Gedachtespinsels en andere kronkels, waargebeurd en waargebeurd verzonnen van een Neder-Waalse.
ik ben Loewiesa ik ben belgo-néerlandaise of neder-waalse Ik woon in "Le Hainaut" In dit blog probeer ik te schrijven over dingen die mij aan het denken zetten dingen die mij aan het lachen maken dingen waarover ik me zorgen maak en dingen die ik gewoon uit mijn duim zuig
Als je je beperkingen kent, kun je daarbinnen, onbeperkt te werk gaan
Jules Deelder
schrijver,dichter
Don't walk behind me I may not lead Don't walk in front of me I may not follow Walk beside me That we may be as one
I'm Out Of Estrogen
AND I HAVE A GUN!
Gedachtespinsels en andere kronkels, waargebeurd en waargebeurd verzonnen van een Neder-Waalse.
Loewiesa
27-12-2025
Niet aan de brugleuning likken.
Het vroor dat het kraakte. Ik was 7 en zat in de 2e klas van de lagere school toen het Hoofd Der School onze klas met een bezoek vereerde.
Als het Hoofd Der School naar onze klas afdaalde voelde dat net zo’n beetje als het bezoek van Sinterklaas, maar dan zonder witte baard, zonder gouden staf, zonder tabbaard, zonder mijter en zonder cadeautjes. Wanneer hij in de klassen kwam ging het altijd om iets heel serieus of om een zieke juf of meester te vervangen en dan kregen wij dictee, eindeloos dictee en later breuken, eindeloos breuken! Amper nog adem durven halen.
Deze keer begon hij over de vreselijke vrieskou buiten en drukte ons op het hart om toch vooral nooit aan brugleuningen te likken of aan, dichter bij school, het fietshok. Want dàn zou er gegarandeerd iets ergs gebeuren.
Daarna verliet hij de klas, opgelucht dat hij ons had behoed voor het noodlot.
We gingen verder met rekenen. Ik keek naar buiten, naar het fietsenhok dat stond te glanzen in de winterzon als een verboden vrucht. Ik was verbijsterd. Ik was zeven en mijn wereld bestond uit knikkers, touwtjespringen, schoonschrijven, de geboorte van een nieuw achterneefje, boterhammen met hagelslag, de vraag of ik ooit een hond zou krijgen. Niet oversteken zonder uit te kijken, niet met vreemde mensen meegaan, niet naar “het landje” waar kinderlokkers, zich verstopten in de bosjes.
Tenminste dat werd gezegd, van een vriendinnetje gehoord, die het had gehoord van haar moeder en een buurvrouw. In mijn hoofd waren het schimmen, half mens, half waarschuwingen, die alleen bestonden als volwassenen erover fluisterden. Ik wist niet wat ze deden, maar ik wist wel dat je er beter niet naar toe ging.
Brugleuningen en fietshokken likken stonden niet op de lijst van bedreigingen. Tot die dag. En op weg naar huis passeerde ik een brug. De leuning glom. En ik dacht: Hoe erg kan het zijn?
Ik was een jaar of 13 toen ik van een vriendinnetje op mijn verjaardag, mijn eerste dagboek kreeg waar ik mijn geheimen in kwijt kon. Het was zo’n boekje met een slotje erop. Dat het slotje niet veel voorstelde kreeg ik pas later door. Ook ik begon, zoals een zekere Anne Frank, mijn dagboek met:
“Ik hoop aan jou alles te kunnen toe vertrouwen, zoals ik het nog aan niemand gekund heb en dat je een grote steun voor mij zult zijn.”
Ik schreef vooral over puberleed, dingen die ik op school had meegemaakt, over meesters en juffen, over mijn vriendinnen, de lessen, mijn kleren, dat ik boos was op mijn vader of moeder en dat mijn broertje zo’n verschrikkelijke pestkop was en over mijn kalverliefdes. Vooral hierover kon ik nogal uitweiden.
Ik had er geen flauw idee van, dat ik tenminste één trouwe lezer had, namelijk mijn broertje. Het huis was te klein toen ik erachter kwam. Op een avond toen wij aan tafel zaten, kwam hij ermee. Hij begon mij te citeren en iedereen moest vreselijk lachen. Wat voelde ik mij verraden. Sindsdien heb ik nooit meer een papieren dagboek gehad en thuis heb ik nooit meer iets verteld.
Nu zoveel jaren later, schrijf ik niet meer in een boekje met een slotje, maar in een online dagboek. Het slotje is vervangen door een wachtwoord, een wachtwoord dat bestaat uit 14 tekens, een combinatie van hoofdletters, kleine letters, cijfers en symbolen.
Maar ook dat stelt weinig voor. Want wie leest mee? Het blijft een sprong in het onbekende: schrijven in vertrouwen, zonder te weten wie er aan de andere kant zit...
Ik was net vier geworden en zou voor het eerst naar de kleuterschool gaan. Die dag herinner ik mij nog goed. Hoe ongeduldig ik was, terwijl mijn moeder en mijn twee jaar jongere broertje zich klaar maakten om mij die eerste dag te begeleiden naar school. Al snel ging ik “helemaal alleen” naar de kleuterschool, althans, dat dacht ik, pas vele jaren later, hoorde ik, toen ik mij hierover verbaasde, dat een paar buurvrouwen met mijn moeder hadden afgesproken om een oogje in het zeil te houden.
In die tijd was de buurt trouwens nog rustig, nu loopt de ring tussen de wijk en de school, die volgens mij niet eens meer bestaat. En als ik toevallig aan die kant van Amsterdam rijd, kijk ik met een binnenpretje naar de toren van de kerk vlak bij de school. En dan zie ik haar nog vliegen!
Mijn moeder maakte vroeger mijn kleding zelf, jurkjes en rokjes, soms uit reststoffen, vaak afkomstig van mijn oma, ze maakte ook jassen. Het hoogtepunt van haar creaties was een donkergroene cape, die ik eerst weigerde om aan te trekken. Maar tegen mijn moeders wil was weinig in te brengen. Ik zou en moest de cape dragen die mij zo schattig stond!
Die dag waaide het nogal, en ik ontdekte de mogelijkheden van die afschuwelijke cape. De cape, die best eens een supercape zou kunnen zijn. Als de wind er onder kwam, zou ik wel eens kunnen loskomen van de grond en wie weet zou ik er mee kunnen vliegen, vliegen zoals een vogel, hoog in de lucht! (Een soort van super Loewiesa!)
Het opstijgen lukte niet erg goed, dus maakte ik een paar knopen los. Ik liep sneller. De laatste knopen gingen ook open. En toen gebeurde het onvermijdelijke: de cape vloog weg. Zonder mij helaas. Nog altijd zie ik ze stijgen en rond de kerktoren cirkelen. En natuurlijk kreeg ik op mijn donder toen ik die middag naar huis kwam, zonder cape.
“Het kan verkeren” zei de Nederlandse dichter en toneelschrijver Gerbrand Adriaenszoon Bredero indertijd al. Het was zijn lijfspreuk, en ondertussen ook de mijne, die betekent dat het leven wisselvallig en onvoorspelbaar is. Omstandigheden kunnen snel veranderen en niets staat vast.
Het huis ademt leegte. De kasten zijn ontruimd, de prullaria verdwenen. De Louis XV kast, de eettafel met de stoelen staan er nog. Op de marmeren schoorsteenmantel tikt de porseleinen pendule in rococostijl, nog steeds in zomertijd alsof ze vasthoudt aan een verleden dat niet meer bestaat, geflankeerd door twee bijbehorende vazen die niemand wilde, de kristallen lamp, herinneren nog aan hoogtijddagen, toen men zich even in Versailles kon wanen.
Ik wacht hier op de mazoutlevering, in het huis dat ooit van mijn schoonouders was. De laatste bewoonster, mijn schoonmoeder, is onlangs overleden. Het huis zit nu gevangen in de erfenis, te verdelen tussen mijn zoon, zijn tante en een kind dat niemand kent. Dit huis, ooit het toneel van feestjes, van scherpe woorden en van stille strijd, is nu leeg, de ziel is eruit getrokken. Maar haar echo zindert nog na en werkt inspirerend. Ik zal u de lange versie met alle details besparen. Ik zou er een boek mee kunnen vullen, dus hou ik het bij de korte.
Ooit ben ik uit deze omgeving gevlucht. Weg van mijn alcoholistische ex, weg van mijn manipulatieve, bemoeizuchtige schoonmoeder met haar scherpe tong. Haar cadeaus waren nooit zomaar cadeaus, altijd was er een bijbedoeling. Haar woorden konden snijden, vooral na het eerste glas.
Maar de tijd keert alles om. “Het kan verkeren,” zoals Bredero zei, en ik begrijp hem nu beter dan ooit. Want in de laatste jaren, na het overlijden van haar man en mijn ex, leerde ik mijn vroegere schoonmoeder kennen als een trieste vrouw. Een vrouw met een minderwaardigheidscomplex, gevangen in een huwelijk zonder liefde, die haar zoon alles wilde geven en tegelijk alles verloor.
Ik herkende in haar iets van mezelf: het gevecht om een gezin overeind te houden met een afwezige vader, de last van beslissingen die je alleen moet nemen. En zo groeide er zachtheid in mijn gedachten. De laatste maanden van haar leven ging ik zelfs vrijwillig naar haar toe, luisterde naar haar verhalen, hoorde haar spijt. En ik besefte dat haat kan veranderen in begrip.
En nu ze er niet meer is, mis ik haar soms. Bredero had gelijk: “Het kan verkeren”.
Er zal later geen standbeeld voor mij verrijzen, geen straat die mijn naam draagt, Geen Loewiesalaan. Geen rotonde met een bronzen hond aan mijn zijde. Maar misschien, een herinnering in de hoofden van mijn kinderen. Daarom schrijf ik dit. "Mijn Memoires" of iets wat daarop lijkt.
Ik herinner mij het raam van de woonkamer waar ik voor moest blijven wachten terwijl mijn moeder vlug naar de melkboer op de hoek ging. Het sneeuwde en mijn kleine broertje was wat ziekjes en mocht niet naar buiten. “Vlug” had ze gezegd, Maar het leek wel een eeuwigheid. Ik zat voor het raam en keek naar de vallende sneeuwvlokken, ze dwarrelden, traag en stil. Nog steeds als ik sneeuwvlokken zie achter glas, komen deze gedachten bij mij terug, de angst, die ik toen had, dat mijn moeder nooit meer terug zou komen.
Ik denk dat mijn verlatingsangst daar begonnen is. Niet met een drama, maar met een deur die dichtviel en een moeder die zei "ik ben zo terug.” En ik, drie jaar oud, leerde dat "zo" soms een eeuwigheid duurt.
Ergens in mijn herinneringen hoor ik mijn vader vragen: “Weet jij nog hoe dat meisje heette dat vroeger aan de overkant op 3 hoog woonde?” En natuurlijk wist ik het nog precies, hoe zou ik mijn kwelgeesten van destijds nu kunnen vergeten? Meisjes uit de zesde klas van de lagere school. Hun vaders werkten bij de brandweer, de politie of reden op de stadsbus. Zomers gingen ze allemaal naar hetzelfde vakantiekamp, waar ze in de laatste grote vakantie het een of andere verbond hadden gesloten. Mijn vader, mijn held, in zijn nette pak,zijn gestreken overhemden, met stropdas werkte bij een bank. In die tijd nog niet iets om je over te schamen, maar vast heel erg saai, vergeleken bij zo’n stoere man in uniform. Nee, ik paste niet in hun clubje. Wanneer er een nieuw kind in de klas kwam, vroeg de aanvoerster van de club steevast “Wat doet je vader?”
“Mijn vader is koningin” * zei de grappigste jongen uit de klas, "draagt hij ook van die rare hoeden?" vroeg een ander en ik herinner mij nog hoe wij, de verstotenen, de rest van de middag in een deuk lagen. De meisjes trokken nuffig hun neuzen op, trokken een zuinig mondje en gingen door met hun gefit. De trutten!
* In die tijd was Juliana koningin van Nederland. Zij droeg vaak heel opvallende hoeden. Hoeel ze die vaak met tegenzin droeg maar ze maakten nu eenmaal deel uit van haar functie.
dit blog ondersteunt oude spelling nieuwe spelling oude nieuwe spelling onnodig Frans onnodig Engels verkeerd geplaatste leestekens stijl en spelfouten
OVER VRIJE MENINGSUITING!
"Het mooie van vrije meningsuiting is dat je altijd weer verrast wordt door de schaamteloosheid van degenen die haar willen beknotten"
THEO VAN GOGH (VERMOORDE COLUMNIST EN CINEAST)
OVER LIEFDE
"LIEFDE IS DAT JIJ HET MES BENT
WAARMEE IK IN MIJZELF WROET"
May the sun. Bring you new energy bij day. May the moon. Softly restore you by night. May the rain. Wash away your worries. May the breeze. Blow new strenght into your being. May you walk. Gently through the world and know. Its beauty all the days of your life.