Ik ben Van Camp Alfons, en gebruik soms ook wel de schuilnaam fonne - ennof - fons - alfons - fonsvc - alfie.
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is gepensionneerde politieman.
Ik ben geboren op 29/12/1935 en ben nu dus 88 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: genealogie - voetbal - zwemmen en tennis.
Over de merkwaardige figuren uit de geschiedenis van de Parochie van Miserie vertellen we deze keer over de jonge en doodarme Driesken de Nijper.
Hij is wel geen langdurig inwoner van het St.-Andrieskwartier geweest, maar de 24jarige jonge man heeft toch enige tijd vertoefd in de afspanning "De Star" in de Kammenstraat. Hij had daar in een knap herenpak plaats genomen om de mensen die aan een ernstige kwaal leden te genezen door op de zere plekken van hun lichaam te nijpen. Al spoedig kreeg hij van de mensen uit de 4de wijk de bijnaam "Driesken de Nijper".
De vraag "Wie moet er eens genepen worden ?" lag op de spottende lippen van vele Sint-Andriezenaren. Vrij vlug gingen de gesprekken aan de togen van de volkscafés over niets anders meer dan over het merkwaardig nijpen van de wonderdokter. Zij die zijn genezingen belachelijk durfden maken werden door enkele goedgelovige volksvrouwen betiteld als "slechte mensen". Toch geloofde het merendeel van de mensen uit de Parochie van Miserie na een tijdje niet zo erg meer in de kwakzalverij van Driesken. Hij besloot daarom zijn kunsten te gaan proberen in onze hoofdstad. De naïeve volksmensen van Brussel trapten dadelijk in de genezingskun-sten van de wonderdoener.
Deze mensen waren meer dan twintig jaar in het Frans aangespro-ken en praktisch niemand onder hen verstond die taal. Die onwetend-heid van de Brusselse volksmens deed het vertrouwen in bijgeloof en kwakzalverij groeien. Driesken de Nijper oogstte met zijn praktijken dan ook veel meer bijval in onze hoofdstad dan in de Antwerpse Sint-Andrieswijk.
De grote schaal die voor gulle gaven klaarstond aan de inkom van de Brusselse cafés werd goed gevuld door de genezen volksmensen. Na ongeveer één jaar was Driesken zo rijk geworden door zijn patiënten dat hij een paard en een chees kon kopen. De periode van de welstand was echter van korte duur voor de wonderdokter. Zichzelf kon hij door zijn nijpen niet genezen. Hij stierf op 25jarige leeftijd. In de gedachten van vele naïevelingen leefde hij echter verder.
Voor de zoveelste keer zijn we erin geslaagd in deze folklorerubriek over een bekende figuur uit de geschiedenis van de Parochie van Miserie te vertellen. Guillaume Wolry was de zoon van mosselleurster "Beth de zevenste". Hij woonde in het poortje van suikerbakker Olfs in de Schoytestraat. De mensen van de 4de wijk hadden hem de bijnaam "Nonkel" gegeven.
Van zijn moeder kreeg Guillaume drie frank zondaggeld en als de mosselzaken goed draaiden 4 frank. Onze "nonkel" hield echter van lekker eten en van veel drinken en probeerde langs listen en knepen zo goed mogelijk zijn inwendige mens te versterken. Op die manier geraakte hij dikwijls gratis aan drank via de pakjesdragers van het station aan het Koningin Astridplein.
A. Van Cakenberghe vertelt in "Wij, jongens van het Sint-Andries- kwartier" over een ontmoeting van Wolry met een boerin in de buurt van dit station. De vrouw die twee korven eieren sjouwde vroeg Guillaume waar ze de trein naar Boom kon nemen. Hij vertelde haar dat ze door de spleet van de brievenbus aan de overkant van de straat "Boom" moest roepen. Onze bereidwillige "nonkel" bood haar zelfs aan één van de korven met eieren te dragen. "Ik ga alvast plaats houden op de trein", riep hij haar toe, terwijl hij zich met de korf uit de voeten maakte. Terwijl de boerin alsmaar "Boom" door de brievenbus bleef roepen, vluchtte Wolry met de korf naar de Arme Beukelaerstraat in het Sint-Andrieskwartier. In deze straat woonde Roos, de echtgenote van Zwik, een man die veertien dagen in de cel zat wegens openbare dronkenschap. Guillaume had een stiekeme verhouding met deze volksvrouw. Bij wijze van attentie schonk hij haar de korf eieren. Toen haar man kort daarna vrij kwam, maakte Roos een eierkoek van de ondertussen al niet meer zo vers uitziende eitjes. Toen Zwik de rotte eiergeur rook, werd hij zo kwaad dat hij de pan met inhoud naar het hoofd van Roos slingerde. Op dat moment kwam een niets vermoedende "nonkel" binnen en hij kreeg heel het zootje over zijn kleren.
De week daarop monsterde Zwik voor een maand als stoker aan op het schip Friesland van de Red Star Line. Deze reis leek Roos een goede gelegenheid om Guillaume te vertellen dat ze zwanger van hem was. Het kind was door "nonkel" verwekt na een avondje "doorzakken" in het café van Rik Boonen op het Scheldeken, in de periode dat Zwik voor de zoveelste keer in de gevangenis zat nadat hij de schenen van een agent openstampte. Veertien dagen na de thuiskomst van Zwik werd de kleine geboren. Aan "nonkel" werd gevraagd het peterschap op zich te nemen. Na de doop bezocht de feestende familie vele café in het Sint-Andrieskwartier. Al die tijd leefde Guillaume op de kosten van de gelukkige vader. Trotse Zwik trakteerde voortdurend en kon maar niet ophouden de cafébazen de geboorte van zijn gezonde erfgenaam mee te delen ...
Folkloristische figuren - Frans, het zoontje van Trees -
Frans, het zoontje van Trees.
Vandaag vertellen we over Frans, "Het Grootste Broodje".
Niemand in de 4de wijk zou gezegd hebben dat Frans slechts zeven jaar oud was. Zijn grote gestalte en zijn sterke spieren gaven hem een veel ouder uitzicht. Van zijn ouders had hij echter die kloeke lichaamsbouw niet geërfd, want die waren beiden mager en lang. Frans moest in de schoenmakerij van zijn vader werken. Hij maakte daar pikdraad en deed daar boodschappen. Naar school gaan zat er bij Frans niet in.
Alle ochtenden ging zijn moeder Trees in de bakkerij "broodjes" kopen. Ze betaalde één cent per broodje. De pistolets kosten twee centen per stuk. Deze kwamen meestal bij de rijken en op de ont-bijttafel terecht. Frans maakte elke morgen ruzie met zijn broer Jan omdat hij steeds het grootste broodje voor zichzelf wilde hebben. Hij bleef daarvoor zeuren en maakte zoveel kabaal tot Trees hem zijn zin gaf. Daardoor gaven de buren hem de bijnaam "Het Grootste Broodje" . Deze bijnaam bleef hij in het Sint-Andrieskwartier behouden.
Elke morgen haalde Frans een flesje "kwak" voor zijn vader in de herberg van Suske Fries. Telkens dronk kleine Frans echter een ferme slok uit zijn flesje. Hij hield het daarna onder de waterpomp, zodat het toch nog vol leek. Op een dag verklapte de herbergier aan de vader van Frans wat zijn zoontje met zijn "kwak" uitrichtte. Razend kwaad nam vader de ochtend daarop het grootste broodje van Frans af. Voor zijn straf moest hij onmiddellijk boodschappen gaan doen. Frans moest een paar herenschoenen naar gemeenteraadslid De Vocht dragen in de Happaertstraat en ook een paar damesschoenen naar juffrouw Van Noyen, de directrice van de meisjesschool in de Sint-Jansstraat (de huidige Aalmoezenierstraat). Zijn moeder Trees had zijn haar nog netjes gekamd en hem gevraagd beleefd zijn pet af te nemen wanneer hij die deftige lieden zou ontmoeten. Frans hield echter van grappen maken en opende al gauw de pakjes onderweg in de poort van Scheel Net. Hij legde een herenschoen bij een dames- schoen. De dienstmeid van meneer De Vocht bedankte Frans hartelijk en gaf ze hem zelfs een klein fooitje. De schooldirectrice was ook heel vriendelijk en ze stopte kleine Frans extra vijf centen toe. Ze stond te wachten om met de mesijes naar de mis te gaan in de Sint-Andrieskerk.
Blij over deze gelukte opdracht kocht Frans in het naar huis gaan twee grote broodjes. Ze waren belegd met kaas en stroop. Na deze grap weigerde de vader van Frans zijn zoon nog in de schoenmakerij te laten werken. Frans werd toen helper van de Cité. Dit is zijn hele verdere leven gebleven.
Vandaag vertellen we over de zonen van vader Janssens. Piet en Jef woonden met hun vader bij meneer De Groof in de Happaert-straat. Jef hielp vader Janssens bij het schoenen maken en Piet verdiende zijn centen als loopjongen in een kaarsenfabriek, wat hem de bijnaam "Piet Bougie" bezorgde.
Alhoewel zij alle drie onder één dak woonden, maakte ieder apart zijn eigen eten klaar. Vader Janssens nam na zijn belegde boterham-men steeds een ontbijtkoek als "dessert". Terwijl Jef zich tevreden stelde met enkel stroop op zijn brood, gaf Piet er de voorkeur aan zijn boterhammetjes te beleggen met "gerookt vlees". Op het middagmenu stonden veelal stoofvlees of worsten 's avonds nog met een veeg mosterd.
Elke zaterdag, zondag en maandag gingen ze uit. Wanneer ze dan elk apart tegen de ochtend thuis kwamen, dronken ze koude koffie uit de tuit van de koffiekan.
Jan De Schuyter vertelt in zijn boek "Wij, jongens van het Sint-Andrieskwartier" een prettige anekdote over Piet en Jef Janssens die tijdens één van de beruchtte "kermisweken" gebeurd was. Tijdens de feestelijkheden speelde vader Janssens steeds de bas en zijn zoon Jef de triangel in café "Het Wereldje" in de Schoytestraat. Het was reeds een traditie geworden dat de schoenmakerij van de familie Janssens tijdens de kermissen een hele week gesloten bleef. Zo konden zij veel tijd besteden aan het tot zich nemen van pinten en borrels. Lang van tevoren leefde men in huize Janssens naar de kermis toe. Om direct aan de slag te kunnen gaan na de kermis, sneed vader Janssens reeds zolen en halve zolen op voorhand. Omdat ze naar de kermisstoet gingen zien, had Janssens senior die ochtend van de feestelijkheden zes biefstukken gekocht bij beenhouwer Breydel in de Sint-Antoniusstraat. Het plan bestond erin deze stukken vlees na de stoet te braden.
In het feestgewoel na de stoet geraakte de heren Janssens elkaar kwijt. Elk van de drie verdwaalde met enkele vrienden van het ene café in het andere
De traditionele ommegangen behoorden tot de mooiste uitingen van het volksleven.
De stoeten van het "Landjuweel" bevat steeds de walvis met Cupido, de dolfijnen, de bootjes, het schip en de zeelieden van alle landen, allemaal zinnebeelden van de rijkdom die Antwerpen vanuit de zee via de Schelde ontving. Cupido spoot de aanwezige kijkers van de feeststoet zo nat dat de paraplu's te voorschijn kwamen. Jef Janssens was echter niet alleen nat van buiten, maar zeker even nat van binnen toen hij die avond huiswaarts keerde.
Wanneer hij de huiskamer binnenwandelde zag hij scheel van de honger. Hij zocht naar het vlees dat zijn vader die ochtend gekocht had. Toen nam hij per vergissing een paar gereed gesneden halve zolen. Hij wierp ze in de pan en "braadde" de toch wel erg taaie biefstukken. Toen hij ging eten, geraakte hij maar niet door zijn lappen vlees met zijn mes. Razend omdat het niet lukken wou, viel hij uiteindelijk toch in slaap, met zijn hoofd op de arm op de tafel naast het bord met het onsmakelijke avondmaal.
Toen rond vier uur in de morgen vader en Piet thuis kwamen, vonden ze het huis vol stinkende rook. Daar zij echter mosselen gegeten hadden in de Hoogstraat en deze schaaldieren nadien rijkelijk hadden laten zwemmen in het bier en de jenever, trokken zij zich van heel de huiselijke situatie niets aan en gingen nog half gekleed slapen.
In de voormiddag werd Piet wakker door het gebraak van de andere huisgenoten. Met een enorme kater vertelden ze toen alle drie hoe mooi de stoet geweest was aan elkaar. Ze waren ervan overtuigd dat het de laatste keer zou zijn dat ze nog zo iets moois gezien hadden. Jef voegde eraan toe dat het te hopen was dat het ook de laatste keer zou zijn dat hij zo'n taaie "biefstuk" te eten kreeg als die vorige nacht.
Folkloristische figuren - Op Karlientje met zijn klarinet -
Op Karlientje met zijn klarinet
Vandaag wijden wij ons aan een korte, dikke vreemdeling die door de mensen van de Parochie van Miserie "Karlientje met zijn klarinet" genoemd werd, omdat hij steeds op stap ging met dit merkwaardig muziekinstrument.
Deze zonderlinge man woonde bij Trees de Neus in het Steegsken. Hij was bijzonder goed gekend bij de dokwerkers die dagelijks naar de dokken trokken of naar de werven met de boeren van Zwijndrecht, Beveren, Kruibeke, Melsele en omgeving. Ze verdienden daar hun dagelijks brood en ... hun dagelijkse drank. De mannen van de dok noemden hun dagelijkse portie drank "hun kwak".
Rond halftien 's morgens trok "Op Karlien met zijn klarinet" erop uit, zijn muziekinstrument stevig onder de arm geklemd. Hij zocht dan de kade op waar de schepen aanlegden en verwelkomde de matrozen op een muzikale wijze. Weldra vormden ze een klein optochtje. Aan het begin van de stoet liep dan de muziekmakende vreemdeling. Dit bracht een heel eigenaardig stuk sfeer aan de havenkant. In de druk bezochte herbergen krioelde het toen van schippers en ander havenvolk.
De voornaamste havencafés waren toen het "Oud Schippershuis" op de Jordaenskaai, de "oude Marktschuit", "Kleine Brabant" en "Hollandsch Hof" alle op de Van Dyckkaai, "Den Hert" op de Orteliuskaai, "de Eenhoorn" op het Zand en "In Jonas" op de Sint- Pietersvliet. De tocht ging verder van het ene café naar het andere op de deuntjes van de klarinet. Arm aan arm en al zingend trokken ze tenslotte van het lokaal "De Pauw" op de hoek van de Oever en de Muntstraat naar het "Grijs Peerd" op de hoek van de Augustijnenstraat.
Aan eten werd niet gedacht. De groep feestvierders vonden de biertjes belangerijker. Soms gaf men "Op Karlientje met zijn klarinet" een fooitje. Maar dat was niet zo belangrijk voor hem. Het voornaamste vond hij dat zijn lever voortdurend bevochtigd werd met fris gerstenat. Het gebeurde zelfs dat hij een hele nacht gratis klarinet speelde. Ook de zatte vrouwtjes van de wijk hoorden de vreemdeling graag spelen. Zo gaf hij soms "klarinetrecitals" aan "Mieke zonder hemd".
Dat onze muzikant niet altijd een aandachtig luisterpubliek onder zijn toehoorders aantrof, bewijst het feit dat zijn muziek helemaal niet doordrong tot "Marie de voddenlingé" die dikwijls stomdronken in de goot van de straat door enkele spelende kinderen op een stootkar geladen werd en naar het politiebureau gereden werd waar ze haar roes kon uitslapen tot de volgende morgen.
XI.1332.- - MATTHIJSSENS Josephus = Antwerpen, Sint-Andries ca 1738. - - - - - x te Antwerpen in de Sint-Andrieskerk, met : XI.1333.- - DE HAEN (DEAEN) Maria Catharina = Antwerpen, Sint-Joris ca 1741. - - - - - - - - - - - 4 kinderen uit dit huwelijk :
Vandaag vertellen we in ons folklorenrubriek over Henri, bijgenaamd de Kop, dokwerker van beroep en schoonzoon van Suske Fries die café hield in de Bogaerdestraat.
De Kop woonde tegenover Suske in het poortje van Mieke de Zager. 's Avonds na zijn werk kwam hij dikwijls dronken thuis en maakte veel ruzie met zijn vrouw. Het gebeurde regelmatig dat zijn echtgenote een pak rammel te beurt viel. Dan vluchtte zij met haar zes kinderen naar haar vader. Dit geschiedde dikwijls op een zaterdag, de dag waarop Henri zijn weekloon kreeg.
Rond half elf kwam de Kop dan met enkele vrienden in het café van Suske Fries binnengestrompeld en vroeg voor hen allemaal nog een extra drankje. Zijn schoonvader bediende hem dan dikwijls met knikkende knieën, want hij wist dat de Kop geen katje was om zonder handschoenen aan te pakken. Henri weigerde meer dan eens de rekening te betalen zodat Suske van kwaadheid zelf borrels begon te drinken.
Suske Fries wilde zich steeds geleerder voordoen dan dat hij al was. Men betrapte hem dikwijls bij het zogenaamd lezen van de krant dat hij de tekst ondersteboven hield.
De Kop kwam gewoonlijk 's nachts rond halfdrie de herberg van Suske stomdronken binnenwandelen, wilde nog borrels en viel uiteindelijk in slaap terwijl zijn "zware" hoofd op zijn ellebogen rustte. Later in de nacht zat ook Suske snurkend achter zijn toog.
A. Van Cackenberghe vertelt in het boek "Wij jongens van het 'tSint-Andrieskwartier" dat op één van de nachten een groep de herberg binnenviel die zichzelf de "Stekkersvrienden" noemden. Deze besloten de beide slapende mannen een poets te bakken. Ze sleepten hen naar de overkant van de straat en trokken de broeken uit van de twee dronkaards. Toen sloten ze schoonvader en schoonzoon op in het washok van Trees Pot. Nadien spanden de "Stekkers-vrienden" een koord over de straat en hingen er de twee broeken over.
Daarna dronk de groep mannen zich nog een stuk in de kraag in het café van Suske Fries. Rond zes uur keerden ze luid roepend en zingend naar huis. Suske en Henri werden door al dat lawaai wakker en moesten zonder broek hun woning opzoeken, tot groot plezier van de buren die door hun venster het tweetal gadesloegen. Onderweg arresteerde de politie hen. Op het bureau begreep commissaris Flament gelukkig dat Suske en Henri het slachtoffer van een grap waren geworden. Een agent werd gevraagd om de broeken te gaan halen. Zo konden ze toch deftig gekleed naar huis. Suske liet bij wijze van troost nog een kruik bier bij de Kop thuis afgeven.
Jaren later na de dood van Suske Fries werd de Kop zelf cafébaas van de herberg in de Bogaerdestraat.
XI.- 1334.- BAETENS Joseph Pierre - STAMGROOTVADER -
Stamgrootvader :
XI.1334.- - BAETENS Joseph Pierre - geen verdere gegevens - - - - - - Man van Stamgrootmoeder : XI.1335.- - VAN CAN Maria Catherine - geen verdere gegevens - - - - - - - - - - - Kind uit dit gezin :
Jef was de zoon van leurster Annemie. Deze man was sigarenmaker en woonde in de stenen Poort in de Korte Ridderstraat.
Zijn moeder Annemie leurde in de Parochie van Miserie met citroenen. Met twee manden was ze steeds onderweg in de straatjes van de 4de wijk om de vruchten aan kooplustige voorbijgangers kwijt te raken. Annemie was groot van gestalte. Ze had een ruw uiterlijk en een lelijk gezicht.
De vader van Jef werkte bij de ruimingsdienst van de stad. Hij was meer dronken dan nuchter tot groot verdriet van moeder Annemie.
A. Van Cakenberghe beschrijft in "Wij, jongens van hetSint-Andrieskwartier" de huwelijksdag van Jef Diels.
De zesendertigjarige Jef was op de ochtend van zijn trouwdag om zes uur dronken aan de arm van zijn getuige Jan De Most naar huis gekomen. Moeder Annemie was toen razend kwaad op zoonlief geworden en had hem bont en blauw geslagen. Het naderde echter half elf, het uur waarop het huwelijk zou voltrokken worden op het stadhuis. De toekomstige bruidegom werd in allerijl gewassen en hij nam nog een wambuis mee van een plank uit het magazijn van buurman Herremans. Twee vuile bolhoeden werden hem vlug in de handen gestopt, één voor hemzelf en één voor de getuige.
Annemie had nog een tiental citroenen aan elkaar gebonden rond een dikke stok en gaf die aan Jef mee als bruidsboeket voor zijn toekomstige vrouw.
Vader Diels, zoon Jef en getuige Jan De Most trokken toen naar de woning van de veertigjarige bruid in de Begijnenstraat. Ze woonde vijf huizen voorbij de gevangenis. Voor ze echter bij de wachtende vrouw zouden arriveren, dronken ze onderweg nog enige borrels in " 't Grijs Peerd".
Toen ze enkele minuten voor half elf haar woning stom-dronken binnenstrompelden, schrok de bruid zo hevig dat ze tegen de tafel viel waarop de borrels elixir klaar stonden om de mannen te verwelkomen. Deze vielen met kletterend geluid op de grond. De tientallen scherven vlogen doorheen de kamer. De broers van de bruid werden razend kwaad op de drie mannen en wierpen zich op hen. Er ontstond een hevig gevecht. De buurvrouwen kwamen op het lawaai toegelopen en moeiden zich er ook nog mee zodat de hulp van de politie moest worden ingeroepen.
Vader, zoon en getuige moesten de nacht doorbrengen op het bureau. Zo kwam een triest einde aan de geplande huwelijksdag van Jef en zijn toekomstige echtgenote. Het huwelijk is later niet meer doorgegaan.
Jef is trouwens nooit getrouwd geraakt tot grote vreugde van moeder Annemie.
X.702.- - DE RIJCK Guillaume Josephus = Antwerpen, St.-Andrieskerk op ZA 6.5.1775 Zoon van : - Henry DE RIJCK - zie XI.1404 -, en - Anne Marie GEBIES - zie XI.1405 - - - - + Antwerpen, VR 27.12.1833, om 11.00 uur 's morgens in de woning gelegen S4/168 = Lange Ridderstraat 67 Hij was 58 jaar oud. (OA nr 2003/dd. 17.12.1833, Antwerpen) - - - x Antwerpen, 10 messidor jaar VIII (= ZO 29.6.1800), met : Stammoeder : X.703.- - PRINS Isabella Maria = Antwerpen, St.-Andrieskerk op MA 7.5.1781 Doopgetuigen : - Joanna Barbara Cools en - Isabella Maria Dassens Dochter van : - Paschasius Guilielmus PRINS - zie XI.1406 - , en - Joanna Catharina STEENS - zie XI.1407 - - - - + Antwerpen, ZO 12.9.1852, om 3.00 uur in het Burgerlijk Gast- huis. Adres bij overlijden : - S4/1683/1 = Vliersteeg 71. Zij was 71j. - 4 mnd en 5 d. oud (OA nr 1801, dd. 14.9.1852, Antwerpen) (HA 202, dd. 29.6.1800, Antwerpen) Getuigen bij hun huwelijk : - Pierre Vandenbergh, 75 jaar, drukker, kozijn van de echtgenoot, - Michel Sigemont, 26 jaar, wever, - Charles Joseph Boudrie, 39 jaar, wolbewerker, schoonbroer van de echtgenoot. Allen gehuisvest te Antwerpen. - - - - - - - - - - 6 kinderen uit dit huwelijk : 1° kind : X.702.1.- - DE RIJCK Maria Barbara ° Antwerpen, WO 6.8.1800 - zie IX.351 - - BETOVERGROOTMOEDER - - - - - - 2° kind : X.702.2.- - DE RIJCK Jean Catherine ° Antwerpen, DI 23.11.1802, om 6.00 uur 's morgens. (GA nr 1311, 10 thermidor VIII, Antw.) - - - - - 3° kind : X.702.3.- - DE RIJCK Pierre, arbeider ° Antwerpen, ZO 16.2.1812, om 7.00 uur 's morgens (GA nr 298, dd. 17.2.1812, Antwerpen) - - - + Antwerpen, DO 25.5.1865, om 7.00 uur 's morgens in het Burgerlijk Gasthuis. Hij was 53j.-3mnd en 19 d. oud. Adres bij overlijden : - Vliersteeg 73. (OA nr 1723, dd. 26.5.1865, Antwerpen) - - - x Antwerpen, WO 25.9.1833, met : - BAKHOVEN Maria, uitleurster ° Antwerpen, MA 18.10.1813, om 6.00 uur 's avonds. Dochter van : - Petronella BAKHOVEN uitleurster (GA nr 2034, dd.. 19.10.1813, Antw.) - - - + Antwerpen, DO 2.8.1866, om 15.30 uur in de namiddag in haar woning gelegen Vliersteeg 73. Zij was 52j.-9mnd en 15 d. oud (OA nr 4282, dd. 3.8.1866, Antwerpen) (HA nr 366, dd. 25.9.1833, Antwerpen) Getuigen bij hun huwelijk : - Gaspar De Boeck, 44 jaar, aangehuwde oom van de echtgenoot, - Josephus Frederickx, 31 jaar, volle neef van de echtgenoot - Jacobus Frederickx, 28 jaar, idem, en - Franciscus Janssens, 33 jaar Allen gehuisvest te Antwerpen. - - - - - - - - - - Kind uit dit huwelijk : X.702.3.a.- - BAKHOVEN Petronella ° Antwerpen, 31.12.1861 - - - - - - - - - - 4° kind : X.702.4.- - DE RIJCK Joanna Catherine frituuruitbaatster ° Antwerpen, WO 29.5.1816, om 7.00 uur 's morgens. Adres bij geboorte : - S4/2399 : Steegsken 9 (GA nr 947, dd. 30.5.1816,Antwerpen) - - - + Antwerpen, WO 16.5.1883, om 6.00uur in de namiddag. Adres van overlijden : - Kronenburgstraat 56 S8. Zij was 66 j.-11mnd en 17 d. oud (OA nr 2046, dd. 17.5.1883, Antwerpen) - - - x Antwerpen, DO 2.11.1843, met : - MERKET Franciscus, arbeider ° Antwerpen, WO 13.3.1805, om 10.00 uur 's morgens. Adres bij geboorte : - S4/1687 = Vliersteeg 79 Zoon van : - Pierre Josephus MERKET, werkman, ° Antwerpen 1797, en - Maria Dardenne, ° Antwerpen 1796 (GA nr 909, dd. 23 ventose XIII, Antw.) (HA nr 548, dd. 2.11.1843, Antwerpen). Adressen bij hun huwelijk : Hij : - S4/1682 = Vliersteeg 69 Zij : - S4/1683 = Vlierstraat 71 Getuigen bij hun huwelijk : - Joannes Baptista Merket, 34 jaar, broer van de echtgenoot, - Petrus De Klopper, 20 jaar, zwager van de echtgenoot, - Adrianus Van Arendonck, 43 jaar, idem - Petrus De Rijck, 32 jaar, broer van de echtgenote. Allen gehuisvest te Antwerpen. - - - - - 5° kind : X.702.5.- - DE RIJCK François Joseph ° Antwerpen, DO 12.8.1819, om 8.00 uur 's avonds. Adres bij geboorte : - S4/2422 = Scheldeken 30 (GA nr 1400, dd. 13.8.1819, Antwerpen) - - - + Antwerpen, WO 18.8.1819, om 9.00 uur 's morgens Adres van overlijden : - idem als hiervoor Hij was 6 dagen oud. (OA nr 1011, dd. 19.8.1819, Antwerpen) - - - - - 6° kind : X.702.6.- - DE RIJCK Jeanne Marie, borduurster ° Antwerpen, WO 14.3.1821, om 9.00 uur 's morgens. Adres bij geboorte : - S4/1790 = Lange Ridderstraat 12 (GA nr 489, dd. 15.3.1821, Antwerpen) - - - + Antwerpen, DO 2.7.1885, om 4.00 uur 's middags. Adres bij overlijden : - Groote Dok 10 S7. Zij was 64j.-3mnd en 17d. oud. (OA nr 2744, dd. 4.7.1885, Antwerpen) - - - x Antwerpen, 4.8.1841, met : - GOUJON Franciscus, natiebaas ° Antwerpen, 22.2.1821, om 6.00 uur 's morgens. Zoon van : - Henricus Philibertus GOUJON, touwslager, ° St.-Germaine en Leye (dép. de la Seine en Oise) 1826, en - Anna Maria DE CORT ° Antwerpen 1827 (GA nr 354, dd. 22.2.1821, Antwerpen) - - - + Antwerpen, MA 1.9.1862, om 12.30 uur in de namiddag. Adres bij overlijden : - Burghtplein 15 S1. Hij was 41j.-6mnd en 10d. oud. (OA nr 2103, dd. 3.9.1862, Antwerpen) (HA nr 393, dd. 4.8.1841, Antwerpen) Adressen bij huwelijk : Hij : - S4/1683/2 = Vliersteeg 71² Zij : - S4/1684 = Vliersteeg 71. Getuigen bij hun huwelijk : - Petrus De Rijck, 29 jaar, broer van de echtgenote - Adrianus Van Hasendonck, 41 jaar, zwager van de echtgenote, - Jean Baptista Morré, 50 jaar, zwager van de echtgenote, en - Petrus Cosses, 59 jaar, allen arbeiders en gehuisvest te Antwerpen.
We gaan even de folkloristische figuren laten rusten en begeven ons terug op pad om onze voorouders te ontdekken.
Vandaag gaan we verder met onze Stamvader : X.700.- - LAMBERT Egidius Josephus waarvan wij spijtig genoeg geen verdere gegevens hebben. Hij was de man van stammoeder : X.701.- - DE MARET Maria Josepha ° Sart-Dames-Avelines (Br) ca 1772 Dochter van : - Antonius Josephus DE MARET - zie XI.1402 -, en - Maria Josepha CUVELIER - zie XI.1403 - - - - - - + Antwerpen, op WO 21.1.1852, om 1.00 uur 's morgens in het Burgerlijk Gasthuis. Zij was 80 jaar-11 maand en 23 dagen oud. Adres bij overlijden : - S2/191 = Falconplein 31 (OA nr 166, dd. 21.1.1852, Antwerpen) - - - - - - - - - - Kind uit dit gezin : X.700.1.- - DE MARET Joannes Baptista ° Tilly (Br), VR 26.1.1798 - zie IX.350 - - OUDBETOVERGROOTVADER -
Vandaag vertellen we over Raas,Zotten Raas, ook wel baron Raas genoemd, was de grote varkensbeenhouwer op de Steenhouwersvest. Hij verkocht de beste "frut" van heel de stad. Frut is gekapt vlees. Men kon voor drie centen reeds een redelijke snede "frut" van hem kopen. Van heinde en verre kwam men bij Raas op de vloer. Raas is niet altijd een grote varkensbeenhouwer geweest. Hij was als "frutterke" begonnen in een klein bekrompen winkeltje in de Kammenstraat.
Zijn degelijke waar en zijn billijke prijzen bezorgden hem een groot kliënteel onder alle standen van de maatschappij. Zo werd hij rijk. Hij ging er zienderwijze op vooruit zodat men hem een miljonair begon te noemen.
Waarom men hem voor zot versleet, wie zal het zeggen ? Er was niets van die geestelijke afwijking aan hem te zien, noch in zijn spraak, noch in zijn doen. En toch scheen de benaming niet helemaal uit de lucht gegrepen. Zij geluk moet hem van grootheid en glorie hebben doen dromen. Hij wilde in de adelstand opgenomen worden. Daar streefde hij dan ook naar. Het deed dan ook weldra in de wijk de ronde dat hij zich een baronstitel had aangekocht. Wat zeker is, is dat hij bij de "Garde d'honneurs" ingelijfd werd. Dat was een afdeling van de Burgerwacht waar alleen gegoede burgers en aristocraten konden in opgenomen worden. Daarin bekleedde hij een vooraanstaande plaats, kapitein of zo iets van die aard. Want men zag hem bij de paardetochten steeds aan het hoofd van de afdeling paardenvolk rijden. En dit zo fier als een pauw. Zijn kledij en zijn paard waren tot in de puntjes verzorgd. Wanneer hij bij zulke optochten voorbij reed, dan wezen de mensen hem aan en zeiden : "Zie, dien daar, dat is Raas".
Hij was niet alleen groot, hij was ook dik. Hij moet zeker wel honderd kilo gewogen hebben. Denk nu niet dat hij in evenredigheid met zijn gestalte een stem als een klok had. Integendeel. Hij had een teer en fijn kinderstem-metje, op zijn best de stem van een groot meisje. Als hij een commando uitgeroepen had, klonk het nooit erg bevelend.
Raas had een breed en vol gezicht in de kleur van de kam van een kalkoen, wat met het blanke van zijn vet een hoogrose tint gaf. Omdat men hem nooit met een baard zag, kwam dit zeer goed uit. Hij beschikte over een klein mondje, een dubbele kin, een brede borst en kleine handen als kussentjes. De mensen zeiden : "Geef hem een appelsien of een citroen in zijn mond en hij is precies een vet varken".
Deze schatrijk geworden worstendraaier heeft zich, niettegenstaande zijn maatschappelijke rang of stand, nooit om zijn afkomst geschaamd. Hij bleef zijn beroep uitoefenen en het gebeurde vaak dat men "baron Raas" in zijn beenhouwerspakje in de winkel zag staan. Laat hem dan maar naar eer en grootheid hunkeren, er zijn mensen die zotter deden.
Lange Sander werd te Westdorp in Zeeland geboren op 9 oktober 1831. Hij heette eigenlijk Edward Steppe. Voor hij in het Sint-Andrieskwartier kwam wonen, was hij tamboer-majoor bij de grenadiers van het Hollands leger.
Als weduwnaar van Maria Schuurveld kwam hij wonen in de Kromme Elleboogstraat. Hij veranderde veel van woonst omdat hij de huur niet kon betalen. Lange Sander verbleef ook nog in de Muntstraat, in de Waaistraat, op het Steegsken en in het Scheldeken. Hoewel hij vroeger naar het schijnt een knappe verschijning was, hebben de Sint-Andriezenaren hem altijd gekend als een zeer magere man met een klein hoofd. Zijn kaken vielen in doordat hij geen tanden had. Hij droeg altijd een blauwe kiel en zware werkmansschoenen. Hij had bij zich steeds een zwarte reistas waarin zijn boterhammen zaten en in de andere hand een ijzeren draad waaraan sleutels en kousebanden hingen. Dit bezorgde hem de bijnaam van "de Kousenband".
De bewoners van de Parochie van Miserie gaven Lange Sander soms een besmeerde boterham of zelfs een half kipje. Daarom riepen de kinderen hem soms de scheldnaam "Kiekendief" na.
Toch deelde Edward Steppe van hetgeen hijzelf kreeg met arme buurvrouwen.
Jan de Schuyter schrijft in zijn boek "Antwerpsche Typen" dat Lange Sander zijn handen van de jonge meisjes niet kon afhouden. Dit werd de reden waarom hij dikwijls uit zijn logement gesmeten werd. Zijn grootste plezier was een vrouwenbroek aantrekken over zijn magere benen en zo plots uit de voordeur verschijnen om de meisjes aan het schrikken te brengen, zodat deze gillend op de vlucht sloegen.
Lange Sander werd doof en werd daardoor op het Scheldeken door een brouwerswagen overreden. Met een gebroken dijbeen werd hij overgebracht naar het Sint-Elisabethgasthuis waar hij drie dagen nadien op 26 mei 1908 overleed.
…Gespuis, stumperds, ellendelingen, bandelozen… à 1. Uit: { DE LATTIN A. – De politie waakt – 1976 – p. 101 } De verschrikkelijke 4de of Sint-Andrieswijk… Verslag van haar commissaris in het jaar 1841: 9.500 tot 10.000 behoeftigen meer dan in andere stadswijken. De bewoners onderscheiden zich door hun rumoerigen geest. Enkele hunner straten zijn de gewone verblijfplaats van ontslagen tuchthuisboeven en van al wat uit de samenleving gestooten is. Reeds in 1831 waren er 161 herbergen voor de volksklas. Sedertdien steeg hun aantal haast met den dag. Veel plezier: Niet minder dan vier parochiekermissen en bovendien verscheidene markten. Allen zijn van bijzonderen aard en eischen een bijzonder politietoezicht. In de straatjes krioelt het van het gespuis. Breekt het uit zijn wijk, dan is het om elders den boel op stelten te zetten. En respect voor de burger, geen zier. Op de “promenade publique”, tusschen de Harmonie en de Begijnenpoort, paradeeren bij zomerdag de deftige Antwerpenaren met al de leden van hun gezin. Het is er landelijk, het is er lommerlijk en men kan er elkaar bewonderen en salueeren volgens de regels van het burgerlijk fatsoen. Opgepast echter voor het jonge galgenaas uit de Steenberg- en Rochusstraat. Iedere wandelaar die met een witten hoed gesierd is, krijgt een karrevracht beleedigingen naar den kop. In beleedigingen is trouwens het Sint-Andrieskwartier de baas. De tong is scherp en geslepen en niemand hoeft er naar zijn woorden te zoeken. Louis Eeckhout, de bleeker uit de Rochusstraat, is zeker een rustig burger, en zijn dochter Theresia het fatsoenlijkste meisje dat men zich droomen kan. Zij denkt dan ook het volle recht te hebben in de wijk te wandelen. Zij vergeet alleen dat zij de spruit van een burger is, dus eigenlijk niet in het lijstje van de wijk past. Twee feeksen uit de Boeksteeg gaan haar te lijf, spuwen haar in het gelaat, geven haar een klap, schelden haar uit voor hoer, dievegge der weezen, canaille. De reden? Vader Eeckhout moest geld van hen hebben en had het den vorigen dag aangedurfd het hun te vragen… à 2. Uit: { POFFE E. – Plezante mannen in een plezante stad. - 1913 - p. 226. } De bevolking van de Vlierstraat was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet. Het huisraad en porseleinwerk stond voor de vensters uitgepakt, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders. à 3. Uit: { VAN CAUWENBERGH G. – Gids voor Oud Antwerpen – 1975 – p. 123. } Sint-Andrieskwartier, vierde wijk, parochie van miserie, luizenmarkt, rode burcht – allemaal namen om één en dezelfde wijk aan te duiden. Een programma, een calidoscoop waarin zowel de berusting in het lot van verschoppeling, volkse vroomheid, als het verzet tegen de ellende aanwezig zijn. à 4. Uit: { De LATTIN A. – Dit waren Gemini’s kinderen – 1957 – p. 157 } De meeste zwervers en bandelozen resideerden, voor zover zij ergens iets of wat vast hokten, in het Sint-Andrieskwartier. Daar troepten zij tesamen als mieren. In de Kloosterstraat, de Lepelstraat, de Schoytestraat, de Prekersstraat en in al de gangen en steegjes die men in die straten in overvloed aantrof.
Geen wijk in Antwerpen heeft zoveel namen als het Sint Andrieskwartier: de Vierde Wijk, de Parochie van Miserie, de Luizenmarkt, de Rode Burcht. Ze is de wijk van volkse figuren zoals Mie Citroen, Zotte Rik en Lange Sander. Maar ook van grote namen zoals Hendrik Conscience, Door Van Rijswijck, de volksschrijver John Wilms en Lode Zielens.
Het was een typische arbeidersbuurt en uitsluitend bevolkt door de armsten der armen. In de ontelbare gangen en stegen en smalle straatjes, in de dikwijls bekrompen huisjes, woonden een bonte mengeling van leurders, dokwerkers, koffieboonraapsters, zakkenmaaksters, zwervers en bedelaars.
Vandaag is het nog steeds een levendige buurt, waar het aangenaam is om te wonen. De misérie is gelukkig verdwenen, maar enkele mooie pareltjes zoals de Paardekensgang en de Sint Andrieskerk nog niet.
Sint-Andrieskerk
Paardenpoortje of Paardekensgang
In enkele vorige berichten beschreven wij reeds enkele gekende straten in Antwerpen. Sommige zijn verdwenen, en sommige bestaan nog steeds. Zo is de "Vliersteeg" één van die stegen die nu niet meer bestaan. Thans noemt zij zich als Korte -en Lange Vlierstraat, waarvan de ene uitkomt in de Nationalestraat (de vroegere Boeksteeg) en de andere in de Kloosterstraat.
We willen u de kostelijke beschrijving van de inwoners van de Vliersteeg door Edward Poff niet onthouden:
"De bevolking van de Vliersteeg was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet en de nijverheid, welke men daar uitoefende, zou, mij dunkt, heel goed gepast hebben in een tentoonstelling van wondere kostwinningen. De vrouwen, zij die een 'treksken' van het armenbestuur genoten moesten overdag straat in, straat uit slenteren, met een gieter in de eene, een ijzeren krabber in de andere hand, om de bestaande of toevallige pissijnen te kuischen. Met een geneverneus, een dikke zwartsaaien muts op het hoofd en kousen voor wanten aan hunne handen, sletsten zij op klompen den heelen dag door dik en dun, snapten ondertusschen een stevigen borrel en kwamen 's avonds juist in tijd naar huis, om geregeld een kloppartij met hunnen wettigen echtgenoot te houden. Het huisraad en porseleinwerk stond uitgepakt voor de vensters, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders...."
In aansluiting van wat er over het Sint-Andrieskwartier wordt verteld is dit eveneens een prachtig stukje folklore.