Jezus sprak:"wie mij ziet,ziet de Vader" En ook: "Wat staart gij naar boven?" Onder de mensen is God te zoeken, in U en in Mij. Nergens anders. Draag het Idee God uit in je eigen omgeving. dat is een opdracht aan het wezen mens.
Godsbeelden
de mens als beeldhouwer van god
12-12-2006
Een verliefde kleuterleidster.
Sinds enkele weken kreeg de kapelaan, een paar dagen in de week, bezoek in zijn biechtstoel van de kleuterleidster van de bij-parochie waar hij min of meer pastoor van was. De zonden die zij biechttte waren de zogenaamde pekelzonden, die iedereen wel deed en vaak meerdere malen per dag. Geen reden om dat te biechten. Wie gebruikte niet eens een krachtterm? Wie maakte nooit eens ruzie om kleinigheden? Wie vergat er nooit eens een verjaardag? Om dergelijke kleine vergrijpen ging het, heel menselijk en onschuldig. De kapelaan wist niet wat hiervan de denken maar vroeg wel aan de biechteling om dit soort dingen niet meer te komen biechten. De kleuterleidster vond het wel jammer want zo zei ze:"ik streef een zeker heiligheid na". De kapelaan begreep dit allemaal wel maar zag haar voorlopig liever niet meer in de biechtstoel. Als er een probleem was dan moest ze maar een afspraak met hem maken. Een paar dagen later, de kapelaan was op school voor de katechismusles, sprak de kleuterleidster hem aan. Zij had een groot probleem en wilde de kapelaan daarover nadrukkelijk spreken. Graag zou ze zien dat de kapelaan bij haar thuis kwam om samen het probleem te bespreken. Een afspraak was snel gemaakt en de datum werd vastgelegd. Enigszins nieuwsgierig ging de kapelaan op weg naar zijn afspraak met de kleuterjuf. Toen ze de deur opende zag hij een uiterst zorgvuldig en opgemaakte juf, die hem enthousiast begroette. Zo kende hij haar niet. Meestal had ze een eenvoudige jurk aan. Ze zag dat hij naar haar keek en legde zijn verwondering uit als bewondering voor haar. Ze vroeg of hij wat wilde drinken; koffie? Thee misschien of zelfs al een glaasje wijn? Hij koos thee en nam plaats op de bank. Een stoel zag hij niet, alleen enkele bij de eettafel. Nadat ze thee had ingeschonken, nam ze naast hem plaats. Het viel hem op dat ze kort naast hem kwam zitten inplaats van in de andere hoek van de bank. Ze plaatste haar hand op zijn been en begon te spreken. "Ik heb een groot probleem en dat wil ik met je delen" De kapelaan die de hand op zijn been voelde rusten, voelde zich ongemakkelijk en hoorde ook het woordje "je" inplaats van "u". Toen hoorde hij haar zeggen, meer fluisteren eigenlijk,"ik ben verliefd op je en dat is mijn probleem". En ze voegde er aan toe: "ik was ook verliefd op de vroegere kapelaan, ik heb iets met priesters". Hij hoorde zichzelf zeggen dat verliefd zijn niet erg is, dat hij dat zelf ook wel eens was maar dat de omgang met dergelijke gevoelens niet zo makkelijk is. Op priesters verliefd worden en nu dus op hem vond hij wel wat raadselachtig. Zij legde uit dat dit kwam door de zachte geaardheid van de priester en dat zij zich daartoe aangetrokken voelde. Hij probeerde haar te begrijpen en zei haar dit ook maar legde ook uit dat een zacht karakter niet direct een eigenschap was van het priester-zijn, veeleer van de persoon zelf. Hij zei haar bovendien allesbehalve verliefd te zijn op haar, haar wel heel aardig vond en heel goed als kleuterjuf. Een uur lang probeerde hij haar te overtuigen van een voorbijgaande verliefdheid en dat de juiste persoon vast nog wel in haar leven zou komen. Ze was jong en aantrekkelijk, daar zou het niet aan liggen. Ze bedankte hem voor het gesprek, was ook opgelucht en vond dat hij heel goed had gereageerd. Hijzelf vond dat er een zekere intimiteit tussen hen was ontstaan doordat ze zo openlijk haar hart had laten spreken. Enkele weken na hun gesprek belde ze hem op om te zeggen dat ze niet meer verliefd was op hem maar hem wel wilde zien als een goede vriend. Hij antwoordde dat hem dit goed deed en vriendschap zeer op prijs stelde. Opgelucht haalde hij adem.
Het was enkele dagen na kerstmis dat de kapelaan bij zijn ouders op bezoek ging. Na een gezellige en ontspannen dag reed hij laat in de avond weer naar de pastorie. Op de weg aangekomen, het was een tweebaansweg, zag hij een "Lelijke Eend" voor hem rijden. In de auto zat een jong stelletje, dat geen haast had om thuis te komen. Buiten was het guur en koud maar het het was een heldere nacht met een mooie ronde maan. De kapelaan reed achter het stelletje en niet veel harder dan 40 km per uur. Dus tijd om eens in te halen. Gas geven en er langs gaan, tegenliggers waren er niet want het was erg stil op de weg. Hij was net de "Eend" gepasseerd, of het gebeurde. De auto raakte in een gemene slip, gleed langs twee grote bomen en kwam onderste- boven in een greppel tot stilstand. Omgekeerd lag de auto in een laag verharde sneeuw. Tijd om na te denken tijdens de slip had de kapelaan niet, hij probeerde te remmen en het stuur onder controle te krijgen maar zonder succes. Tewijl de auto over de kop vloog, vloog de kapelaan uit zijn bestuurdersstoel en kwam op de achterbank terecht. Hij had al gauw in de gaten dat hij niets mankeerde en dus niet in de hemel was. Zijn tijd was nog niet aangebroken. Gelukkig ging het portier open en kroop hij naar buiten. De lichten van de auto brandde nog en ook de radio gaf geen krimp. Speelde luid en duidelijk een lied van de Beatels. Inmiddels was de "Lelijke Eend" gestopt en stapte het stelletje uit. "Alles goed?", vroeg het meisje. De jongen vertelde dat zij juist heel zacht reden vanwege de ijzel en maar niet begreep waarom de kapelaan er de spurt in wilde zetten. Die zei, dat in de stad zelf daar niets van de merken was en hij derhalve geen kennis had van wat er op de weg gaande was . Nu begreep hij de voorzichtigheid van de bestuurder. Zij vroegen hem in te stappen, dan zouden ze hem wel naar de pastorie rijden want dat was niet al te ver van waar zij woonden. De volgende morgen ging de kapelaan naar de garage en vroeg om hulp. Zijn auto moest tenslotte uit de greppel getrokken worden. De hulp werd snel geboden.In een sleepauto met een soort hijskraantje ging de kapelaan samen met een monteur op weg naar zijn gestrande auto. Daar stond een politie-auto met twee agenten te wachten, die de schade al hadden genoteerd. Ze vroegen of er geen personelijke ongelukken waren gebeurd. De kapelaan zei dat hij zich prima voelde en niet in de gaten had gehad dat het glad op de weg was. De auto werd uit de greppel gehesen en het bleek dat er uit het dak wel soep gegeten kon worden, zo ingedeukt was het. De politie agenten hielden het verkeer even tegen en de auto werd op sleep genomen. De kapelaan bedankte de agenten, stapte in bij de monteur en ging weer op weg naar de garage. Daar kreeg hij een auto te leen, die hij enkele dagen later zou kopen als vervanging van de vernielde auto. Toen hij een week later weer bij zijn ouders op bezoek ging, vroeg zijn moeder of hij een andere auto had. Zij had in de krant gelezen wat hem was overkomen maar ook begrepen dat hij niets mankeerde. "Je bewaarengel heeft je beschermd", zei ze tegen hem. Wat de kapelaan er wel aan over hield was dat hij gedurende de winter, de eerste weken na zijn ongeluk de weg regelmatig controleerde op gladheid. Je moest tenslotte je bewaarengel niet tarten...........
De filosoof Immanuel Kant: Jezus Christus is een idee of ideaal of voorbeeld, die of dat gepersonificeerd is. De historiciteit van deze persoon is overbodig en zelfs schadelijk. Jezus verpersoonlijkt het ideaal van de menselijke zedelijke volmaaktheid. Geloven is dan primair een handelen pas daarna een "wetën".