*

In het zuiden en oosten van ons land kent men nog steeds het gebruik met Pasen een groot vuur te ontsteken. Het moet eertijds zeer algemeen geweest zijn in Nederland, maar doordat men het in sommige streken ongepast vond om op Zondagavond (Eerste Paasdag) vuurtje te gaan stoken is dit gebruik sterk afgenomen. Dit vuur werd op een speciaal voor dat doel bestemde Paaswei aangelegd. Die Paaswei was zo gelegen dat het vuur geen gevaar opleverde voor de vele rieten daken. De „paasbult" of „paasstapel" wordt veelal door kinderen opgebouwd die zingend allerlei brandbare materialen langs de deuren ophaalden. „He''j ook òlle wannen Die we poasken brannen? He''j ook ''n bossien stro of riet? Aans he''w'' poasken-moandag niet"
Het grootste paasvuur dat ooit in Nederland is opgeknetterd was dat van Almelo in 1927. Daar sleepte men 70 voeren (boerenwagens) hout bijeen. De stapel werd 15 meter in doorsnee en 12 meter hoog. Rond de vlammen stond dan een grote mensenmenigte met luider stem de bekende Paasliederen te zingen.
De oorsprong van de paasvuren wordt wel eens gezocht in het verbranden van Jezus'' doornenkroon. Er zat echter ook nog iets anders achter. Men verkeerde in de mening dat de neerslaande rook en het verkoolde hout vruchtbaarheid aan de velden schonk. Meisjes maakten zelfs hun gezicht met de as zwart.
In tegenstelling tot de meeste andere paasgebruiken is het aantal paasvuren de laatste jaren weer groeiende. Ze worden door de officiële instanties georganiseerd en bereiken steeds grotere hoogten. Het is opvallend dat van alle vuren (onder meer met Sint Maarten, met mei. Luilak, Nieuwjaar en Vastenavond) alleen die van Pasen zijn overgebleven. Toch is dat geen teken van vernieuwde godsdienstzin, noch van een vernieuwd paasgevoel, maar van een nieuwe vorm van vrijetijdsbesteding. Dat is Pasen toch voor steeds meer mensen: vrije tijd.
Digibron
|