29 juni 2003 Katharine Houghton Hepburn (Hartford, 12 mei 1907 – Fenwick, 29 juni 2003) was een Amerikaans actrice. Ze had de bijnaam First Lady of American Cinema vanwege haar opmerkelijke talent en haar recordaantal Oscars. In 1999 werd ze uitgeroepen tot de allergrootste vrouwelijke filmlegende Hepburn begon haar acteerloopbaan op het toneel. Ze speelde wat rollen op Broadway en viel daar al snel op. In 1932 kwam haar doorbraak op het toneel met een rol in het toneelstuk A Warrior's Husband. De studio RKO bood haar daarop een filmcontract aan en in 1932 speelde ze haar eerste rol op het witte doek met John Barrymore als tegenspeler. Met haar derde film - Morning Glory - won ze al een Oscar. Al snel begonnen er echter verhalen de ronde te doen over haar excentrieke gedrag. Zo weigerde ze bijvoorbeeld iets anders dan een broek te dragen - wat in die tijd erg ongewoon was voor vrouwen - en werkte ze niet mee met de pers. Het conservatieve filmpubliek moest niets van dit soort eigenzinnig, feministisch gedrag hebben en Hepburn keerde in 1934 weer terug naar Broadway. Ook daar speelde ze niet in kassuccessen en ze besloot het toch nog eens te proberen in Hollywood. De meeste films flopten echter, alleen Alice Adams (1935) en Stage Door waren redelijk succesvol. In 1938 werd ze samen met onder andere Marlene Dietrich, Mae West, Fred Astaire en Joan Crawford als box-office poison bestempeld. Omdat ze daardoor geen goede aanbiedingen meer kreeg, nam ze de hoofdrol in het toneelstuk The Phildadelphia Story op zich. Het stuk werd een hit en haar rijke minnaar Howard Hughes kocht direct de filmrechten. In 1939 keerde ze terug naar Hollywood om auditie voor de rol van Scarlett O'Hara in Gone with the Wind te doen, maar producent David O. Selznick vond haar niet geschikt. In 1940 ging de filmversie van The Philadelphia Story in première. Het werd een kaskraker en Hepburn kreeg haar derde Oscar-nominatie. In 1942 speelde ze samen met Spencer Tracy in de film Woman of the Year en ze bleken een gouden koppel te zijn. Ze zouden samen nog acht films maken. In de jaren 40 speelde Hepburn nog in een aantal goede films, waaronder het succesvolle Adam's Rib in 1949, weer met Tracy als tegenspeler. Met haar rol in The African Queen maakte Hepburn in 1951 de overgang naar sterke, oudere vrouwen. Haar rol als de ijzeren maagd Rose Sayer naast een dronken Humphrey Bogart als Charlie Allnut leverde haar een vijfde Oscar-nominatie op. Met het nieuwe type vrouw dat ze ging spelen had Hepburn veel succes: in de jaren 50 kreeg ze nog drie Oscar-nominaties. Ook werd ze nu steeds meer als een symbool van vrouwenemancipatie gezien in plaats van als een arrogante, excentrieke meid. In de jaren zestig - met de vrouwenemancipatie op haar hoogtepunt - rees Hepburns ster hoger dan ze ooit had durven dromen. In 1967 won ze haar tweede Oscar voor de maatschappijkritische komedie Guess Who's Coming to Dinner, wat ook haar laatste film met Spencer Tracy was. In de film die over het vooroordeel tegen gemengde huwelijken gaat, speelt Hepburn een liberale moeder die haar man (Tracy) probeert over te halen in te stemmen met de keus van hun blanke dochter (Katharine Houghton) voor een zwarte man (Sidney Poitier). Een jaar later kon ze weer een Oscar in ontvangst nemen voor de film The Lion in Winter waarin ze Eleonora van Aquitanië neerzette. Nu de filmaanbiedingen voor Hepburn schaarser werden, richtte ze haar aandacht op de televisie. Zo speelde ze onder andere in 1973 in The Glass Menagerie, naar een toneelstuk van Tennessee Williams. Af en toe maakte ze nog weleens een film, zoals Rooster Cogburn met John Wayne in 1975. In 1981 ontving Hepburn op de indrukwekkende leeftijd van 74 haar vierde Oscar voor haar rol in On Golden
|