Studiemeester Hazelstruik
In het kleurrijke atheneum van vroeger verscheen directeur Blauwbaard elke ochtend opgepoetst en afgestoft op school. De man pronkte graag met zichzelf, en de bewonderende blikken van zijn leraresjes streelden zijn ego. Maar over die narcistische neigingen van Blauwbaard heb ik al verteld.
Studiemeester Hazelstruik haal ik nu tevoorschijn van onder mijn vaalgele papieren omdat die man meer wist over het reilen en zeilen in de school dan Blauwbaard zelf... zoals een secretaresse meer weet dan haar baas.
De enige uitschuiver van Hazelstruik was dat hij mij eens zei dat IK me moest aanpassen aan de migrantenleerlingen in school. Verbaasd luisterde ik, ik zweeg en zwierde gezwind zijn advies ver weg over de heg en nog verder weg over alle schoolpoorten heen. Ik had al erger nonsens gehoord.
Studiemeester Hazelstruik straalde gezag en autoriteit uit en dwong respect af. Hij heeft ze allemaal zien binnendruppelen en passeren in zijn school, vanaf de eerste Turk tot de laatste Kosovaar. En dan zag hij ook nog de laatste blanke leerling verdwijnen naar betere oorden. Hazelstruik was niet van zijn stuk te brengen; herrieschoppers, schermutselaars en andere relschoppers riep hij één voor één tot de orde. Ook moest hij ijlings jonge leraresjes bijstaan die het brute geweld van uit de kluiten gewassen allochtone leerlingen niet aankonden.
"Zal ik de deur openlaten?"
Op een dag kwam Hazelstruik met een drietal Turkse leerlingen aan mijn deur kloppen. Er kon ook een Marokkaan bij geweest zijn, precies weet ik het niet meer. Het trio zag er onguur uit, ze straalden iets dreigends uit. Indien ze alléén geweest waren, zonder groepssteun, zonder steun van hun soortgenoten, dan zou het minder gevaarlijk lijken, in hun eentje voelen ze zich niet sterk en minder zelfzeker. Ik heb het al eens gehad over het sterke groepsgevoel en de zwakte van het allochtone individu.
Toen ik de jongens taxeerde begreep ik de bezorgdheid van Hazelstruik: alle drie hadden ze een ondeugende tronie, een forse lange gestalte en dik zwart haar, en daarenboven matigden ze zich een arrogante, uitdagende houding aan. Ik wees hen naar de stoelen om te gaan zitten, terwijl Hazelstruik in de deuropening bezorgd bleef toezien, alsof hij mij niet alleen wou laten met het ongure gezelschap. Zijn bezorgdheid zal ik nooit vergeten. "ZAL IK DE DEUR OPENLATEN?", vroeg hij nog toen hij aanstalten maakte om te vertrekken.
Wie zei er vroeger ook weer dat we geen 'vooroordelen' mochten koesteren jegens allochtonen? Dat was de tijd van sussen en knuffelen en pamperen, en daarna zouden de onweerswolken wel wegdrijven, dáchten we... Ondertussen is het atheneum van Blauwbaard opgedoekt. Weg! Foetsie! Allochtonen krijgen alles kapot.
|