Ik ben Van Camp Alfons, en gebruik soms ook wel de schuilnaam fonne - ennof - fons - alfons - fonsvc - alfie.
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is gepensionneerde politieman.
Ik ben geboren op 29/12/1935 en ben nu dus 88 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: genealogie - voetbal - zwemmen en tennis.
Wandeling in het Sint-Andrieskwartier - Deel 9 - Theodoor Van Rijswijck -
En ... hier gaan we dan weer.
Vandaag nemen wij onzen "Door" onder handen.
Theodoor Van Rijswijck
"Den Door", poète maudit van een generatie, volksvriend, strijder voor de Vlaamse Zaak, verdediger van de Vrijge Gedachte".
Daar waar Moeder Netje moest verhuizen, onderging het standbeeld van Theodoor Van Rijswijck hetzelfde lot. Op 28 augustus 1864 werd zijn standbeeld gebeiteld door L. De Cuyper, ingewijd in het Antwerps stadspark. Den Door, zoals hij werd genoemd, stond er in goed gezelschap. Twee collega's, Frans De Cort en Jan Van Beers, vonden immers ook een plaats in de hoek der poëten van het park.
De arme liereman van het Vlaamse volk zou er echter maar 20 jaar staan. Men vond dat het beeld een beetje verloren ging tussen al dat lover en verplaatste het naar het pleintje aan de Ijzerenwaag.
Een en ander ging gepaard met een grootse plechtigheid ter ere van de geliefde volksdichter. Als inzet werd het lied "Vlaanderen", van Van Rijswijck, op muziek gezet door Richard Hol, gezongen door 1.000 leerlingen der stadsscholen onder leiding van Peter Benoit. Ter gelegenheid van de inwijding van het standbeeld werd ook het pleintje van de Ijzerenwaag omgedoopt in Van Rijswijckplaats. Dat gebeurde op verzoek van de bewoners, die zelfs pleitte voor de benaming Theodoor Van Rijswijckplaats. Op voorstel van de nuchtere en zakelijk aangelegde burgemeester Leopold De Wael, werd echter de voornaam weggelaten... tot in 1976. Kennelijk oordeelde men toen dat Theodoor te vaak werd verward met zijn neef en burgemeester Jan. Sedertdien heet het daar volledigheidshalve en duidelijkshalve Theo-door Van Rijswijckplaats. Hij wordt vaak beschreven als een groot flamingant. Terecht, want met zijn razend populaire hekeldichten, politieke refreinen en volksliederen bekampte hij onvermoeibaar Walen en franskiljons en kwam hij op voor de rechten van zijn volk. Toch was den Door ook een grote fratsenmaker, die een goede pot gerstenat niet uit de weg ging en wiens luchthartigheid niet te temperen viel door armoede of tegenslag. In 1847 was het plots gedaan met dichten. Drinken deed hij echter des te meer. In november 1848 belandde hij in het gesticht aan de Rochusstraat te Antwerpen, waar hij 2 maand later volslagen krankzinning overleed.
( gelezen in het boek "Antwerpse standbeelden" van Piet Schepens en in de afzonderlijke bijdragen in Gazet van Antwerpen (van 16.11 1982 tot 21.1.1983).
-o-o-o-O-o-o-o-
Reacties op bericht (1)
25-02-2008
zomaar
Prachtig werk Alfons .Ik ben lid van RCS zoektochtclub, wij krijgen in een
maandblad vragen en vreemde verhalen te lezen over Antwerpen.
Dank zij uw prachtige informatie heb ik zeer veel op kunnen lossen.
dank U Alfons Achiel Wilrijk
25-02-2008, 20:47 geschreven door De Maesschalck Achiel
Foto van : I.1.- Pat VAN CAMP kwartierdrager of probandus
…Gespuis, stumperds, ellendelingen, bandelozen… à 1. Uit: { DE LATTIN A. – De politie waakt – 1976 – p. 101 } De verschrikkelijke 4de of Sint-Andrieswijk… Verslag van haar commissaris in het jaar 1841: 9.500 tot 10.000 behoeftigen meer dan in andere stadswijken. De bewoners onderscheiden zich door hun rumoerigen geest. Enkele hunner straten zijn de gewone verblijfplaats van ontslagen tuchthuisboeven en van al wat uit de samenleving gestooten is. Reeds in 1831 waren er 161 herbergen voor de volksklas. Sedertdien steeg hun aantal haast met den dag. Veel plezier: Niet minder dan vier parochiekermissen en bovendien verscheidene markten. Allen zijn van bijzonderen aard en eischen een bijzonder politietoezicht. In de straatjes krioelt het van het gespuis. Breekt het uit zijn wijk, dan is het om elders den boel op stelten te zetten. En respect voor de burger, geen zier. Op de “promenade publique”, tusschen de Harmonie en de Begijnenpoort, paradeeren bij zomerdag de deftige Antwerpenaren met al de leden van hun gezin. Het is er landelijk, het is er lommerlijk en men kan er elkaar bewonderen en salueeren volgens de regels van het burgerlijk fatsoen. Opgepast echter voor het jonge galgenaas uit de Steenberg- en Rochusstraat. Iedere wandelaar die met een witten hoed gesierd is, krijgt een karrevracht beleedigingen naar den kop. In beleedigingen is trouwens het Sint-Andrieskwartier de baas. De tong is scherp en geslepen en niemand hoeft er naar zijn woorden te zoeken. Louis Eeckhout, de bleeker uit de Rochusstraat, is zeker een rustig burger, en zijn dochter Theresia het fatsoenlijkste meisje dat men zich droomen kan. Zij denkt dan ook het volle recht te hebben in de wijk te wandelen. Zij vergeet alleen dat zij de spruit van een burger is, dus eigenlijk niet in het lijstje van de wijk past. Twee feeksen uit de Boeksteeg gaan haar te lijf, spuwen haar in het gelaat, geven haar een klap, schelden haar uit voor hoer, dievegge der weezen, canaille. De reden? Vader Eeckhout moest geld van hen hebben en had het den vorigen dag aangedurfd het hun te vragen… à 2. Uit: { POFFE E. – Plezante mannen in een plezante stad. - 1913 - p. 226. } De bevolking van de Vlierstraat was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet. Het huisraad en porseleinwerk stond voor de vensters uitgepakt, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders. à 3. Uit: { VAN CAUWENBERGH G. – Gids voor Oud Antwerpen – 1975 – p. 123. } Sint-Andrieskwartier, vierde wijk, parochie van miserie, luizenmarkt, rode burcht – allemaal namen om één en dezelfde wijk aan te duiden. Een programma, een calidoscoop waarin zowel de berusting in het lot van verschoppeling, volkse vroomheid, als het verzet tegen de ellende aanwezig zijn. à 4. Uit: { De LATTIN A. – Dit waren Gemini’s kinderen – 1957 – p. 157 } De meeste zwervers en bandelozen resideerden, voor zover zij ergens iets of wat vast hokten, in het Sint-Andrieskwartier. Daar troepten zij tesamen als mieren. In de Kloosterstraat, de Lepelstraat, de Schoytestraat, de Prekersstraat en in al de gangen en steegjes die men in die straten in overvloed aantrof.
Geen wijk in Antwerpen heeft zoveel namen als het Sint Andrieskwartier: de Vierde Wijk, de Parochie van Miserie, de Luizenmarkt, de Rode Burcht. Ze is de wijk van volkse figuren zoals Mie Citroen, Zotte Rik en Lange Sander. Maar ook van grote namen zoals Hendrik Conscience, Door Van Rijswijck, de volksschrijver John Wilms en Lode Zielens.
Het was een typische arbeidersbuurt en uitsluitend bevolkt door de armsten der armen. In de ontelbare gangen en stegen en smalle straatjes, in de dikwijls bekrompen huisjes, woonden een bonte mengeling van leurders, dokwerkers, koffieboonraapsters, zakkenmaaksters, zwervers en bedelaars.
Vandaag is het nog steeds een levendige buurt, waar het aangenaam is om te wonen. De misérie is gelukkig verdwenen, maar enkele mooie pareltjes zoals de Paardekensgang en de Sint Andrieskerk nog niet.
Sint-Andrieskerk
Paardenpoortje of Paardekensgang
In enkele vorige berichten beschreven wij reeds enkele gekende straten in Antwerpen. Sommige zijn verdwenen, en sommige bestaan nog steeds. Zo is de "Vliersteeg" één van die stegen die nu niet meer bestaan. Thans noemt zij zich als Korte -en Lange Vlierstraat, waarvan de ene uitkomt in de Nationalestraat (de vroegere Boeksteeg) en de andere in de Kloosterstraat.
We willen u de kostelijke beschrijving van de inwoners van de Vliersteeg door Edward Poff niet onthouden:
"De bevolking van de Vliersteeg was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet en de nijverheid, welke men daar uitoefende, zou, mij dunkt, heel goed gepast hebben in een tentoonstelling van wondere kostwinningen. De vrouwen, zij die een 'treksken' van het armenbestuur genoten moesten overdag straat in, straat uit slenteren, met een gieter in de eene, een ijzeren krabber in de andere hand, om de bestaande of toevallige pissijnen te kuischen. Met een geneverneus, een dikke zwartsaaien muts op het hoofd en kousen voor wanten aan hunne handen, sletsten zij op klompen den heelen dag door dik en dun, snapten ondertusschen een stevigen borrel en kwamen 's avonds juist in tijd naar huis, om geregeld een kloppartij met hunnen wettigen echtgenoot te houden. Het huisraad en porseleinwerk stond uitgepakt voor de vensters, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders...."
In aansluiting van wat er over het Sint-Andrieskwartier wordt verteld is dit eveneens een prachtig stukje folklore.