Ik ben Van Camp Alfons, en gebruik soms ook wel de schuilnaam fonne - ennof - fons - alfons - fonsvc - alfie.
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is gepensionneerde politieman.
Ik ben geboren op 29/12/1935 en ben nu dus 88 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: genealogie - voetbal - zwemmen en tennis.
Deze visinvoerder had zijn vrienden van de kegelclub "Onder Ons" eens uitgenodigd voor een etentje waar o.a. heerlijke paling zou opgediend worden. Alle leden van de club waren natuurlijk van de partij ! Ook Jef Janssens was bekend als een ware lekkerbek. Zijn tafelgenoten zaten al lang voor lege borden terwijl Janssens nog profijtig de beentjes van zijn kip afpeuzelde. Daarom had Jef Pladijs besloten deze Janssens eens een poets te bakken tijdens een etentje dat door ging in een café aan de vismarkt. Toen Pladijs Janssens vroeg of hij kreeft lusste had deze laatste volmondig ja geantwoord. Hij zou daarvoor zelfs op zijn blote voeten naar Brussel gaan als dat nodig was. Tijdens het etentje werd eerst heerlijke paling opgediend die met de nodige hoeveelheid Liebfraumilch verorberd werd. Daarna kwamen de kreeften aan de beurt. De dieren zagen er echt prachtig uit en Jef Pladijs beloofde dat ieder één van de beestjes zou krijgen. Tien stuks had hij besteld. Eén voor één werden de schotels van uit de keuken opgediend. Ze werden door de gretige ogen van Jef Janssens nauwlettend gevolgd. Nadat de negende kreeft geserveerd was keek Jef hoopvol naar de keukendeur. Maar in de plaats van de laatste kreeft werd de schotel met sla opgediend. Verbijsterd zag Janssens dat zijn vrienden reeds begonnen waren de diertjes smakelijk op te eten. Toen kwam de waardin zeggen dat er maar negen kreeften geleverd waren in de plaats van tien, tot grote teleurstelling van Jef Janssens die op dat moment zijn derde portie paling juist opgesmuld had. Hij wist niet waar hij het had en zijn gezicht werd rood van ergernis. Hij wou heel het gebeuren met een glimlach opnemen, maar daar bracht hij niet veel van terecht.
Toen hij naar huis keerde was hij erg ontgoocheld. Hij had zich zo verheugd op het naar binnen spelen van de lekkere kreeft. Thuis hing hij zijn overjas aan een kapstok en wat ontdekte hij ? In één van zijn jaszakken zat een levende kreeft !
De grap die Jef Pladijs met de waardin bekokstoofd had, bleek erg geslaagd ! Janssens is dat nooit vergeten.
Rosse Wannes reed met het dievenkarretje van de gevangenis uit de Begijnenstraat. Zijn bijnaam kreeg hij door de vuurrode kleur van zijn haardos. Wannes was een grote kerel met een ruig uiterlijk.
Hij was een regelmatige klant in het café "De Schapekop", dat zich naast "De Spiegelpoort" bevond in de Boeksteeg, de huidige Nationalestraat. De Spiegelpoort was de stapelplaats van houthandelaar Blanckaert. De klanten van de De Schapekop waren meestal mensen die wat extra bijverdiende hadden door hout te lossen of te laden en die dan hun dorst kwamen lessen en wat zij bijverdiend hadden kwamen verteren. Naast deze klusjesmannen trof men ook voddenrapers, leurders, viskopers, duivenmelkers aan. Het was een bont gezelschap.
De tanden van Rosse Wannes waren zo sterk dat hij in De Schapekop een zwaar bierglas stuk kon kauwen en een koperen cent in tweeën kon bijten. Dat leverde hem bij weddenschappen menig biertje of jenever op. Wannes had tevens de reputatie agressieve honden kalm te laten worden. Daardoor werd zijn hulp vaak ingeroepen. Wanneer hij zo'n kwade hond moest temmen, volgde hij een heel ritueel. Rosse Wannes kroop dan behoedzaam op handen en voeten naar het dier toe, legde een rode zakdoek op zijn roestkleurig haar en keek de hond recht in de ogen. De verhalen deden de ronden dat deze tactiek altijd lukte en dat het agressieve beest hem dan gedwee volgde, tot grote verbazing van de toekijkende menigte. De beloning die Wannes voor deze stoutmoedige daden verdiende werd vlug omgezet in bier of pinard in het café De Schapekop. Daar werd naarmate het aantal consumpties vorderde, tijdens het vertellen, de hond steeds groter en kwader aan de tooghangers beschreven, zodat Wannes voor de zoveelste keer de caféheld van de dag werd. Rosse Wannes blijft in de herinnering van de Sint-Andriezenaren een moedige kerel die voor geen enkele hond terugdeinsde.
Dicht tegen de kerkmuur van de Sint-Andriesstraat stond zijn winkeltje. Men herkende het direct aan de ranken van een wingerd die langs de raampjes naar boven kronkelden tot aan het venster van de zolderkamer. Het houtwerk van de ramen en van de deur was helgroen geschilderd. Het onderste van de gevel was tot aan de ramen met teer besmeerd. Een kantkussen van zijn vrouw stond voor het ene raam en voor het andere zag je een koperen bus met enkele zwavel-stokken erin. Het waren dunne lange kempsplinters. Voor die tijd bestonden er verschillende manieren om vlammetjes te laten branden. De meest gebruikte was de tondeldoos. Een tondel is geschroeid linnen waarmee men vuur kan maken. De rijken kochten de chemische vuurdoos, die voor het eerst in Londen gebruikt werd. Deze kostte toen 12 gulden en kon enkel de schouwmantel van de rijken sieren . Een paar jaar later kon men voor 3 gulden de ontvlambare zwavel-stokken kopen met het daarbijhorende flesje fosfor. Onnodig te zeggen dat dit een algemeen gebruik werd. Daardoor kwam het dat men na enkele jaren de zwavelstokjes en flesjes kon kopen voor amper 50 cent. De solferstekjes werden uitgevonden in 1831.
Veel volk kwam er niet in het winkeltje van Jan, omdat de mensen veel liever stekken van hem op straat kochten. Hij liep van deur tot deur om die te verkopen. Je zag hem dan gaan, gekleed in een lange kiel. Jan hield in iedere hand een cirkelvormige bussel met solferstekken. Hij leurde niet enkel in het Sint-Andrieskwartier, maar verkocht zijn waar tot aan de Meir, waar men hem de bijnaam van "Jan-met-zijn-stekken" gaf.
Wanneer Jan 's avonds thuis kwam, ging hij in een achter-kamertje bij het schijnsel van een peerke zijn geld tellen dat hij die dag ontvangen had. Hij was altijd een beetje zenuwachtig wanneer hij dit deed omdat hij graag had dat zijn centjes opgeborgen waren voor Laguerre thuiskwam die boven de winkel op een zolderkamer woonde.
XII.2648.- - MAES Franciscus - geen verdere gegevens - - - - x te Bevel met : Stamovergrootmoeder : XII.2649.- - VAN DEN BULCK Anna Maria - - - - - - - - - - 5 kinderen uit dit huwelijk :
XII.2648.1.- - MAES Catharina ° Bevel, ZO 28.9.1721 - - - - - XII.2648.2.- - MAES Joannes ° Bevel, VR 1.9.1724 - zie XI.1324 - - STAMGROOTVADER - - - - - - XII.2648.3.- - MAES Adrianus ° Bevel, WO 14.1.1728 - - - - - XII.2648.4.- - MAES Anna ° Bevel, ZO 25.2.1731 - - - - - XII.2648.5.- - MAES Andreas ° Bevel, ZO 10.10.1734
-o-o-o-O-o-o-o-
Van de Stamovergrootouders genummerd van XII.2650 tot en met XII.2811 hebben wij geen verdere gegevens.
Antwerpen heeft weer iets op de bult Nochtans weet niemand daarvan de schuld Van zoo een schoon en sterk monument Waar dat den vreemde zeer kontent was 't Is niet plezant voor Belgeland Dat er zoo iets moet gebeuren Al zijn z'in ons stad ook nag al plat 't Is waarlijk om te treuren De mensenvriend van vrouw en kind Dat ligt daar nu weer in puinen En vriendenlief wat groot verdriet 't Is om 't hart te verscheuren
Als men daar zag op de plaats der ramp Hoeveel goed der menschen daar lag te verbranden En zonder middelen van bestaan Zullen zij moeten zoeken waarheen te gaan Zou er niemand eene goed hand Aan al die menschen toereiken Die al hun goed al door den gloed Tot pulver toe hier ligt te prijzen Als men met moeite iets voor hen doet Wil ik ook een milde hand leenen En met gemoed en liefde teer Mijn beste werking ten beste geven
Nochtans zijn wij nogal kontent Dat er geen malheuren zijn gekend Want voor het leven van een mensch Geven wij toch geen enkele cent Of het zou moeten zijn dat een rijkaard fij Door zulk ramp ging verloren Van den arme man daar spreekt niemand van Dat is niet waard om 't aanhoren Tot zelfs de stad geeft iets of wat Om de schamele te helpen Een vrouw en kind door hun bemind Van honger niet te laten gaan verloren
De folkloristische figuur die wij vandaag bespreken is Willem Audiffret, een leurder van beroep. Hij werd geboren in Antwerpen op 12 augustus 1881. Hij is nooit getrouwd geweest. Audiffret woonde o.a. in de Oude Beurs, in de Grote Pieter Potstraat 30 en op het einde van zijn leven in de Waaistraat 6 in de schaduw van de Sint-Andrieskerk.
Willem zong net als Frans Van Kets als marktzanger op het Sint-Jansplein en op de Rui. Geen jaarmarkt, geen kermis, zelfs geen processie, liet Audiffret voorbijgaan zonder er zijn muzikaal tintje aan toe te voegen.
's Zondagsnamiddags toen honderden Antwerpenaren de Schelde overstaken op de Sint-Annekesboot stond Willem zijn verhalen te zingen op het Vlaams Hoofd.
Van deze marktzanger zijn er twee gelegenheidsliederen overgebleven : "Groote Kuisch te Antwerpen" en "Het nieuw lied van den brand Entrepot" uit 1901.
Dit laatste lied van Willem Audiffret handelde over de brand van woensdag 5 juni 1901 op de twee bovenste verdiepingen (de 5° en de 6°) van het groot middengebouw van het Entrepot. Deze verdiepingen langs de zuidoostelijke hoek van het gebouw brandden de hele nacht terwijl de bewoners van de naburige Koeikensgracht hun huisraad veilig probeerden weg de brengen.
Deze brandramp lokte heel wat Antwerpse toeschouwers. Maar ook de koning kwam daags nadien de aangerichte brandschade vaststellen. Deze schade werd geschat op 26.782.628 fr.
Audiffret stierf in zijn woning van de Waaistraat op 23 februari 1913. Samen met Frans Van Kets is hij één van de beste marktzangers uit de geschiedenis van het Sint-Andrieskwartier.
Het liedje over deze ramp verhalen wij in een volgende rubriek.
Voor de zoveelste maal vertellen we over de geschiedenis van een merkwaardig volksfiguur uit de Parochie van Miserie. Deze keer is het de beurt aan "Piet Van Schoor". Deze schoenmaker woonde in de Schoytestraat in het "Bloemenhofken", samen met zijn vrouw Bartien.
Met zijn vriend, de Prik, een gasontsteker uit de Leliepoort in de Schoytestraat, bracht hij de gerepareerde schoenen naar zijn klanten. Deze droeg hij steeds in dezelfde zwarte doek. Een groot deel van het geld dat de reparaties opbrachten besteedde hij aan drank in de verschillende cafés die hij met de Prik op de terugweg tegenkwam.
Tegen middernacht belandden zij gewoonlijk in "De Drij Ouderlingen" bij moeder Coffo in de Happaertstraat. Tijdens de terugkeer naar huis bond Piet de te herstellen schoenen aan de gasstok van de Prik. Als in een stoet droegen ze de stok tussen hen in, waaraan de schoenen feestelijk bengelden. Piet liep fier vooraan en de Prik volgde enthousiast. Toen ze stomdronken aan de deur van Piets woning stonden, zongen ze uit volle borst : Bartien, Bartien, w'hebben de reus gezien ! "Bartien, Bartien, hedde de drij vrienden ni gezien ?" Bartien liet dan de twee mannen binnen en schonk voor hen sterke koffie op, want de Prik moest de dag daarna al om acht uur zijn gasronde doen. Daarna kroop Van Schoor vlug in bed om van het gezeur van Bartien af te zijn.
De buren in de Schoytestraat hebben Piet en de Prik zo nog jaren zien lopen door het Sint-Andrieskwartier. De Prik heeft zich om onbekende redenen verhangen en Piet stierf kort daarna naast Bartien in bed.
Piet Van Schoor blijft één van de onvergetelijke volksfiguren uit de 4de wijk.
XI.1406.- - PRINS Paschase Guillaume, schoenmaker ° en = Antwerpen, St.-Andrieskerk ca 1751 Zoon van : - François Guillaume PRINS - zie XII.2812 -, en - Jeanne BROUWERS - zie XII.2813 - - - - - - + Antwerpen, MA 22.12.1823, om 4.00 uur 's morgens in het Burgerlijk Gasthuis. Hij was 72 jaar en 5 maand oud. Adres bij overlijden : - S4/1790 (= Lange Ridderstraat 12) (OA nr 2147, dd. 23.12.1823, Antwerpen) - - - - - - - - - - - 1° x gehuwd te Antwerpen, St.-Andrieskerk met : XI.1407*.- - VAN den BERGH Joanna Catharina = Antwerpen, St.-Andrieskerk in 1750 - - - - - 2° x gehuwd te Antwerpen, St.-Andrieskerk met : XI.1407**.- - STEENS Joanna Maria (ook Joanna Catharina) = Antwerpen, St.-Andrieskerk op MA 18.10.1751 Dochter van : - Guielmus Augustinus STEENS - zie XII.2814 -, en - Maria Magdalena SPEIRELS - zie XII.2815 - - - - - - + Antwerpen, WO 22.8.1832, om 10.00 uur 's morgens. Zij was 80jaar - 10 mnd en 4 dagen. Adres bij overlijden : - S4/496 (= St.-Jansstraat 90) (OA nr 1729, dd. 22.8.1832, Antwerpen) - - - - - - - - - - - - 6 kinderen uit dit huwelijk :
XI.1406.1.**.- - PRINS Joannes Baptista = Antwerpen, St.-Andrieskerk op ZO 7.11.1779 Doopgetuigen : - Cools (Schoenmakerstraat) Joannes Baptiste en - Van den Bergh Christine - - - XI.1406.2.*.- - PRINS Isabella Maria = Antwerpen, St.-Andrieskerk op MA 7.5.1781 Doopgetuigen : - Cools Joannes Baptiste en - Dassens Isabella Maria - zie X.703 - - STAMMOEDER - - - - XI.1406.3.**.- - PRINS Petrus Josephus = Antwerpen, St.-Andrieskerk op ZA 8.5.1784 Doopgetuigen : - Petrus Josephus Van den Bergh en - Geens Maria Catharina - - - XI.1406.4.**.- - PRINS Joannes Baptista = Antwerpen, St.-Andrieskerk op DI 20.3.1787 Doopgetuigen : - Paschael Joannes Baptista, en - Van Bort Joanna Margareta - - - XI.1406.5.**.- - PRINS Judocus = Antwerpen, St.-Andrieskerk op ZA 27.12.1788 Doopgetuigen : - De Brouwer Judocus, en - Wildiers Joanna Maria - - - XI.1406.6.**.- - PRINS Judocus Henricus = Antwerpen, St.-Andrieskerk op WO 28.7.1790 Doopgetuigen : - De Brouwer Judocus, en - Wildiers Joanna Maria
Frans was een grote kerel die bang was van werken. Frans was niet getrouwd en sliep steeds gekleed op wat zakkengoed. Hij dacht er niet aan de handen uit de mouwen te steken als hij nog enkele franken op zak had.
In de Spiegelpoort van de Nationalestraat bevond zich de stapelplaats van houthandelaar Blanckaert. De café's in de buurt hadden daarna aan hem een goede klant. Frans leed namelijk aan chronische dorst die hij probeerde te lessen met romers "Pinard", een soort rode wijn. Vaste klant was hij in het "Pinardkot" op de hoek van de Lange Vlierstraat en het pleintje aan de Nationalestraat.
Als Frans in het "Pinardkot" honger kreeg, kocht hij een pak fritten met pickels en een worst. Of hij haalde in de Steenbergstraat een "gardevil", een gerookte haring die hij met vel en graten naar binnen slokte. Natuurlijk werden fritten of "gardevil" flik doorgespoeld met enorme hoeveelheden "Pinard".
Ook hielpen de lossers en de laders van Blanckaert elkaar aan eten. Zo had Jef, de chauffeur, Frans de overschot van aardappelen met stoofkarbonaden aangeboden. Die had hongerige Frans gretig aangenomen. Hij at alles likkebaardend op zonder te merken dat Jef de aardappalen en de karbonaden had opgemaakt met stampte rode baksteen en roet van de kachel.
Eens wilde Frans de Neus een biefstuk braden. Terwijl deze op het gasvuur in de pan lag, was Frans in slaap gevallen. Plots werd hij wakker door een brandgeur. Hij probeerde het vuur te blussen en zocht naar een fles water, maar hij goot er per vergissing een fles petroleum over. Toen het brandje heviger begon te laaien wierp hij er zijn jas over om het te doven. Toen men Frans de Neus maanden later tegenkwam rook zijn jas nog naar verbrand goed. Hij blijft in de herinnering als één van de stevigste Pinard-drinker uit het Sint-Andrieskwartier.
XI.1402.- DE MARET Antonius Josephus - STAMGROOTVADER -
Stamgrootvader :
XI.1402.- - DE MARET Antonius Josephus - geen verdere gegevens - - - - - - Man van Stamgrootmoeder : XI.1403.- - CUVELIER Maria Josepha - geen verdere gegevens - - - - - - - - - - - - Kind uit dit gezin : XI.1402.1.- - DE MARET Joannes Baptista ° Tilly, VR 26.1.1798 - zie X.701.- - STAMVADER -
Vandaag nog een merkwaardige figuur, nl. "Johannes Ludovicus Scheerdijck", een schrijnwerker die in het krankzinnigengesticht van de Sint-Rochusstraat de 4de mei 1889 op tachtigjarige leeftijd overleed.
Hij werd geboren te Antwerpen op 30 maart 1809.
Scheerdijck huwde met Joanna Catharina Van de Velde. Dokter Vaerenberg werd gelast te onderzoeken of Scheerdijck niet te lastig was voor zijn omgeving. Na een bezoek bij de schrijnwerker thuis oordeelde de arts dat zijn zwakzinnigheid alleen voor zichzelf gevaarlijk was. In het verslag van de dokter stond toen dat Scheerdijck nog niet opgesloten diende te worden.
Toen de vorstin van België overleden was, werd een uitvaartmis in de kathedraal van Antwerpen opgedragen. In de rouwstoet stapte Scheerdijck toen plechtig op tussen de officiële hoogwaardigheidsbe-kleders. Op zijn hoofd droeg hij een hoge zwarte hoed, waaraan vanachter een fluwelen doek bevestigd was, dit tot op zijn hielen neerhing. Om zijn nek waren allerlei "eretekens", penningen en medailles" gehangen. Wie echter nader toekeek, zag dat het gewoon deksels van conservenblikjes waren ! Met een hoogmoedig gebaar wierp Scheerdijck er een wijde mantel over.
In de kathedraal wilde hij naast de personaliteiten plaatsnemen, maar de "suisse" bemerkte dat en hij versperde hem de weg. Scheerdijck bekeek de "suisse" echter op zo'n minachtende wijze dat deze even de kluts kwijt raakte. Daar profiteerde Scheerdijck van en onder het mom van de "onderkoning van België" te zijn nam hij plaats in het koorgestoelte.
Toen hij op een zekere avond terug naar zijn woning wandelde, zag hij enkele militairen ruzie maken met elkaar. Scheerdijck gebood hen te stoppen met dat getwist. Geïrriteerd riepen de soldaten hem toe dat hij zich niet met hen mocht bemoeien. Waarop Scheerdijck plechtig zijn mantel openspreidde en zijn "decoraties" toonde, terwijl hij riep : "jullie spreken tegen de onderkoning van België !" De soldaten schaterden van pret bij het horen van zulke onzin ! Scheerdijck werd daar echter zo kwaad van dat hij één van de militairen te lijf wilde gaan. Deze soldaat sloeg toen zo krachtig met zijn sabel op het hoofd van de zwakzinnige dat deze neerviel.
Toen de jongens dit zagen sloegen ze verschrikt op de vlucht. Bloedend bleef de krankzinnige schrijnwerker liggen. Hij werd daarna verpleegd en genas, maar hij raakte door dit voorval zodanig in de war dat hij in het gesticht van de Sint-Rochusstraat moesten worden opgenomen.
Vandaag vertellen we deze keer over de marktzanger Frans Van Kets.
Hij werd geboren op 12 mei 1862, te Aarschot. Van Kets was schoenmaker van beroep. Het zingen op de markten was louter een bijverdienste voor de onderhoud van zijn groot gezin.
Met zijn vrouw Maria Van Gestel stond hij in de jaren 1875 tot 1914 regelmatig op de Antwerpse markten. Frans zong niet enkel, hij praatte zijn liedjes aaneen met voor die tijd gewaagde grappen. Ook één van zijn vijf dochters zong haar deel in het programma. Van Kets begeleidde zichzelf op de viool. Zijn zwaarlijvige echtgenote zong de strofen van de liederen. Frans zelf voorzag de hele repertoire van veel gesproken commentaar. Frans en zijn vrouw woonden in ons Sint-Andrieskwartier in de Rijke Beuckelaarstraat nummer 17.
Het marktzingen werd in de familie voortgezet van ouders op kinderen. Zijn vrouw kwam ook uit een familie van marktzangers. Zij kon makkelijk een tekst uit het hoofd leren. Na een paar keren lezen, kende zij het reeds van buiten.
Een gemeenteraadslid verkreeg de toestemming van toenmalig burgemeester Jan Van Rijswijck dat Van Kets op de Antwerpse markten mocht zingen. 's Vrijdags op het Sint-Jansplein en 's zondags op de rui. Dertig jaar lang zong Van Kets er zijn marktliederen. 's Zondagsnamiddags toen honderden Antwerpenaren de Schelde overstaken op de Sint-Annekesboot stond Frans zijn moordverhalen te zingen op het Vlaams Hoofd. Geen jaarmarkt, geen kermis, zelfs geen processie liet het echtpaar Van Kets voorbijgaan zonder er hun muzikaal tintje aan toe te voegen. Frans maakte zijn liedjes echter niet zelf. Pierre Bauwens, een gewezen politieagent, componeerde ze en bedacht er teksten bij. De marktzanger betaalde hem hiervoor. Te Hoogstraten waren de liedjeszangers tijdens de bedevaarten bevoor- rechte personen. Zij mochten de nacht gratis doorbrengen in een bed onder het toneel van de zaal "Het Eglantierke" terwijl de pelgrims 5 cent per nacht moesten geven.
Frans Van Kets blijft in de herinnering één van de beste markt- zangers van het Sint-Andrieskwartier.
…Gespuis, stumperds, ellendelingen, bandelozen… à 1. Uit: { DE LATTIN A. – De politie waakt – 1976 – p. 101 } De verschrikkelijke 4de of Sint-Andrieswijk… Verslag van haar commissaris in het jaar 1841: 9.500 tot 10.000 behoeftigen meer dan in andere stadswijken. De bewoners onderscheiden zich door hun rumoerigen geest. Enkele hunner straten zijn de gewone verblijfplaats van ontslagen tuchthuisboeven en van al wat uit de samenleving gestooten is. Reeds in 1831 waren er 161 herbergen voor de volksklas. Sedertdien steeg hun aantal haast met den dag. Veel plezier: Niet minder dan vier parochiekermissen en bovendien verscheidene markten. Allen zijn van bijzonderen aard en eischen een bijzonder politietoezicht. In de straatjes krioelt het van het gespuis. Breekt het uit zijn wijk, dan is het om elders den boel op stelten te zetten. En respect voor de burger, geen zier. Op de “promenade publique”, tusschen de Harmonie en de Begijnenpoort, paradeeren bij zomerdag de deftige Antwerpenaren met al de leden van hun gezin. Het is er landelijk, het is er lommerlijk en men kan er elkaar bewonderen en salueeren volgens de regels van het burgerlijk fatsoen. Opgepast echter voor het jonge galgenaas uit de Steenberg- en Rochusstraat. Iedere wandelaar die met een witten hoed gesierd is, krijgt een karrevracht beleedigingen naar den kop. In beleedigingen is trouwens het Sint-Andrieskwartier de baas. De tong is scherp en geslepen en niemand hoeft er naar zijn woorden te zoeken. Louis Eeckhout, de bleeker uit de Rochusstraat, is zeker een rustig burger, en zijn dochter Theresia het fatsoenlijkste meisje dat men zich droomen kan. Zij denkt dan ook het volle recht te hebben in de wijk te wandelen. Zij vergeet alleen dat zij de spruit van een burger is, dus eigenlijk niet in het lijstje van de wijk past. Twee feeksen uit de Boeksteeg gaan haar te lijf, spuwen haar in het gelaat, geven haar een klap, schelden haar uit voor hoer, dievegge der weezen, canaille. De reden? Vader Eeckhout moest geld van hen hebben en had het den vorigen dag aangedurfd het hun te vragen… à 2. Uit: { POFFE E. – Plezante mannen in een plezante stad. - 1913 - p. 226. } De bevolking van de Vlierstraat was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet. Het huisraad en porseleinwerk stond voor de vensters uitgepakt, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders. à 3. Uit: { VAN CAUWENBERGH G. – Gids voor Oud Antwerpen – 1975 – p. 123. } Sint-Andrieskwartier, vierde wijk, parochie van miserie, luizenmarkt, rode burcht – allemaal namen om één en dezelfde wijk aan te duiden. Een programma, een calidoscoop waarin zowel de berusting in het lot van verschoppeling, volkse vroomheid, als het verzet tegen de ellende aanwezig zijn. à 4. Uit: { De LATTIN A. – Dit waren Gemini’s kinderen – 1957 – p. 157 } De meeste zwervers en bandelozen resideerden, voor zover zij ergens iets of wat vast hokten, in het Sint-Andrieskwartier. Daar troepten zij tesamen als mieren. In de Kloosterstraat, de Lepelstraat, de Schoytestraat, de Prekersstraat en in al de gangen en steegjes die men in die straten in overvloed aantrof.
Geen wijk in Antwerpen heeft zoveel namen als het Sint Andrieskwartier: de Vierde Wijk, de Parochie van Miserie, de Luizenmarkt, de Rode Burcht. Ze is de wijk van volkse figuren zoals Mie Citroen, Zotte Rik en Lange Sander. Maar ook van grote namen zoals Hendrik Conscience, Door Van Rijswijck, de volksschrijver John Wilms en Lode Zielens.
Het was een typische arbeidersbuurt en uitsluitend bevolkt door de armsten der armen. In de ontelbare gangen en stegen en smalle straatjes, in de dikwijls bekrompen huisjes, woonden een bonte mengeling van leurders, dokwerkers, koffieboonraapsters, zakkenmaaksters, zwervers en bedelaars.
Vandaag is het nog steeds een levendige buurt, waar het aangenaam is om te wonen. De misérie is gelukkig verdwenen, maar enkele mooie pareltjes zoals de Paardekensgang en de Sint Andrieskerk nog niet.
Sint-Andrieskerk
Paardenpoortje of Paardekensgang
In enkele vorige berichten beschreven wij reeds enkele gekende straten in Antwerpen. Sommige zijn verdwenen, en sommige bestaan nog steeds. Zo is de "Vliersteeg" één van die stegen die nu niet meer bestaan. Thans noemt zij zich als Korte -en Lange Vlierstraat, waarvan de ene uitkomt in de Nationalestraat (de vroegere Boeksteeg) en de andere in de Kloosterstraat.
We willen u de kostelijke beschrijving van de inwoners van de Vliersteeg door Edward Poff niet onthouden:
"De bevolking van de Vliersteeg was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet en de nijverheid, welke men daar uitoefende, zou, mij dunkt, heel goed gepast hebben in een tentoonstelling van wondere kostwinningen. De vrouwen, zij die een 'treksken' van het armenbestuur genoten moesten overdag straat in, straat uit slenteren, met een gieter in de eene, een ijzeren krabber in de andere hand, om de bestaande of toevallige pissijnen te kuischen. Met een geneverneus, een dikke zwartsaaien muts op het hoofd en kousen voor wanten aan hunne handen, sletsten zij op klompen den heelen dag door dik en dun, snapten ondertusschen een stevigen borrel en kwamen 's avonds juist in tijd naar huis, om geregeld een kloppartij met hunnen wettigen echtgenoot te houden. Het huisraad en porseleinwerk stond uitgepakt voor de vensters, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders...."
In aansluiting van wat er over het Sint-Andrieskwartier wordt verteld is dit eveneens een prachtig stukje folklore.