In het avond'lijk uur Bij het knappende vuur Zingt het koor der zigeuners u voor Een gezamenlijk lied Verdwijnt de zorg en 't verdriet Breekt de zon in de harte weer door
Komt zigeuner zingt Bij het lied gaan de zorgen teloor Als 'n zigeuner zingt En de mandolien klinkt Breekt de zon in de harten weer door Nergens blijven wij lang Want de zwerversdrang In ons bloed drijft ons dagelijks voort Waar wij ook zijn geweest Het is overal feest Onze zang heeft een ieder bekoort
Komt zigeuner zingt Bij het lied gaan de zorgen teloor Als 'n zigeuner zingt En de mandolien klinkt Breekt de zon in de harten weer door Een zigeuner is wijs leeft steeds in 't paradijs Voelt zich een met de mooie natuur Neem 't leven als hij steeds vrolijk en blij 't leven is 'n mooi avontuur
Komt zigeuner zingt Bij het lied gaan de zorgen teloor Als 'n zigeuner zingt En de mandolien klinkt Breekt de zon in de harten weer door
Wij zingen van de boeren en boerinnen, Wij zingen van de hele boerenstand, Die het altijd door van elke stand zal winnen, Die het sieraad en de trots is van ons land. Ja, de boeren, de boeren en boerinnen Zijn de glorie en de rijkdom van ons land.
Wij zingen van de boter en de kazen, Wij zingen van de melk en van de wei, Die de hele wereld altijd doen verbazen, Die de glorie zijn van elke boerderij. Ja, de boeren, de boeren en boerinnen Zijn de glorie en de rijkdom van ons land.
Wij zingen van de erwten en de bonen, Wij zingen van de bieten en het graan, Die de boeren, als de oogst het werk wil lonen, Met d'r centen naar de spaarbank toe doen gaan. Ja, de boeren, de boeren en boerinnen Zijn de glorie en de rijkdom van ons land.
Regendropje Regendropje hoor eens wat Was de takjes en het blad Was de takjes van de bomen Dat er spoedig kersjes komen Lekkere kersjes fris en rond Die me smelten in de mond
Regen dropje hoor eens wat Maak mijn kopje ook maar nat 'k Wed dat moeder straks zal zeggen Als ze mij in bed wil leggen En ik spring haar op de schoot O wat is dat kind al groot
Een smidje in zijn smisse Die zong den heelen dag Zijn stemme klonk zoo helder Bij ied'ren hamerslag Hij zong zoo blij: van tokke- tokke- tok Hij zong zoo vrij: van kloppe- kloppe- klop Het klonk zoo lustig dan Het liedje van den zwarten man
Een meisken op haar kamer Die had dat lied gehoord Haar hartje ging aan 't jagen Bij smidjes aardig woord Het ging zoo snel: van tokke- tokke- tok Het ging zoo fel: van kloppe- kloppe- klop Het sloeg zoo teeder dan Bij 't liedje van den zwarten man
"Och smidje van hierover Leer mij dat schoone lied" "Lief meisje, 'k zal 't u leeren Als gij mij geerne ziet Kom zing met mij: van tokke- tokke- tok Kom zing met mij: van kloppe- kloppe- klop Wij zingen samen dan Het liedje van den zwarten man"
Het meisje werd zijn vrouwtje En hij haar beste man En kleine kleuters kwamen Die zongen mede dan Ze zongen blij van tokke, tokke, tok Ze zongen vrij van Kloppe, kloppe, klop Het klonk zo lustig dan Het liedje van de zwarte man
Prettig glijden, Sleetje rijden Op de gladde baan, Schaatsen onder, Kijk, wat wonder: Vliegends kom ik er aan! Gauw geloopen, Schaatsen koopen, Heerlijk ijs is dat! Komt maar allen, Maar niet vallen, Heusch, de baan is glad! Dank je, winter, beste vent, Dat je ons zooveel pretjes zendt!