|
De ochtendwandeling. We zijn bijna thuis waar de koffie op mij wacht, al zal ik die wel zelf even mogen zetten. Het laatste stukje van de weg strekt zich uit langs huizen in aanbouw, skeletten van toekomstige levens. In de verte bewegen donkere gedaanten. Hoe dichter ik kom, hoe meer de vormen zich aftekenen. Pas wanneer we er bijna zijn, herken ik de vertrouwde houding: Jehova’s getuigen. Ze zijn met zes en staan ruggen naar ons, alsof ze een geheim beraad houden.
Wanneer Cesar en ik langs het groepje lopen, draaien ze zich, als afgesproken allemaal in één ruk om. “Coucou c’est nous” klaar om hun boodschap van Bijbelse waarheden te delen.
Ik lach, beleefd. Cesar bekijkt de dames van Jéhova niet eens en loopt door. “Mag ik hem eens aaien?” vraagt één van de getuigen. Maar ondertussen ken ik alle trucen, terwijl de een aait, smeert een ander je een “Wachttoren” met goed nieuws van Gods Koninkrijk aan. “Hij is niet geïnteresseerd, dus liever niet” zeg ik met dezelfde vriendelijke lach, twee vliegen slaand in één klap wandelen wij verder, de koffie al in gedachte dampend.
|