al niet slechter meer kùnnen doen dan de loonslaven in dienst van bedrijven die nog louter gebrand zijn op geldelijk gewin. We zijn steeds vaker beter af als we zelf onze haren knippen en onze kamers behangen, als we een buurvrouw als babysit inschakelen, als we onze aardappelen kopen bij een hobbyist of als we een oudere klasgenoot van Benjamin vragen voor het geven van bijles: geen van hen is gediplomeerd of werkt regulier maar zij presteren exact wat wij verlangen.
Zo ook is het niet ondenkbaar dat langdurig zieken na een uitputtende calvarie in het reguliere circuit, wel moeten aankloppen bij de zelfverklaarde genezers omdat dit de allerlaatste optie is. Evenmin ondenkbaar is dan het alsnog optreden van genezing: niet zozeer ingevolge een wonderbaarlijke behandeling maar doordat een einde gekomen is aan de ziekmakende werking van de reguliere geneeskunde zoals intussen een halve eeuw geleden door Ivan Illich beschreven in zijn Medical Nemesis.1
2.
Er zijn mensen die zowaar geloven dat onze vrijheid ermee gediend zou zijn wanneer de uitoefening van ongeacht welk beroep werd overgelaten aan de willekeur: kwakzalvers zouden dan mogen opereren naast gestudeerde en gediplomeerde dokters precies zoals amateurkunstschilders vandaag aan de slag kunnen naast grafische kunstenaars met een gedegen opleiding aan de academie.
Wat betreft die laatste groep is het echter wel zo dat van lesgevers in de schilderkunst in door de staat gesubsidieerde scholen, musea en nog andere instellingen wordt geëist dat zij een diploma kunnen voorleggen terwijl onze ministers geheel zonder scrupules ons belastingengeld spenderen aan het subsidiëren van beroemde kunstenaars en aan de aanschaf van hun kostbare werken zonder dat het ook maar in hen opkomt om zich af te vragen of de artiesten in kwestie wel gediplomeerd zijn en tegen die handelwijze heeft bij mijn beste weten ook nooit een mens verzet aangetekend.
Hij die kan, doet; hij die niet kan, onderwijst, is een tegelspreuk die niet zomaar uit de lucht komt vallen: in feite illustreert zij een alles behalve onschuldige maatschappelijke hypocrisie, welke verwant is aan de bijzonder arrogante pretentie dat het burgerschap het fundament zou zijn van het mens-zijn in plaats van andersom - een pretentie waarvan de algemeen gangbaarheid zich manifesteert in de problematiek van de sans-papiers: wie niet beschikt over een geboorteakte, kan niet bewijzen dat hij bestaat en wordt derhalve niet alleen als burger onbestaande geacht maar ook als mens. Dezelfde aanmatiging zorgt er immers voor dat de staat zich gedraagt als de oorsprong en de bron van kunstenaars en kunst: het bestaan van instituten die pretenderen van mensen kunstenaars te kunnen maken, bewijst dat het de staat met haar waanzin menens is.
Er zijn er nu die beweren dat de geneeskunst te lijden heeft onder hetzelfde juk van wat misschien wel totalitarisme kon heten: door zijn muziekpartituren te ondertitelen met A.M.D.G.2 getuigt de componist Johann Sebastian Bach dat hij met zijn muziek lof wil brengen aan zijn schepper maar Hitler, Stalin en Mao wilden dat 'hun' kunstenaars lof brachten aan de afgod vadertje staat die pretendeerde hun muze te zijn en aan de oorsprong te liggen van hun kunst en kunde.
Dat zij die het niet kennen alsnog worden toegelaten om het te onderwijzen heeft vanzelfsprekend alles te maken met cliëntelisme: klant is koning en wie bij ons kopen, hebben een streepje voor omdat onze manier van handeldrijven gehoorzaamt aan het devies: voor wat, hoort wat, dat een mutant is van de regel: een oog voor een oog, een tand voor een tand welke het beginsel van de wraak uitdrukt alsook de wet van het recht van de sterkste, afkomstig van de natuurlijke wet van the survival of the fittest. Derhalve is cliëntelisme kenmerkend voor totalitarisme en de twee staan haaks op wat wij kennen als beschaving of humaniteit. Maar het beginsel dat zij die het niet kennen, het alsnog mogen onderwijzen, impliceert uiteraard niet dat zij die het onderwijzen, het niet zouden kennen of kunnen. De kwestie is alleen dat de twee niet noodzakelijk samenvallen: iets kunnen en als zodanig erkend worden, vallen alleen altijd samen in een ideale en dus onbestaande wereld. In de echte wereld bestaat het dat een schilder in zijn hele leven niet één werk kan slijten en zich uit wanhoop op zevenendertigjarige leeftijd een kogel door het hoofd jaagt terwijl na zijn dood de geringste van zijn schetsen alleen nog te vinden zijn in de zwaarst bewaakte musea ter wereld. In het echte leven is het mogelijk dat de grootste lapzwans president wordt van een wereldrijk.
Met andere woorden valt er misschien wel iets te zeggen voor het standpunt dat men niet zozeer of dan toch niet uitsluitend moet oordelen op grond van officiële maatstaven: waar regels bepalen wat schoon is, heeft de kunst opgehouden te bestaan omdat creativiteit alles behalve programmeerbaar is: computers kunnen niet componeren, schilderen of dichten en waar artiesten dat doen naar het voorbeeld van machines, is de kunst allang een stille dood gestorven. Waar een comité het volk voorhoudt alleen nog te luisteren naar het 'officiële nieuws', heeft Big Brother zijn intrede gedaan en werd het einde ingeluid van niet alleen de waarheid maar tevens van de mens die immers uit de waarheid voortkomt, daar de waarheid God is die hem schiep. Waar instellingen zich het monopolie toe-eigenen over het goede en zij derhalve pretenderen aan de basis te liggen van het menselijk geweten, werd het licht dat goed van kwaad kan onderscheiden uitgedoofd en werd de mens beroofd van zijn kostbaarste bezit - zijn vrijheid.
Misschien moet erkend worden dat het schone niet datgene is wat overeenkomt met de zogenaamde regels van de kunst die men op de schoolbanken kan leren - wat dan ook niet betekent dat het schone daar perse moet mee vloeken: schoon is daarentegen wellicht wél wat mensen exalteert, verrukt, boven zichzelf verheft, bevrijdt uit de dode stof, vol blaast met geest, ja, onsterfelijk maakt, al is het maar voor één enkel ogenblik. Misschien moet erkend worden dat waar is, wat werkt: true is what works, zoals de pragmatici zeggen, wat dan ook niet wil zeggen dat men zich moet vastpinnen op die ene regel. En ook voor het goede bestaan voorwaar helemaal geen voorschriften: wie geloven niet te zondigen omdat zij nauwgezet alle regeltjes van hun religie in acht nemen, hebben zichzelf herleid tot de contradictie van een levenloos want willoos en onvrij wezen dat gelooft zich te kunnen verzekeren tegen het doen van kwaad terwijl het zich aldus beroofd heeft van het vermogen om het goede te doen dat immers voor alles vrijheid vereist.
En om nu terug te komen op de kwestie van de kwakzalvers: misschien moeten diegenen als geneesheer worden erkend die daadwerkelijk genezen, zoals de Nazoreeër, die immers ook niet afgewezen werd omdat hij een diploma miste toen hij de bezetene bevrijdde van een legioen aan boze geesten, toen hij Lazarus opwekte uit de dood of het dochtertje van Jaïrus. Edoch, deze erkenning vergt vooreerst de erkenning van de waarheid en dat zulks geen sinecure is, bewijst de geschiedenis zelf: het volk zelf verkoos geheel democratisch de vrijheid van een moordenaar3 boven die van een genezer, die prompt werd omgebracht.4
3.
Theorieën kunnen nooit de basis zijn van ongeacht welke werkelijkheid: zij ontstaan altijd uit de praxis, altijd zijn zij hypothetisch, zij zijn hulpmiddelen en als zodanig principieel altijd verwisselbaar voor andere hulpmiddelen. Wij hanteren theorieën tot op het punt waar ze niet langer kloppen en daar dwingt de praktijk ons om ze weer te laten varen - doen we dat niet, dan zullen we tot onze eigen scha en schande moeten leren dat de grondslag van onze theorieën de methode van gissen en missen is en dat we daar moeten naar terugkeren op het ogenblik dat onze vertrouwde handboeken ons in de steek laten. Gissen en missen - dat is de praxis: wij doen iets op die manier omdat het zo ook lukt en lukt het op een andere manier beter, dan veranderen we meteen ook onze handelwijze en de theorie volgt.
In de muziektheorie, bijvoorbeeld, bestaat er een leer van de harmonie, een geheel van regels die te maken hebben met het esthetisch effect van samenklanken en die bepalen wanneer verschillende tonen onderling 'rijmen'; het is een theorie die wiskundige en fysische gronden heeft. Elk geluid is een geluidsgolf met een welbepaalde golflengte en twee tonen klinken harmonieus samen als hun golflengten zich tot elkaar verhouden zoals eenvoudige gehele getallen, met andere woorden: als ze in elkaar passen omdat de ene golf twee of drie keer groter is dan de andere, want op die manier vertonen die golven op geregelde tijdstippen snijpunten, punten waarop zij samenvallen. Het visuele beeld van harmonieus klinkende geluiden ziet er dan ook uit als een geheel van harmonieus verstrengelde golven. Ook snaren klinken harmonieus samen als hun lengten zich onderling verhouden zoals gehele getallen - maar dan met die beperking dat hun spanning constant wordt gehouden want ook die beïnvloedt de toonhoogte. Maar dat is 'slechts' de theorie.
De meeste mensen worden geboren met voldoende gevoel voor muziek om spontaan te kunnen horen of een zeker samenspel welluidend is of niet. De meesten onder ons kunnen harmonieën van disharmonieën onderscheiden zonder ook maar enige notie te hebben van de harmonieleer of de muziektheorie. Vanzelfsprekend is dat zo, want uiteraard is de theorie afgeleid uit de praxis: we ervaren een samenklank als 'schoon', we onderzoeken hoe dat komt en we vinden allerlei fysisch gegronde wetten.
Componisten moeten op school de harmonieleer studeren maar wanneer zij componeren, passen zij die toe zonder erbij na te denken. Zij kunnen dat doen 'op het gevoel af', niet omdat ze de theorie onder de knie hebben maar omdat ze beschikken over een aangeboren gevoel voor muzikaliteit dat veel sneller en efficiënter werkt dan ongeacht welke theoretische berekening.
Hetzelfde geldt voor de kleurenleer: de fysische gegevens van de golflengten van licht en de gevoeligheid van specifieke kleurenreceptoren in onze ogen kunnen theoretisch in kaart worden gebracht en op grond daarvan kunnen wetten worden geformuleerd die samen een kleurenleer vormen, maar een begaafd schilder gaat niet aan het rekenen wanneer hij kleuren mengt en aanbrengt op het doek: hij werkt louter op grond van gevoel voor schoonheid en dat gevoel is uiteindelijk ook de ultieme maatstaf.
Klanken en kleuren zijn zintuiglijke zaken en ofschoon het intellectuele zijn aandeel heeft in het verwerkingsproces dat de ervaring van schoonheid mogelijk maakt, voltrekt zich dat proces quasi volledig onbewust: het bewuste wordt vrij gehouden voor de beleving waar het om te doen is.
Componisten die componeren op grond van alleen maar de regels van de harmonieleer, overtreffen in hun kunde de computers niet. Het werk van kunstschilders dat zich louter richt naar de voorschriften van een kleurenleer is eveneens slechts programmatoepassing – iets wat ook computers kunnen. De muziek van deze lieden kan weliswaar klinken zoals die van Bach maar zij is nimmer origineel en altijd zeer beperkt.
Van kunst kan pas sprake zijn waar vrijheid heerst, een onmisbare voorwaarde voor originaliteit. En wonder genoeg zal, eens deze vrijheid gerealiseerd wordt, de muziek ook zichzelf schrijven en het schilderwerk zal uit zichzelf ontstaan, het gedicht fluistert zich in het oor van de dichter, de waarheid zelf spreekt tot de profeet. Het sublieme kon niet anders zijn dan zoals het is omdat het anders niet subliem zou zijn, terwijl het zich tegelijk in een eindeloos aantal vormen kan manifesteren. Spinoza identificeerde het ware met het noodzakelijke maar misschien vergat hij een dimensie die althans binnen het geijkte denken niet zichtbaar wordt omdat zij danig paradoxaal blijkt.
Niet alleen de kunsten vertonen de bijzondere kenmerken waar hoger naar verwezen wordt: ook in de wereld van de wiskunde duiken mensen op die wel een zintuig lijken te hebben voor getallen zoals schilders een zintuig hebben voor kleuren en zoals componisten puur zintuiglijk harmonieën aanvoelen. Daarom ook is het denkbaar dat heel wat wetenschappelijke sectoren kunnen benaderd worden zoals dat met de kunsten het geval is.
Architectuur is weliswaar grotendeels wis- en natuurkunde, materialenleer, scheikunde en zelfs meteorologie maar de gulden snede en de fractalen die ook in de natuur opduiken, hebben alles te maken met schoonheid en harmonie: er kunnen inzake bouwwerken wel degelijk verbanden zijn tussen enerzijds stevigheid en soliditeit en anderzijds schoonheid, harmonie of esthetische compositie. En zo blijkt ook naar het zeggen van artsen de geneeskunde niet slechts een loutere kunde maar ook voor een groot deel een kunst te zijn, een aanvoelen, waarbij inschatting een voorname rol speelt en gevoel voor evenwicht.
Is het dan niet altijd zo dat schone mensen ook gezonde mensen zijn, dan is het toch dikwijls het geval dat ziekten en systemische tekorten fysiek zichtbaar kunnen worden en meer bepaald als esthetische tekorten. Het is daarom ook niet ondenkbaar dat er kwakzalvers bestaan die hun naam danken aan hun volstrekte onwetendheid inzake de hedendaagse gezondheidsleer en aan de grilligheid van hun eigenzinnige theorieën maar die er toch in slagen om mensen van bepaalde kwalen af te helpen omdat zij die benaderen met 'zintuigen' die bij de meesten onder ons onderontwikkeld zijn gebleven.
Klinkt dit enigszins ongeloofwaardig, dan moet men maar eens nadenken over het feit dat honden die daartoe worden opgeleid met hun reukzin kanker kunnen herkennen. Of aan zekere insecten of zelfs planten die - God mag weten hoe - zichzelf beschermen tegen invloeden van het milieu door een spontane chemische respons, een onmiddellijke vorming van effectieve stoffen: zij denken niet na maar zij doen wat passend is om te overleven en zij 'weten' ook hoe ze het moeten doen, welhaast op de manier waarop water feilloos zijn weg vindt naar de allerdiepste plekken.
Het Emmanuel Ziekenhuis te Wetteren werd destijds genoemd naar een kloosterzuster die daar werkte. Dokter P. Gillis die in de naoorlogse periode huisdokter was in de streek, vertelde dat hij zich tot de zuster in kwestie richtte wanneer het stellen van een diagnose hem lastig viel. De zuster hoefde de patiënt slechts even te zien om feilloos te kunnen bepalen aan welke kwaal hij of zij leed.5
Hoog in een kuuroord in de Alpen, een glazen kliniek voor patiënten met aandoeningen van vooral het zenuwgestel, ligt men het etmaal rond te bed, ademend door de neus de frisse berglucht, in de wol tot aan de kin, met dikke mutsen op en vanuit bedden die op wieltjes staan en die altegaar het magnifieke porseleinen terras worden opgereden door mager, zwijgend, mannelijk personeel in witte schorten, als het niet sneeuwt en de zon brandt in een blauwe lucht vol watten wolken die alle blikken stelen van de zieken van zodra zij ook maar een ogenblik hun met verdovend poeder ondersteunde slaap onderbreken en het panorama tot zich nemen - worden zij naar buiten gereden, het grote terras op, geruisloos in de zachte wind der frissere wolken die gelijk gigantische zeilschepen overdrijven terwijl men ziet hoe hun bemanning wuift, vanuit de vele bedden in de lucht, goed ingedekt, met wollen mutsen, de handjes nog warm vanonder de dekens, en aldus elkaar een goede reis toewensend - de bevolking van de luchtkuuroorden en deze van de bergklinieken - en deze laatsten op het terras, het gigantische terras van porselein, liggend in de warme bedden op o zo ronde wieltjes, vermoeden niet dat naar het voorbeeld der natuur, naar het evenbeeld van de gigantische gletsjers die men kan aanschouwen in de koudste verten, een der patiënten de remmen van zijn stonde deblokkeert en zo te bed aan 't rollen gaat, botst met het bed in het verschiet en dat weer met het volgende, totdat in luttele seconden de voltallige bevolking van het koele, hoge oord zich in beweging heeft gezet, het hellend vlak van het terras afglijdend, aanvankelijk met traagheid maar alras met de vitesse van een trein, een sneltrein, zo allemaal in koor, niet langer geruisloos ook maar gonzend van de vele o zo ronde wieltjes, alsmaar luider gonzend, de witte afgronden van sneeuw en ijs en koude lucht zo zonder plons in duikend.
(J.B., 13 oktober 2024)
27-09-2024
De zwarte paus - Zo werkt extreemrechts (artikel d.d. 8 juni 2020)
De zwarte paus - zo werkt extreemrechts
De wereld rond vraagt men zich beteuterd af hoe het in Gods naam mogelijk is geweest dat iemand zoals Donald Trump het ooit heeft kunnen schoppen tot president van de Verenigde Staten van Amerika, de machtigste natie ter wereld aan wiens toegangspoort dat reusachtige Vrijheidsbeeld prijkt dat alle nationaliteiten en rassen verwelkomt. Het antwoord is eender waar de vraag gesteld wordt hoe het dan mogelijk is dat het zwarte suikerwater dat de tanden doet wegrotten en de hele wereld obees maakt tot de best verkochte drank ooit is kunnen worden. Reclame is een duivelse toverkunst die de grofste leugens voor waarheid kan verkopen en wie zelfs Trump aan de macht kon brengen, heeft zijn strepen verdiend als meester-oplichter.
Steve Bannon verzamelde vanuit zijn Cambridge Analytica informatie en gebruikte die voor propaganda op maat van specifieke doelgroepen om Trump aan de macht te brengen en hij was ook zijn strateeg tot augustus 2017. Voordien was Bannon onder meer voorzitter van het extreemrechtse Breitbart News (1) dat menigeen in Nederland en in België zal herkennen als veelvuldige bron voor het lasterlijke, met complottheorieën en haat gevulde en naar godsdienstwaanzin ruikende Xandernieuws maar het heeft tentakels in het nepnieuws doorheen gans Europa. Breitbart wordt gefinancierd door de conservatieve miljardair en specialist in Artificiële Intelligentie, Robert Mercer die naast Trump ook de Brexit steunde en het genoemde Cambridge Analytica. Mercer zet A.I. in voor het sturen van de politiek, hij is lid van de vuurwapenlobby en verzamelaar van machinegeweren. (2) Bannon werd racisme ten laste gelegd en net als Mercer is hij een klimaatontkenner. In 2019 is Bannon naar Brussel verhuisd met de bedoeling om extreemrechtse politici in Europa te verenigen voor de verkiezingen van 2019. Momenteel heeft hij zich gevestigd in het kartuizerklooster Trisulti nabij Rome. (3)
Op 27 mei ll. schrijft de redactie van Kerknet (het zgn. 'Parochieblad') dat Steve Bannon groen licht gekregen heeft met zijn DHI ('Dignitatis Humanae Institute' of 'Instituut voor de Menselijke Waardigheid') voor de oprichting van zijn zogenaamde 'gladiatorenschool', die volgens Kerknet beantwoordt aan de volgende beschrijving: "een Europese academie voor de opleiding van rechts-populistenen verdedigers van de joods-christelijke waarden in een geklasseerde middeleeuwse abdij." (4)
De afkeurende toon van het bericht in het parochieblad is echter bijzonder misleidend maar het feit in acht genomen dat de kerk in de loop van de geschiedenis bij voorkeur samenwerkt met extreemrechts (5) mag het niet verwonderen dat het project gesteund wordt door katholieke hoogwaardigheidsbekleders onder wie kardinaal Peter Turkson. (4)
Deze laatste is een Ghanees die behoorde tot de favorieten voor de pauselijke troonsopvolging bij het aftreden van Benedictus XVI in 2013 en momenteel profileert hij zich opnieuw, namelijk als verzoener in de aan de gang zijnde rellen in de VS n.a.v. de moord op George Floyd in Mineapolis op 25 mei ll. (6) Gezien het absoluut gerechtvaardigde karakter van de protesten lacht de toekomst de zwarte paus toe maar er is dus een bijzonder wrange keerzijde aan de schitterende medaille.
Evenals kardinaal Bertone is kardinaal Turkson homofoob en bekend om zijn volstrekt onwetenschappelijke uitspraken over homofilie en zo werd over hem reeds ter gelegenheid van de pausverkiezing in 2013 bekend dat hij de schuld voor de pedofilieschandalen in de kerk in de schoenen van zijn homofiele ambtsgenoten schuift terwijl ook kardinaal Bertone de uit de lucht gegrepen link maakte tussen homo- en pedofilie met uitspraken waarvan het Vaticaan zich onmiddellijk distantieerde. (7) Turkson beweerde tevens dat in Afrika een traditionele intolerantie bestaat tegenover 'de neiging' zodat die daar buiten de kerk gehouden werd - beweringen die overigens gelogenstraft worden in het rijk gedocumenteerde Sodoma, de jongste publicatie van Frédérick Martel, waarin de auteur benadrukt dat het taboe rond homofilie in Afrika werd ingevoerd door de katholieke kolonisatoren. (8)
Turkson blijkt overigens ook geen conclusies te moeten trekken uit de geschiedenis rond het zogenaamde Requerimento van paus Adrianus VI die onmiddellijk na de inval van Columbus in Amerika in 1513 alle Indianen aan de slavernij hielp onderwerpen. Toen de Indianenbevolking ingevolge ingevoerde Europese epidemies quasi uitstierf, werkte de kerk samen met de conquistadores om miljoenen Afrikaanse negerslaven naar dat continent te importeren waar zij zich in amper enkele jaren tijd dood werkten op de plantages van suikerriet en thee. (9)
Naar aanleiding van de voorspelling van Malachias van bijna 1000 jaar geleden over het einde der tijden en de laatste paus (10), zou Peter Turkson wel eens mooi in het plaatje van de believers en van de visionairen kunnen passen: de laatste paus zou namelijk zwart zijn. (11) Als volgende paus zou hij overigens onvermijdelijk doen denken aan Mahatma Gandhi over wie dikwijls gezegd wordt dat hij door de Britse kolonisatoren van Indië zou gepromoot zijn om met zijn geweldloosheidspolitiek de nakende opstand aldaar in de kiem te smoren. Hoe dan ook is extreemrechts in de opmars, neonazi's verschijnen in een voorspeld decor en hun middelen blijken ongelimiteerd.
(11) De believers meenden eerder dat Franciscus wel de laatste paus moest zijn omdat hij de eerste Jezuïet was die dat ambt bekleedde terwijl de Jezuïetenoverste tot voor kort nog de 'zwarte paus' werd genoemd.
En liegt de laatste paus dan niet? (een artikel d.d. 29 juli 2013)
-
En liegt de laatste paus dan niet?
Iemand is pas homosexueel als deze persoon homosexuele daden pleegt - aldus het standpunt van de katholieke kerk sinds oudsher. En die stelling werd niet zelden ge�llustreerd met het voorbeeld van de dief, want het is duidelijk dat iemand pas een dief kan worden genoemd als hij eerst een diefstal heeft gepleegd. Pas zijn daad maakt een mens tot dief, of tot homosexueel - aldus de kerk.
Nu beweert paus Franciscus bij zijn Brazili�bezoek dat de kerk niets heeft tegen homosexuelen maar wel iets tegen homosexuele daden. Edoch, volgens de hoger vermelde theorie van de kerk zelf, kunnen er helemaal geen homosexuelen best��n als er niet eerst homosexuele daden werden gepleegd omdat het - andermaal volgens de leer van de kerk - deze daden zelf zijn die iemand tot homosexueel maken, precies zoals het zijn diefstal is die iemand tot dief maakt.
De leer van de katholieke kerk in acht genomen is het met andere woorden volstrekt onmogelijk om tolerant te zijn jegens homosexuelen en tegelijk intolerant tegenover de daden welke iemand tot homosexueel maken, eenvoudigweg omdat er geen homosexuelen kunnen zijn zonder homosexualiteit.
Nu bestaan er over geloof en moraal heel wat meningen en de menselijke sexualiteit op zich blijkt nog steeds een ondoordringbaar mysterie, zodat wij er inhoudelijk uiteindelijk weinig zinnigs of definitiefs kunnen over zeggen. De tweeduizend jaar oude religie die het katholicisme is, heeft omtrent homofilie altijd een afwijzend standpunt ingenomen, dat zij ook theoretisch onderbouwde en dat niemand die in ernst naar waarheid zocht, ongemoeid liet. Maar in deze tijd liggen de kaarten ineens anders.
Is de kerk haar boekje te buiten gegaan? Heeft haar eigenste megalomanie haar gestrikt? Had zij het gehouden bij haar interpretatie van de bijbel, dan had zij misschien nog een kans gemaakt, want gezagsargumenten hoeven niet per se te worden verantwoord voor wie de liefde tot de Vader het eerste gebod is. Edoch, de kerk heeft ook willen verkl�ren waarom het zo is en niet anders; zij is de verlichte Geest gaan spelen, alsof zij ook over de rede het meesterschap had - de rede die nu eenmaal de troef is van een �ndere zoon Gods, met name Lucifer.
Heel terecht keert men zich nu zelfzeker van haar af: gammele stellingen kunnen niet goddelijk zijn want zij kunnen niet eens waar zijn. Over moraal, geloof of sexualiteit hoeft men niet eens iets te weten om vast te kunnen stellen dat een uitleg geheel oneigenlijk is. De leer van de kerk is hier helaas geen sluitende theorie, zij heeft veel weg van een verzinsel, om niet te zeggen een aperte leugen.
(J.B., 29 juli 2013)
26-09-2024
Fundeert het katholicisme onze beschaving? (10-22 november 2019)
Fundeert het katholicisme onze beschaving? (10-22 november 2019)
Een arts die een patiënt op bezoek krijgt, zal hem onderzoeken, wat gebeurt middels de waarneming, die geschiedt met de zintuigen en met hun verlengstukken, waartoe allerlei instrumenten behoren maar ook proeven en uit het verleden verzamelde waarnemingen van anderen die zich hebben opgestapeld in de medische kennis. Na het onderzoek stelt de arts een diagnose en dat is een beschrijving van zijn onderzoeksresultaten. Pas daarna kan eraan gedacht worden om een behandeling op te starten.
We weten dat medische behandelingen geen sinecure zijn. Maar nog vooraleer aan een behandeling kan worden gedacht, moet zoals gezegd een diagnose worden gesteld en uit onderzoek blijkt nu dat diagnoses helemaal niet zo betrouwbaar zijn als wij door de band geneigd zijn aan te nemen. Eigenlijk zijn de resultaten van dat onderzoek nogal schrikwekkend: in ongeveer de helft van de gevallen immers wordt een foutieve diagnose gesteld. En uit lijkschouwingen blijkt dat in een derde tot de helft van de gevallen men er met de diagnose (en derhalve ook met de behandeling) helemaal naast zat.1
Maar ook als de diagnose correct lijkt, wordt de bal vaak mis geslagen, alleen al omdat de betekenis van ziekten in de loop der tijden blijkt te fluctueren. Zo was tyfus ooit gewoon ijlkoorts maar die term dekt heden een groot aantal uiteenlopende kwalen.2 En vanzelfsprekend houdt dat euvel ook vandaag nog stand, bijvoorbeeld voor ziekten die geplaatst worden onder de noemer 'kanker'. Door iets te benoemen, lijkt het wel alsof men het ook kent en via deze list slaagt men er wonderwel in om op grond van een diagnose die er helemaal geen is, allerlei behandelingen aan de man te brengen.
De redenen waarom het diagnosticeren vaak niet van een leien dakje loopt, zijn velerlei maar een niet te verwaarlozen factor is dikwijls de onderschatte moeilijkheidsgraad van het correct beschrijven van wat men meent waar te nemen. De waarneming op zich is al niet simpel doch het verwoorden van wat men meent te zien, te horen, te ruiken, te observeren en zo meer, is nog een ander paar mouwen en de geneeskunde is niet de enige menselijke bezigheid waarin zich dat probleem stelt: er bestaat geen tak van kennisvergaring waarin dit kwaad niet opduikt. Des te erger is dat omdat zoals gezegd het probleem op de koop toe wordt onderschat. Mensen zijn zich met andere woorden dikwijls helemaal niet bewust van de diepte van de kloof die gaapt tussen enerzijds datgene wat zij zien en anderzijds hun verslag van wat zij menen gezien te hebben. Uit een verleden onderzoek van de auteur dezer blijkt dat bezoekers van het Lam Gods retabel in de Gentse Sint-Baafskathedraal bij het verlaten van de kerk de vraag hoeveel panelen het altaarstuk telt, vaak prompt beantwoorden met: “Drie”; ook blijken zij gezien te hebben wat de gids hen heeft verteld - vaak veel minder maar zelden meer.
De discrepantie tussen de waarneming en de weergave daarvan heeft vele oorzaken maar voor een beter begrip is het vooreerst vereist om in te zien dat exacte beschrijvingen van onze waarnemingen a priori en zonder meer uitgesloten zijn en wel door de aard zelf van onze werkelijkheid. Immers, de wereld waarin de waarnemingen zich voltrekken en deze waarin zich het verslag daarvan situeert, zijn onderling fundamenteel verschillend - ze zijn zelfs discrepant. Waarnemingen voltrekken zich in wat wij grofweg als de stoffelijke wereld benoemen terwijl beschrijvingen de wereld van de geest betreffen. Edoch, ook waar men die twee tot eenzelfde werkelijkheid tracht te reduceren, krijgt men het probleem niet weg: een tekst bestaat enerzijds uit onstoffelijke want betekenisvolle woorden die ontkoppeld kunnen worden van hun substraat en anderzijds dus ook uit dat stoffelijke substraat, dat van papier en inkt is, van pixels op een scherm, of (in een binair systeem) herleid werd tot een zekere reeks van nulletjes en eentjes.
Welnu, wat alle positieve wetenschappen a priori al hebben gedaan, komt neer op een reductie van de twee genoemde werelden tot één en dezelfde werkelijkheid en meer bepaald betreft het daar een reductie tot de werkelijkheid van de stof, de zogenaamde materieel-energetische realiteit, waarbij dan gesteld wordt dat wat men het geestelijke is gaan heten, niet meer is dan een product van de hersenwerking, een werking van het leven of (in die optiek) van de materie. Bovendien wordt dat stoffelijke ook nog eens beschouwd als een constructie, als een samenstelling - ten onrechte, zoals de wijsgeer Augustinus van Hippo al in de vierde eeuw aantoonde: wij fabriceren ingewikkelde werktuigen uit eenvoudige elementen en dan projecteren wij dit proces op de werkelijkheid als zodanig en gaan wij ervan uit dat alle dingen, net zoals onze eigen werktuigen, maaksels zijn - uit eenvoudigere bouwstenen samengesteld. Onze kijk op de realiteit is microreductionistisch maar dit microreductionisme is een schromelijke denkfout die zich helaas hardnekkig doorzet. De positieve wetenschappen en uiteraard ook de geneeskunde lijden aan dat euvel.
De onmogelijkheid van een correcte diagnose heeft derhalve haar wortels in de aard van de positieve wetenschappen zelf, meer bepaald in de reductie van alle Zijn tot stoffelijkheid en het herleiden van alle dingen die gegroeid zijn tot constructies. En de oneigenlijkheid van die stellingnamen komt ook tot uiting in het probleem van de diagnosevorming of dus in de omzetting van waarnemingen gedaan in het fysieke veld naar een betekenisvolle tekst die zich aan zijn substraat en derhalve ook aan de stoffelijkheid onttrekt.
Diagnostiek betekent etymologisch inzicht of dus begrip of kennis maar in acht genomen het feit dat de geneeskunde geënt is op de positieve wetenschappen of dus op de kennis die enkel aanneemt wat kan worden aangetoond of bewezen (“ce qui peut être posé”) zal dit daardoor flink vertekende mensbeeld ook doorwegen op de kunde (van het genezen) die om die reden wel mank moet lopen.