Een huis dat achterblijft, is als een tafel na een feestmaal. Met aangekoekte restjes geluk op de borden en wat verschaald verdriet in de glazen.
Ik heb weleens de kamerplanten water gegeven als de buren met vakantie waren. Altijd vreemd om in een stil huis te komen, waarvan de bewoners tijdelijk elders zijn. Ze hebben alles zo goed mogelijk opgeruimd voor hun vertrek, maar er blijven sporen van hun aanwezigheid achter: een verloren speelgoedfiguurtje onder de zitbank, een halve strip pilletjes op de vensterbank, een eenzaam geldstuk en een paar winkelbonnetjes op het aanrecht. Soms voelt zelfs kijken naar de wachtende meubelen aan alsof je een indringer bent. Nog erger is het om je ouderlijk huis binnen te gaan nadat je ouders er voorgoed vertrokken zijn. Ze hebben niet opgeruimd, want het leven groeide hen al enkele jaren boven het hoofd, al lieten ze dat niet merken of konden wij het niet zien. Er liggen dingen in lades die daar helemaal niet horen: oude haarspelden bij de administratie, postzegels bij de taartvorkjes. Het plan is dat we gaan meenemen wat we kunnen gebruiken, maar de moed zinkt ons in de schoenen: niemand wil die verdorde, scheve cactussen, die hoge katoenen onderbroeken, die stapel lege eierdozen. We komen niet verder dan het leegmaken van de ijskast. Thuis bekijken we onze eigen spullen met nieuwe ogen. Het hele nest dat we om ons heen verzameld hebben, zal ooit ontmanteld worden, en dat voelt nu al een beetje koud. Ieder mens heeft een plek nodig om gelukkig te zijn, alleen of samen met wie hem lief is. Vertrouwde voorwerpen helpen om de scherpe kantjes van het leven de baas te kunnen. Dat is een troost. Al die spullen, hoe lelijk en versleten ze nu ook ogen, hebben hun waarde bewezen: ze hebben mijn ouders helpen overleven, al die jaren van hun lange leven samen.
|