Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
de hort op
29-10-2022
29 oktober Arbuniel, een pareltje in de bergen
Het herenhuis had een mirakuleus goed bed, nooit of nimmer sliep ik in een beter bed dan dat. Ik weet niet waar het aan ligt, het was zacht maar toch stevig, het was breed, het had een goed hoofdkussen, frisse lakens en Geert en ik ronkten als twee jonge varkentjes. Voorheen hadden we ons in het plaatselijk restaurant ‘el Mirador’ te goed gedaan aan een ensalada mixta én -dachten we- een entrecote, maar die laatste leek verdacht veel op een niet-entrecote, eerder varkenslapje. Het was trouwens een vreemde ervaring, dat restaurant. Zoals gewoonlijk, veel lawaai, groot televiesiescherm, ook lawaai, spelende kinderen in en uit, ook lawaai. Dus vroeg ik om buiten te zitten, het was nog lekker warm. Heel goed, zei de jonge bengel die ons bediende. We bestelden een glaasje wijn om te beginnen en -in Spanje is quasi altijd zo- kregen er hapjes bij. Die hapjes waren oa. gamba’s en binnen de kortste keren zaten er acht (!) poesjes aan onze tafel, bedelend om een stukje zee. Eentje, de stoutste sprong op tafel en moest Geert een djoef op zijn kop geven. Ik zie graag katten, maar die wriemelende opdringerige beestjes, ik hield er niet van. Dus verhuisden we vlug terug naar binnen. We bekeken de kaart en probeerden een bestelling te formuleren. Twee entrada’s en twee hoofdschotels. ‘Madame, zegt de jongen met de rare haartooi, dat is veel te veel. Het zijn grote schotels en ge gaat dat nooit op krijgen. Begin al eens met de helft en deel dat onder elkaar. Als het niet genoeg is kunt ge altijd bij bestellen.’ Oké dan, voor mij was het allang goed. Ondertussen werd ik voluit aangestaard door een gezette oudere man, met een rood hemd en een jeansbroek. Ging hij me aanwerven voor de plaatselijke toreadorclub ? Nee hoor, hij kwam bij ons aan tafel en begon een praatje te slaan tegen Geert die er niks van verstond. Dra omstrengelde hij mijn gezel, kirrend en lachend en na veel cinco’s en seizen boog hij diep en stapte weer op. Wie het was, we weten het niet. De gerechten kwamen op tafel en inderdaad, het was zeker voldoende voor ons tweeën. De jongen had gelijk. Dat hij daarmee tegen zijn eigen winkel sprak, het deerde hem niet.
Vandaag (zaterdag) menen we een korte rit voor de boeg te hebben. Dat is ook zo (53 kilometers blijkt later), maar Geert is niet zo goed in vorm. Wellicht nog onder de indruk van de roodgebloesde man gisteren, of stilaan opgestapelde vermoeidheid, hij weet het niet zo goed. Het klimmen gaat moeizaam en het is ook erg warm. We rusten even in Mancha Real en bestellen een drankje. We krijgen er garnaaltjes bij, maar die zijn niet roze, maar spierwit en we eten ze op met alles er op en er aan. Lekker wel, maar het zicht is niet zo appetijtelijk.
Er volgt een erg mooie, maar steile klim naar Pegalajar en weer zijn daar de eindeloze olijfvelden diep onder ons. We zijn afgeweken van de route van Benjaminsse omdat het moeilijk bleek logies te vinden op gepaste afstanden. Maar niet getreurd, het is hier ook bloedmooi. We duikelen honderden hoogtemeters naar beneden, richting autosnelweg van Jaén naar Granada. ‘Dat gaat ons zuur opbreken’, zegt Geert, ‘deze afdaling.’ Straks moeten we terug naar 900 m hoogte, we weten wat dat betekent.
Nu volgt een eind dat minder aangenaam is, langs de autosnelweg. We laten de eerste afslag naar de bergen voor wat hij is, omdat we weten dat we dan nog meer klimkilometers gaan hebben en nemen de tweede afslag, richting Arbuniel, waar we zullen logeren. De baan is eigenlijk afgesloten omdat ze versperd is door rotsblokken en -brokken. We negeren elk verbod en klimmen toch naar boven. Heel rustig, geen verkeer en voor fietsers best te doen. Het wordt nog 10 km klimmen. Geert is afgepeigerd en smijt zich op zijn bed. Het is hier een hostal om van te snoepen, heel mooi, met uitzicht op de bergen en we vragen of we een dag langer kunnen blijven. Het mag, morgen wordt een rustdag.
Eerst nog gaan eten in het dorp. Gastvrouw Lola heeft ons een restaurant aangeraden. We gaan tegen 20u30. Dat vinden we een mooi uur om in Spanje te eten. Het restaurant gaat maar open om 21u. Donderwolkje verschijnt. Iets gaan drinken dan maar in een andere doening. Een wit wijntje als aperitief, met de gebruikelijke hapjes. Naast ons zit een dikke, oudere man, bij hem een iets jongere vrouw die babbelt en babbelt en babbelt. Na een tijdje staat hij op omdat hij wil afrekenen. De man begint te wankelen, zijwaarts, voorwaarts, rugwaarts. Ik schrik me rot en stel me in starthouding om de man op te vangen. De vrouw die bij hem is grijpt hem vast en ondersteunt hem naar de toog. We gokken dat de man strontzat is. Hij komt terug buiten, gaat terug zitten, zich vasthoudend aan het tafeltje. Zijn smartphone valt op de grond. Hij scharrelt ernaar met zijn hand, maar de smartphone verroert niet. Ik schiet ter hulp, raap de phone op, hij ziet het niet en blijft scharrelen. Daar komt de vrouw ook buiten. Blijkt dat de man met de auto (!) is. Hij grijpt de sleutels en met ondersteuning van de vrouw waggelt hij naar de auto. Ondertussen staat heel de buurt op straat met het hoofd te schudden. De man zit in de auto, hij start, rijdt een meter vooruit en valt schokkend stil. De cafébaas zegt dat de vrouw moet bellen. Naar een dokter ? Naar de kliniek ? Opnieuw schiet de auto een paar meter vooruit. Het lijkt een slechte film. Een man uit het café begint te rennen naar de auto terwijl die langzaam vaart maakt, rukt de deur open en de auto valt stil. Hij komt terug met de sleutels van de auto, dat is pas verstandig. De auto staat nog steeds in het midden van de baan, waar er gelukkig nauwelijks verkeer is. De dikke man zit er nog in. Er wordt druk gepalaberd door de plaatselijke mensen, wat te doen en hoe erg en hoe is het mogelijk… Wij vertrekken, we kunnen het niet meer aanzien, ze zullen het wel oplossen, maar die man is er zeker niet al te best aan toe. Ons gedacht.
Het restaurant is ondertussen al een tijdje open. We ondervinden alweer hoe moeilijk het is te converseren in het Spaans, bestellen een gerecht dat enkel afhaalgerecht is, bestellen dan een stuk biefstuk dat aangeduid staat per kg, maar waar we een stukje van willen. Dat gaat niet, vraag me niet waarom. Bestellen dan een hertenstoofpotje met verduras (groenten) en patatas, maar dat stoofpotje kan enkel met patatas. Vraag me weerom niet waarom. Het is lekker, ook met de patatas. We eten nog een ijsje/sorbet en stappen tevreden terug in de donkere nacht.
28 oktober naar de sierra de Magina onder een genadeloze zon
Als we uit de lift van het hotel stappen zit de eigenaar (?)/receptionist (?) aan de balie te grijnzen met mijn helm op zijn kop. Hij vindt dat zelf geweldig grappig, en ik eigenlijk ook, want zonder fietsen is niet aan te raden (en onze kinderen zouden vreselijk boos zijn). In de drukte van het sleuren met de bagage en het stallen van de fietsen heb ik hem wellicht laten liggen aan de inkom. De man bereidt ons een lekker ontbijt met ham en kaas en confituur en het is nog goedkoop ook. Spanjaarden roosteren ’s morgens hun brood en zelfs de croissant van Geert wordt doormidden gesneden en getoast. Wij vinden dat vreemd, zij niet.
We vertrekken met Google Maps aan onze zijde, maar wat denk je, we rijden verkeerd. Ja, zeker, het is de A322 die we moeten hebben, maar niet naar beneden, wel naar de andere kant en naar boven. Wat we daarnet gezwind hebben gedaald, mogen we nu kreunend terug naar boven. Geert wordt er nijdig van en voorspelt dat we om 20u nog niet op onze bestemming gaan zijn. Ik weet wat zijn voorspellingen op zulke momenten waard zijn en doe alsof ik het niet hoor. De zon schijnt voluit, het wegdek is goed, het landschap is mooi, geen nood aan nijd tot spijt van wie ’t belijdt.
Mijn fiets begint zichzelf te ontmantelen. Niet dat we er ongerust van worden, maar veel meer stukken moeten er toch ook niet af breken. De batterij wordt op zijn plaats gehouden met Geerts wondertape. De kettingkas is afgebroken en werd geplakt met Geerts wondertape. Mijn mondje staat niet stil en wordt geplakt met … nee, toch niet. Aanvankelijk hadden we ook de fietspomp (groot en lomp) vastgeplakt met de wondertape, bovenop de bagage, maar we hebben een beter alternatief gevonden en dat werkt. Al doende leert men.
Vlak voor Quesada moeten we een klein baantje vinden richting Jodar. We vrezen dat het onverhard zal zijn en dat voor zo’n 30 kilometers, dat is niet leuk rijden, maar het valt mee. De asfalt is niet perfect en soms is het opletten geblazen, maar we zijn gelukkig dat we goed vorderen. Geen verkeer bovendien, en rond ons alleen maar olijfbomen. Spanje voorziet heel de wereld van olijfolie, dat kan niet anders. Het enige wat hier gekweekt wordt zijn olijven en dat lijkt me nog niet zo gemakkelijk want elke boom wordt apart geIrrigeerd. Ik vraag me ondertussen af of zowel de groene als de zwarte olijven aan dezelfde boom hangen. Alle bomen lijken hetzelfde en er hangen groene olijven gezellig naast zwarte. Of moeten die groene nog zwart worden ?
We komen aan in Jodar, onze tong hangt droog uit onze mond. We moeten iets fris drinken, de drinkbussen leveren warm water. Een frisdrank dus, die per definitie fris is en nog frisser wordt door de gigantische ijsblokken die de Spanjaarden er in gooien. Wat ons ook opvalt in Spanje is dat de plaatselijke bevolking veel meer bier drinkt dan wijn. Una cervesa, dat gaat hier gewillig binnen. Estrella bier, de gewone pils, wordt veelvuldig besteld. Mooie naam, doet me denken aan de oude Antwerpse zangeres die de Onzelievevrouwentoren meermaals heeft bejubeld.
We moeten nog 16 kilometer ver en voelen het op en neer gedoe van de voorbije afstand knagen in onze benen. De laatste loodjes, het is een waarheid als een koe. Geen beesten te zien trouwens, de olijf is hier de baas. We logeren in een herenhuis, hoog en droog, met veel ruimte en ….een wasmachine!!!! Gedaan met stinken, we gaan terug blinken. Jochei!!!
Gisteravond hebben we een hele fles wijn soldaat gemaakt en Geert heeft wel vier keer gezegd dat we dat niet meer gaan doen. Licht in het hoofd zijn we op het terras gaan zitten en heb ik luidop nog wat Italiaans gestudeerd. Dat moet heel lekker geklonken hebben, spaghetti en risotto en zo, want plots glipte langs mijn benen een beest. Het was een vos. We staarden elkaar aan, hij zag dat er geen spaghetti van ging komen en verdween in de nacht. Het was toch even schrikken.
Vandaag idem dito dieren die in de weg lopen : eekhoorns, donkerbruin met dikke staart in aanvalshouding op ons te focussen, om dan vlugvlug achteraan in een boom te klimmen, niet beseffend dat die dikke staart nog altijd heel goed zichtbaar is. Herten die plots de straat oversteken, alleen of met twee, en dan nog even dom achterom kijken. Een zwarte slang dwars over de baan (plat, gelukkig).
En soortgenoten fietsers. Sommigen vriendelijk en aanspreekbaar, anderen minder toegankelijk, ruggelings naar ons gekeerd. We treuren niet, het is een zonnige dag, het is een superdesupermooie route en op het einde is er nog een molshoop, die daar ligt, vóór we Cazorla binnenrijden. Die hoop telt wel 6 pittige klimkilometers van 8%, we zwoegen onze ingewanden uit ons lijf. En nu zijn we moe. Oogjes toe, bedtijd.
Het restaurant waar we gisteravond aten zat vol locals en het was weer een gekwaak van jewelste. De menukaart moet wat vertaald worden met mijn vertaalapp, maar dat lukt wel. We vragen twee glazen wijn (vino rosso), we bedoelden rood, maar kregen rosé, sprankelend en direct een hele fles. Het giet binnen als limonade. Bij de bestelling moet er iets mis gegaan zijn, want Geert krijgt algauw een riante koude schotel als entree, maar het mijne (aubergines met honing) laat op zich wachten. En verschijnt plots met de hoofdschotel, maar is helemaal geen aubergine. Het is zwoerd en vet en een heel klein beetje vlees, alles heel krokant gebakken. Goed voor één stukje, een tweede gaat ook nog, maar het steekt algauw tegen. Geert lacht me uit en zegt dat het stierenkloten zijn. Ik denk dat het spek is. Bij de afrekening kan ik toch niet nalaten te vragen wat het is : het blijken varkenswangetjes, met vel en al krokant gebakken. Ik wist niet dat er zoveel vet in een wang kon zitten. Niet zo erg allemaal, we hebben heel die fles leeggedronken en gaan goedgemutst naar huis.
Zonder wekker wakker geworden door een kraaiende haan, het is 8u30. Het lelijkste hondje van Spanje komt dag zeggen. ik geef het een stuk wrap, niet voor mij, zegt het, liever laat ik me op mijn kopje krabben. Dat wil ik wel even fiksen, het beestje valt bijna om van ouderdom, een kopjekrab en het is er geweest, zo lijkt het wel.
We raken weer niet uit het dorp en fietsen spiraalgewijs rond. Tot een oude man wijst en praat en we de weg naar de bergen vinden. Oef. Het belooft vandaag een minder zware bergrit te worden dan gisteren (1100 hoogtemeters waren het), minder schrik dus voor het uitvallen van de batterij en we klimmen er ontspannen op los. Langs de kant van de weg staat een bord dat waarschuwt voor amfibieën. Dat wordt speuren, waar zijn die padden en kikkers en salamanders ? Op gans het traject kom ik er geen een tegen.
Het is hier de streek van de olijfbomen, we zien er honderden, netjes in de rij, tegen de flanken van de bergen. Meestal zijn ze per twee (soms per drie) geplant, elkaar steunend als jonge plantjes, maar dan verder uit elkaar groeiend als in een moeilijk lopend huwelijk, de takken en blaadjes en vruchten toch nog met elkaar verbonden. De zilvergrijze blaadjes blinken in het waterzonnetje.
En dan, wat verderop, het kerkhof met de troostende cipressen. Het doet me onmiddellijk denken aan Hilde van Mieghem die, als ze in Italië is om te schrijven, op bezoek gaat bij de plaatselijke doden en met hen een praatje voert. De meesten antwoorden en soms liggen er ook nieuwe vrienden met wie ze kennis maakt.
We kibbelen wat om de weg te vinden, de een spreekt te stil en de ander hoort te traag, de verkeersdrempels in de dorpjes doen mijn fiets onverhoeds hotsen, boze Geert, dat ik voorzichtig moet zijn en dat hij nog zo waarschuwde. En ik die de waarschuwing zag als een arm die uitgestoken werd om af te slaan. Zulke taferelen horen ook bij deze fietstocht. We zitten op elkaars lip en soms verwensen we die lip een berg of twee verder.
Hoe meer we uit de bergen dalen, hoe duidelijker het weer wordt wat de nonchalante mens allemaal dumpt langs de kant van de weg. Een chipsverpakking hangt in een olijfboom, blikjes Fanta opgehoopt in de berm, een verlebberde plastieken verpakking, en dat allemaal in veelvoud. Ongelooflijk en het wekt ergernis. Hoe zuiver en puur het was in de bergen, zo vuil en slonzig is het waar de mens woont.
We komen een groep MTB-ers tegen en Geert smijt zich in de achtervolging en probeert de groep voorbij te steken. Hoe graag pronkt hij met zijn sterke benen en hoe wellustig en triomfantelijk wiebelt zijn achterwerk op zijn zadel. Ik moet er stilletjes om lachen, seffens komt er voor ons een afslag en dan zit hij verstrikt in die groep. Zo is het inderdaad. Hij moet remmen, de groep moet om hem heen, en ik kan in volle vaart rechtsaf en zwaai gemelijk naar hem. Hoho, hoogmoed komt voor de val!!
Stilaan zitten we aan het eind van ons Latijn, we hebben bijna 70 kilometers op de teller en mijn batterij is ook niet van plan om nog lang door te gaan. Ons hotelletje biedt verlossing, het is prachtig gelegen, hoog aan het meer van Tronca en als we binnengaan ruikt het heerlijk naar 'konijn met pruimen', zegt Geert, 'coq au vin', schat ik. We leggen ons wat te rusten na een weldoende douche. Een mooie dag.
Alcaraz is een mooi dorpje dat zich behaaglijk vlijt tegen een bergrug. Het heeft een immens, statig dorpsplein, waar volgens de lumbago-dame menig restaurant open is. Valt dat even tegen. Bij navraag bij mensen die we tegenkomen, kan men niet zeggen welk restaurant nu echt zou open zijn en één dame begint te zuchten van al die gesloten restaurants op maandag en zegt ons dat we best vlug naar de supermercado gaan om wat eten te kopen, want restaurants in Alcazar, dat is één grote tristesse. Gelukkig hebben we een groot terras met tafel en stoelen en dus picknicken we voor de tweede keer vandaag. Ook morgenvroeg gaan we niet op zoek naar een cafeteria waar ze misschien ontbijt zullen geven, besluiten we. Ontbijten op het terras en dan een koffie gaan drinken in een café, dat lijkt het minst enerverend.
Het is beschamend hoeveel plastic afval we verzamelen met één maaltijd. Maar wat de Spanjaarden uitsteken is nog meer beschamend, dat zagen we gisteren. De hoeveelheden zwerfafval die langs de kant van de weg lag, het was gigantisch, het was pijnlijk, het was triestig. Spanje heeft zo veel mooie natuur en misschien juist daarom, omdat er zo veel plaats is, smijten ze al hun afval in het rond. Nochtans vind je, ook in Spanje, in hotels en hostals de boodschap dat je zorg moet dragen voor de natuur en dus best niet te veel handdoeken gebruikt.
We slapen als gebakken herfsttijloosjes (mijn neus blijkt plots rood verbrand en de neus van Geert ziet er al niet veel beter uit) en verlaten de hostal in stilte. In de cafeteria vragen we de weg naar Vianos. Het is altijd gemakkelijk een dorp in te rijden, maar om de juiste weg eruit te vinden, dat is niet evident. We worden enorm goed geholpen door de serveerster die ons de weg op de kaart uitlegt, maar ja, dat hadden we ook al ontdekt. Een kloeke man komt zeggen dat we terug het dorp moeten inrijden en dan naar links. Een andere, oudere man zegt dat we het dorp moeten uitrijden en dan naar rechts. De ene begint nu tegen de andere uit te leggen hoe het in elkaar zit en wie weet vullen ze daar nog de ganse dag met wegen uit de doeken te doen aan elkaar. Wij zijn foetsie en vertrouwen de eerste. En het is goed gegokt.
Vanaf nu rijden we in de bergen, de Sierra de Alcaraz en nadien de Sierra de Segura. Het is niet de kortste weg naar Riopar, maar belooft veruit de mooiste te zijn. Het is rustig rijden, weinig verkeer, voorlopig weinig wind. In Vianos, waar ik even wacht op Geert, die zich zonder batterij, maar ook zonder bagage (!) naar boven zwoegt, steekt een man van ver zijn hand op. Hij komt een praatje maken. Naar waar ik ga en van waar ik kom en oelala, de bergen door, dat is niet zo iezziepiezzie. Ik wijs naar mijn batterij én naar mijn pakken en zakken en zeg dat mijn esposo er zo aan komt, zonder elektriek en zonder pakken. Daar moet hij vrolijk om lachen en hij geeft me een boks tegen mijn arm. Hahaha, wat een grappig fietsstel ! Ik vraag hem hoeveel inwoners het dorp telt. Een paar honderd zegt hij, maar in de zomer veel meer, want veel huizen staan nu leeg. De eigenaars wonen in Albacete of Valencia en komen in de zomer terug naar het dorp. Geert komt ook boven en vraagt wat olie aan de man, zijn ketting is droog en kraakt. Olie ? Neen, dat heeft hij niet. Maar daar, in die schaapstal, daar wellicht wel. Geert doet een schijnmaneuver, alsof hij naar de schaapstal rijdt en komt terug, duim omhoog. Man tevree en wij verder. Daar ben ik niet binnengeweest, zegt Geert, zo een donker hol en geen mens te zien en hoe moet ik dat uitleggen ? De ketting kan nog een beetje verder kraken.
We besluiten verder te rijden en dan een picknickplekje te zoeken. Restaurants of café's moeten we hier zeker niet verwachten. Woudhakkers, die komen we wel tegen. We horen de boomzagen al van ver en af en toe zien we ze druk bezig met zaag en touw. Er zit er eentje in een boom die een luide kreet slaakt als hij ons voorbij ziet komen. Ik schrik, het lijkt Tarzan wel, en roep Olapola terug. Hij in de boom, een andere man die aan een touw trekt dat aan dezelfde boom vasthangt. Ik hoop dat ze de juiste volgorde van zagen, trekken en de boom verlaten beheersen. Ik rijd terug wat voorop en plots springen 2 steenbokjes de straat over. Ze kijken me aan met strakke ogen, gespannen. Even later komt Geert boven en vertelt dat hij gemzen gezien heeft. Waarschijnlijk gaat het over dezelfde beestjes, maar zijn het nu steenbokken of zijn het gemzen ? Of nog iets anders ? in elk geval waren het beesten met kromme horens op hun kop en verder leken ze op een ree. Mijn gedacht.
Vanuit België komt een hulplijn binnen voor het verloren reisboekje van Benjaminse. Want, deze morgen nog heb ik gebeld naar het kantoor van de dikke pollis van gisteren om te vragen of hij dat boekje niet gevonden had, maar hij gebaarde vooral van krommenaas.
Maar Michel uit Brugge komt met het idee om een boekje te kopen (hij) en ons elke dag de route door te mailen. Hij gaat op zoek, zegt hij, wat boekhandels bezoeken. Dat is een erg genereus voorstel, wie weet kan dat lukken, het zou ons blij maken. Later op de dag vertelt hij ons dat we ook een e-boek kunnen kopen en dat downloaden. Dat zou nog een beter idee zijn. We gaan dat zeker proberen en bedankt, Michel.
We hebben ondertussen al 3 beklimmingen gedaan, eenmaal naar 1.100 meter en twee maal tot 1.450 meter en krijgen als beloning een heerlijke afdaling van 500 hoogtemeters op een perfecte, vernieuwde asfaltbaan. Zalig rijden!
Vanavond verblijven we in een klein huisje (een donker kot, zegt Geert), we proberen een open restaurant te vinden en morgen ontbijten we rustig hier in ons huisje aan de voet van de hoge berg.
We beginnen onze fietstocht met 3 km in de verkeerde richting te rijden. Verkeerd begrepen of niet goed geluisterd naar de uitleg van de dame van het hostal ? Wie zal het zeggen ? Voor de bewoners van Ossa de Montiel moet het een komisch zicht zijn : ons zien vertrekken en even later zijn we daar al weer. We vragen nog eens goed de weg en hop, daar malen we de kilometers af. Er staat heel wat minder wind dan gisteren en de baan is van heel goede kwaliteit (asfalt) en bovendien ontzettend rustig. De steeneiken zijn daar weer, afgewisseld met dennen en struiken, maar eerst zien we nog een reusachtig paprika-veld, waar de paprika's, rood en groen, smeken om geplukt te worden. Ik hoor hun smeekbeden en pluk een verse, rode paprika om hem een uur later alweer te verliezen door het gehos van mijn fiets.
Voor het eerst deze herfst zie ik ook de herfsttijloos. Vroeger meende ik dat het krokusjes waren die zich van seizoen vergisten. Nu weet ik beter, ik bewonder de lila bloemetjes, die in grote groepen langs de kant van de weg staan. Wat er ook staat : een bord met het verbod om eekhoorntjesbrood te zoeken (prohibido de buscar setes) en even verder weer een bord met het verbod om eekhoorntjesbrood te plukken (coger). Noch zoeken, noch plukken, de man die we even verderop zien stappen met een grote mand, lapt het allemaal aan zijn laars en moet heel hard lachen als ik 'paddestoelen' naar hem roep.
We kunnen volgens google maps een korte weg nemen via Viveros, maar deze staat niet op de kaart. Het wordt duidelijk waarom niet : de weg is onverhard en eigenlijk onberijdbaar. Niet zozeer omdat hij vol stenen en brokken ligt, wel omdat hij de structuur heeft van een wasbord, waardoor je het gevoel krijgt dat je continu over snelheidsremmers rijdt. Waarschijnlijk veel bereden door de reusachtige wielen van camions. Dat host en hobbelt en ik raak mijn blozende paprika kwijt. We proberen het niet langer en keren terug naar de goeie propere asfalt. Dat betekent wel een omweg en uiteindelijk zullen we 70 kilometer rijden in plaats van de voorziene 48.
We rijden naar El Bonillo, het dorpje valt ons best mee. Restaurants zijn gesloten, maar er is een mooi marktplein waar we kunnen picknicken. Na het débacle van de platte batterij gisteren proberen we een Chinese vrijwilliger te vinden om onze batterij op te laden. Er is een dienst voor toerisme maar zijn deuren zijn potdicht. Geert suggereert om het aan de politie te vragen, het kantoor is naast de toeristische dienst. Ik trek mijn stoutste schoenen aan, stap het gebouw binnen en vraag in mijn schoonste Spaans aan de dikke pollis die tussen de papieren zit of ik de batterij zou mogen opladen. Een uur ? Of een half uurtje ? Hij zegt niet ja. Het lijkt hem raar. Hij wiebelt op zijn benen. De toeristische dienst is gesloten, probeer ik opnieuw, er is daar niemand. We stappen samen naar de robuuste deur van de dienst. Hij klopt eens fors aan. Niks niemand.
Nu kan hij geen kanten meer uit. Hij vraagt van waar we komen, alsof dàt een uitweg biedt voor zijn dilemma, en geeft dan toch toe. Una media hora, een half uurtje, en dan gedaan, want dan trek ik de deur toe ! (en gaat hij waarschijnlijk een siësta doen). Oké dan, beter een half uurtje dan helemaal niks. Uiteindelijk laat hij de batterij toch een uur zitten en zijn wij weerom gerust.
Een klein eindje vòòr Robledo zien we plots de via verde, die onze baan kruist. Dat is een geweldige meevaller, de weg, weg van alle verkeer, loopt tot Alcaraz en trakteert ons op heel mooie landschappen. Wij rijden hoog, onder ons de velden en bomen, rotsen, uitgedroogde beken, en geen enkele levende ziel. Een paar vogels, dat wel, het moeten roofvogels zijn met hun brede armslag en hun spiedende oogjes. Best dat de patrijzen die we gisteren in het veld zagen lopen op hun eigen lachwekkende wijze hier niet wonen. Een patrijs is weliswaar een vogel, maar vliegt die ook wel eens? Een patrijs is dik, zegt Geert, hij kan moeilijk vliegen. Hij loopt liever dan hij vliegt en hij is geliefd in de pot.
Er staat ons nog een pittige klim te wachten naar het centrum van Alcaraz, naar het hostal les Rosales, dat Benjaminsse in zijn boekje de hemel in prijst. Dat boekje, waar is dat trouwens ? We hadden het vanmiddag nog om de hoogtemeters te bestuderen. Nu is het boekje verdwenen. We zoeken en zoeken, maar het blijft verdwenen. Waarschijnlijk ligt het nog op ons picknickplekje bij de dikke pollis. Dat we het daar achtergelaten hebben is bijzonder jammer, want we kwamen hierheen om de reisroute van Benjaminsse te doen. Maar hey, we kunnen zelf ook routes bedenken (ik ken de routes van Benjaminsse trouwens bijna uit mijn hoofd), we zien wel hoe we het verder doen. het is geen wiel af, we maken het zelf top.
Het hostal heeft een heel mooie kamer voor ons in petto met zicht op de bergen, maar de dame van de doening loopt scheef van de rugpijn. Vreemde dame die constant kreunt van de pijn en toch de gekste dingen vertelt. Dat we nog moeten betalen en dat het 1 miljoen euro kost (het lijkt mijn schoonvader wel) en dat we de volgende morgen in uniform verwacht worden aan de receptie voor de militaire parade. Als ze ook nog onze bagage wil dragen wordt het al te gek, we protesteren luid en verdwijnen vlug in onze kamer.
23 oktober de einder zonder einde in de grote leegte
We komen 's morgens terecht in een lawaai, waar we niet goed tegen kunnen, maar die mensen hier heel normaal lijken te vinden. Druk pratende Spanjaarden, de ene die de andere overstemt, door elkaar pratend, bulderende lach die tot diep in mijn oren dringt. Het is zondagmorgen en de harde Spaanse klanken klinken door de ontbijtruimte. Daar zitten al jagers te popelen om wild te gaan schieten op hun vrije dag, de honden zitten in kooien en zullen straks gelost worden. We staan wat onwennig aan de bar, waar de juffrouw roetsjt van de ene kant naar de andere en ons gebaart om even te wachten. We leggen uit dat we willen ontbijten, koffie, brood con tomate ? si, con tomate), wat ham. Het brood wordt getoast, de tomatenpulp wordt er bij geserveerd. We kennen dit al van de vorige fietsreis door Spanje.
De ontbijtruimte, en ook alle andere ruimtes die we kunnen bekijken, hangt vol messen. Allemaal te koop. Mijn kop af als het er geen duizend zijn. Aan het plafond hangen hespen, ook te koop. Ze ruiken niet goed, een wat weeë geur, ik maak me snel uit de voeten en kom de onvermijdelijke stierenvechters aan de muren tegen. Het machismo komt hier uit alle muren en hoeken en spleten.
Over mannen gesproken, ik heb me de laatste dagen, in Barcelona, in Tarragona en in Valencia de bedenking gemaakt dat die steden oneindig meer proper zouden zijn, als mannen eens niet in steegjes en hoekjes zouden gaan plassen, maar netjes hun boodschapje zouden bij houden en het thuis in de pot zouden doen. In elke stad kom je die urinegeur tegen. Van de vrouwen kan het niet zijn, het moet dus wel van hoogwaterige mannen komen. Het is geen rozengeur en het kruipt in je neus en liever dan dat ruik ik de indringende geur van bleekwater dat kwistig in de ochtenduren wordt rondgestrooid. Ook niet heerlijk, maar toch.
We vertrekken voor 37 kilometers door de hoogvlakte van Don Quichotte. Don Quijote schrijft men hier en de Spanjaarden lijken er fier op te zijn, op de legendarische man uit de 17de eeuw. Nochtans bakte hij er niet veel van, hij was wel van adel, maar ook een echte kluns, die dacht dat hij ridder was en dan nog een heldhaftige. Het grappigste detail is zijn gevecht met een reus, die eigenlijk een windmolen was. De Don probeerde hem te doorboren met een lans, maar stak die per abuis in de wieken en draaide met de wieken mee in het rond. En Cervantes had dat natuurlijk gezien.
Wij beleven zo veel avonturen niet, want er is voorlopig geen windmolen te zien. Er is niets te zien eigenlijk, kilometers in het rond. Voelen daarentegen, dat wel. Tegenwind !!! We komen maar moeizaam vooruit en moeten geregeld stoppen. In Menura, na de eerste 37 kilometers wil ik mijn batterij terug wat kracht geven, ze is al voor meer dan de helft leeg. De cafébaas is niet toeschietelijk, hij gaat algauw sluiten, verzint hij ter plekke, maar hij plooit toch en de batterij kan in het stopcontact. Gelukkig maar, want we moeten nog 28 km verder door berg en dal. De wind is niet verminderd, integendeel, maar het landschap wordt wel heel wat mooier. We eten een boterhammetje onder een oude steeneik, het is ondertussen al 15 uur.
6 kilometer voor onze bestemming (Ossa de Montiel) valt de batterij plat. Het was te verwachten, ik had al gestapt om ze te sparen, maar helaas, mijn oude maat kon niet meer. Wat te doen ? Geert stelt voor om te wisselen van fiets. Ik dus de koersfiets op en hij puffend achter mij aan. Een tafereel dat nogal wat beziens opleverde bij de mensen van het stadje. Maar we geraken er en logeren in een hostal, die La Paz heet, maar verder niets met Bolivië heeft. 50 kamers heeft het hotelletje, wij zijn de enige gasten. Het kan maar rustig zijn, we malen er niet om. We kunnen nog gaan avondmalen in een plaatselijk restaurant en zijn weeral tevreden, lekker eten, goedkoop, vriendelijke jongen die ons bedient. En morgen mogen we hier komen ontbijten. Joehoe!
Beland waar we willen zijn : in Roda d'Albacete en dat is in Castillië-la Mancha, de streek van Don Quichote. Het hotel van vandaag heet Flor de la Mancha, hoogst originele naam. Geen Don Quichote te zien, wel hangen de muren vol met foto's van stierenvechters. De groteske neonlichten verlichten de nacht en hopelijk niet onze kamer. We moeten de krullen en de kitsch en de drukke kleuren van deze streek wellicht nog wat gewoon worden.
De afgelopen twee dagen hebben we niet veel meer gedaan dan met de trein gereisd. Eerst - en dat was gratis, want er kwam geen conducteur opdagen en het stationnetje waar we opstapten was zo goed als verlaten - van Vilajuïga naar Barcelona. Meerdere stations in Barcelona heten blijkbaar Sant den dienen of Sant den anderen, wat ik niet zo goed gezien had, en dus was het station waar we van de trein moesten niet hetzefde als waar we terug moesten vertrekken naar Tarragona. Dat was even schrikken, Barcelona is immens groot, maar algauw overbrugden we de 9 km met onze fiets en kwamen, o wonder, zelfs de beroemde Sagrada Familia tegen die nog steeds in de steigers staat. In Barcelona Sants, het station dat we zochten, was het even zweten geblazen, omdat we graag een tarjeta dorada kregen die ons als zestigplussers korting geeft. Maar o wee, dat kon enkel cash betaald worden. Geert, de oppasser van de fietsen aan de andere kant van het station, had cash geld. Oef. Terug naar het loket. Of ik even de identiteitskaarten kon laten zien ? Ja, die waren bij Geert. Un momento por favor. En of ik ook het geld kon terugkrijgen dat ik verkeerdelijk in een automaat had gestoken in een poging om zelf kaartjes te kopen (zoals we zo dikwijls in België doen). Daar moest ik voor naar het loket van de informatie. Oké dan. En welk spoor moesten we hebben ? Spoor 11 of 12 direccion Reus, zei de bediende. Ja maar, is het spoor 11 of is het spoor 12, vroeg ik argwanend. Si, si 11 of 12, herhaalde ze gewillig. Afdruipen dan maar.
Spoor 11 en spoor 12 liggen langs dezelfde kade en de trein kon op beide sporen aankomen, vandaar de of en nog eens de of. Een vijftal minuten voor de aankomst kwam het juiste spoor op scherm. Wie ook klaar stond om op te stappen was Don Quichote die al bij ons was op de vorige trein en die zijn hele heldhaftig huishouden op een kar bij had. Zelfs een veegborstel met een lange steel zat vastgebonden op die kar. Voor geen geld ter wereld zou ik de kar willen aanraken en ook de man niet, zijn hondje tot daaraan toe, die man trok vegend de wereld rond. Niet enkel Don Quichote had het originele idee opgevat om naar Tarragona te reizen, de trein zat stampvol. Onze fietsen én onze bagage moesten er op, we zaten als haringen in een ton. Omvallen konden we niet, neerzitten ook niet. Dat werd een lange, warme rit. Tot overmaat van ramp wilden mensen uitstappen langs de deur die wij volledig barricadeerden en Geert, die zijn beste Engels bovenhaalde om aan te manen de andere deur te pakken, werd enkel zoet glimlachend aangekeken. zo kwam het dat er nogal wat ambiance was bij het uitstappen en wie dik was moest zich tussen wiel en wand wringen en had gegarandeerd vuile wielstrepen op zijn outfit. In Tarragona aankomen, het was een verlossing.
De stad ligt aan zee en heeft een oud stadsgedeelte dat nog van de Romeinse tijd dateert. Later werden de Romeinen weggejaagd door de Visigoten en nu is het een mengelmoes van -nou ja- mensen. Het hotelletje, Pigal, zag er niet uit aan de buitenkant, maar binnen konden we ons daar best vinden. We sliepen in een stapelbed, de jongste bovenaan (ik zag dat hij toch niet meer zo soepel in en uit klom en sprong), ik lekker onderaan. Kleine kamer, externe eigen badkamer. Meer moest dat niet zijn. Eerst nog even naar de haven om een lekker visje te eten (restaurant getipt door Maria, de hotelbediende) en dan ons bedje in, met een warme zeebries die de kleine kamer in stroomde.
Vandaag tickets naar Valencia. Gevraagd of we wel degelijk in hetzelfde station gingen aankomen en later weer vertrekken. Si. En of we moesten betalen voor de fietsen. No. Vier uur sporen, we zitten op een regionale trein. Als je je fiets wilt meenemen, is dat de manier van reizen. Sneltreinen zijn verboden voor fietsen. Goed voor ons, we kunnen zitten deze keer , we kunnen lezen, we kunnen een boterhammetje eten en er is niks dat ons verontrust of ambeteert. Valencia, we kennen het nog een beetje van vier jaar geleden. Het is nog altijd even druk (fietspaden die in twee richtingen gaan en levensgevaarlijke steps), maar ook mooi en zonnig, prachtige gebouwen en...paëlla valenciana. We hebben twee uur de tijd om nog even van de stad te proeven.
Nu nog de trein naar Roda en dan kom ik uit bij het begin van deze blogdag. We stuiten op de conductrice die vraagt naar waar we gaan en of we betaald hebben voor de fietsen. En hebben we wel een mondmasker, want dat is verplicht in alle treinen. We hebben niet betaald voor de fietsen, maar dat hoefde ook niet, zegden ze in het station van Tarragona. Ja, dat hoefde wel, zegt de uniform. Maar, zegt ze erbij, in Catolonië trekken ze zich daar niks van aan. Oeps, dat kunnen wij niet helpen. We kunnen nu toch betalen dan ? Laat maar zo, zegt ze, maar denk er aan voor de volgende keer, 3 euro per fiets ! We beloven het plechtig. Als we door de ramen naar buiten kijken, zolang het nog kan want het wordt al aardig donker, zien we een uitgestrekte vlakte, één grote leegte. Het boekje met de reisroute heeft er al voor gewaarschuwd, we zullen blij zijn als we een mens zullen tegenkomen. Don Quichote misschien ?
We lagen er gisteren vroeg in en we hebben de wekker niet nodig om op tijd klaar te zijn voor het ontbijt om 8u30. Tess, de hond, weet niet wat te kiezen : een wandeling maken met de baasjes of bij ons blijven en misschien een hapje krijgen. Hij laat zijn twijfels luidruchtig blaffend blijken, maar kiest toch maar voor de baasjes. Die twee vreemde snuiters gaven hem gisteren ook enkel een klokhuis, niks ham, niks Brie, niks koek. Wij eten weer lekker buiten, het ontbijt is excellent.
De mama van Corinne is op bezoek, ik schat haar een tiental jaar ouder dan ik en gisteren zag ik haar met een peilende blik naar mij kijken. Ik probeerde mezelf te zien zoals zij dat leek te doen en het enige wat ik kon denken was : hoe vreemd sta ik hier, met koersbroek en zwaar gepakt en gezakt met een fiets, 1300 km van huis, 67 jaar oud. Hoeven oudjes niet eerder in een zetel te zitten met een glaasje wijn en de krant en een middagdutje na het eten ? Ben ik geen levend anachronisme van mezelf ? Een die van geen wijken wil weten ? Het zij zo, zolang het plezant blijft, doe ik verder.
Lang duurt de twijfel niet, we zwaaien uit en beginnen aan de rit van vandaag, door de uitlopers van de Pyreneeën. We zouden ook de kustweg kunnen volgen, maar eigenlijk kennen we die al. Het wordt een beetje zoeken, maar een frisse Fransman, op de koersfiets, schiet ons ter hulp. Hij kent de streek hier op zijn duimpje en rijdt een stukje met ons mee. Het is een kranige wittekop, koerstruitje open, het wit borsthaar in volle bloei op zijn blote bast, gouden ketting rond de nek en voortdurend zijn (valse) tanden bloot lachend. Geert komt te weten dat hij 80 is. Wat een kei!!
De bergen zijn hier misschien niet hoog, maar ze zijn wel steil en bovendien staat er wind op kop. Ik ben mijn valpartij van 4 jaar geleden nog niet vergeten, de wind blies me letterlijk omver toen, dus zet ik af en toe een voet op de grond om te peilen of het nog te doen is met die orkaan die uit Spanje lijkt te komen. Mijn helm waait van mijn raap, bijna toch. Gelukkig dat hij onder mijn kin vast zit. We moeten naar de Col du Banyul 'et puis vous tombez dans l'Espagne' heeft de witte man gezegd. Maar eerst nog rechtsaf een piste van 7 km volgen. Een piste ? Pas une route, mais un piste. Dat is dus een grindweg, weten we. Doen we dit of nemen we een omweg langs Banyuls sur Mer ? We wegen af : banden kunnen plat gaan, grind kan doen vallen, het is vermoeiend en vergt veel concentratie. Maar how, we doen het. Natuurlijk val ik al gauw met fiets en al omver. Een dikke blauwe plek op mijn scheenbeen en met twee moeten we die fiets terug recht trekken. 7 km kan lang duren als je niet vlug rijdt. Geert, die wat achter is belt me op om te zeggen dat we moeten kijken op Google maps om te weten of dat hier wel de f** juiste weg is. En nog van die dingen komen uit zijn mond. Ik wed dat zijn onderlip wat gaan hangen is. Hij slaakt de nodige lelijke en onbeleefde kreten om te ontladen : de Tourettemodus. Gelukkig zie ik het eind van de piste, daar is warempel Spanje !!
We worden wel verzocht om terug te keren : dikke rotsblokken versperren de baan, deze grensovergang is afgesloten. Daar doen wij niet aan mee, fietsen gaan via een zandpaadje in een omwegje de grens over. En Spanje heeft mooi geasfalteerde wegen. Nous tombons dans l' Espagne! Vraiment !!! Er staan veel kurkeiken langs de kant van de weg, onderaan zonder schors in hun donkerbruine blootje, bovenaan met lange armen naar elkander reikend, de ruwe kurkschors tegen elkaar schurend. Het is hier prachtig en oneindig rustig.
Het eerste Spaanse dorpje dat we tegenkomen is Espolla, we verwachten er niets van, maar we stuiten op een bar/restaurant en kunnen er kip met sla en frieten eten. Het is al 14u voorbij, maar we zijn hongerig en aarzelen niet. Het restaurant lijkt een soort parochiezaal met lange tafels, kranten op de tafels en er zit behoorlijk wat volk. Ze eten allemaal kip met frieten, het is waarschijnlijk de menu van de dag. Ze groeten ons met benvingut, allemaal, behalve de barman. Nog nooit zag ik zo'n lijzige man. Kom ik aan de bar staan om een bestelling te doen, hij bekijkt me, maar zegt niets. Daar staan we dan. Ik spreek hem aan, hij knikt langzaam. Spreekt hij frans ? Hij knikt. Kunnen we nog een koffie drinken ? Bwaaja, daar zal hij eens over denken. En kunnen we de rekening krijgen ? Dat kan hij zomaar niet zeggen. Hij schuifelt wat naar links, wat naar rechts en komt me dan toch met een rekenmachine tegemoet. 28 euro staat er op. Ik geef hem 30, met de overschot kan hij een paar duracell batterijen kopen. De rust van een man die zich nergens zorgen in maakt en wiens leven draait rond het dorpsgebeuren van een klein bergdorpje.
We verlaten het dorpje, het is nog 15 km naar Pau, waar we overnachten. Maar eerst gaan we een kijkje nemen naar het treinstation in Vilejuiga, waar we morgen de trein naar Barcelona en dan verder tot in Tarragona nemen. Het is algauw duidelijk dat we geen tickets kunnen kopen in het station, het is klein en het lijkt op een gewone bushalte. Tickets zullen moeten gekocht worden op de trein zelf. Maar hebben we daar genoeg cash geld voor ? Of kunnen we betalen met bancontact ? Niemand die het weet. Het zijn zorgen voor morgen.
Vanavond zitten we in de blauwe Pao, bij twee Zweedse mannen, die morgen een ontbijt gaan serveren (waaronder een glutenvrij voor mij) en die ook nog voor een lunchpakket gaan zorgen. Dat heeft de ene toch beloofd. Ze heten Thomas en Nils, praten Engels en ik kreeg wel heel obscene gedachten toen ik de eerste (zwijgzame) zag en nog meer nadien toen de tweede (meer toeschietelijke) met zijn blauwe kraaloogjes en zijn hip staartje ons aansprak vanuit zijn luie zetel. Ik ga ze met niemand delen, die gedachten. :)
19 oktober naar Argelès sur Mer bij Jaak en Corine
We besluiten om, anders dan gepland, niet met de trein vanuit Perpignan te vertrekken, maar met de fiets al een stuk op weg naar Spanje te trekken. Tot Argelès sur Mer, waar we in extremis nog een logement gevonden hebben. Bij Nederlanders, we moesten zelfs niet in het Frans beginnen communiceren met elkaar, als je naam Jaak is dan ben je toch een onvervalste Nederlander ?
Rond 10u45 is mijn fiets gepakt en gezakt, zijn achterstel weegt als lood. En wat prijkt er bovenop de bagage, vastgehouden met een goede lap plakband ? De rode fietspomp ! Alles wil Geert achterlaten, doch niet die fietspomp. Al goed, dat ding zal de zaak niet maken. Ik moet zeggen dat ik met de nodige pudeur op mijn fiets ga zitten. Kan ik daar wel zonder ongelukken mee rijden ? Gaat die fiets niet beginnen schudden en beven bij het minste manoeuver dat ik ga doen? Als het niet lukt, dan rijd ik wel met die fiets en pak jij mijn koersfiets, heeft Geert gezegd. Daar komt niets van in huis, heb ik luid geroepen, ik ga niet mijn nek de hele dag in een verkeerde wrong houden op die koersfiets van jou. Dan nog liever te voet.
Maar goed, we moeten toch vertrekken. Dat gaat al onmiddellijk goed steil naar beneden, de vuurproef is er stante pede. Ik doorsta ze, zij het beverig en krampachtig. De eerste kilometers zal niemand me betrappen op een hogere snelheid dan 30km per uur (bergaf hoor!), in tegenstelling tot Geert die zich soepel laat gaan en zich vlak voor mijn wielen smijt als was het om mijn reactiesnelheid te meten.
Het eerste stuk van 20 kilometer kennen we als onze broekzak. Hoe vaak hebben we hier al op en af gereden, door de mooie Fenouillèdes, met zijn wilde venkel en zijn geurige thijm. Het meer van Caramany heeft nog niet veel water kunnen verzamelen, het peil is erg laag. Heeft het hier dan niet veel geregend ? Of was de droogte zo extreem dat er heel wat tijd over gaat tot er terug voldoende water is ? De wijngaarden beginnen stilaan te verkleuren, maar ze staan nog niet in hun mooiste herfstblad. Er bloeien nog bloemen in de bermen en ik zie zelfs een kleine okergele vlinder, die zich lijkt te wapenen tegen de komende koude door nu nog doldwaas rond te fladderen.
Geert komt met de tong uit de mond boven op de lange beklimming, het zal de zwaarste van de dag zijn. Onvoldoende getraind, beweert hij. Een elektrische fiets zou de hemel voor jou zijn, replikeer ik. En voor mij ook, want dan kunnen er op de tweede fiets ook zware fietszakken en wordt het gewicht toch gedeeld. Hij antwoordt niet. Te vroeg, mijmer ik, nog te eerzuchtig. Hij wil nog geen oude man zijn, al zegt hij zelf te pas en te onpas dat hij er een is. De bewering die om ontkenning smeekt.
We komen rond de middag aan in Thuir en zetten ons in exact dezelfde brasserie als 4 jaar geleden toen we het noorden van Spanje verkenden. Als dessert vraag ik naar een sorbet (we zitten op het terras en het is aangenaam warm, met een schichtig zonnetje) en ik krijg een huisgemaakt ijsje van citroen, gember en curcuma. Ik vind het heerlijk. Geert is aan de café Gourmand en schept lepels slagroom in zijn koffie. Niet meer voor mij weggelegd vanwege allergieën voor gluten en zuivel. Spijtig, maar het ijsje had ik voor geen geld ter wereld willen missen.
We rijden langs het imposante kasteel van de BYRR-familie. Rijk geworden door het mengen van wijn met kruiden en wieweetwatnogallemaal, die slimme alchemisten. Ze hebben een heel imperium uitgebouwd en ze lijken nog niet van plan om vlug te stoppen, de familie Violet.
Ik vermoed dat we na Thuir voornamelijk zullen moeten dalen naar de Middellandse Zee en dat we al behoorlijk over de helft zijn. Maar dat is natuurlijk weer niet waar. De 60 kilometers volgens Google Maps worden er meer dan 70, voornamelijk te wijten aan onze drang om langs kleine baantjes te rijden. En het gaat nog steeds op en af. Toch levert het ons ook een piste à vélo op, waar het nóg rustiger rijden is en die ons tot Argelés brengt. Het huisnummer waar we moeten zijn is 2666. Wie begrijpt dat ? Allemaal in één straat ! Arme postbode die net zulke straat moet doen (Eén straat voor jou vandaag, je kunt niet klagen!)
We snuisteren eerst nog eens rond in het stadje dat ons wel bevalt. We drinken een koffie, beiden een grote, maar die van Geert is merkelijk groter dan de mijne. Ofwel ziet de baas niet goed, ofwel heeft hij een (koffie)boon voor Geert. Een oude man tokkelt op zijn gitaar en zingt een melancholisch lied, over de zee en de leeftijd en het glas bier dat hij gratis wil... denk ik. Hij krijgt een applaus en begint nog indringender te zingen over wat een mens allemaal kan meemaken.
Bij Jaap en Corine worden we hartelijk verwelkomd, we mogen onze picknick opeten onder een boom vol lampjes. De oude loofboom omarmt ons in het opkomend duister. Het is windstil. Wat spijtig dat we de auto's in de verte horen, maar klagen doen we niet. Hond Tess ruikt iets wat hem verrukkelijk lijkt en komt onbeweeglijk bij ons staan kwijlen. Hij krijgt het klokhuis van onze appels en smakt die volledig naar binnen. Groot geluk voor een dankbare hond. Al was die appel waarschijnlijk niet zijn eerste keuze.
De lange reis (1.200 km!), verloopt als bij wonder volledig volgens plan A : er is geen voelbare staking, de treinen rijden dus, evenals de bus en ook de schoolbus pikt ons op in Saint-Paul. Het lijkt wel alsof die schoolbus verwittigd is door onze engelbewaarder, want, terwijl wij sleurend en zuchtend onze bagage voortslepen, komt die bus er toch aangereden zeker. Misschien, merkt Geert pienter op, zit er daar een systeem in en is er steeds een schoolbus die aansluiting geeft op de grote bus die van Perpignan komt. En misschien hebben wij dat gewoon niet door en denken we dat we de grootste gelukzakken ter wereld zijn als we die bus zien aankomen.
We zoeken vroeg ons bedje op, we hebben ons wel laten rijden en konden dus wat lamlendig suffen in de zachte treinzetels, of wat lezen (ik op mijn e-reader die ik -joepie- onlangs kocht, Geert in zijn Knack) of naar buiten kijken (zonnig mooie landschappen), maar toch zijn we murw gereisd en willen we slapen. Voor we in bed kruipen doen we toch een eerste schifting in de bagage, want het dringt bij beiden goed door : met de fiets op reis gaan is alleen het allerallerallernoodzakelijkste meepakken. En al zeker die grote rode fietspomp niet !!!!!!
We zijn de dag voor ons vertrek naar het verre zuiden en met toenemend afgrijzen zie ik hoe Geert bagage verzamelt. We leggen mijn pakje kleren naast het zijne : het mijne is maar de helft zo veel. Het is niet zijn gewoonte om veel kleren te willen meenemen, maar op de fiets is dat andere koek : een pakje voor als het zonnig is en een pakje voor de mist en een pakje met grote zakken voor een hongerdag, ook nog eentje voor als het regent en zeker die handschoenen en die lange broek, want hij herinnert zich nog te goed de kou die we vorige keer in april, ook in Spanje, leden.
De bagage moet allemaal op mijn fiets ! We hebben 2 grote fietszakken en nog een bovenopzak die dwars over de bagagedrager mooi past op de fietszakken. Voorlopig proppen we alles in grote valiezen en 2 rugzakken, morgen neemt de Ouigo trein ons mee van Tourcoing naar Montpellier. Hopelijk stranden we daar niet. De Franse vakbonden hebben net morgen uitgekozen om een algemene staking te houden en het openbaar vervoer kan er onder lijden. We zijn gewaarschuwd en we hebben al veel plannen B.
Het plan A is : met de trein naar Montpellier, met een andere trein van Montpellier naar Perpignan, met de bus van Perpignan naar Saint-Paul de Fenouillet en van daar, voor de laatste 9 km ligt alles open, het kan autostop zijn, het kan te voet zijn (liever niet), we kunnen onze buren van Ansignan bellen, en heel misschien hebben we het schoolbusje te pakken, dat ons netjes naar Ansignan brengt. Dat geluk hebben we al eens gehad toen we in de striemende regen per autostop ter plekke probeerden te geraken.
Ik heb nog avondles Italiaans, samen met Pieter en Margo. Piet blijft slapen en zal ons morgenvroeg naar het treinstation van Tourcoing brengen. We zijn dankbaar voor die nobele daad.
Fietsdag vandaag, het fietsende kind in mij juicht. Joepie! Een plaatselijke toer naar Latour de France, Montmer, Belesta en dan via Caramany (verkorte vorm) of Montalba le Chateau en Trilla terug naar huis.
Het heeft gisteren nog gebliksemd en gedonderd en er is een druppel of tien gevallen, het is ook lekker afgekoeld vannacht. We maken een picknick en vertrekken vrolijk en bergaf. We rijden langs het meer van Caramany en daar zien we hoe ook dit stuwmeer snakt naar water. De oevers zijn gegroeid, de vissen houden zich rug aan rug aan rug verscholen in het slijk. Ik pluk wat thijm langs de kant van de weg en houd goed de vijgenbomen in het vizier. Vijgenbomen yes, vijgen no.
Latour de France is een echt hippiedorp, dat we leerden kennen door Vicky die er vorig jaar meedeed aan de druivenpluk. Het heeft een eigen bakkerij (waar we een koek kopen) en een bar-restaurant le Coq et l’Ane, waar ik absoluut een koffie wil drinken om het eens goed te bekijken. De mannen, wat onwillig en ironisch over de locatie, plooien toch en we drinken een espresso op het terras, dat eigenlijk ook dienst doet als openbare weg. Je kan hier lekker eten, op reservatie, en je moet geduld hebben, de baas is niet haastig. Alles sans soucis, komt wat komt.
We picknicken in Bélesta, op het dorpspleintje, de wind komt opzetten. Er zit ook een man, te voet gekomen van Schotland. Dat zegt Johan, die ziet zoiets. Er valt voor te pleiten, de man heeft een rok aan (en verder niets daaronder volgens mij), maar een schotse rok is het niet. Het lijkt eerder op een Afrikaanse schaamlap.
De zalige baantjes zijn zo fietsvriendelijk en verkeersluw, wat willen we nog meer ? Niets eigenlijk, tenzij … nog meer van dat. Lekker rijdende baantjes brengen de fratsende mens naar boven. Michel neemt voorsprong en overweegt zijn fiets ondersteboven in de kant te smijten en zelf te verdwijnen. Een Evenepoelact als het ware. Wij, verschietend, roepend, zoekend, waar ligt dat gebroken bekken ? Tja, het is niet gebeurd, hij heeft zich nog net kunnen inhouden. Maar bij het kaarten ’s avonds neemt hij een joekel van een voorsprong. Geert kan er alleen maar om jammeren (nooit van zijn leven zo’n slechte kaarten gehad).
Als we door het dorp rijden zien we dat Ansignan plots een winkeltje heeft. Epicerie ‘Au Comptoir de l’Aqueduc’. Daar gaan we eens een lekker brokje kaas kopen ! Helaas, geen kaas. Het winkeltje is piepklein, zoiets als onze eigen keuken, en heeft vooral brood en gebak. De winkeldame, met helblauwe ogen, blijkt een Russin te zijn die al een aantal jaren hier woont en nu een winkeltje is begonnen. Hoera voor Svetlana, deze moedige vrouw ! Haar man is Engelsman, heet Mike, en gaat ’s morgens brood kopen in St. Paul. De taarten, briochen, pannenkoeken, maakt ze zelf. En, nog driewerf hoera voor Svetlana : er is Wifi!!! Als we willen surfen, gazetten lezen, e-mailen, kunnen we ons aan een piepklein tafeltje zetten (twee aan twee, want er zijn maar twee stoelen) en koffie na koffie bij Svetlana bestellen. Tot ons gazette uit is en ons maag onwel.
Als we nu eens naar Saint-Paul rijden (met de auto!) en daar op het terras van het Pousscafé een blauwe Chimay drinken en ons gazette lezen via de Wifi van het café. Uitstekend idee, vinden we met zijn allen. Ik neem toch mijn fiets, de fietshonger is nog niet helemaal gestild. Voorlopig zijn ze gestrand bij de plaatselijke bron, waar jan en alleman zijn flessen en bidons komt vullen omdat het water goed is voor elke kwaal, drinkbaar en nog lekker ook.
Michel wil nog koekjes kopen voor het thuispubliek, maar verdwaalt hopeloos en vraagt de weg aan een man, die (o wonder) zijn frans wat ‘raar’ vindt en in het Nederlands tegen hem begint. Dé Belg van Ansignan, die huizen verpatst ! Frank de Tank. Wij zijn ondertussen al ontgoocheld in het Wifigebeuren. Het werkt niet. Geen gazette dus en ook geen blog meer.
Johan is op zoek naar oogvijzen om ons schaduwdoek op het terras te installeren. De Pourquoi man van St Paul, onbehouwen zoals altijd, heeft zijn winkel al gesloten om 11 uur en kan nog juist schor roepen dat hij peut-être wel oogvijzen heeft, maar dat hij voor niemand meer open doet. Demaing mataing! Gelukkig is er 's avonds Bernard, onze buurman, die in zijn garage proviand heeft om 2 winters te overleven en toevallig of niet, hij heeft voor ons 4 oogvijzen. We zijn gered. Later blijkt het schaduwdoek veel te klein en moeten we vechten op een plekje schaduw.
In de namiddag neem ik nog een duikje in de Desix ( de mannen zijn er van overtuigd dat die ‘beek’ droog staat, maar mijn koppige ik gaat toch kijken en vind de heerlijke plas, goed gevuld en helemaal alleen voor mij). Dat wordt dartelen, springen, knie stoten, een zwemmetje doen. We eten ’s avonds biefstuk friet met een pint of een glas wijn. Leven als god in frankrijk heet dat.
Opruimen en wegwezen, we hebben een lange rit voor de boeg. Het worden er 88 en qua hoogtemeters kan deze rit tippen aan onze koninginnerit naar de Pic de Nore.
Maandag vandaag, 5 september, maar in werkelijkheid is het donderdag 8 september. De blog is stilgevallen wegens gebrek aan Wifi en Johan droomt er nu van om een epicerie te beginnen hier in de buurt en gratis Wifi aan te bieden : Ici Wifi gratuit. Maar …..Svetlana is hem voor, dat verhaal komt later. Dus probeer ik nu mijn kop vol gaten te breken over een rit van 3 dagen geleden.
Hier komt het. Johan en ik hebben afgesproken om elk een halve rit te doen, zo voelen we ons het meest comfortabel. De voormiddag en voiture, c’est pour moi. De 3 musketiers zetten hun windkleppen goed, smouten hun billen en borsten in en zijn ribbedebie. Die zie ik niet meer terug tot vanmiddag in Davejean.
De zon schijnt vol glorie op onze auto, ik ben blij dat de airco goed werkt. De bergen zien er vriendelijk uit, op hun rug grote bollen garriquestruiken, op de lage flanken druivenranken die smeken om verlost te worden van hun overrijpe vruchten. Er zijn weinig dorpjes hier. Ik stop even in Termès een mooi dorpje langs de rivier, zich nestelend langs de helling. Er is een cafeetje aanwezig, ik vraag naar de bakker. Ooh, die is net geweest en al op weg naar het volgend dorp. Even overweeg ik de achtervolging in te zetten (we komen van een ranch van cowboys en indianen, het bloed van de sioux heeft zich vannacht meester van mij gemaakt), maar ik kan nooit op tegen een plaatselijke boulanger, die gasten drijven hun toerentallen tot bloedens toe op de hellingen, scheuren door de bochten op twee wielen en vallen als stenen op de afdalingen. Dus drink ik kalmpjes een café allongé en rijd verder, ondertussen een vijgenboom controlerend op zijn oogst.
Davejean heeft een picknicktafel voor de toeristen, dat is galant van de gemeente. De drie coureurs komen al gauw opdagen. Ze hebben een merkwaardige ontmoeting gehad met een klein hondje, dat enkel de kuiten van Michel leek te lusten. Het was een vriendelijk keffertje (Jack Rusell) dat bonjour kwam zeggen, maar een voortreffelijke sprint in de korte pootjes had, Johan voorbij roetsjte en op zoek ging naar de tengels van Michel, die bergop geen voorsprong leek te kunnen nemen. Gelukkig kwam er algauw een afdaling en dat werd het beestje te veel. Het ging in overdrive, maakte een buiteling of twee en gaf het op. Geen vriendje veroverd vandaag.
Gelukkig heb ik brood gevonden in een dorpje naast Davejean, die mannen zijn uitgehongerd door al dat hondjesgedoe. Johan neemt het stuur over, volgende afspraak is in Cucugnan, een toeristische trekpleister omwille van zijn pastoor van lang geleden die kon preken als de beste, vooral om zijn volk terug op het rechte pad te krijgen, want hij vond ze afvallig en goddeloos. Zijn sermoenen staan neergeschreven in een oud boek. Het staat u vrij ze te lezen. We eten er een lekker ijsje bij een man met een rosse baard, die ons vriendelijk een grote karaf water en plus geeft.
Nu moeten we nog even bergop, richting Chateau de Queribus, bastion van de Katharen, die arme sukkelaars. Ze werden allemaal afgeslacht, hun kasteel is gebleven. De banen in deze streek zijn uitstekend, mooi geasfalteerd en bereid om fietsers mooi overeind te houden. We vlammen dus naar beneden, waar Johan op ons wacht.
Vanaf hier ga ik boodschappen doen. De mannen rijden gezamenlijk het laatste stuk naar Ansignan, onze vertrouwde stek in de Fenouillède, met koude douche, maar warm eten met nog warmere saus (Arrabiata!!!), die het zweten alleen maar verergert. Oververhit en dampend gaan we de zwoele nacht in. Johan, die onder het dak slaapt, zit uren te turen op de drempel van het huis, te warm bed, te veel muggen !
We hebben gisteren met de meerderheid beslist dat Michel naar de bakker moet vanmorgen en hij doet dat gewillig. Niet moeilijk, want hij is ook altijd wakker van vóór het ochtendgloren. Hij brengt croissants en koeken mee, het is zondag vandaag. De smartphone zingt beautiful Sunday van een zekere Boone Daniël. We zijn akkoord, het is een mooie zondag.
Vandaag doen we een rustige fietstocht, waarbij we zeker eens langs Lagrasse rijden. Het wordt beschreven als één van de mooiste dorpjes van Frankrijk en heeft een oude abdij. De rivierbedding waar we langs rijden is droog, dat is eigenlijk raar om zien, al die niveauverschillen, grote rotsen, kleine rotsen, grind, ranke boompjes en struiken die het water normaal trotseren en nu alle moeite van de wereld hebben om in leven te blijven. Er is geen verkeer op de weg en het parcours is prachtig.
Lagrasse organiseert vandaag een rommelmarkt en er wordt nogal wat rommel verkocht. Ik heb niet veel zin om te rommelen, Geert vanzelfsprekend ook niet, nooit, dus drinken we wat op een terras. Het is leuk om mensen te zien gaan en komen. Bij elke mens kan je een verhaal verzinnen, hoe hij leeft, waar hij woont, of hij een champetter is of een asceet, een opvliegende kwibus, een lachebek, een ijdeltuit of een nonchalante kwiskwater, een schrokkebrok of een smulpaap. (!) De kelner is alvast een stuurse knaap, die met moeite kan wachten tot we besteld hebben. Hij moet die rommelmarkt niet, mijn gedacht. Of het was gisteravond veel te laat en hij krijgt zijn motor niet in gang. Of het is uit met zijn lief en is van plan de volgende ochtend het hele zootje achter te laten en te vertrekken naar verre oorden. We laten het niet aan ons hart komen, maar zetten ons te picknicken aan de rivier die wonderwel nog een bodempje water heeft. De abdij kleppert, het is 13 uur. Wonen hier nog paters ? Ja, hoor, er komt er net één aangestapt in witte pij. Hij lijkt vredevol, maar negeert ons. Die gekke toeristen ook.
We hebben goed gegeten en voldoende gedronken, vooruit met de geit. Johan beslist om terug te rijden naar Montlaur. Wij doen nog een lus langs piepkleine dorpjes. En natuurlijk is er daar weer een vijgenboom. Ik denk dat hij van de paters is, maar die malen niet om een vijgje meer of minder, zij delen graag met de medemens. Het vraagt wat gymnastiek onder toezicht, maar hoezeer loont dat! Hoe zachter de vijg hoe zoeter ! Lang geleden dat ik nog zulke lekkere vijgen gegeten heb.
Alle dorpje die we passeren heten -en- Val. Pradelle-en- Val, Serviette-en-Val, Arlette-en-Val…. Zolang die -en-Val er bij staat weten we dat we niet aan het verdwalen zijn. We houden even halt in een dorpje aan een kruispunt. Een verre haan kraait. Ik hoor een kind antwoorden met een imitatie. Van de weeromstuit begin ik ook te kraaien. Stilte. Het kind zingt weer : kukelekuuuuu. Ik antwoord. De echte haan kraait ook. We kraaien in een aria van 3 stemmen. Ik stap het gekraai tegemoet en zie een voorzichtig kindersnuitje van achter de struiken komen, onmiddellijk gevolgd door zijn moeder. We lachen en wuiven. De moeder steekt haar duim op. Eindelijk gebeurt er toch eens iets in het dorp, al is het maar een witte duif die plots kakelt.
Johan is al thuis van zijn tocht en zit gezapig te lezen. Hij heeft een wasje in gestoken, dat is een goed gedacht. Het waait duchtig, dat droogt gezwind. We zijn verhit, het zweet druipt van kop en oksels. Ik probeer verkoeling te brengen door met een waterslang op een onschuldige man te richten, maar hij kan het maar matig appreciëren. De ezeltjes die in de wei staan te blinken van gezondheid zouden waarschijnlijk blij zijn met een douche, maar zo ver reikt de waterslang niet. Een ezel is geen man en een man geen ezel, al ezelt hij soms. Daar is de hond van de boerderij. Hij is vriendelijk, komt met zijn kop op mijn schoot. Later op de avond is hij daar weer en krijgt hij van ons een schelletje boerepaté. Het is tenslotte een boerenhond.
Michel heeft geen malheur gehad met het fietsen, maar vanavond (na een paar glazen wijn), steekt hij zijn vingers ergens tussen waar het heel veel pijn doet. We begrijpen het niet goed, het is iets met 2 deuren en een kast. Hij geeft een luide brul, we kijken naar die vinger, maar zien…een vinger. Tja. Morgen komt er een lange fietstocht aan tot in Ansignan. We zullen maar vroeg gaan slapen.
Vandaag poetsen we de plaat, vóór 9u30 moet het huis geruimd zijn. Het is een ongeschreven regel, maar als we vroeg op moeten, slapen we niet goed. Nu is dat zeker zo, want Geert is in bed gekropen ònder het hoeslaken (kan iemand daar een zinnige verklaring voor geven ?) en vermits ik er boven op lig en hij er niet van onder wil komen, liggen we als het ware te slapen in 2 verdiepingen. Voor geen van beiden evident!
Herman van Veen (leeft hij nog ? hoe oud is hij ?) roept ons toe dat we opzij moeten gaan en plaats maken. Dat doen we, gedisciplineerd en ordelijk, en om 9 uur zitten we al op het terras aan de voordeur te wachten op Pierre en Monique, die alles tout ensemble doen en tevreden zijn over onze werken. Michel rijdt vandaag met de auto en hij is druk bezig om zijn enige, echte fiets, waar niks of niemand tegen op kan, op de auto te placeren. En dan gebeurt er iets merkwaardigs. Monique vraagt hem iets, hij verstaat haar niet (is reeds beetje hardhorend), hij springt vanachter de auto op haar toe en laat de fiets bengelen waar hij bengelt. Fiets moet effe wachten. Wij kijken met open mond toe en redden de fiets van een bluts en een buil. En hij staat schaapachtig te kijken en weet van niks. 😊
We vertrekken, maar na 1 km (we zijn juist de oprit af) bedenkt Geert dat hij mijn banden wil oppompen. Allen stoppen : pompen en blazen, bandenspanning goedgekeurd, nu zijn we echt weg.
We verlaten de Montagne Noir (met wat spijt in het hart) en dat betekent dalen en dalen en dalen. Zalig is dat, maar ik mag niet beginnen denken hoe het zou zijn om te vallen op het asfalt. Hoe vliegensvlug mijn armen en benen ontveld zouden zijn, maar ook hoe tergend traag ik het zou beleven, het raspen en schuren en het langzaam vaart minderen omdat het asfalt hoe dan ook veel weerstand zou bieden. Mijn fiets danst tegen 45 km per uur naar beneden, ik voel Johan in mijn kielzog. Geert is een oranje stip in de verte, ver vooruit.
Ongelooflijk snel gaan we naar beneden, maar ik zie toch volumineuze vijgenbomen vol bolle vruchten langs de kant van de weg en kan het niet laten te reiken naar de zoete vijgen, ondanks het protest van Geert. Gelukkig is Johan welwillender. Als hij nu eens een tak dichterbij trekt en ik buig me ver voorover over het muurtje dat ons scheidt van de dieper gelegen vijgenboom, dan kan ik er beslist nog eentje pakken. Ik voel een hand die mijn short vasthoudt, Geert is bozig, maar toch ook wat bang dat zijn madame naar beneden gaat donderen. We zijn (te) vlug in Villalier, waar we planden te eten. Michel zit op een bankje onder een loofrijke boom te wachten op ons. We overleggen en we rijden verder. Het is nog te vroeg om nu te eten. Het wordt Trèbes en we weten dat dat stadje aan de Aude ligt. Maar kijk, het ligt ook aan het Canal du Midi en het heeft enkele visrestaurantjes aan het water. Dat ziet er pittoresk uit. We eten couteaux en mosselen en gamba’s en ondefinieerbare zeevruchten, gebakken dorade en gebakken wolf en we sluiten af met een zoetje. Het is niet slecht, maar Geert geeft het een 3 op 5, want de vis was koud. ‘Grmmbl!’ zegt zijn gezicht.
We steken de Aude over en komen terecht in de Corbières, mooi, ruig, open landschap. De baan golft op en neer, ik vind het leuk rijden. Michel, die zich duidelijk verveelt, staat te supporteren langs de kant van de weg. Hij zal een cafeetje zoeken voor ons, voor een koffie en een koekje. Maar het wordt niks. Daar is Montlaur al, het dorpje van onze bestemming. En dat heeft wel een cafeetje. Ik ga nog even binnen bij de enige slager van het dorp, een echte, ambachtelijke piepkleine slagerij, met weinig keus, maar o zo authentiek. Het doet me pijn aan het hart dat dit volgend decennium wellicht verdwenen zal zijn. Net zoals de kleine bakkers en de kruideniers.
We logeren in een klein huisje bij een paardenboerderij, bergerie Du Plo, het uitzicht op de Corbières is fantastisch. Het heeft 3 badkamers en ik slaap vanavond wijselijk in een eenpersoonsbed, geen lakengevecht in het nachtelijk uur vandaag.
Dat is wat Doctorandus Pee ons bij het ochtendgloren aanraadt om in de kookpot te steken vandaag. Wij denken er anders over. Ook en vooral : het is vandaag rustdag. Gisteren was een zware dag, Johan zegt dat zijn armen en benen veranderd zijn in lood. Ja, zo voelt het bij mij ook.
Wat doen we dan vandaag ? Een wandelingetje. We hebben geluk want ons huis ligt op de route van een wandeling in geel en blauw. Algauw zijn we op weg en zouden we deze keer eens geen cafeetje tegenkomen ? Eerst mooi de route volgen, blauw en geel, hoe vlug kijken we daar niet over. Heeeeel vlug! We zijn nog geen 500 meter ver of we vinden al geen aanduidingen meer. We kafferen wat op de blauwgele schilders en bedenken alternatieve routes die ons gaan behoeden voor verdwalen en verhongeren. De Montagne Noir lacht niet met nonchalante wandelaars. Bos en bos en bos, pad en pad en pad en dat in menig veelvoud. Zegt de ene ‘links’, dan vindt de andere dat het ‘rechts’ moet zijn en de derde en de vierde weten het niet.
De heide bloeit, de appelbomen laten hun kleine appeltjes los (eens proeven, Johan bijt, niksnielekker, appel de berm in), de dennen en sparren bleven hier mooi groen, de steeneiken en kastanjebomen, de meidoorn, ze zijn vol van hun eigen vruchten. Gelukkig heb ik een appje dat Sity Trail heet en daarop kunnen we voortgaan. We beslissen naar Les Martys te gaan, we logeren tenslotte in dat dorpje en hebben het eigenlijk nog niet bezocht. De enige winkel in het dorp is met een tussendeur verbonden met het enige café en de winkelbaas/barhouder loopt nerveus heen en weer. Niet moeilijk dat hij nagelbijtend wacht tot wij (trage vakantiegangers) onze keuze gemaakt hebben.
We zetten ons op het terras van het café, de plaatselijke drinkebroers zitten gezellig te keuvelen en te drinken. Michel moet veel water drinken (denkt hij van zichzelf) en neemt daarom…..een Ricard. Wij drieën zijn unaniem tevreden met een simpele orangina. Een van de mannen moet naar toilet en komt met de boodschap dat hij naast het toilet de grote boodschap heeft gedaan. We noemen zijn naam niet, het is te gênant. Hij verdedigt zich fel, hij mocht niks in het toilet gooien schreeuwde een affiche hem toe. Aldus.
Een klein hongertje dient zich aan, we zullen maar eens huiswaarts keren. En zie daar, plots zitten we weer op de geelblauwe wandelweg en komen we zowaar op onze oprit van 1 km lang. Op tijd thuis, joepie, straks gaat het onweren, we zijn veilig.
Johan kookt, niet wat Doctorandus ons vertelde, maar een ovengerecht met courgettes, tomaat, en nog van die dinges. Het ruikt al lekker en zal overgoten worden met een wijntje van de streek. Michel puzzelt een voorgerechtje in elkaar. En Geert zit in appeltjesschilmodus. Drie gangen dus. Meer moet dat niet zijn. Morgen terug de hort op. Bij regen of zonneschijn, dat weten we nog niet goed.
Bart Peeters maakt ons wakker (eigenlijk enkel Geert, want ik hoor geen steek) met een 'brood voor morgenvroeg' en het is vreemd, de twee anderen zijn ook nog niet zo lang uit de veren, ik zou zelfs zeggen : ze hebben zich overslapen, maar voor gepensioneerde vakantiegangers is zoiets zeggen natuurlijk absurd.
We plannen vandaag de Pic de Nore, 1211m hoog, te beklimmen met de fiets. Nu Geert en Michel gevonden hebben dat dit een col 1ste categorie is en ook op het programma van de Tour de France stond, is hun adrenalinepeil fel gestegen en hopen ze ook deze veer op hun hoed te kunnen steken. Johan past voor de col, hij gaat een kleiner toertje doen en we zien elkaar vanmiddag in Mas Cabardès, of vanavond in ons logement.
Eerst fietsen we nog in een gezamelijke duik richting Mazamet onder de heerlijke platanen die het zuiden van Frankrijk zo typeren. Geert smijt zich als een blauwgestreepte bergbuizerd naar beneden, gevolgd door Michel die een windjak heeft aangetrokken en op een fladderende vleermuis lijkt. Johan slaat af, wij duiken nog verder naar beneden.
De klim begint in Mazamet en is 17 km lang. Dat betekent doseren, bijwijlen op de tanden bijten, en niet te ver vooruit kijken, elke kilometer telt. Maar het gaat goed, ze zijn doorwinterd in het beklimmen van (nog hogere) bergen en ik heb ondersteuning. Ik zie ze komen als we ongeveer halverwege zijn. Ondertussen heb ik bijna al mijn boterhammen opgegeten (waarom toch niet eentje meer smeren, Hilde?) en bedel ik nog wat fruitsnoepjes bij de mannen.
Hoger dan ! De zwaarste stukken zijn achter de rug, ik zie de rood-witte toren vaag in de verte tussen nevel en mist en een schuchter zonnetje. Welke natuurkrachten hier hebben huisgehouden, dat weet ik niet, maar het lijkt hier op een bomenkerkhof. Afgekraakt, verdord, neergehaald, scheefgezakt ….de helft van de sparren staat hier niet meer recht en de andere helft -groen, florissant- staat er onverschillig tussen.
Vanop de top is het prachtig uitkijken op de valleien rondom en de bergen in de verte. We zouden zelfs de Bucharach en de Canigou kunnen zien, vertelt de oriëntatietafel. We zijn hier quasi alleen (een mobilhome en een motokoppel niet meegerekend), eten gretig onze picknick op en smeren onze benen in met een dikke laag zonnecrème. Hoogtezon, weetjewel!
De afdaling is fantastisch. We zweven over het asfalt, we snijden onze sporen in de flanken van de berg, we vliegen, dartelen, zingen en jodelen de diepte in. Er is geen verkeer, er zijn geen katten die overlopen, geen mensen met onverhoedse bewegingen. Enkel wij en onze dierbare fiets, die snerpt en zoemt en fluit van plezier.
Kastanjebomen zijn barstensvol gevuld met hun stekelige vruchten, Vijgenbomen, we kunnen er niet afblijven en plukken een zakje vol zoete, rijpe vijgen.
En dan komt de les. Als je veel kilometers afdaalt betekent dat dat je ook weer veel kilometers moet klimmen. Dat moeten we toch weten, maar zijn we domweg vergeten. Het wordt dus terug zweten en zwoegen, wringen en wroeten, hoe lang nog, wanneer komt hier een eind aan. Geert heeft zich even aan de kant gezet en lost een vloek of drie. 'Min batteri es ep'. Michel heeft zich in de strijd gegooid alsof het over een sprintje op ‘vals plat’ gaat en rijdt zich te pletter op de col die eigenlijk geen col is, omdat hij geen naam heeft. Maar oef, onze benen halen het. Johan stuurt een bericht dat hij thuis is, hij heeft dezelfde col gedaan en springt van de fiets in het zwembad(je) om te bekomen. Ja, onze benen zijn moe, we zijn leeg en we zijn blij dat we vanavond kunnen gaan eten in een restaurant in het naburig dorpje. ‘Loup entier’ staat er op het menu. Een hele wolf, daar kunnen we met vieren van eten, oppert Michel. Het smaakt ons allemaal, al merken we toch weer op dat Fransen echt geen frieten kunnen maken. Het zij zo, morgen is Johan de chef kok. We kijken er naar uit!!