Het schip lag stil op enige tientallen zeemijlen van de kust te dobberen. Met tussenpozen van vier minuten gooide het een bom af die op een vooraf bepaalde diepte ontploft. En op die diepte zwemmen vissen van een welbepaalde begeerde soort.
Na elke explosie kwamen dode en zwaar gekwetste vissen bovendrijven en werden uit het water geschept. Geld lonkte.
Zonder voorafgaand signaal of enige merkbaar teken bleven eensklaps van de laatste vier dieptebommen de ontploffing uit. Op het schip begreep men er niks van.
Opeens kwamen met grote snelheid de vier bommen uit het water tevoorschijn en vielen met een harde slag op het dek neer. Alvorens de bemanning van hun verbazing kon bekomen ontploften ze alle vier. Binnen de minuut was het schip met inbegrip van de bemanning inclusief de kapitein naar de kabeljauwkelder.
Enkele tientallen meter onder de waterspiegel zwom een grinnikende Neptunus.
"Denken die zielepoten nu echt dat wij hier beneden geen basket kunnen spelen, de idioten ?” morde hij.
|