Speciaal voor zijn jongste dochter schreef André
Demedt zijn gedicht Voor Hilde. Het
verscheen in zijn bundel Daarna (1968). Dit bundel bevat slechts vijftien,
meestal langere gedichten en overbrugt een periode van meer dan twintig jaar na
zijn tweede bundel Vaarwel, dat verscheen in 1940. Ouder geworden had André
Demedts leren relativeren. Op zekere dag
was hij tot het inzicht gekomen dat het zelfs geen belang heeft wat er over
ons gedacht en gezegd wordt. Van dat ogenblik afr had ik niets meer tegen het
uitgeven van poëzie. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Bij één van onze ontmoetingen tijdens het
Demedtsjaar 2006 liet Hilde ontvallen dat ze van haar vader vooral zijn poëzie
nog regelmatig las. Zijn poëziebundels lagen bijdehand en s avonds vond ze
meermaals troost in het werk van haar vader. Ongetwijfeld hoorde daar ook Voor
Hilde bij. We vinden Voor Hilde ook terug
op blz. 85 in de Verzamelde Gedichten (Leuven, Davidsfonds/Clauwaert, 1995,
ISBN 90-6306-328-8)
Voor Hilde
In de dagen van mijn diepste verslagenheid,
toen
het mij 's avonds onverschillig liet
of
ik 's morgens nog wakker zou worden,
liep
zij met mij naar het bos.
Ouder
dan vier was zij toen niet
en
haar handje in mijn hand,
liet
mijn leven niet los.
Spreken
wij reeds met elkander?
Ik
geloof dat wij gesprekken voerden
over
Roodkapje en de wolf,
over
een prinses met gouden haar,
over
de kabouters in het kreupelhout,
die
ons volgden en alles afloerden,
en
toen ons gesprek ten einde was,
als
dieren die ziek zijn,
gelaten,
verlaten en koud,
lagen
wij dicht bij elkaar,
want
het plekje was klein
waar
de zonneschijn scheen op het gras.
Haar
hoofdje zonk op mijn borst
en
mijn hart klopte tegen haar hoofd;
soms
stel ik mij voor, als alles voorbij zal zijn,
ik
bedoel, als mijn leven is uitgedoofd,
zal
zij niet van achter, onder heur haar,
iets
voelen bewegen, als een ader die klopt,
zoals
in de tijd, toen zij lag
met
haar hoofdje op mijn borst,
en
ik lag met mijn hart onder haar?
Kan
ik mij van haar verwijderen,
in
wat tijd of eeuwigheid heet?
Het
gaat alles te niet, maar ik ben trouw,
meer
is er niet dat ik weet.
Als
zij dan later van iemand houdt,
als
meisje en ontluikende vrouw,
als
zij moeder wordt en bezig is
met
eten te koken of bedden opmaakt,
terwijl
zij altijd maar denkt
hoe
zij het moet doen om anderen
gelukkig
te maken, zal ik gewis
bij
haar zijn en al het gewin van mijn leven,
al
het geluk waarvoor ik nu vecht,
om
er zoveel te verzamelen als het maar kan,
al
dat geluk zal ik haar geven,
zodat
zij het nooit allemaal
meer
wegschenken kan aan een man,
aan
een zoon, aan een kind,
om
het even aan wie, zij meer
dan
zichzelven bemint.
Nog
lopen wij soms naar het bos,
aan
het zonnige plekje voorbij;
dan
kijk ik naar haar
en
zij kijkt naar mij,
onze
handen omvatten elkaar.
|