Bart zijn verhalen
verhalen voor alle lezers in quarantaine
26-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argelooszwijgen

 

%%%FOTO1%%%

BROEDER FRANCISCUS.

 

Door het vertrek van moeder overste werd het werk herverdeeld en moeder overste moest tijdelijk worden vervangen. Omdat zuster Fernanda de oudste was verwachtte iedereen dat zij het roer in handen zou nemen maar de deken dacht daar anders over. Zuster Marlies had de meeste studies gevolgd en werd daarom aangesteld. Toevallig of niet maar zuster Fernanda kreeg vanaf die dag reuma in haar vingers en kon geen orgel meer spelen. Opnieuw zat men zonder organiste. Sommige zusters hadden hun bedenkingen maar daar werd nooit over gesproken.

     Tien dagen lang bleef moeder overste weg en toen ze terugkwam riep ze alle zusters bijeen in de kapel. Met tranen in de ogen sprak ze de zusters toe: ‘ Dank zij de inzet van jullie allen. Heb ik dit gouden kruisje van onze zeer eerwaarde Paus gekregen. Dit is geen eigendom van mij maar van jullie allemaal en van het klooster. Dit kruisje blijft voortaan binnen de muren van dit klooster.’ Het kleinood werd doorgegeven en één voor één bekeken de zusters het juweeltje.

Zuster Celine zat in het kantoortje bij moeder overste. De reportster interviewde haar. Met een zakdoek depte ze af en toe haar lopende neus. Moeder overste vertelde: ‘Indrukwekkend, al dat goud, pracht en praal. Vooral die statigheid en alles zo sereen. Ik voelde mij zo klein tussen al die grote geleerden.’ Hier wachtte ze even. ‘Over geleerden gesproken’ merkte ze plots op en haar stem versnelde:

‘Dat is pas echt nieuws: vergeet ‘DAT’ niet te noteren: tijdens mijn heenreis heb ik kennis gemaakt met een broeder van Sint Amadeus abdij. Gewoonlijk heeft een broeder geen hoge studies gevolgd, maar deze had een universiteitsdiploma op zak. Hij was namelijk advocaat.’

Zuster Celine fronste haar voorhoofd. Ze had toen nog niet het flauwste vermoeden hoe belangrijk het verhaal voor haar zou zijn. ‘Uit welke abdij zei je?’ Vroeg ze terwijl ze schijnbaar geïnteresseerd een notitie nam.

‘Sint Amadeus! Op het vliegtuig reeds maakte ik kennis met broeder Franciscus.’ Toen begon moeder overste haar verhaal: ‘Hij vertelde me dat hij voor advocaat gestudeerd had. Toen ik hem vroeg waarom hij dan als werkbroeder in het klooster was gegaan. Antwoordde hij: - Al heel jong werd ik wees en werd opgenomen door een pater. We verbleven met enkele andere studenten in zijn huis. Regelmatig kwamen andere studenten op muziekles bij de pater. Zo kwamen er ook jonge meisjes op de les.

Ik werd verliefd op één van hen. Een jong meisje met een kristalheldere stem. Soms speelde zij op het orgel. Zij was een goede leerling, de beste. Nooit heb ik geweten dat zij ook verliefd was op mij. Ik kreeg de kans niet om het haar te vragen, want op zekere dag riep de pater me bij hem. Wij hadden een kort maar dringend gesprek. ‘Mijn verliefdheid‘ mocht nooit beantwoord worden en ik moest Vera, want zo heette het meisje, vergeten. Ik moest zo ver mogelijk van haar vandaan. Naar Amerika. De taxi naar het vliegveld zou komen en diezelfde dag moest ik vertrekken. De pater had zelfs voor mijn verdere studies gezorgd. Ik kon logeren in een abdij vlak bij een universiteit. Een week later ontving een brief van de pater. In de laatste en enige brief die ik van hem kreeg heeft hij mij alles uitgelegd. Het was voor mij een grote schok, ik kon Vera, dat ik inmiddels het orgelmeisje was gaan noemen, niet vergeten. Ik droomde dagelijks nog van haar. Na mijn studies was er maar één oplossing voor mij. Ik trok in het klooster en wilde enkel nog maar werken om te vergeten. Het valt nog steeds zwaar voor mij. Hoe dikwijls heb ik me al niet afgevraagd wat er van haar is geworden. –‘

Zuster Celine keek met verstomming naar moeder overste. ‘Wat een verhaal.’ Zei ze en wat een gelijkenis met het verhaal van zuster Marlies, dacht ze. Om haar niet te verraden veranderde ze snel van onderwerp. ‘Zou ik nog enkele dagen vrijaf kunnen krijgen. Mijn baas moet nog wat administratieve zaken regelen met mij, en thuis moet ik ook dringend wat gaan doen. Rekeningen betalen, kuisen en stof afdoen, afspraken regelen enz.’ Ze wist dat ze loog, maar zij moest het verhaal van deze broeder dringend gaan uitspitten.

‘Volgens de normen kan ik dit niet toestaan, maar zelfs zonder mijn toestemming zou je toch gaan. Dus je krijgt mijn toelating. Drie dagen krijg je. De derde dag om 19 uur moet je wel terug in het klooster zijn.’

‘Beloofd,’ zei zuster Celine terwijl ze opstond en met een glimlach buitenging.

De morgen daarop reed zuster Celine recht naar de deken om een begeleidingsbrief. Ze wenste broeder Franciscus zelf te gaan interviewen. De deken keek haar argwanend aan, maar toen ze hem vertelde dat dit verband hield met het eerbetoon in Rome dat broeder Franciscus samen met moeder overste gekregen hadden, kreeg ze toch de nodige papieren.

Zuster Celine ging langs haar eigen huis, trok een deftige jurk aan en werd weer Ria Peeters. Gespannen reed ze naar de Sint Amadeus abdij op zoek naar broeder Franciscus.

De abdij lag midden in de bossen, witte muren, rust en stilte dat waren de hoofdthema's van de abdij. Toch werd hier hard gewerkt. De broeders verzorgden zelf al de zenuwpatiënten, deden de was, bereidden de maaltijden, bakten zelf hun brood, herstelden de kledij, kortom alles werd hier door de kloosterlingen zelf gedaan.

Bij de portier vroeg Ria naar vader abt.

‘Wat is de reden van uw onderhoud, heb jij een afspraak?’ De vragen vielen als een automaat uit zijn mond. De reportster liet hem de verzegelde briefomslag van de deken zien en werd naar vader abt gebracht. Er was geen kantoor. Alles werd daar in de grote vergaderzaal besproken. De zaal was al even wit als de brede lange gangen. In het midden van de zaal stond één grote ronde tafel met acht zware eiken stoelen er rond. Tegen de wand stonden twee prachtige boekenkasten met een fortuin aan oude dikke boeken. Op een klein secretaire in de hoek lag pen en blocnote.

Vader abt stond met zijn gezicht naar de boekenkast. Ria bemerkte dat hij geen pijl haar meer had. Deze kaalheid kwam veeleer verrassend voor haar over daar zij een krulhoofd met een klein kroontje erin verwacht had.

De abt stak het boek dat hij vasthield weer terug in de kast. Langzaam draaide hij zich om en kwam vriendelijk met uitgestoken hand naar Ria toe. ‘Wat kan ik voor jou doen mevrouw?’ Vroeg hij.

Ria gaf de brief die ze van de deken meegekregen had. Hij las de brief. Verwonderd keek hij naar de vrouw tegenover hem: ‘Wat brengt een journaliste naar zo een afgelegen abdij? Over wie of wat wil jij schrijven?’

‘Het betreft niet uw abdij maar wel een van uw broeders. Namelijk broeder Franciscus. Hij heeft hogere studies gevolgd en is ondanks zijn diploma's toch werkbroeder geworden. Onlangs werd hij gevierd en kreeg hij van het Vaticaan een certificaat. Ik zou hem graag willen interviewen, over zijn verleden heden en toekomst. Er zijn niet veel mensen die zulke zware beslissing durven nemen.’

Vader abt wreef over zijn kin: ‘Ach ja, broeder Franciscus, hij doet zijn naam eer aan. Steeds beleefd, vriendelijk, nederig en zeer hard werkend. Voeg daarbij nog een groot verstand en zeer handig, dan heb je hem. Hij doet zijn naam alle eer aan. Ik zal hem laten roepen, hij moest maar eens een uurtje rust nemen dat verdient hij wel.’ Met grote passen verliet vader abt de zaal. Een felle zonnestraal kliefde door het raam en verlichtte een grote schaal gevuld met appelen. Nu pas viel Ria het op hoe mooi de vorm en kleur van de appelen wel waren.

Vader abt kwam terug binnen, een broeder in zware bruine pij volgde hem. De abt had niet overdreven, maar hij had er niet bij verteld dat deze man ook nog groot en knap was. Geen wonder dat een meisje van zestien hierop verliefd wordt.

‘Er is een klein probleem’ meldde de abt: ‘binnen een kwartier hebben we een vergadering in deze kamer. Je kunt eventueel morgen terugkomen, ofwel moet je genoegen nemen met een interview in de refter, die is op dit uur toch verlaten.’

‘Voor mij is de refter wel goed’ antwoordde Ria vlug want ze was niet van plan hier de nacht door te brengen als enige vrouw met al die knappe broeders. ‘Ik ben gewend om in heel verschillende omstandigheden te werken.’ Voegde ze er snel aan toe.

‘Goed, mag ik je dan broeder Franciscus voorstellen, hij zal je begeleiden naar de refter. Broeder, laat je haar onze beste kazen proeven met een goed glaasje wijn of anders biedt je haar tenminste een kop koffie aan.’

‘Het is mij een waar genoegen om deze dame onze kazen te laten proeven, maar ik weet niet wat ik haar moet en mag vertellen.’

‘God zal je leiden, je bent verstandig en je hebt gestudeerd, beslis zelf maar wat je haar wil vertellen. Blijf echter bij de waarheid, want de leugen heeft al te veel kwaad gedaan op aarde.’

‘Dank je voor het vertrouwen.’ Antwoordde broeder Franciscus.

‘Van mij ook bedankt Vader abt voor uw bereidwillige medewerking.’ Zei Ria en ze volgde de broeder naar de refter.

 

26-05-2020 om 10:24 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
25-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

Het Ontslag.

 

     Dromerig staarde ze in het voorhof. De rozengeur bedwelmde haar, het kleurenpalet was betoverend. Enkele aantekeningen lagen verspreid op haar schoot. Verstrooid graaide zuster Celine door de papieren. Iemand klopte op de deur. Onverschillig las ze het kattenbelletje voor de derde maal over: ‘Zuster Marleen overhalen om naar moeder overste te gaan.’

Hoe moest ze dat nu doen? Opnieuw werd er geklopt, ditmaal dringender. ‘Ogenblikje graag,’ zei ze licht geïrriteerd. Snel stopte ze de aantekeningen in haar tas en legde de tas op het bovenste schap, draaide de kast op slot en stak de sleutel in haar zak. Voor de derde maal werd er geklopt. ‘Ogenblikje ik kom’

Zuster Celine opende de deur en zag de zuster Marleen voor haar staan. Met haar hoofd naar de grond gericht vroeg ze: ‘Zuster Celine, mag ik je eens iets vragen?’

‘Natuurlijk zuster Marleen, voor jou staat mijn deur toch altijd open. Toe kom binnen en zet je.’

De zuster deed enkele passen naar voren en bleef weer stilstaan. ‘Mag de deur dicht? Het is nogal persoonlijk.’

‘Natuurlijk, ga maar zitten. Vertel eens waar kan ik je mee helpen?’

‘Herinner jij je nog ons gesprek over mijn moeder?’

‘Jouw moeder? Had jouw moeder niet iets met planten?’

‘Ja, ze is tuinierster. Ze heeft me opgebeld. Ze wil mij komen bezoeken. Ik voelde me aanvankelijk heel blij haar stem te horen, maar toch heb ik geweigerd haar te ontmoeten. Ik weet het niet goed. Ze klonk zo bezorgd, ze vroeg maar steeds hoe het met mij was. Ze wilde dringend een afspraak regelen. Er waren problemen met mijn familie, maar ik heb helemaal geen familie, enkel mijn moeder. Ik vind dat zo raar. Ik durf die ontmoeting niet goed aan. Misschien vraagt zij mij wel om terug naar huis te keren en het kloosterleven vaarwel te zeggen maar daarvoor is het nu te laat. Zoiets kan echt niet meer. Ik ben er niet gerust in, mijn moeder klonk zo bezorgd. Ik kan bij niemand anders terecht dan bij jou. De andere zusters weten niet dat mijn moeder nog leeft. Wat moet ik nu doen. Ik zou dolgraag mijn moeder willen ontmoeten, maar ik durf het echt niet.’

‘Lieve zuster Marleen, jij mag je moeder niet blijven ontwijken, jij moet trachten te praten met haar. Als zij twee lange jaren gewacht heeft en nu plots met jou wil spreken dan moet daar wel een grondige reden voor zijn, denk je ook niet?’

‘En de andere zusters dan, mijn medezusters, zij denken allemaal dat ik wees ben. Hoe moet ik aan hen uitleggen dat ik tegen hen gelogen heb?’

‘Niemand hoeft te weten dat mevrouw Lenissen jouw moeder is. Zeg haar dat ze een afspraak met mij moet maken. Ik zorg dan wel dat jullie met elkaar in contact komen.’

‘Dat is geen slecht idee, maar welke smoes ga je dan verzinnen zodat ik ongestoord mijn moeder kan spreken?’

‘Laat dat maar aan mij over, zuster Marleen, ik vind wel iets.’

‘Zuster Celine, als je dat voor mij wilt doen! Je kunt niet geloven hoe gelukkig je me maakt.’

Met een snelle groet verdween de zuster weer uit de kamer en keerde weer naar haar eigen wereldje waar geen plaats was voor anderen, amper voor haar eigen moeder.

     Twee dagen lang hoorde zuster Celine niets meer. Op de derde dag, ze stond in de keuken aan de afwas en zuster Fernanda kwam met haastige pas binnengelopen: ‘Laat die vaat maar staan, die doe ik wel verder. Er is bezoek voor jou. Een zekere mevrouw Lenissen. Kun je haar afhalen? Ze wacht op je bij de ingang.’

‘Goed, zuster Fernanda, ik zal mevrouw Lenissen maar niet laten wachten en bedankt dat je de vaat voor mij wilt doen. Ach ja, zuster weet jij soms waar zuster Marleen is, ik zou haar iets willen vragen?’

‘Oh, die heb ik naar de refter zien gaan. Voor wat, dat weet ik niet maar ze ging in ieder geval naar de refter.’

Zuster Celine haastte zich naar de ingang. Ze hoopte dat moeder overste even in haar kantoor zou blijven zodat ze geen vervelende vragen zou kunnen stellen. In de verte zag ze reeds mevrouw Lenissen staan. ‘Dag mevrouw Lenissen, ik ben zuster Celine, kom, laten we naar mijn kamer gaan, daar kunnen we rustig praten.’

‘Ria, ik ben zo nerveus, zal het lukken, er hangt zoveel van af.’

‘Noem me zuster Celine, ik wil geen twijfels zaaien aangaande onze ontmoeting. Kom maar binnen en zet je. À propos heb je het dagboek bij?’

‘Hier, kijk, ziet het er niet oud en versleten uit? Dit vond ik op een rommelmarkt. Het is een oud dagboek maar het was nog onbeschreven. Ik heb alles nog met pen en inkt ingevuld. Hier en daar een vlek, maar zo lijkt het echt. Jij mag het lezen als je dat wilt, ik kan het zelf niet voorlezen, want mijn handen beven te hard van de stress.’

‘Ik geloof je wel. Jij zal dat heel goed gedaan hebben. Luister nu goed, eerst breng ik je naar het prieeltje in de hof. Daar wordt je niet gestoord. Daarna ga ik zuster Marleen zoeken en vertel haar dat jij een vraag hebt over stokrozen. Iedereen hier weet dat zuster Marleen heel veel weet over stokrozen en jij had daar toevallig een vraag over. Veel moed en maak er het beste van. Kom laten we naar het prieeltje gaan.’

Met haar twee handen hield mevrouw Lenissen haar handtas vast terwijl ze de zuster op de voet volgde. Bij het prieeltje aangekomen liet zuster Celine de vrouw achter en spoedde zich naar de refter.

‘Zuster Marleen, ben jij in de refter?’ Riep ze al van ver: ‘Ik ben het, zuster Celine. Ik heb je even nodig, er is hier een zekere mevrouw Lenissen die iets over luizen en stokrozen wil vragen.’

‘Zuster Celine, ik ben zo zenuwachtig, waar is ze, wat moet ik tegen haar zeggen?’

‘Hoeveel koppen koffie heb je al op? Je beeft over gans je lichaam. Zo kun je niet naar je moeder. Kom, eerst vijf maal diep ademhalen door je buik, zoiets kalmeert. En langzaam ademen.’

De zuster deed haar best om diep te ademen: ‘Mm, dat kalmeert wel, ik voel me al veel beter, waar is de mevrouw? In de kapel misschien?’

‘Neen, slimmerd, zij komt om te praten niet om te bidden. Zij wacht op je in de tuin, in het prieeltje. Niemand zal je daar storen, daar zorg ik wel voor. Ga nu maar.’

Met gekruiste vingers keek zuster Celine door een kier van de zijdeur. Ze kon net een stuk van de tuin en het prieeltje zien. Tussen de rozen door zag ze de zwarte vlek van het nonnenkleed. Plots hoorde ze voetstappen achter haar. Met een ruk draaide ze zich om en keek in het verwonderd gezicht van de tuinman. Zij moest hem tegenhouden voordat hij de deur zou opendoen en naar het voorhof zou gaan. Moeder en dochter mochten niet gestoord worden. Vlug klampte ze hem bij de arm: ‘Mijnheer Debelder, jij kent zeker veel boeken over tuinieren. Ik zou graag wat meer willen weten over eetbare bloemen. Welk boek kan ik dan best lezen?’

‘Ach wat vraag je me nu. Eetbare bloemen? Daar weet ik niet veel van, maar wacht eens, ik zal eens op zolder kijken, daar liggen nog enkele boeken van mijn voorganger. Die was wel eens met kruiden en zo bezig. Is het dringend? Och kom ik wilde toch maar even naar de hof gaan, ik ga wel eerst even naar de zolder. Ik zie je straks wel.’

De tuinman draaide zich om en verdween terug in de gang. Zuster Celine liet een zucht van verlichting maar toen ze weer door de kier naar buiten keek zag ze de zwarte vlek niet meer.

Ze zag wel dat zuster Marleen met snelle passen de deur naderde. Zuster Celine schrikte recht en vluchtte de gang in. Met een sprong wipte ze veilig het toilet binnen. Gespannen luisterde ze aan de deur naar de stappen die dichterbij kwamen en plots ophielden. Even werd het stil en dan opnieuw stappen die weggingen. De achterdeur werd in een haast dichtgeslagen.

Zuster Celine liep terug naar de achterdeur en zette deze behoedzaam weer op een kiertje. Door de spleet zag ze zuster Marleen het prieeltje binnengaan. Met een flits bemerkte ze nog net het kleine boekje in haar rechterhand. Bruusk sloot zuster Celine de deur en draaide twee keer in het rond om met een sprong tot stilstand te komen. Snel liep ze naar de keuken en lichtte de losse tegel op. Het boekje was weg.

‘Yes’ zei ze en op wolkjes liep ze naar haar kamer. Ze liet zich op de stoel ploffen en sloot haar ogen.

‘Zuster Celine mag ik binnenkomen?’

Zuster Celine schrok recht. In haar euforie had ze de deur open laten staan en nu was ze die totaal vergeten. In het deurgat stond mevrouw Lenissen. ‘Natuurlijk, mevrouw Lenissen en doe de deur dicht achter je. Is het gelukt?’

‘Kijk maar, ik heb de twee boekjes.’

‘Vertel me alles van A tot Z.’

‘Het begon niet zo goed, ik zei nog maar gewoon Rosa en mijn dochter antwoordde ferm en kortweg dat zij voortaan zuster Marleen was en ik mevrouw Lenissen. Ik liet me echter niet van de wijs brengen en ging recht op mijn doel af. Ik begon over mijn dagboek en een bladzijde die zij zeker moest lezen. Zij nam het boek aan en begon te lezen. Ik durfde niet naar haar te kijken, maar ik hoorde dat ze haar neus snuitte. Ik keek heel voorzichtig naar haar en zag dat er een glimlach over haar lippen kwam. Plots lei ze het boek naast haar neer en vroeg me even te wachten, ze had ook iets voor mij. Ze liep weg en kwam terug met haar dagboek. Kijk maar, hier is het. Ik mocht het niet opendoen voor ik weer thuis was. Dat vond ik niet erg, ik wist toch wat er in stond. Ze vroeg me om haar morgen weer op te bellen, daarna hebben we elkaar omhelsd en zijn naar buiten gegaan. Ik ben recht naar hier gekomen.’

‘Prachtig, we hebben het pleit gewonnen denk ik, mevrouw Lenissen. Ik zal je nu maar buiten laten, hopelijk krijgt hier niemand argwaan van.’

De namiddagzon stond hoog. Voor de zoveelste maal begon zuster Celine opnieuw te lezen maar steeds werd ze weer afgeleid. Het beeld van zuster Marleen gebukt over de rozen kon ze niet van haar afzetten. Ze had het zich niet verbeeld: er was een traan in zuster Marleen haar ogen. Dat was echt. Hoe meer ze er over nadacht hoe meer ze begreep dat de zuster hier in het klooster niet thuishoorde. Hoe kon ze haar in ’s hemelsnaam er toe bewegen hulp te gaan vragen bij moeder overste.

De zon brandde dwars door haar zwarte rok, de zuster haar billen gloeiden. Even kwam de verleiding om de zware stof omhoog te schuiven, maar toch durfde ze niet. Er moest eens iemand langs komen.

Haar gedachten waren nog vers toen iemand op de deur klopte. Dat was telepathie, dacht ze terwijl ze naar de deur liep. ‘Ja, ja, ik kom. Of kom maar binnen de deur is toch open.’

Zuster Marleen kwam binnen.

‘Dag zuster Marleen. Wat aangenaam om mij te komen bezoeken. Heb je mevrouw Lenissen kunnen helpen? Kom neem een stoel en zet je naast mij op het terras.’

‘Ik kom je bedanken. Door jouw hulp kon ik met mijn moeder spreken. Het was een hele openbaring voor mij.’

Zuster Celine moest een glimlach onderdrukken. Zuster Marleen sprak over haar moeder en niet over mevrouw Lenissen. Dat was positief, ze erkende dan toch dat ze een moeder heeft die nog leeft. ‘Geen dank, zuster Marleen, elkander helpen is, als non, zo een beetje onze plicht is het niet? Het gesprek met je moeder was een hele openbaring, zeg je. Was het dan zo belangrijk nieuws? Of wil je er niet over praten? Want ik wil je tot niets verplichten. Indien je enkel hier komt om me te bedanken dan praten we de rest van de avond alleen nog maar over koetjes en kalfjes.’

‘Of over rozen en luizen die beschutting zoeken onder de blaadjes, zeker. Neen, het moet me van het hart, ik ben er zo mee begaan. Ik moet het aan iemand vertellen en aan wie kan ik het beter vertellen dan aan jou. Jij die mij zo goed geholpen hebt.

Sinds mijn kinderjaren loop ik reeds met frustraties en een heleboel misverstanden aangaande mijn moeder. In het begin was ik ontgoocheld en verlegen voor haar en besloot daarom nooit met iemand hierover te praten. Ik keerde volledig in mezelf en leefde teruggetrokken. Toen ik twintig werd besloot ik om voor mijn moeder te gaan boeten. Ik ging in het klooster en had alle contact met mijn moeder verbroken. Ik begreep toen niet dat zij hierdoor nog meer te lijden zou hebben dan ik. Het was me zelfs gelukt om nooit meer over haar te praten. Totdat jij kwam. Waarom dat weet ik nog altijd niet, maar plots begon ik een gesprek over mijn moeder en over de serres. Vanaf dan is alles in sneltreinvaart gegaan en plots stond ik weer oog in oog met mijn moeder. Het gesprek dat daar uit vloeide was verhelderend want wat bleek nu: mijn beslissing om in het klooster te gaan berustte op totaal verkeerde basis. Daarom heb ik besloten dat vanaf nu mijn moeder regelmatig op bezoek mag komen. Dit brengt voortaan wat kleur in mijn grijze leven.’

‘Rosa, zo mag ik je toch even noemen hé? Rosa denk je echt dat God van jou verlangt dat jij je belofte moet blijven houden? Na al wat er gebeurd is? Heb jij nog niet genoeg geboet voor uw verkeerde besluiten?’

‘Een gelofte kan je niet breken.’

‘Rosa, een gelofte kan je niet breken. Denk jij echt dat jij in het klooster moet blijven? Ook al was uw besluit sterk beïnvloed en steunend op onvolledige of misschien wel verkeerde informatie uit het verleden?’

‘Een gelofte is een gelofte en die kan ik niet verbreken, ook al wist ik toen niet alles. Ik kan en mag mijn gelofte niet verbreken.’ Zuster Marleen stond met haar hoofd naar de grond gericht. De tranen prikten in haar ogen maar toch klemde ze haar lippen stevig op elkaar. Zuster Celine keek naar haar smalle lippen en vatte moed. Nu moest ze het zeggen: ‘Jij hebt gelijk, zuster Marleen. Jij mag en kan uw gelofte niet verbreken, maar uw oversten kunnen en mogen je wel ontslaan van uw gelofte.’

‘DE PAUS? Daar durf ik niet naar toe te gaan en wie zal die reis betalen? Wat moet ik tegen hem zeggen en wat als hij weigert. Ik ben maar een gewone kloosterzuster, hij weigert mij zelfs te ontvangen! Daar durf ik niet eens aan te denken.’

Zuster Celine nam haar handen in de hare: ‘Zuster Marleen,’

Ze voelde hoe de handen koud aanvoelden en hoe de angst te lezen stond in de droeve ogen. Dit is allemaal teveel voor haar, ik moet haar kalmeren, dacht zuster Celine: ‘Blijf kalm en huil niet. Het is waarschijnlijk niet alleen de Paus maar een afgevaardigde zal ook wel bevoegd zijn om jou te helpen. Ga eens praten met moeder overste zij zal zeker naar je luisteren. Zij is een verstandige vrouw en kan ook heel goed zwijgen. Vertel haar alles, over je jeugd jouw frustraties, verkeerde beoordelingen, misverstanden en lichtzinnige beslissingen. Je hoeft haar dan niet eens te vertellen dat jij je hier niet op uw plaats voelt. Zij zal dat zelf wel begrijpen en misschien komt zij wel met een voorstel af. Jij moet niet altijd trachten alles op je eentje te willen oplossen. Er zijn rondom jou vele mensen die van je houden en je willen helpen.’

‘Ik zal over uw woorden nadenken, zuster Celine. Bij jou lijkt het leven toch zo eenvoudig, maar wanneer ik op mijn kamer kom is het alsof ik in een doolhof terechtkom.’

‘Jij hoort hier niet thuis. Jij hoort de wijde wereld in te trekken en niet in die kleine donkere kamer te blijven. Indien je nog raad nodig hebt of je wilt gewoon eens komen praten dan staat mijn deur voor jou altijd open, vergeet dat niet.’

‘Dank u, zuster Celine. Ik zal jou niet zo snel vergeten.’

     Niemand vermoedde het, maar enkele dagen later na de mis ging moeder overste vooraan in de kapel staan en sprak de zusters toe. ‘Zusters, ik heb twee meldingen te doen: eerst wil ik jullie vertellen dat zuster Marleen ons gaat verlaten en het kloosterleven opgeeft. Ik wens haar hierbij een christelijk en gelukkig leven. Ik heb besloten dat wij een klein afscheidsgelegenheid zullen organiseren. Om praktische redenen zal dit volgende woensdag plaats hebben. Praktische redenen zeg ik want op die dag komt onze eerwaarde deken met een afvaardiging van het bisdom. Ieder van ons zal zijn taak krijgen zodat dit voor ons allen een onvergetelijke dag zal worden. Ik hoop dat wij allen volwassen genoeg zijn om over het afscheid van zuster Marleen niet te spreken en zeker geen roddels rond te strooien. Kwaadspreken van iemand, hoe klein ook, is zondig. Vergeet dat niet. Zo, ik wens jullie verder nog een christelijke werkdag.’  

     Het ontslag van zuster Marleen was als een bom ingeslagen, toch werd er niet over haar geroddeld. Zelfs de oldies zwegen in alle talen. Moeder overste had toch invloed op haar zusters.

Met het naderen van de beruchte bezoekdag werd moeder overste steeds wat onrustiger. Verleden zondag na de hoogmis nam ze zuster Celine even terzijde en vroeg haar met een zenuwachtig stemmetje: ‘Zuster weet jij toevallig waarom die afvaardiging van het bisdom mee langs komt.’

Zuster Celine keek naar de rozenstruik naast haar: ‘Controle zeker, zorg maar dat alles goed in orde is. Zijn uw boeken volledig ingevuld en is de boekhouding correct? Credit en debet klopt het allemaal. Ik heb horen zeggen dat er een expert bij zal zijn.’ Met lange pas ging moeder overste weer terug naar haar kantoor en bleef daar de hele zondag. Zelfs het middag en avondmaal sloeg ze over.

     Woensdag, iedereen was zenuwachtig. Zuster Marleen moest inpakken. Moeder overste dacht aan haar boekhouding en zuster Marlies bereide zich voor om de afscheid mis te zingen. Alles verliep naar wens. De mis was prachtig met zuster Fernanda als organist. Zelfs de deken had de heldere stem van zuster Marlies opgemerkt en keek af en toe stiekem naar het hoog zaal. Op de kansel zei hij het volgende: ‘Bij deze gelegenheid wens ik aan allen mee te delen dat ons volgend congres binnen veertien dagen in Rome zal plaatshebben. Wij mogen allen fier zijn want wegens het vooruitstrevend beleid in dit klooster heb ik de eer in de naam van het Vaticaan moeder overste uit te nodigen. Samen met mij en vijftien andere geestelijken mag zij ons naar Rome vergezellen. Deze eer is een jaarlijkse gewoonte. Ofwel hebben deze mensen een grote dienst bewezen ofwel gewoon hun werk gedaan in alle eenvoud. In dit klooster is zowel de eenvoud als een uitstekend beleid in aanmerking gekomen. Moeder overste zal samen met ons afreizen om haar vermelding in ontvangst te nemen.’

     Na het avondmaal rond zeven uur werd de poort definitief achter Rosa Lenissen gesloten. Haar moeder was haar komen afhalen en de deken met moeder overste hadden haar uitgeleide gedaan. Zuster Celine kwam hen in de rozentuin tegemoet.

‘Wel, eerwaarde deken,’ hoorde zij moeder overste zeggen, “Er verandert niet zoveel in een klooster en toch sinds zuster Celine hier is, is het me opgevallen dat de sfeer hier veel gemoedelijker geworden is. Ik denk dat zij meer weet dan wij vermoeden.’

Snel mengde zuster Celine zich in het gesprek en voordat de deken kon antwoorden zei ze: ‘Kom, moeder overste, het schijnt dat de rijstpap warm is en de deken lust geen koude pap. Laat ons gaan voordat alles lauw is.’

 

25-05-2020 om 08:32 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
24-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

 

Mevrouw Lenissen.

 

     Zoals afgesproken had zuster Celine die dag het orgel geboend. Met een loopneus en een zakdoek in haar hand kwam ze naar buiten. In de hof stond zuster Marleen gebukt over een rozenstruik.

‘De warmte is drukkend, vind je niet zuster Marleen?’

‘Ja, zuster Celine, zelfs de bladluis zoekt zijn koelte onder het rozenblad.’

‘Over het algemeen heb jij niet zoveel interesses, ik verwachtte niet dat jij je zorgen zou maken over een bladluis.’

‘Het is niet de bladluis, maar wel de rozen die mij interesseren. Mijn moeder is dol op tuinieren en in mijn kinderjaren zat ik heel veel samen met haar in de serres. Waarom vertel ik dat nu allemaal? Ik spreek anders nooit over mijn moeder.’

‘Och zuster Marleen, ik wist niet dat uw moeder nog leefde. Het gerucht doet de ronde dat je wees bent.’

‘Dat heb ik zelf zo gewild.’

‘Hoezo? Zelf gewild?’

‘Toen ik twee jaar geleden besloot om in het klooster te gaan, heb ik mijn moeder uitdrukkelijk gevraagd mij nooit te komen bezoeken. Dit om persoonlijke redenen, die ik zelfs aan mijn moeder niet verteld heb. Jij houdt dit toch onder ons hé? De andere zusters weten hier niets van.’

‘Jij hoeft mij uw geheimen niet toe te vertrouwen, maar als jij met mij over sommige zaken wil praten dan ben ik altijd bereid te luisteren. Ik heb de indruk dat jij behoefte hebt aan een goed gesprek. Ik ben een goed luisteraar en binnen enkele maanden ben ik hier toch weg. Dan zie ik jou misschien wel nooit meer terug. Je kunt gerust alles aan mij vertellen.’

‘Hoezo? Ga je ons al verlaten?’

‘Dat is dan voortaan ons geheimpje, meer kan ik nog niet verklappen. Nu hebben we beiden een geheim verteld en staan we weer quitte.’

‘Ik mis de tuin en de serres van mijn moeder, maar er zijn zaken gebeurd die mij beletten haar te ontmoeten. Het verleden kan soms hardnekkig blijven woekeren in iemands eigen toekomst.’

‘Zuster Marleen, mag ik je vragen: ben jij echt gelukkig?’

‘Ik wil en kan er echt niet over praten.’ Daarna bukte zij zich terug over de rozen, de ogen strak gericht op de bladluis. Zuster Celine zag zelfs een traan blinken in het zonlicht of verbeelde ze zich dat maar? Terwijl ze nog even naar de zuster keek gingen haar gedachten terug naar het dagboek in de keuken. Zou het kunnen dat deze melancholische vrouw Rosa Lenissen is? Plots herinnerde ze zich de bestellijst die ze overgetikt had. Het origineel geschreven briefje werd door zuster Marleen geschreven. Als het boekje onder tegel en de bestellijst hetzelfde handschrift hebben is zuster Marleen de eigenaar van het dagboek. Zuster Celine wist dat de lijst nog bij haar op de kamer lag. Ze maakte het plan op om die nacht de beide geschriften te vergelijken.

     Die nacht sloop zuster Celine naar de keuken en deed de deur dicht. Ze wist dat zuster Fernanda niet zou komen zolang de keukendeur gesloten was. Ze lichtte de losse tegel eruit en nam snel het dagboek. Geruisloos trok ze zich terug in haar kamer en lei het bestelbonnetje naast het open dagboek. Aandachtig vergeleek ze de twee geschriften. De boven lussen waren in beide geschriften open; de ‘m’ en ‘n’ waren identiek ze begonnen met dezelfde aanloop en de eind ‘n’ werd steeds verkleinend geschreven. Opvallend waren de lange en hooggeplaatste snijdende strepen; het openlaten van de ‘o’ was typerend en de punten van de ‘i’ stonden overal even hoog. Dit leidt geen twijfel beide geschriften zijn duidelijk door één en dezelfde persoon geschreven; zuster Marleen is Rosa Lenissen. Voorzichtig sloop ze een tweede maal naar de keuken en legde het dagboek terug op zijn veilige plaats. Nu liet ze de keukendeur openstaan zodat zuster Fernanda opnieuw ongestoord haar kleine boodschap kon doen. In haar kamer nam ze een telefoonboek en zocht naar het adres van een mevrouw Lenissen die iets met tuinieren te maken had. ‘Ha, hier staat een mevrouw Lenissen en nog wel een bloemist, ze woont in de Populierenlaan in Hove. Zondag ga ik een uitstapje maken naar Hove’ zei de zuster half hardop en tevreden over de gebeurtenissen van die dag ging ze slapen.

     De zondagmorgen ging zuster Celine eerst langs haar thuis om haar religieuze klederdracht te vervangen door een lichte zomerjurk. Nu voelde ze pas wat ze die hele maand gemist had. Ze nam zich voor om in het vervolg zulke afspraken, als onderduiken in een klooster, alleen nog maar in de wintermaanden te maken. Het is dan minder verstikkend om zulke zware kleren te dragen.

Langs de kant zag ze het bordje Hove staan. Hove was een klein landelijk dorpje, het werd ook wel eens glazen dorp genoemd omdat er zoveel serres stonden. Wat verderop in het kleine landhuisje met die twee enorme serres in de achtertuin, woonde mevrouw Lenissen. Een jonge vrouw deed open. Zuster Celine, die nu even weer Ria geworden was, merkte onmiddellijk dat deze vrouw te jong was om reeds een dochter in het klooster te hebben. ‘Mevrouw, ik ben Ria Peeters, reportster bij het tijdschrift ‘LOKAAL GEZET’. Ben jij mevrouw Lenissen? En heb jij een dochter die Rosa heet?’

‘Ik ben mevrouw Lenissen, maar over mijn dochter wil ik niet praten. Wil je mij verontschuldigen ik heb nog veel werk te doen en wens niet gestoord te worden, en zeker niet om over mijn dochter te praten.’

‘Mevrouw Lenissen, in het klooster heb ik uw Rosa ontmoet en ik heb met haar gepraat.’

‘Heb…heb jij mijn dochter ontmoet? Hoe is het met haar? Het is toch echt? Jij liegt toch niet hé? Kom binnen ik heb juist koffie gezet. Jij moet mij alles vertellen wat je over mijn dochter weet. Ik heb haar al twee jaar niet meer gezien, ze wil me niet meer spreken en ik mis haar nog dagelijks. Mevrouw Peeters, toe, kom binnen en zet je.’

‘Je mag gewoon Ria zeggen.’

‘Ik heb mijn dochter nooit begrepen. Tot haar zesde levensjaar was Rosa steeds opgewekt en levendig. Alles trok haar aandacht, zij kende vele bloemen bij naam en als ik mij eens vergiste zei ze met haar scherpe stem: - ‘Mamma toch, dat is de witte dovenetel. De kleine witte bloempjes boven de blaadjes zorgen ervoor dat de netel niet prikt.’ - Ria, wil je melk of suiker bij de koffie, toe neem maar, het staat ervoor.

Later werd mijn Rosa stil en leefde teruggetrokken, ze zat steeds op haar kamer, helemaal alleen. Soms, wanneer ik naar de serres ging om de planten te begieten, kwam ze me wel eens helpen.’

‘Ze was uw enig kind, vermoed ik. Was ze tegenover haar vader dan ook zo stil?’

‘Rosa heeft nooit haar vader gezien en zal hem nooit zien. Haar vader is dood en begraven. Hij heeft nooit voor haar bestaan. Haar vader heeft hier volstrekt niets mee te maken.’

‘Je spreekt over ‘HAAR vader’ was jij dan niet getrouwd?’

‘Zij heeft haar vader nooit gezien en haar vader heeft nooit zijn kind gezien. Meer wil ik niet vertellen.’

‘Ben jij zeker dat uw dochter haar vader nooit gezien heeft? Ook niet als ik jou spreek over een grote rosse snor en grijze slapen…’

‘WAT WEET JIJ VAN HEM? Wie ben jij dat jij mijn dochter en haar vader kent? Waarom kom jij mij dat allemaal vertellen? Ga weg! Waarom laat je mij niet met rust?’

‘ – Ik verveelde mij in de kamer en keek door het venster, mijn pop keek mee. Plots zag ik een man op de grond liggen, hij lag op zijn rug en een vrouw stond gebukt over hem met een groot mes in haar hand. De man had een grote rosse snor, grijze slapen en net als ik kleine blauwe ogen. De vrouw gebukt over hem was mijn moeder. Ik vluchtte naar mijn kamer. Ik hoorde de sirenes van de ambulance maar durfde mij niet meer verroeren. Uren zat ik in een hoekje ineengedoken. Een angst nam van mij meester. Niemand mag ooit weten wat ik gezien heb.- Mevrouw Lenissen, dit las ik in het dagboek van je dochter.’

‘IK HEB HEM NIET VERMOORD. Het was een hartinfarct! De dokter heeft dat zelf vastgesteld.’

‘ Dus toch, hij is echt haar vader! Hier drink even, uw koffie wordt koud en je ziet helemaal lijkbleek. Je lippen trillen. Wat is er dan echt gebeurd? Wil je het mij niet vertellen, uw dochter is eenzaam en heeft echt uw steun nodig.’

‘Verontschuldig me, ik moet eerst mijn neus snuiten, zie mij nu, de tranen rollen zomaar over mijn wangen. Het had nooit mogen gebeuren, die man had geen recht op dat kind, mijn kind.’

‘Hier, drink toch eens, uw koffie wordt koud.’

‘Ria, zes en twintig jaar geleden waren mijn ouders betrokken bij een noodlottig ongeval, beiden stierven ter plaatse. Ik was amper dertien en logeerde die dag bij de buren. Eén dag na het ongeval werd ik opgenomen in een weeshuis. Ik maakte nieuwe vriendinnen en toen ik zestien was mochten wij met drieën naar de kermis. Het eerste glas wijn was wrang, maar na het tweede voelde ik mijn hoofd lichter worden en werd ik spraakzamer. Het werd later in de avond en mijn vriendinnen wilden terug naar het weeshuis. Ik bleef nog want Marius, de man met zijn grote rosse snor bracht me wel met de auto thuis. Ik wist toch ook niet dat hij meer van plan was. Ik was amper zestien, en in die tijd... Onderweg heeft hij mij met een mes bedreigd en verkracht. Hoe hij het te weten is gekomen is mij nog altijd een raadsel, maar toen mijn dochter zes was stond hij plots bij mij in de tuin. Hij was dronken en kwam zijn kind ophalen, de volgende zes jaren eiste hij het kind voor hem op. Ik zei hem dat hij weg moest gaan: - ‘Zes moeilijke jaren heb ik je niet gezien. Dan moet je nu ook niet meer komen, trouwens ik geef mijn kind niet af, aan niemand.’ - Uiteindelijk ben ik haar toch nog kwijtgeraakt, mijn kleine Rosa. Twee jaar, twee jaar is ze al weg van huis, en ik heb haar nooit meer gesproken of gezien.’

‘Mevrouw Lenissen, ik heb zo te doen met jou, het moet verschrikkelijk zijn. Al twee jaar niets meer gehoord te hebben van uw dochter.’

‘Hij greep me hard bij de arm, en eiste mijn kind. Ik riep dat hij mij moest loslaten en in paniek greep ik naar een mes, maar voor ik hem kon bedreigen viel de man vlak op zijn rug. Op dat moment moet mijn kleine Rosa voor het raam gestaan hebben en dat beeld -mijn moeder stond gebukt over hem met een mes in haar hand - is in mijn dochters geheugen gegrift. Ik heb altijd gedacht dat zij in slaap was gevallen op haar kamer en de ziekenwagen niet gehoord had. Ik besloot om haar niets te vertellen. Zij had nog nooit iets over haar vader gehoord en ik wilde dat zo houden. Wat vreselijk toch, mijn leven is één grote puinhoop. Och kon ik mijn dochter maar terugzien. Nooit heb ik begrepen waarom zij in het klooster is gegaan.’

Ria besloot mevrouw Lenissen in vertrouwen te nemen: ‘Een verschrikkelijk misverstand. Dit is volledig uit de hand gelopen. Mevrouw Lenissen ik moet je iets bekennen: je dochter weet niet dat ik in haar dagboek gekeken heb. Ik heb het stiekem achter haar rug gelezen. Dat was niet mooi van mij, dat weet ik, maar Rosa is toch zo stil in het klooster, zij lacht nooit en zegt enkel het hoognodige tegen de andere zusters. Slechts eenmaal had ik een zeer kort gesprek met haar, daarin vertelde ze me hoe zij de serres en haar moeder mist. Ik maakte me echt bezorgd om haar. Op zekere dag kreeg ik de kans stiekem haar dagboek te lezen. Haar kloostergelofte heeft zij uit liefde voor jou afgelegd. Zij wilde boete doen voor jouw daden. Daden die enkel maar waanzinnige voorstellingen waren. Daarom is het dringend nodig om dit wanbegrip uit de wereld te helpen, en jij bent de enige die haar hierin kan helpen.’

‘Mijn kind toch, mijn dochtertje wat heb ik jou toch aangedaan?’

‘Kom droog je tranen, wees moedig want jij moet Rosa helpen. Zij is eenzaam en zij heeft jou nodig. Luister, ik heb een plan: alles zal heel voorzichtig en discreet moeten gebeuren, want wanneer zij ook maar vermoed wat ik voor haar allemaal bedissel zal haar leven één grote puinhoop blijven. Niemand buiten jij, Rosa en ik kennen het bestaan van het dagboek en zij vermoed niet dat jij haar geheim kent. Jij moet er voor zorgen dat zij haar dagboek aan jou laat lezen.’

‘Hoe kan ik dat nu? Zij wil me niet eens ontvangen, en kan ik dan zomaar vragen: - Zeg mag ik jouw dagboek eens lezen? - Dat gaat toch niet. Zij gaat vragen hoe het komt dat ik het bestaan van haar dagboek ken. Dat kan ik niet maken!’

‘Rustig maar, laat ons eens nadenken. Als jij zelf ook eens een dagboek zou maken, desnoods maar met enkele regels in. Alles wat zij moet weten over haar vader en het overlijden van hem. Te beginnen met de kermis, de verkrachting, daarna de tweede ontmoeting en het hartinfarct.’

‘En dan dat dagboek opsturen misschien?’

‘Nee, zeker niet opsturen. Jij moet het haar geven. Die zwarte dag moet opgehelderd worden. Zeg, ik heb een idee: als jij zelf eens naar je dochter zou bellen, en tegen haar zou zeggen dat je haar dringend moet spreken. Bijvoorbeeld om één of andere familiale reden.’

‘Goed, stel dat ik haar kan ontmoeten, begrijp me niet verkeerd, die ontmoeting alleen is het uitvoeren van het plan al waard, maar ik kan toch moeilijk vragen om onze dagboeken zomaar te ruilen?’

‘Nee, natuurlijk niet, al wat jij moet doen is zorgen dat zij uw dagboek wilt lezen, praat met haar, blijf met haar praten en zorg dat zij jouw dagboek leest. Hopelijk begint zij dan over haar eigen dagboek. Dit zal het enige middel zijn waardoor zij volledig los zal komen van haar droevige verleden.’

‘Denk je dat het zal lukken? Het klinkt zo gemakkelijk, maar ze wil me misschien niet eens ontmoeten.’

‘We moeten het minstens proberen, dat zijn we aan haar verplicht.’

‘Ria, ik ben je zo dankbaar. De grijze hemel die twee jaar geleden volledig zwart werd voor mij, heb jij doen opklaren. Het is nog maar een klein lichtstreepje, maar ik zal hier zolang aan werken totdat de hemel weer helemaal opgeklaard is. Ik krijg weer moed en dit allemaal dank zij jou.’

     Ria nam afscheid en reed van Hove recht naar de deken. Die man kende het klooster en moeder overste. Ria wilde raad vragen over Rosa of beter zuster Marleen. Ze hoopte het contact tussen mevrouw Lenissen en haar dochter te kunnen herstellen.

‘Dag meneer de deken, je hebt toch geen belet, hoop ik? Je kent me toch nog? Mag ik binnenkomen?’

‘Zoveel vragen, op een zondagvoormiddag. Laat me met de laatste beginnen. Kom gerust binnen en ik heb geen belet. Dat waren de eenvoudigste vragen. Wie ben je nu weer? Help me even, mijn geheugen laat me in de steek.’

Ria stelde zich opnieuw voor en vertelde het verhaal van het gezin Lenissen.

‘Nu is die zuster Marleen volledig onterecht in het klooster gegaan. Volgens mij heeft ze geen echte roeping maar wil ze alleen maar boete doen voor de schijnzonde van haar moeder.’

De deken stond recht en wandelde door de kamer. Na enkele minuten keerde hij zich terug naar Ria:

‘Denk er wel aan dat de hiërarchie moet gevolgd worden. Weet moeder overste hiervan?’

‘Neen die weet nog van niets.’

‘We mogen moeder overste niet overslaan. Natuurlijk wil ik wel een goed woordje doen voor zuster Marleen, maar zorg eerst dat moeder overste contact met mij neemt.’

‘Dan zal ik maar eens met moeder overste gaan praten zeker?’

‘Doe dat maar en zorg ervoor dat je niet ontmaskerd wordt, je speelt gevaarlijk spel vind ik.’

‘Maak je maar geen zorgen, ik red me wel.’

De deken gaf nog een paar boodschappen mee voor moeder overste en nam afscheid.

Ria was weer thuis en terwijl ze haar nonnenkleren aandeed werd ze nijdig op zichzelf:

‘Verdorie, dat ik altijd een omgeving moet kiezen met een eigen klederdracht. Eerst dat uniform bij de politie, daarna een matrozenpakje en nu die zwarte lange nonnenkleren. Volgende keer ga ik bij een modellen bureau, maar spijtig genoeg heb ik daar geen model voor. Kom ik zal maar ineens langs moeder overste gaan om daar het een ander af te spreken.’

     Moeder overste was niet goed gezind:

‘Zo, je komt toch nog terug, zuster Celine, of moet ik Ria Peeters zeggen. Jij weet toch dat jij je in het klooster moet gedragen als een gewone non. Jij hebt niet zomaar het recht om ons klooster te pas en te onpas te verlaten. Ik moet daar toestemming voorgeven. Dat begrijp je toch. Was ik misschien niet duidelijk genoeg, die eerste dag?’

‘Moeder Overste, ik heb nooit de intentie gehad om jou te ontzien, maar ik had een grondige reden om vandaag die vrijheid te nemen. Ik kom zojuist van de deken, je kunt dat nagaan door één enkel telefoontje. Trouwens ik heb iets belangrijks te melden aan u, van de deken.’

‘Ben jij bij de deken geweest, jij wilt ons toch niet verlaten? Dan is onze missie mislukt en de deken had zo graag gehad dat alles goed zou verlopen. Hij had mij speciaal uitgekozen voor deze zaak.’

‘Geen angst, ik ben heus nog niet weg, en de deken heeft jou weer speciaal uitgekozen want hij komt op bezoek met een afvaardiging van het bisdom. Hij zei nog dat hij zeer tevreden was en dat hij jouw naam doorgegeven heeft aan het bisdom om een speciale vermelding. Daarom dat bezoek van die afvaardiging.’

‘Van het bisdom, waar heb ik dat aan verdiend, ik doe toch maar gewoon mijn werk.’

‘Misschien juist daarom. Juist daarom, moeder overste en ik heb nog een verzoek.’

‘Je wilt toch weer niet naar buiten zeker?’

‘Neen, het gaat niet over mij, het gaat over een ander zuster. Zijzelf weet niet dat ik met haar begaan ben, daarom vraag ik je dit alles onder ons te houden.’

‘Alweer een geheimpje, ik word hier zomaar van het ene complot in het andere gesleurd. En dan zeggen ze nog dat ik een voorbeeld ben. Knoop daar maar een touw aan vast. Over wat gaat het, laat maar horen.’

‘Het gaat over zuster Marleen of liever haar moeder. Zij zou dolgraag haar dochter willen komen bezoeken.’

‘Hoe weet jij dat haar moeder nog leeft. Ik dacht dat niemand in het klooster dat wist? Weten de anderen dat ook?’

‘Ik ben reportster dat weet je toch? Nee, alle gekheid op een stokje, ze heeft het mezelf verteld in een zwakke bui. Ik heb het niet doorverteld, zelfs een journaliste kan ook zwijgen als het moet, maar dat is niet belangrijk. Weet je wat ik uitgezocht heb? Er is een groot misverstand geweest over het verleden van zuster Marleen. Luister….’

Zuster Celine vertelde alles wat ze te weten was gekomen over de familie Lenissen ze had ook het verzoek om zuster Marleen te ontslaan van haar gelofte. Moeder overste keek haar ongelovig aan:

‘Zuster Celine, weet jij dan niet dat zuster Marleen zoiets zelf aan mij moet komen vragen. Ik begrijp dat jij met haar meeleeft maar het is aan haar om die beslissing te nemen. Ik wil haar niet verplichten om ons te verlaten. Ik zie daar geen enkele reden toe, behalve wanneer zij zelf hiertoe zou vragen.’

‘Kun je haar niet bij jou roepen, moeder overste en er dan over spreken?’

‘Neen zuster, dit is iets tussen haar en mij. Jij hoeft je daar niet mee te bemoeien. Indien zij zich hier niet thuis voelt dan zal zij zelf contact met mij moeten zoeken.’

‘Dank voor uw begrip. Ik zal er proberen rekening mee te houden. Al denk ik dat er niet veel hoop zal zijn dat deze vrouw ooit gelukkig wordt. Zelfs haar moeder mag van haar niet eens op bezoek komen.’

 

24-05-2020 om 10:30 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
23-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

Het dagboek.

 

     Zuster Marlies stond niet te popelen om de afwas te doen, maar door de taak op zich te nemen kreeg ze de gelegenheid om in de keuken wat rond te neuzen. Voorzichtig keek ze links en rechts op een schap. Heel onschuldig nam ze een doos weg en schoof ze de vuilnisbak wat opzij. Na twintig minuten zoeken en loeren kwam een nijdige gedachte in haar op: niets te vinden, wat had je gedacht. Zuster Fernanda begint dingen te zien die er niet zijn vrees ik. Ik zit hier nu wel met een dagelijkse afwas aan mijn been. Die heeft mij goed zitten.

Vermoeid kwam ze recht en strekte haar rug. Met haar hoofd botste ze tegen een losliggend schap. Potten en pannen rolden met een hels lawaai op de grond. Vlug bukte ze zich en begon alles op te rapen. Toen zag ze het. De voegen rond één tegel waren uitgehold. De tegel zat los in de vloer. Net als ze de tegel wilde oplichten kwam zuster Marlies binnengehold. ‘Zuster Celine, wat is er gebeurd? Wat ligt hier allemaal op de grond? Je hebt je toch geen pijn gedaan zeker?’

‘Zuster Marlies, maak je maar niet druk ik heb enkel mijn hoofd tegen het schap gestoten en al de potten en pannen kletterden tegen de vloer. Gelukkig is er niets gebroken en ik heb me geen pijn gedaan. Je moet je nu niet schuldig gaan voelen. Ik heb zelf gevraagd om de vaat te doen. Ik neem alle verantwoordelijkheid op mij.’

Eerst keek zuster Marlies verdwaasd, maar toen ze zag dat er werkelijk niets gebroken was en dat niemand gekwetst was schoot zij in een slappe lach. De lach werkte zo aanstekelijk dat zuster Celine, willen of niet, wel mee moest lachen. Na enkele minuten hadden beide nonnen er de tranen van in hun ogen. Zuster Marlies nog even nahikkend van het lachen werd weer ernstig: ‘In het vervolg doen we samen de vaat. Ik laat je hier niet meer alleen staan. Kom laten we de boel maar gauw opruimen. Jij wast af en ik droog af.’

Terwijl ze de vaat in de kast zette begon zuster Marlies spontaan te zingen. De wijs en de tekst waren voor zuster Celine totaal onbekend. Het ging over een verloren liefde. Het liedje voelde warm aan en toch was de stem van zuster Marlies kristalhelder!

Ze keek de zingende zuster ontroerd aan. Zelfs nadat zuster Marlies stopte met zingen bleef ze maar kijken. Het kippenvel stond recht op haar armen. Toen zuster Marlies dat merkte begon ze te vertellen: ‘Vroeger op school was ik de beste in de zangles. Ik zong op alle schoolfeestjes. Van mosterdpot, ja dat is pater Abraham, we noemden hem zo omdat we in taalkunde het gezegde: - Waar haalde abraham de mosterd vandaan? - geleerd hadden. Mosterdpot had gemerkt dat ik interesse had voor het orgel en hij heeft me geleerd het instrument te bespelen. Hij leerde me ook de partituren te lezen. Bij mosterdpot logeerden nog enkel studenten. Eén van hen was Freddy. Freddy was enkele jaren ouder dan ik en zou gaan studeren voor advocaat. We konden goed met elkaar overweg en ik werd verliefd op hem. Hij was mijn enige echte liefde die in mijn hart groeide.’ Ze zweeg en slikte een krop weg. ‘Freddy werd twintig en hij verliet de stad. Het ging allemaal heel onverwachts. Hij vertrok zonder me te groeten. Van de ene dag op de andere was hij weg. Toen ik bij pater Abraham naar Freddy informeerde was die kortaf en zei enkel dat Freddy voor lange tijd naar het buitenland was. Sindsdien heb ik nooit meer iets van Freddy gehoord. Als bovenmate van ramp stierf Mosterdpot enkele dagen nadat Freddy mij verlaten had. Ik verhuisde naar een andere stad en alle contact met Freddy was definitief verbroken.’ Weer wachtte zuster Marlies om haar verdriet door te slikken. ‘Tot mijn vijfentwintigste heb ik gezocht naar Freddy. Pater Abraham was zo plots overleden dat ik het adres van Freddy niet eens had kunnen vragen. Op zekere dag las ik een bericht in de krant: ‘een jong afgestudeerde advocaat gaat in het klooster om als monnik te leven. Hij wil alleen nog handenarbeid doen.’ Een koude rilling gleed toen over mijn rug en ik bleef maar staren naar het stukje papier in mijn hand. Deze afgestudeerde advocaat was mijn Freddy. Ik wist het met zekerheid. Ik voelde het gewoon. Mijn Freddy ging in het klooster voordat ik hem kon zeggen hoeveel ik van hem hield.’

Zuster Celine werd stil van dit verhaal, het was nog niet af dat voelde zij, daarom vroeg ze: ‘Eigenaardig dat Freddy nooit aan jou verteld heeft dat hij later in het klooster zou gaan. En wat ik ook vreemd vind: hij maakt zijn studies af als advocaat, wat toch niet eenvoudig is en hij doet niets meer met zijn kennis maar gaat ergens in een klooster handenarbeid verrichten. Niet dat ik dat geen edel gebaar vindt, maar met zijn studies kon hij toch beter les gaan geven of iets dergelijks. Als priester wel te verstaan. En waarom heeft hij geen afscheid van jou genomen? Trouwens nu ik er over nadenk: pater Abraham heeft jou tot organist opgeleid en toch heb ik je nog nooit op het orgel horen spelen. Komt het door Freddy dat jij geen orgel meer speelt?’ Zuster Celine vroeg het haar in één adem en toch had ze het zware vermoeden dat zij het antwoord reeds kende.

Zuster Marlies keek naar de grond en fluisterde: ‘Ik denk steeds weer aan hem en ik krijg het moeilijk wanneer ik voor een orgel sta.’

‘Ben je dan voor hem in het klooster gegaan?’

‘Ja, hij is mijn enige en echte liefde.’

Zuster Celine keek stil naar de grond en schudde zachtjes het hoofd: ‘Wat moet jij geleden hebben tijdens het boenen van het orgel.’  

‘Orgelmuziek kan ik nog wel aanhoren, maar telkens wanneer ik een orgel zie dan komen de herinneringen weer boven.’

‘Ik begrijp het’, antwoordde zuster Celine met zachte stem, ‘toch moet je weer gaan zingen. Jouw stem klinkt als een kristallen klok. Het zou zonde zijn dat wij dat nooit meer mogen aanhoren.’

‘Zonder organist? Ik kan het niet aan om zelf te spelen. Wanneer ik voor een orgel sta kan ik geen woord meer uitbrengen, laat staan een psalm zingen. Het is als een steeds weerkerende nachtmerrie.’

Toen zette zuster Celine alles op alles. Dit moest lukken, en het zou mooie stof kunnen opleveren voor haar verhaal. ‘Zuster Marlies, luister eens. Misschien kan ik je helpen. Zuster Fernanda heeft mij ooit verteld dat zij vroeger, voordat jij hier was, regelmatig op het orgel speelde. Zuster Leontine zaliger had een heel mooie zangstem en zij zong de psalmen. Na het overlijden van zuster Leontine heeft zuster Fernanda nooit meer in het openbaar gespeeld.

Indien jij er zin in hebt wil ik zuster Fernanda vragen om samen met haar te oefenen, zij speelt op het orgel en jij zingt. Zo kunnen jullie een nieuw duo vormen.’

‘Oh, als jij dat voor mij wil doen. Misschien geraak ik er op die manier weer bovenop. Ik zou dolgraag weer willen zingen.’ Haar ogen glinsterden bij deze uitspraak.

Zuster Celine hoopte maar dat zuster Fernanda maar al te blij zou zijn wanneer zij weer iemand kon begeleiden op het orgel. Bij het buitengaan keek zuster Celine heimelijk naar de losse tegel die naar haar lonkte. Even dacht ze: ik blijf nog wat in de keuken rondhangen en kijk snel onder de tegel, maar ze wilde niets riskeren. Ze had al teveel onchristelijke dingen hier in dat klooster gedaan. Met een spijtig gevoel volgde ze zuster Marlies.

Iedere namiddag deden de twee zusters samen de afwas. Daarna sleurde zuster Marlies zuster Celine gewoon mee naar de kapel om de zangoefeningen bij te wonen. Zuster Fernanda zat steeds een kwartier te vroeg achter het orgel en kon weer glimlachen.

Zo ging het iedere dag opnieuw. Zuster Marlies hielp met de vaat en vervolgens renden ze samen naar de zangoefening.

Op zekere dag zei zuster Fernanda met een brede glimlach: ‘Zondag wil zuster Marlies haar eerste mis in het klooster zingen.’

Zuster Celine keek ernstig naar zuster Marlies: ‘Zuster Marlies, morgen doe ik de afwas helemaal alleen, zo heb jij meer tijd om de psalmen in te oefenen. Ik heb je toch al verschillende malen horen zingen en jij bent het ook al wat gewoon, ik kan nu gerust eens een dag of twee uw oefeningen overslaan.’ Zuster Fernanda was onmiddellijk enthousiast en zuster Marlies kon nog moeilijk weigeren.

     De volgende dag stond zuster Celine in de keuken. Ze liet de wasbak vol lopen en goot een flinke geut zeep in het dampende water. Met een lepel roerde ze een paar maal rond en een dichte schuim kwam naar boven. Ze nam een stapel borden en legde die in het schuim. Haastig keek ze even links en rechts in de gang en nam een stevig mes uit de lade. Nerveus bukte ze zich om de tegel met het mes los te wrikken. Voorzichtig keek ze achter haar naar boven en zag het schap met de potten en pannen. ‘Daar moet ik voor oppassen’ prevelde ze. ‘Geen tweede maal! ’Ze peuterde de tegel los en zag verwondert een plat plastic doosje liggen. ‘Zuster Fernanda had dan toch gelijk. Er gebeuren hier rare dingen,’ mompelde ze binnensmonds. Ze nam het doosje van onder de tegel. Voorzichtig stond ze recht en keek snel weer even in de gang. Ze had het klepje opzij reeds gevoeld en opende gespannen het doosje. Een dun boekje kwam te voorschijn. Dit is weer niet mooi, maar ik kan me niet bedwingen. Ik wil weten wat erin staat. Dacht ze terwijl ze het boekje opendeed.

‘Rosa Lenissen’ en in sierletters ‘DAGBOEK’. Het was maar voor een kwart ingevuld, waarom schrijft iemand een dagboek en stopt er dan mee na slechts enkele bladzijden? Zuster Celine las snel de laatste bladzijde.

- De laatste dag in dit dagboek was de droevigste in mijn kinderjaren, die dag zal mijn hele leven veranderen. Geregeld kom ik terug om dit dagboek te lezen. De verschrikkelijke gebeurtenissen komen weer voor de geest. Ik zou dit boek willen vernietigen en dan denken dat mijn verleden ook uitgewist wordt, maar ik durf het niet want dan kan ik het boek nooit meer lezen. Ik weet niet of ik dan nog ooit houvast zal vinden. -

Snel sloeg de zuster het blad terug en zag de beschrijving van die bewuste dag. Bewust van het kwaad, besloot ze toch om de belangrijkste zinnen over te schrijven. Dat geschrift kwam haar bekend voor. Wie was toch die Rosa Lenissen? Ze plaatste alles vlug terug op zijn plaats en begon ijverig af te wassen.

    

 

23-05-2020 om 08:13 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
22-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

MEER JOB VOOR ZUSTER CELINE.

 

    ‘Wanneer ga je nu eigenlijk beginnen schrijven? ’Moeder overste hield zuster Celine staande: ‘Volgens mij heb je nog geen letter op papier staan.’

De zuster strekte fier haar rug en loog zo hard ze kon: ‘Het zit allemaal in my mind. Ik hoef het alleen nog maar neer te schrijven.’

‘Ik geloof er niets van. Stel me niet teleur, zuster Celine. En wees morgenvroeg op tijd in de kapel. Je bent een gewone non met dezelfde verplichtingen net als de anderen. Stipt om halfzes begint de gebedsstonde. Begrepen?’ Zonder op antwoord te wachten ging moeder overste naar binnen.

Zuster Celine kuierde in gedachten verzonken verder rond het gebouw. Moeder overste had gelijk, ze had werkelijk ‘nog niets’ op papier staan.

Natuurlijk had ze de twee oldies nog gezien. ‘De twee oldies’, zo noemde ze zuster Fernanda en zuster Magdalena. Ze waren immers de twee oudsten van het klooster. Zij zag ze iedere dag, in de gang, in de tuin, in de eetzaal, in de kapel. Telkens wanneer ze de kap van de ene zag was de andere vlakbij. Ze waren onafscheidelijk.

Zuster Celine keek dromerig naar de klimop die tegen de gevel omhoog klom. Ze dacht eraan hoe de twee oldies klaagden over de rommel in hun slaapkamer. De leeszaal werd al jaren niet meer gebruikt en men had een kamer tekort. Moeder overste besloot dan maar om van de biblio een slaapplaats te maken.

‘Als je niet kunt slapen kun je altijd nog een boek lezen, er staan er daar genoeg.’ Had zuster Celine hen lachend gezegd, maar zuster Fernanda had zich onmiddellijk omgedraaid en was zonder een woord te zeggen de andere kant opgegaan. Zuster Magdalena hing als een magneet achter haar aan. Later begreep zuster Celine waarom: in hun slaapkamer stonden alleen maar Latijnse boeken.

Plots moest ze aan haar gesprek met zuster Marleen denken. Gisteren stonden ze samen in de gang: ‘Goede morgen zuster Marleen, wat weer wordt het vandaag?’

‘Goede morgen zuster Celine.’

‘Heb jij geen moeite om zo vroeg op te staan? Ik vind het verschrikkelijk.’

‘Neen, daag tot nog eens.’ Zuster Marleen was steeds kort van stof. Er was geen gesprek mee aan te knopen.

‘Ik vermoed dat ze niet gelukkig is hier in dit klooster.’ Mijmerde zuster Celine binnensmonds.

Rondom het gebouw lag een pad van slechts één tegel breed. Passeren was onmogelijk of je moest de naastliggende borders plat trappen. Iedereen paste dan ook zijn pas aan en volgde gedwee de langzaamste vooraan. De nonnen liepen dan net als ganzen achter elkaar. De ruimte tussen de stoep en het gebouw was opgevuld met struiken en enkele laagstam fruitbomen. Vanuit het pad kon men hier en daar de kamers inkijken. Zuster Celine kon duidelijk de boeken van de bibliotheek zien. De gouden teksten op de ruggen van de boeken werden opgelicht en weerkaatsten in het felle zonlicht. Het viel op dat deze boeken zelden gelezen werden. De titels vormden één rechte gouden lijn. Behalve dat vierde boek langs links. De tekst was duidelijk afgesleten en het stond niet recht in lijn met de anderen. Zou dat boek dan toch gelezen worden? Zuster Celine nam voor om het aan de twee oldies te vragen.

Terwijl ze zo dromend naar de boeken keek verscheen plots een trillende hand die recht naar het vierde boek greep en het wegnam. Opnieuw verscheen de hand. Een rood kistje werd achter de boeken geschoven en het vierde boek werd weer op zijn plaats gezet.

Ik ben reportster of ik ben het niet maar hier moet ik meer van weten. Besloot zuster Celine. Ze trok haar rokken omhoog en rende naar de bibliotheek. Toen ze aan de deur kwam botste ze op zuster Fernanda. Zuster Magdalena botste op haar beurt weer tegen zuster Fernanda aan. ‘Oei! Zuster Fernanda waarom die haast? En jij zuster Magdalena dat zijn we van jullie toch niet gewoon! Jullie liepen mij bijna omver.’

Zuster Fernanda haar hoofd liep rood aan. Ze trilde over haar hele lichaam. Zuster Celine, vastbesloten het geheim te ontfutselen, sprak op dreigende toon: ‘Heeft het soms iets te maken met dat vierde boek op het schap? ... Kunnen jullie niet meer spreken? Of is er iets mis met dat geheimzinnig rood doosje? …Weten de zusters helemaal van niets? Moet ik soms moeder overste er bijhalen?’

De twee oldies stonden erbij alsof ze van de hand Gods geslagen waren. Stokstijf, enkel hun handen bleven trillen. Bij zuster Fernanda kwam het zweet op haar voorhoofd te staan. Zuster Celine sprak nu wat zachter: ‘In de hof is een prieeltje daar kunnen we eens rustig praten en ik kan goed een geheim bewaren. Ik zal zelfs aan moeder overste niets vertellen. Kom volg mij maar.’ Gedwee volgden de twee oldies haar.

‘Hier in het prieeltje worden we door niemand gestoord. Vertel nu maar eens wat jullie in dat rood doosje verstopt hebben?’ De gemoedelijke stem van Zuster Celine gaf de twee weer zelfvertrouwen.

‘Dat doosje is geen doosje. Dat is een cassetterecorder’

‘Een cassetterecorder?’

Met horten en stoten vertelden de twee oldies ieder om beurt een stukje van het verhaal: Zuster Leontine zaliger was de enige kloosterzuster die echt goed kon zingen. Zuster Fernanda was organiste. Samen vormden zij een ideaal duo. Na het overlijden van zuster Leontine kon men geen geschikte zangeres meer vinden. Zuster Fernanda heeft sindsdien nooit meer in het openbaar op het orgel gespeeld. Onlangs wilde zij dit nog éénmaal doen. Zuster Magdalena had het idee om het Marialied op cassette op te nemen. Met deze cassette konden ze het volledige klooster aangenaam verrassen.

Beide nonnen trokken naar de kapel en plaatsten de recorder op een kerkstoel. Zuster Magdalena drukte de opnameknop in en samen klommen ze naar het hoogzaal. Alles bleek goed te gaan maar toen de laatste noot werd gespeeld kwam de pastoor de kapel binnen. Bang dat de pastoor hen gehoord zou hebben vluchtten beide nonnen in paniek snel langs de zijdeur de kapel uit. In hun haast vergaten zij de recorder. Een tijd later gingen ze voorzichtig terug naar de kapel om de recorder op te halen. Terug op hun kamer beluisterden de twee zusters gespannen naar de prachtige orgelklanken. Nadat de orgelklanken uitgestorven waren schrokken zij zich haast een ongeluk. Al wat er daarna in de kapel gebeurd was stond geregistreerd op de cassette. Volledig in paniek drukten ze de stopknop in. Zuster Magdalena nam snel het vierde boek uit het schap en plaatste de recorder op de geheime bergplaats. Beiden nonnen haastten zich naar de kamerdeur en botsten op zuster Celine. Dat was hun hele verhaal.

Zuster Celine keek bedenkelijk naar zuster Fernanda en vervolgens naar zuster Magdalena: ‘Wat stond er dan wel op die cassette, dat jullie zo hals over kop buiten stormden?’

Zuster Fernanda sloeg snel een kruis: ‘Zuster Celine, het is verschrikkelijk. Wij durven haast niet terug op onze kamer’

‘Och kom, zo erg kan het toch niet zijn. Vertel op. Wie weet misschien weet ik wel een oplossing.’

‘Ja, maar moeder overste, moeder overste mag niets te weten komen kun jij dat beloven?’

‘Natuurlijk,’ stelde zuster Celine hen gerust, ‘zeg op, wat stond er nog op die cassette?’ Zuster Fernanda deed een stap naar voren en gebaarde aan zuster Celine dat ze zich weer moest bukken: ‘Iemand kwam biechten.’ Fluisterde ze. ‘ We hebben alleen de eerste woorden gehoord, maar we hebben de volledige biecht opgenomen. Oh, help ons we durven niet meer terug. Stel dat moeder overste…’ en weer sloeg ze een kruis.

‘Geef die recorder met cassette maar aan mij,’ ‘onderbrak zuster Celine haar, ‘ik zal dat wel regelen, moeder overste hoeft hier niets van te weten.’

     Terug op haar kamer zette zuster Celine de recorder op tafel en nam haar eigen cassetterecorder erbij. Met een snoer koppelde ze de twee recorders aan elkaar. In haar eigen recorder stak ze een lege cassette. Nu kon ze de muziek van de ene cassette naar de ander overnemen. Behoedzaam nam ze het Marialied over en drukte dan de stoptoets in.

Zuster Celine werd nieuwsgierig naar wat er verder op de beruchte cassette stond. Ze zette een koptelefoon op haar hoofd en drukte de play in. 'Heer zegen mij want ik heb gezondigd. Tijdens het boenen van het orgel kom ik steeds in verleiding. Ik zondig iedere week opnieuw tegen het negende gebod. Ik fantaseer obscene gedachten, de ene na de andere. Ik hoop dat ik door deze biecht die duivelse gedachten uit mijn hoofd kan verjagen. Ik reken op het biechtgeheim dat moeder overste hier niets van te weten komt.’

Weeral moeder overste die niets mag weten. Toch best spannend zo een klooster, dacht zuster Celine bij zichzelf terwijl ze de cassette uit de recorder nam. Ze trok de tape uit het omhulsel en knipte hem in kleine stukjes. Het omhulsel legde ze boven op de kleerkast. De nieuwe cassette bracht ze terug naar zuster Fernanda.

Onderweg naar de bibliotheek zag ze zuster Marlies de trap afkomen. Zij had een vod en een pot boenwas in haar handen. Zuster Celine haar neus begon prompt weer te lopen, maar haar gedachten draaiden op volle toeren.

Zou zuster Marlies soms de zuster zijn met de obscene gedachten? Hoe laat is het nu? Kwart over drie. Dat moet ik onthouden. Ging het in haar hoofd.

‘Dag zuster Marlies.’

‘Dag zuster Celine. Ben je het al gewoon hier in dit klooster? Als er iets is waarmee ik je van dienst kan zijn vraag het dan maar! Ik ga nu vlug door want ik moet de vloer nog doen en het eten klaar maken voor vanavond. Daag!’

‘Ja, daag zuster Marlies.’

Zuster Celine kreeg de tijd niet om haar iets over het orgel te vragen. In gedachten verzonken stapte ze verder naar de bibliotheek en opende de deur: ‘Zuster Fernanda, ik stoor toch niet hoop ik? Oh jij bent de boodschappenlijst aan het opstellen. Kijk eens hier, ik heb uw cassette terug bij. Zuster Fernanda! Jij hoeft toch niet achteruit te deinzen. De biecht heb ik gewist. Enkel het Marialied staat er nog op, als je me niet gelooft dan beluister je het maar eens.’

‘Dat zal ik zeker doen. Ik vertrouw niemand. Trouwens ‘ik’ ben geen boodschappenlijst aan het opstellen. Dat is zuster Marleen haar taak. Ik moet enkel controleren of zij niets teveel of te weinig heeft besteld. Hier zie, jij mag ook wel eens wat doen, bezorg die lijst maar aan de hovenier zodat hij morgenvroeg de boodschappen kan meebrengen wanneer hij naar het klooster komt. En nog iets: een mens kan ’s nachts niet eens meer gerust gaan plassen. Ik moet soms wel drie of vier keer uit mijn bed om te gaan plassen en ik moet dan altijd voorbij die verdoemde KEUKENDEUR!’

‘Wat is er dan met die keukendeur?’

‘Ach jij weet weer van niets zeker, ga dan zelf maar eens naar het toilet midden in de nacht. Het is evenwel begonnen vanaf dat jij hier bent aangekomen.’ Ze trok de cassette uit de handen van zuster Celine en liep naar buiten. Even later kwam zuster Magdalena binnen. ‘Dag zuster Marlies. Wacht jij hier op mij?’

‘Neen dat niet. Ik bracht de cassette terug maar nu je hier toch bent wil ik je vragen: weet jij soms wat er iedere nacht in de gang gebeurt en wat er mis is met de keukendeur?’

‘Jij hebt zuster Fernanda gesproken zeker? Heeft ze het niet verteld van de keuken? Natuurlijk niet, zij denkt dat jij daar voor iets mee tussen zit en daarom wilt ze je niets vertellen. Het zit hem zo: zuster Fernanda heeft een zwakke waterblaas en moet dikwijls naar het toilet. Laatst kwam zij plots de kamer weer binnen en maakte ze mij wakker. - ‘Zuster Magdalena, kom vlug zien, de keukendeur is dicht.’ - Iemand heeft die per ongeluk dichtgedaan zeker. Antwoordde ik. - ‘Neen, want een uur geleden was ze nog open. Bij mijn vorige plasbeurt.’ - Ik klom uit mijn bed en ging samen met haar de gang in. Van ver zag ik de deur openstaan. - ‘En toch was ze dicht.’ - Zei ze me nog terwijl ik me later omdraaide in bed.’

‘Is dat alles?’ Vroeg zuster Celine onverschillig haar schouders ophalend. Terwijl ze zich omdraaide om weer naar buiten te gaan. Zuster Magdalena hield haar toch nog tegen. ‘Ik heb nog niet gedaan. Luister! De volgende nacht was het weer hetzelfde liedje en nu deze morgen beweerde ze zelfs dat er een schaduw in de keuken zichtbaar was. Volgens haar zeggen stond er iemand gebukt in de keuken met een pillicht in de hand. Meer weet ik ook niet. Ze zal me niet meer wakker maken, ik geloof haar toch niet’

Zuster Celine dacht even na: ‘Zeg tegen zuster Fernanda dat ze voortaan beter kan wachten totdat de keukendeur weer open staat, alvorens te gaan plassen. Ze moet haar daar niet druk over maken.’

Zo had onze reportster ineens twee mysteries. De biecht van waarschijnlijk zuster Marlies en een geheimzinnige gedaante met een pillicht die ‘s nachts in de keuken ronddwaalt. Zouden die twee mysteries verband houden met elkaar?

     Die nacht in bed nam zuster Celine de gebeurtenissen van de dag nog even door: Ik heb te doen met zuster Marlies. Steeds opnieuw getergd worden bij het boenen van dat orgel. Ik ga proberen haar een tijd van het orgel weg te houden, maar eerst moet ik daar toelating van moeder overste voor hebben. En dan zuster Fernanda met die keukendeur. Wat was ze weer aan het doen toen ik bij haar binnenkwam? Oh nee, ik heb die boodschappenlijst vergeten, waar ben ik daar mee gebleven? Die zit zeker nog in de zak van mijn rok en die ligt al in de was. Laat ik maar vlug even gaan zien. Ik kan toch niet slapen, ik ga ineens langs de keuken. Wie weet staat er geen kabouter met lantaarn in zijn knuistje.

Er was natuurlijk niets te zien in de keuken. De boodschappenlijst zat totaal verkreukeld in de rokzak. Terug op haar kamer heeft ze de lijst maar overgetypt zodat hij terug leesbaar was voor de hovenier. Tevreden ging ze slapen.

Stilletjes nam ze haar zakdoek en veegde de prikkeling in haar neusgaten weg. Zuster Celine zat op de stoel voor het bureau van moeder overste. Het bureau dat iedere week opnieuw werd geboend. ‘Moeder overste, ik heb gezien dat er een prachtig orgel op het hoogzaal staat. Graag had ik hiervan wat foto’s willen nemen voor mijn artikel. Het is best dat de anderen hier voorlopig niets van weten. Kwestie van ons geheimpje nog wat geheim te houden, begrijp je? Ik heb gezien dat ik tussen twee en drie uur in de namiddag de beste lichtinval heb. Woensdag heb ik een paar uur vrij. Zou ik dan wat foto’s mogen maken?’

‘Het idee vind ik wel goed, maar zuster Marlies is op dat uur het orgel aan het boenen.’

‘Moeder, ik begrijp dat je zuster Marlies niet kunt verplichten het orgel op een ander uur te boenen. Als jij me toestaat   wil ik dat zelf wel met haar regelen, met uw goeddunken natuurlijk.’

‘Och ja, als je het zelf wilt regelen dan is het voor mij in orde.’

Zuster Celine verliet het kantoor en ging recht naar de refter. Ze nam twee kopjes uit de kast en goot ze vol koffie. ‘Zuster Marlies wens jij melk en suiker? … Kind toch, heb ik je laten schrikken? Jij kijkt zo verdwaasd, ik ben ik het maar, ik ben geen spook hoor. Kom, zet je eens naast mij ik wil met je praten. Waarschijnlijk heeft nog nooit iemand koffie voor jou ingeschonken, maar nu heb ik dat met veel plezier voor jou gedaan. Ik vermoed dat jij het hard te verduren hebt en veel taken op je schouders neemt. Ik zie je altijd en overal steeds aan het werk. Jij kuist, doet de vaat, strijkt en boent tussendoor nog het orgel.’ Zo, het woord orgel was gevallen, maar omdat zuster Marlies geen aanstalten maakte om op de bank te komen zitten ratelde zuster Celine maar verder. ‘Tijdens het eten ben jij het die de koffie ronddeelt en daarna de tafel afruimt Opnieuw de vaat doen. Dat is veel werk. Misschien wel te veel. Vroeg of laat zal dit zich wreken en dan geraak je oververmoeid, overspannen en vervolgens ziek.’ Zuster Marlies fronste even haar voorhoofd. Zuster Celine praatte maar verder: ‘Hoeveel vrije tijd heb jij per dag? Daar heb je nog nooit over nagedacht vermoed ik.’ Hier wachtte ze even, ze liet het bezinken. Zuster Marlies ging dan toch op de bank zitten maar bleef zwijgen. Zuster Celine was vastbesloten en zette haar monoloog verder: ‘Ik wil je een voorstel doen. Ik heb wel wat tijd over en ik kan wel enkele taken van je overnemen. Zoals het orgel boenen en de vaat doen bijvoorbeeld.’

De zwijgende non beet zodanig op haar onderlip dat ze wit aanliep. Ze keek zuster Celine recht in de ogen: ‘Alleen als jij me belooft ooit een wederdienst te zullen terugvragen en op voorwaarde dat moeder overste akkoord gaat, wil ik een taak afgeven.’

‘Moeder overste? Laat dat maar aan mij over. En wat die wederdienst betreft; ik ben nu al zeker dat ik jou ooit nog nodig zal hebben.’

‘Dan is het goed. Wanneer denk je te beginnen?’

Diezelfde namiddag begon zuster Celine met de vaat.

 

22-05-2020 om 08:46 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
21-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.1 Argeloos zwijgen.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen.

 

%%%FOTO1%%%

 

Ria en het klooster.

 

    ‘De poort is altijd los.’ Prevelde ze binnensmonds de woorden van de deken herhalend. De ijzeren poort en de stenen hof muur belette haar echter het uitzicht op het klooster. Hier ging het gebeuren. Achter die muur zou zij drie maanden verblijven om de geur en het leven van een non op te snuiven. De vraag was: hoe geraakt ze binnen? Er was niet eens een klink. Naast de poort op de rode steen hing een zwart bordje. ‘Hier bellen’ las ze. Dat ze dat niet eens gezien had. Het viel echter genoeg op. Met haar zakdoek veegde ze haar voorhoofd droog. Kwam het misschien door de zenuwen? Ik kan nog terug. Besefte ze plots: ‘Och, doe niet flauw,’ sprak ze haar zelf moed in, ‘het zijn maar drie maandjes. Drie korte maanden, dat is zo voorbij.’

Ze duwde op het witte knopje en automatisch ging de poort open. Ria stak haar hoofd nieuwsgierig binnen. Haar adem stokte in haar keel. Wat een pracht. Een regenboog van kleuren overspoelt door een warme zomerzon. Honderden misschien wel vijfhonderd rozen stonden in bloei. Helrode bodembedekkers, grootbloemige struikrozen, citroengele haagrozen. Ze stonden keurig verzorgd op hun eigen uitgekozen plaats. Geen enkel uitgebloeide bloem, geen enkel verdorde plant. Een frisse, gezonde tuin waar het gonsde van de bijen. Verschillende klimrozen prijkten tegen een hoekpaal van een prieeltje. Karmijnrode, witte, gele, licht mauve en natuurlijk ook roze rozen toonden hun pracht. Een heerlijk kleurenspel. En dan die geur, die bedwelmende geur. Heerlijk.

‘Hier kom ik helemaal tot rust.’ Mijmerde ze terwijl ze haar ogen zachtjes dichtdeed. De bundel zenuwen, die haar zopas nog beheersten, bedaarden nu als bij toverslag. Natuurlijk was ze nog wat gespannen Iedereen zou het wel zijn. Het gebeurt niet alle dagen dat men tijdelijk zijn intrek neemt in een nonnenklooster. Niet dat Ria Peeters zo religieus was, maar als journaliste vond ze de opdracht een echte uitdaging. Zij was vast besloten de zusters die zich verschuilen achter die mysterieuze hof muur te beschrijven, maar in deze sprookjestuin vergat ze toch haar opdracht om eventjes weg te dromen.

Honderd meter verder stond een oud herenhuis. De eiken ramen, deuren, dorpels en raamtabletten blonken van de verse vernis. Dat heeft een bom geld gekost. Dacht Ria, dit klooster is rijk, maar dat paste niet echt voor haar artikel.

Ze belde aan en wachtte. In de verte hoorde ze een licht gestommel. De eiken deur piepte en een oude non met een klein brilletje op het puntje van haar neus verscheen in de deuropening. Een koude rilling rolde door Ria haar lichaam. Die geur, de geur van boenwas, ze kon er niet tegen. Ze herinnerde het zich nog alsof het gisteren was. Als kind ging zij samen met moeder bij oom Theo op bezoek. Een grote spiegel met kapstok pronkte in de hall, oude zware eiken meubels stonden in het salon. De meid had alles net opgeboend. Bij de reuk van de boenwas begon kleine Ria onmiddellijk te kokhalzen. Al de spaghetti van het middageten kwam er weer uit. De tafel en twee stoelen werden besmeurd en het Perzische tapijt moest naar de stomerij. Haar moeder heeft kleine Ria nooit meer meegenomen naar oom Theo.

Vlug verzette ze haar gedachten terug naar het heden. De oude non stond nog steeds in het deurgat. Ria hoorde haar mompelen dat ze haar moest volgen. Ze deed een stap in de gang, zette de twee valiezen even op de grond en sloot de deur achter zich.

‘We zijn er.’ Zei zuster Fernanda kortweg halfweg de gang en hield een massieve eiken deur open. Ria vreesde even dat de oude zuster mee binnen zou gaan. Dat zou het gesprek onmogelijk maken. Alleen moeder overste was op de hoogte van haar opdracht en dat moest zo blijven. Doch zuster Fernanda liet Ria zonder omkijken achter en verdween geruisloos verder in de gang.

Koud en onpersoonlijk, ik zou mijn kantoor toch wat gezelliger inrichten, was de eerste indruk van Ria. Ondanks de zinderende hitte buiten kreeg ze plots weer een koude rilling over haar rug. Haar neus prikte en een neiging om te niezen drong zich op. Die verrekte boenwas. Voorzichtig nam ze een zakdoek en depte haar neus.

Moeder overste zat achter haar schrijftafel. Ze was reeds een eind in de veertig maar zag er nog jong uit. Haar glimlach was sympathiek en eerlijk. Toen Ria binnenkwam legde ze haar pen neer en stond recht. Ruim een halve minuut keek ze Ria aan alvorens ze sprak: ‘Zo, ik denk dat jij Ria Peeters bent? Ik ben moeder overste. Aangenaam’

‘Aangenaam, moeder overste. Ja, ik ben Ria Peeters, journaliste van het weekblad ‘LOKAAL GEZET’. In samenspraak met de deken wil ik hier graag een poosje mijn intrek doen. Ik hoop op een goede samenwerking tussen ons en dat jij onze afspraken niet te zwaar vindt.’

‘Please,’ zei moeder overste terwijl ze met haar hand gebaarde om te gaan zitten. ‘Laat ons eens rustig overleggen wat die afspraken zijn. Ik heb geen probleem met uw bedoelingen, maar ga jij je wel aan onze afspraken kunnen houden?’

Ria zette zich neer. ‘Dat zal ik wel moeten zeker! Trouwens wat zijn die afspraken dan?’

‘Wel allereerst krijg je een andere naam. Voortaan ben je zuster Celine. Iedereen binnen en buiten het klooster zal je voortaan zuster Celine noemen. Jij krijgt een kap en nonnenkleren met ondergoed en al. De volgende maanden zal dat je dagelijkse kledij zijn.’

‘Zijn er nog andere afspraken, moeder overste?’

‘Natuurlijk, ieder zuster heeft zijn eigen taken die zij zorgvuldig en correct uitvoert. Er zijn strenge regels en klokvaste activiteiten. ‘s Morgens om halfzes: de eerste gebed stonden. Daarbij nog uw persoonlijke taken, ik geef je maar weinig en licht werk zodat jij tijd krijgt om aan uw reportage te kunnen werken.’  

     Dat Ria een ander naam kreeg had ze wel verwacht, de deken had haar reeds één en ander hierover verteld. Dat vroege opstaan zou ze er wel bijnemen, maar die boenwas die zo prikkelde in haar neus, daar zou ze nooit aan wennen. Voorzichtig depte Ria opnieuw haar neus.

Na dit kort gesprek liet moeder overste twee nonnen komen om Ria te begeleiden naar haar kamer. De kleinste met het brilletje had ze reeds gezien. Het was zuster Fernanda. De andere leek iets jonger maar was toch ook al over de zestig. Ze stelde zich voor als zuster Magdalena. Ria vroeg zich af of zij hier de jongste zou zijn.

Samen liepen de drie vrouwen door de brede gang. Links de blinkende witgelakte deuren en rechts de grote hoge ramen. Telkens als zuster Celine, alias Ria, een deur passeerde zag ze de drie schaduwen in de blinkende lak voortschrijden. De zon stond recht op de ramen en gaf een gele strook strijklicht op de rode loper. Het stof, gevangen in de lichtbundel dwarrelde speels rond.

De drie donkere schaduwen hielden halt voor één van de witgelakte deuren. Zuster Fernanda stond met de kruk in haar handen maar maakte geen aanstalten om de deur te openen.

Talm niet zo en doe toch open. Ging het door Ria haar hoofd. Ik popel van nieuwsgierigheid. Ik wil weten hoe mijn strozak eruit ziet. Zuster Fernanda liet plots de deurknop los en deed een stap opzij: ‘Zuster Magdalena, doe jij maar open. Ik heb hier geen zin in.’

Toen zuster Magdalena de deur opendeed zag zuster Celine geen zak met stro. Wel een wit ijzeren ledikant. Met daarop een dikke matras, wel twintig centimeter dik. Op het bed lag een witte sprei netjes opgevouwen. Met zo een warme zomer leek dit wel echt overdreven. Links van het bed stond een kleerkast en rechts een nachttafeltje. Alles weer witgelakt tot zelfs het nachtlampje toe. Op het behangselpapier stonden nog de afdrukken van een bed of misschien van een kast. Dat was niet duidelijk te zien. Dat kom ik nog wel te weten, dacht zuster Celine bij zichzelf. Waarschijnlijk heeft hier iemand plaats moeten maken voor mij, speculeerde ze verder terwijl ze met haar ogen de mauve border op het behang volgde. De border stopte aan een gordijn. ‘Wat is er achter dat gordijn?’ Vroeg ze terwijl ze er naar toeliep. Zonder antwoord af te wachten trok ze de draperie open. Een dubbele glazen deur gaf uit op een breed balkon met daarachter het uitzicht op de prachtige rozentuin. ‘Ik kon het slechter treffen.’ Zei ze met een glimlach. ‘Het is prachtig. Daar zal ik van genieten. Ik zie mij al zitten, lekker in de avondzon met een boek om te lezen, heerlijk zeg.’

‘Jij hebt onze kamer ingepikt, wij moesten verhuizen.’ De wrange ondertoon van Zuster Fernanda was duidelijk te merken.

‘Wil jij zeggen dat deze kamer van jullie was?’ Vroeg zuster Celine bezorgd. ‘Moesten jullie verhuizen voor mij? Waarschijnlijk omdat ik een tafel nodig had om op te schrijven. Dat vind ik wel erg. Het spijt me werkelijk dat ik als een indringster overkom. Dit alles gebeurde zonder mijn medeweten. Men beloofde mij een kamer met schrijftafel. Dat jullie daarvoor moesten verhuizen wist ik natuurlijk niet. En waar slapen jullie nu?’

‘In de bibliotheek’ Was het bitse antwoord van zuster Fernanda.

‘In de bibliotheek?!’ Herhaalde zuster Celine met ongeloof. Oh wat erg. Tussen al die schabben en duffe boeken?’

Zuster Magdalena, die wat milder gestemd was gaf uitleg: ‘Men heeft enkele rekken met oudere boeken naar de zolder verhuisd. Enkel de duurste boeken zijn blijven staan. Op de vrijgekomen ruimte staan nu onze bedden en de kleerkast. Gezellig is het niet, er is wel een raam maar het zicht naar buiten is toch veel minder mooi dan deze rozentuin. Och kom we wennen er wel aan. Jij kunt er ook niet aan doen. ’Zuster Magdalena ging voor het balkon staan en vertelde verder: ‘Dertig jaar geleden kwam ik samen met zuster Fernanda hier in dit klooster aan. Sinds die dag slapen we in dezelfde kamer en zijn we de volledige dag van ’s morgens tot ’s avonds onafscheidelijke vriendinnen.’ Zuster Fernanda met haar grote kap en haar klein brilletje kwam wat dichterbij. Ze wenkte aan zuster Celine dat ze haar moest bukken want zuster Fernanda was aan de kleine kant. Ze fluisterde met hese stem in het oor van de nieuwbakken zuster: ‘Hopelijk ben jij niet als zuster Marleen. Die is heimelijk verliefd op Bruce Spring!’

Zuster Magdalena had gehoord wat haar collega zei en wilde alles uitleggen. ‘Ja, want al wat zuster Marleen kan vinden over Bruce knipt zij uit. Uit tijdschriften, kranten en zelfs uit de Kwik; en…en… zuster Marleen masshtubeert.’ Het laatste woord kwam sissend tussen haar tanden.

Zuster Fernanda stak vermanend haar vinger op naar de ander: Zwijg maar, we hebben al teveel gezegd.’

Zuster Magdalena keek zuster Fernanda recht in de ogen en antwoordde frank: ‘Het is gewoon een publiek geheim en zelfs moeder overste weet hiervan, maar die doet steeds alsof haar neus bloedt.’ Als door een wesp gestoken maakten beide nonnen snel een kruis en gingen als een hazewind er vandoor. Twijfel en ongeloof rees bij zuster Celine. In hoeverre is het allemaal waar wat zij vertellen. Zachtjes trok ze haar schouders op en zette zich neer op de rand van het bed.

 

21-05-2020 om 00:00 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
20-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kinderfantasie

Kinderen en fantasie.

 

Twee handen schuiven in het slijk, telkens weer opnieuw.

Achtergelaten sporen vloeien langzaam vol.

Groeven slibben moeizaam dicht.

Dit is haar rijk, haar aardbol.

 

Een knuist schuift over het zwarte bord

De stoepkrijt in haar handje geklemd

Niemand weet welk kunstwerk het wordt

Het is alleen door haar gekend.

 

Telkens doet ze het weer

Met haar emmertje in de hand

Vol water uit het grote meer

Kappend in haar putje op het strand

 

Zo voelt ze zich als een koning

Haar onderdanen zitten netjes op rijen

In de gevouwen woning

Haar knuffel, haar poppen en haar harlekijnen.

 

LET OP EN PEUTER NIET IN JE NEUS!

Wees nu eens een flinke heer

En maak mij niet nerveus

Jij bent toch mijn liefste teddybeer.

 

Bart.

 

 

 

20-05-2020 om 12:10 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
19-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.deel 12/12 Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 12

De nalatenschap van Henk.

 

 

“Waarom heb jij niet geholpen aan de kinderkamer? Jij bent anders zo een handige Harry en jij wist toch al langer dat je de vader was?” Yvette barst van de vragen terwijl Jan rustig geniet van zijn koffie.

“Niet teveel vragen tegelijk, Yvette, ja, ik weet het al meer dan een maand dat ik de toekomstige vader ben en ik ben er fier op. Ik ben trouwens blij dat iedereen het nu weet, het is alsof een zware last van me afvalt. En waarom ik niet geholpen heb aan de kinderkamer, dat moet je maar aan Nestor vragen, die is de aanstoker.” Yvette springt recht. “Dus die wist het ook al, en de anderen, Xavier en Francesco wisten die het ook al zolang? En waarom ik niet, waarom wist ik van niets? Oh, jullie smeerlappen jullie hebben een complot gevormd. Dat vergeef ik jullie nooit.” Yvette raast maar verder zo dat ze niet eens merkt dat Mieke intussen binnengekomen was.

“Ik heb het gezegd,” zei Mieke tegen Jan, “ik heb het gezegd, daar komen vodden van, we hadden haar onmiddellijk op de hoogte moeten brengen.”

“Jij, jij zit ook in dat complot. En ik kwam zo op voor jou. Ik heb je altijd verdedigd maar jij….”

“Yvette, kalmeer we zullen het allemaal uitle…”

“Ondankbaren en drijf nu de spot maar met mij, ik ben niets….”

“Yvette luister eve…”

“Ik ga hier weg en jullie zien….”

”Yvette wil jij meter zijn van ons kindje”

“Nooit meer ter…. Wat vragen jullie, mij? “

“Wil jij doopmeter zijn,” vraagt Jan nu, “wij zouden dat heel graag hebben.”

“Maar natuurlijk, oh ik word meter.”

“En wil je dan bij ons blijven?”

“Natuurlijk blijf ik, waar zou ik naar toe gaan? Maar waarom, waarom mocht ik niets weten?”

Jan kwam voor haar staan. “Ik ben de vader en daarom mocht ik niet helpen aan de kinderkamer, een geschenk van de anderen en opdat jij ook niet zou helpen hebben we je niets verteld, het is uw geschenk als meter.”

“Maar ik heb toch geholpen?”

“Ja, je hebt de kleur gekozen en dan nog samen met Mieke.”

“Ja, ik wou zo te weten komen of het een jongen of een meisje was.”

“En.. weet je het nu?”

“Bijlange niet, alles is wit. Er komen aangepaste posters om de kamer op te fleuren. Maar dat heeft nu geen belang meer. Ik word meter en wie wordt de peter?”

“Mieke dacht eerst aan Nestor, maar die voelt zich te oud. Dan vroegen we het aan Francesco, maar die is niet zo kerkgezind en dan bleef Xavier nog over en die was onmiddellijk akkoord.”

“Och, vandaar die beer die hij gekocht heeft. En ik dacht nog wel dat hij daarom de vader was. Jullie hebben mij wel goed liggen, maar dat krijg jij nog wel terug hoor,

Janneman.”

“Ik heb nog nieuws maar het is niet zo goed,” Mieke zucht even bij deze uitspraak: “Ik moet uit mijn huis. De huisbaas heeft een aangetekend schrijven gestuurd.” “Hoe?” vraagt Jan volledig verbaasd, “ik dacht dat Henk de eigenaar was?” “Blijkbaar niet, Henk betaalde de huur voor mij zonder dat ik het wist.”

“Ja, maar de notaris sprak toch van onroerend goed?” merkte Yvette op.

“Onroerend kan ook gewoon grond zijn, bouwgrond, bosgrond, het kan van alles zijn als het maar niet verplaatsbaar is.”

“Dat huis waar Dennis zijn moeder, de ex van Henk, woont is dat dan van Henk?” vraagt Jan onzeker.

Mieke denkt even na. “Ik vrees van niet, Henk wist niet eens waar zijn kind woonde.” “Dan kan het zijn dat de erfenis voor Dennis wel eens zou kunnen tegenslagen.” Jan ging terug zitten: “Dennis verwacht er zoveel van.”

“Als we de toewijzing van de erfenis niet kunnen rekken, uitstellen, dan eigent zijn moeder alles nog op.”

“Ja, we moeten zorgen dat de adoptie achter de rug is voordat de erfenis toegewezen wordt. We kunnen in ieder geval de schatting van de inboedel betwisten. Ik als sociaal bemiddelaarster heb zeker dat recht.”

“Dat moet je doen, zo snel mogelijk. Als er tenminste een inboedel is, want ook dat weten we niet met zekerheid.”

“Laat ons hopen. Wat nu belangrijk is, is ons huwelijk. Daar kwam ik trouwens voor, we moeten naar het gemeentehuis, Yvette jij wilt wel onze getuige zijn zeker en Nestor zal ook wel geen bezwaar hebben vermoed ik. We zouden graag deze week nog trouwen. Zaterdag of zo.”

              Het huwelijk verloopt snel en met weinig ophef. Onmiddellijk na het gemeentehuis rijden Jan, zijn kersvers vrouwtje Mieke en Dennis recht naar de jeugdrechter en dienen een adoptieaanvraag in. Mieke had de nodige bewijsstukken verzameld aangaande de moeder van Dennis en het overlijden van zijn vader, Henk zaliger. Nestor heeft intussen de voorbereidingen getroffen om een bezwaarschrift in te dienen tegen de schatting van de inboedel aangaande de erfenis. Zo hopen zij de verdeling uit te stellen zodat de moeder van Dennis geen gelegenheid krijgt om de boel te verkopen en het geld op te eisen zogezegd voor de opvoeding van haar kind.

Een week later wordt Dennis uitgenodigd bij de notaris, hij laat zich bijstaan door Mieke als zijn sociale helpster.

De notaris stelt de aanwezigen voor. Dennis zijn moeder en twee onbekende mannen zaten al te wachten. Ze zijn helemaal niet geïnteresseerd, het stormweer van de afgelopen dagen had bij één van hen enkele pannen van het dak doen waaien en zij zoeken nu een oplossing om de pannen weer te vervangen. “Indien ik geen juiste pan vind, moet ik het ganse….” “Meneer De Decker ben jij daarmee akkoord?”

“Oh, pardon meneer de juge, kan je dat nog eens herhalen?”

“Ik ben meneer de juge niet, ik ben notaris en ik vroeg alleen maar of jij de broer van de overledene bent.”

“Ja, ja dat ben ik, meneer de ju… meneer de notaris. En hij” de man wees naar zij broer “is mijn broer en dus ook een broer van onze Henk.”

“Bedankt voor de inlichting, maar Walter mag seffens zelf antwoorden wanneer ik hem voorstel aan de aanwezigen hier.”

“Meneer De Decker Walter ben jij een broer van de overledene?”

“Ja, en wij hebben geen van beiden bezwaren tegen al wat jij nog wilt vertellen. Mogen wij nu naar huis?”

“Heren, dit is een erfenis met onroerend goed, dit is ernstig en ik wil jullie met drang verzoeken om aandachtig te luisteren en verder mee te werken zoals het een volwassen mens betaamt.”

“Als dat uw nonkels zijn dan gaan we nog wat beleven,” mompelt Mieke stilletjes tegen Dennis. “Mevrouw!”

“Ja, verontschuldig me, meneer de notaris.”

“Goed, als iedereen uitgepraat is zal ik nu de nalatenschap voorlezen. Het huis waar Dennis De Decker zijn domicilie heeft was gehuurd, dus dit was geen eigendom van de heer De Decker zaliger. Het pand met de inboedel dat zich bevindt op het Tinnengat was wel volledige eigendom van Henk, hij had deze eigendom verworven na zijn scheiding en deze eigendom gaat dus volledig naar zijn enige zoon ten name: jongeheer De Decker Dennis. Wat de inboedel aangaat indien iedereen akkoord gaat wordt deze op vijfhonderd euro geschat worden. De eigendomswaarde zal bepaald worden door het kadastraal inkomen. Ik neem aan dat niemand bezwaar heeft? Zodat we kunnen afsluiten.”

“Wij hebben geen bezwaar, mogen we nu naar huis?”

“Ik heb bezwaar!” riep Dennis plots, “de inboedel…”

“Wacht, riep nu Mieke. Het pand in het Tinnengat is toch dat leegstaand pand dat zo afgelegen staat, het laatste huis van de straat?”

“Ja, daar gaat het over, maar wat heeft dat met de inboedel te maken?”

Walter De Decker heeft een helder moment. “Meneer de notaris, als het pand leegstaand is, hoe kan dan de inboedel op vijfhonderd euro geschat worden?” “Volgens de wijkagent ginder staan er in de garage verschillende kunstwerken en staan er op de hof nog een kar enkele fietsen en een bromfiets. Ik was zo vrij dit alles op vijfhonderd euro te schatten.”

Mieke staat recht: “Meneer de notaris mogen wij daar even over nadenken? Een dag of twee of zo?”

“Om de kunstwerken te verstoppen zeker, en dan moeten de heren De Decker na twee dagen nog eens terugkomen, daar zitten ze niet op te wachten, vermoed ik.”

“Neen,” roepen de beide mannen in koor.

“Mag ik dan even overleggen met Dennis, ik ben toch zijn raadgever.”

“Oké, ga maar even in de gang.”

Dennis en Mieke verlaten de kamer. Onmiddellijk nadat de deur dicht was merkt Dennis op: “We moesten alles toch rekken, waarom mocht ik dan niet uitspreken?”

“Dennis, het pand waarover de notaris spreekt is het pand waar wij allen verblijven. Indien we bezwaar indienen moet alles geteld worden door officiële schatters. Zelfs de rommelhoop van Jan om dan nog niet te spreken van de galerij. We kunnen beter alles vandaag afhandelen.”

“En als mijn moeder de ganse inboedel wil verkopen? “

“De inboedel is geschat op vijfhonderd euro, we plaatsen deze som op een rekening op uw naam. En dat is al wat zij zou kunnen opeisen. Om het pand te kunnen verkopen moet de rechter toelating geven. Eer dat die verkoop door gaat ben jij al lang achttien.”

“Ja, jij zult het wel best weten. Gaan we dan terug naar binnen?”

“Wat is er, je vindt het precies plezant daarbinnen?”

“Ja, ik vind mijn nonkels zo komiek, ik zou hun adres moeten vragen om een langs te gaan bij hen.”

“Zo, Jongeheer heb jij nog steeds een bezwaar?” vraagt de notaris aan Dennis nadat zij terug in het kantoor zitten.

“Neen, meneer de notaris alles is in orde voor ons.”

“Oef!” een dubbele zucht komt van de twee mannen.

“Goed, wat de nalatenschap aangaat geldt het volgende: omdat Dennis De Decker nog geen achttien is zal zijn moeder zijn vermogen samen met de vrederechter beheren. Het onroerend goed blijft onverkocht tenzij Dennis dit zelf wilt verkopen. Daar moet hij minstens achttien voor zijn. Tot zijn achttien moeten zijn moeder en de vrederechter akkoord gaan.

“Meneer de notaris,” merkt Mieke op, er is een adoptie aanvraag ingediend om Dennis te adopteren.”

Zolang de adoptie niet rond is en tot Dennis zijn achttien jaar blijft alles zoals juist vermeld. Van zodra de adoptie rond is krijgen we een herziening. Zijn er nog vragen?” de notaris wacht een tiental seconden, “dan wens ik Dennis veel geluk met zijn nieuwe eigendom, en allemaal bedankt om te komen.”

Terug in het pand verhaalt Mieke de gebeurtenissen van die dag en verantwoordt haar besluit om het bezwaarschrift niet in te dienen.

Jan haalt bij die laatste woorden opgelucht adem, hij zag zich al ieder vijsje, nagel en veertje zitten tellen. Dan zou hij als huwelijkscadeau aan Nestor vragen om dat voor hem te doen. Gelukkig heeft Mieke die klus kunnen afwenden. Zijn vrouwtje is zo lomp nog niet.

“Dat betekent dat Dennis nu onze nieuwe huisbaas is. Hopelijk mogen we blijven wonen en gaat hij ons geen huur vragen.”

“Dennis staat op, zolang ik hier woon mogen mijn vrienden hier ook wonen en jullie allemaal zijn mijn vrienden.”

“Maar je woont hier nog niet, uw domicilie is nog altijd bij uw moeder?”

“Och, zodra de adoptie achter de rug is komen wij hier wonen, niet, Mama?”

“Natuurlijk mijn zoon,” antwoord Mieke met tranen van geluk in de ogen.

 

 

 

EINDE

 

 

 Bart.

 

 

 

 

.

 

19-05-2020 om 10:53 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
18-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 1. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 11

Een persoon vermist.

 

 

Iedereen is druk in de weer. Mieke schuimt advocaten en notarissen af om alle mogelijkheden uit te zoeken, Jan en Yvette surfen op internet, de twee kunstenaars gaan haast ieder dag naar de bibliotheek en Nestor bezoekt mensen die ooit voor iets dergelijks geprocedeerd hebben. Toch worden Mieke en haar toekomstig kind niet vergeten. Iedereen helpt mee aan het inrichten van een kinderkamer. Behalve

Jan, en dat was Yvette al snel opgevallen. Daarom spreekt zij hem daar op aan, “Jan waarom help jij niet mee aan de kinderkamer?”

Jan staat verward recht, mompelt zoiets van: “Ik heb nu geen tijd,” en loopt haastig de kamer uit.

Zulk een antwoord maakt Yvette nog nieuwsgieriger, maar ze moet voorlopig op haar honger blijven zitten. Dan zal hij zeker de vader niet zijn besluit ze en roept naar Jan: “Hé, Jan wacht eens even, waar moet jij zo dringend naar toe?”

“Ik ga met Dennis naar zijn thuis, dat doe ik toch alle dagen, gewoon om te zien of er geen post is van de notaris, gewoon even controleren. Ik moet me haasten want Dennis wacht buiten al op me.” Met lange pas loopt hij de gang uit.

“Ja, dat kan,” peinst Yvette, “het kan natuurlijk dat hij zijn tram moet halen, maar dat zegt nog niets waarom hij niet meehelpt met de kinderkamer. Anders is hij altijd bezig als een handige Harry en nu? Raar is dat. Of zou het kunnen dat hij niet mag helpen, omdat hij zo handig is, het duurt met hem misschien langer dan zonder hem. Aan wie zou ik dat kunnen vragen?”

              Enkele uren later komt Jan met Dennis weer thuis. Yvette staat hem al op te wachten. Maar voor ze iets kan zeggen begint Jan al: “Weer niets, weer geen bericht van de notaris, dat is nu al drie weken. Maar weet je wat ons wel opgevallen is: Dennis zijn moeder was er niet en gisteren en eergisteren ook al niet. De post lag nog ongeopend op de tafel. Drie flesjes bier staan er ook al drie dagen onaangeroerd op tafel.”

“Dat de post er nog ligt en dat ze toevallig niet aanwezig is op het moment dat jullie daar zijn dat bewijst niets, maar dat bier, die flesjes bier, dat die er onaangeroerd drie dagen lang staan, dat klinkt verontrustend. Zou haar iets overkomen zijn? Moeten we haar niet als vermist aangeven?”

“We wachten tot Mieke hier weer is, dan vragen we haar wat het beste is. Zij werkt niet voor niets bij de sociale dienst.”

“Een goed idee, ik breng de anderen op de hoogte zodat ze paraat kunnen staan indien we ze nodig hebben.”

“Nodig hebben? Waarom zouden wij de anderen nodig hebben?”

“Een zoekactie, misschien, wie weet wat is haar overkomen?”

“Ja, ik zou zeggen, zonder haar zijn er veel problemen opgelost, maar zo mogen we niet denken, een mens in nood moet geholpen worden, ook al kan dat voor je zelf nadelig worden.”

“Jij bent een goed mens, Jan, een mens met een groot hart.”

“Kom Yvette, jij hebt eraan gedacht, ik volg jouw raad alleen maar op.”

“Kijk, als je van de duivel spreekt, daar komt Mieke juist de werf op. Ik roep de anderen dan kunnen we samen overleggen wat ons te doen staat.”

“Hopla, weeral vergaderen, zo kan ik evengoed gaan werken bij een baas, daar moet je ook altijd vergaderen.”

Maar Yvette hoort de opmerking niet, want ze was al weg, op zoek naar de anderen.

Mieke ziet Jan met Dennis staan. “Wat waren jullie zo druk aan het bespreken? Ik kom hier aan en Yvette holt als een bezetene weg. Waren jullie soms over mij aan het roddelen? “

“Bijlange niet, ik kom juist van Dennis zijn thuis en er was nog steeds niets van de notaris. Waarom duurt dat zo lang eer we iets horen van hem!”

“Och, de notaris moet alle pistes onderzoeken, eventuele erfgenamen opzoeken en verwittigen, wie weet is er een testament en wat staat daar misschien wel niet in. De schulden op de eigendommen moeten uitgeklaard worden, en wie weet welke eigendommen er allemaal zijn?”

“Kom mee naar binnen, we moeten nog maar eens vergaderen.”

              Yvette leidt de vergadering in waarop Mieke resoluut beslist om de politie in te lichten. “We moeten zo snel mogelijk de politie inlichten; ik zal dat zelf wel doen.”

“En child focus ook” roept Francesco.

“Child focus is voor vermiste kinderen, de moeder van Dennis is toch geen kind”.

“Jij kunt ook beter bij uwe abstracte rommel blijven, daar valt het niet op dat je stommiteiten doet of zegt.”

“Och, Jantje, jij kent niet eens het verschil tussen kunst en kitsch.”

“Neen, jij wel dan misschien?”

“Ja, kunst is….”

“Zwijg maar al!” roept Nestor verontwaardigd, “stop nu eens met dat geruzie altijd.” Mieke neemt weer het woord: “Bij eventuele zoekactie stel ik voor om alvast zes man aan te bieden om mee te zoeken. “Zes maar?” vraagt Xavier verrast, “we zijn toch met zeven, met Dennis en jij erbij.”

“Dat weet ik maar Yvette blijft beter ondergedoken en zeker als de dienst vermiste personen er bij betrokken is.”

              Die morgen daarop staan een patrouille politiemannen en enkele vrijwilligers klaar om de zoekactie te starten. Buiten zes man is er niet veel volk komen opdagen. Een vergeten en verlaten mens opsporen is geen sensatie genoeg. Jan loopt steeds dicht bij Dennis. Hij hoort hem steeds maar opnieuw uit om de verborgen schuilplaatsjes van zijn moeder te weten te komen. Echter zonder resultaat, een ganse dag zoeken zij zonder ook maar één spoor. Dit is echt verontrustend. Ontmoedigd en moe gaat de groep weer naar huis, morgen is er weer een dag. Onderweg blijft Jan honderd meter achter, in gedachten verzonken volgt hij de anderen, er broedt iets bij hem. Thuis gaat hij recht naar Yvette. “Yvette, weet jij nog de dag dat ik je gevonden heb, voordat we hier belandden, weet jij nog waar jij je zou verstoppen?”

“Wacht, het rattenkot, dat was zo een stenen kotje, begroeid met wilde struiken en netels. Ik had zelf een gangetje door de wildernis gemaakt, als ik daar was blijven zitten had jij mij nooit gevonden.”

“Zou je dat nog terugvinden?”

“Misschien wel, ik weet in elk geval in welke buurt dat was. Wacht eens dat is ergens in velden achter Dennis zijn huis.”

“Zou het waar kunnen zijn, zou zij die schuilplaats ook kennen? Zou ze daar zitten?”

“Tot waar hebben jullie gezocht, jullie hebben daar toch alles afgekamd?”

“Tot aan de spoorlijn, zeker tien km naast de spoorlijn.”

“Oh maar het rattenkot is over de spoorlijn, ongeveer een km verder.”

“Kom doe een jas aan, we nemen een pillicht mee en we gaan zoeken.”

“Kan dat niet tot morgen wachten, dan is het licht.”

“Jij alleen weet de weg, en jij moet ondergedoken blijven. Laat ons nu gaan; ik zal je niet verraden, als we de vrouw vinden zeg ik wel dat ik niet kon slapen en weer gaan zoeken was. Daarbij iedere minuut kan belangrijk zijn voor haar.”

“Goed je hebt mij overtuigd. Maar hoe geraken we ginder, er is op dit late uur geen openbaar vervoer meer.”

“We moeten het aan Xavier vragen. Die heeft nog ergens een chique auto staan. Als hij er Mieke mee kan vervoeren dan kan hij ons ook wel eens wegbrengen. Hij kan jou dan ook weer snel terugbrengen als het moet. Ik zorg wel dat er geen argwaan komt. Trouwens de politie zal blij genoeg zijn, dat deze zaak geklasseerd kan worden.”

Xavier is snel overtuigd, die zoekactie lag hem toch al niet. Nu een beetje avontuur vind hij wel spannend. Zodoende rijden ze met drieën naar het dorp van Dennis zijn thuis. Ze laten de auto in een verlaten straat achter en trekken gewapend met een pillicht de wildernis in. “Kijk hier loopt een pad, laten we dat volgen,” merkt Xavier op.

“Goed idee,” antwoordt Yvette “het is de richting naar het rattenkot.”

Na tien minuten het spoor gevolgd te hebben. “Kijk daar, daar is het rattenkot,” fluistert Yvette de anderen toe. Jan vraagt zich af waarom mensen in het donker steeds beginnen te fluisteren.

In het donkere rattenkot ligt een vrouw, één hoopje ellende, onder een deken. Jan springt onmiddellijk toe en voelt in haar hals. “Haar hart klopt nog, ik bel de ambulance, gaan jullie maar terug en bedankt.”

“Zeg Jan, is zij het? Jij hebt haar toch al eens gezien?” Jan schijnt even met het pillicht in de vrouw haar gezicht. “Het zou kunnen, ik heb haar maar even gezien. ik moet in elk geval de honderd bellen. Maak maar dat jullie wegkomen. Ik vertel het straks wel allemaal.”

Yvette en Xavier lopen snel weer door het wegeltje in de donkere wildernis. “Ik had ook een pillicht moeten meenemen, straks lopen we nog verloren, of verongelukken we nog,” moppert Yvette.

“Och, de ambulance is dan nooit ver weg,” schertst Xavier, “maar wacht ik heb een lichtje op mijn gsm, het is niet veel maar toch beter dan niets.”

“Ik ben toch blij dat je mee bent gegaan, ik zou in mijn broek doen van angst, denk ik. Het is hier zo donker als een hel. Oef eindelijk, de maan komt achter de wolken, we krijgen een beetje licht. Hé, daar loopt het pad, daar rechts, we lopen naast het pad. We zijn niet echt ver afgeweken maar in het donker is men snel verdwaald en ik zou niet graag op de politie botsen nu, wat moet ik hen vertellen. Ik maak hier een avondwandeling misschien? Oh, hoor de sirenes, ze zijn er al. Vooruit rap Xavier, nog tweehonderd meter.” Gebukt lopen ze snel verder. Buiten adem komen ze aan de auto, snel springen ze erin en met gedoofde lichten rijden ze de straat uit.

Wat nu met Dennis

 

 

De hele nacht blijft Jan weg. Tegen halfzeven komt hij doodvermoeid thuis. Xavier had de avond tevoren de anderen op de hoogte gebracht, met de nodige commentaar van Yvette natuurlijk. Eerst wilden ze allen wachten op Jan maar omdat die om half drie nog niet aangekomen was, besloten ze om toch maar naar bed te gaan en de morgen af te wachten. Ze lagen meer wakker dan in slaap en wanneer Jan die morgen binnenkomt zijn alle krakers in de kortste tijd beneden. “Vertel op Jan, hoe is het afgelopen?” vraagt Yvette onmiddellijk maar Nestor zegt: “Wacht toch even Yvette, zie je niet dat Jan uitgeput is. Ik zet hem eerst een bakje koffie, zo een goed oude met een koffiebeurs als op grootmoeders wijze.”

“Vergeet de bitterpeeën niet,” roept Yvette hem smalend achterna. “En?” vraagt ze onmiddellijk aansluitend aan Jan.

“Eerst de koffie, want die zullen jullie allemaal wel kunnen gebruiken nadat jullie dit verhaal gehoord hebben.”

Uiteindelijk komt Nestor met de koppen en een pot dampende koffie. “Die geur van die koffie, dat is toch één van de zeven heerlijkheden,” zegt Jan snuivend met zijn neus.

“Kom Jan drink die koffie en vertel op man, ik zit op hete kolen,” jut Yvette Jan weer op.

“Yvette je bent hier de enige vrouw, maar dat moet je nu toch niet gedurig laten opmerken,” spot Xavier.

“Och, zie hij daar, precies of jij wilt niet weten hoe het afgelopen is. Als ik je niet had tegengehouden was je nog teruggereden om zogezegd Jan te gaan helpen. Uit curiositeit ja, je kon toen al niet wachten”

“Dat is niet waar, ik maakte me zorgen om Jan”

“Nu ineens ben je bezorgd om Jan, ander zou je hem…”

“Yvette en Xavier hou op; zo komen we nooit iets te weten, laat Jan nu maar zijn relaas doen.“ Nestor moet weer maar eens tussenbeide komen.

Jan kucht: “Eerst Xavier bedankt voor je bezorgdheid en ook omdat je ons geholpen hebt en Yvette jij natuurlijk ook. Het gaat immers allemaal om onze Dennis. Trouwens Dennis, ik weet, je relatie met uw moeder is niet zo best, dat weten we allemaal maar het gaat echt niet goed met haar.” “Dus ze leeft nog?” kwam Yvette er weer tussen.

“Yvette, laat me het uitleggen en probeer even te zwijgen en te luisteren. Toen jullie weg waren kreeg ik weer telefoon van de hulpdiensten, zij vroegen mij om naar de straat te gaan en ze dan te begeleiden naar het rattenkot. Dat was niet zo simpel, want jullie waren nog niet ver genoeg weg en ik moest het wat trekken. Ik gaf daarom een andere straat op en vijf minuten later belde ik terug dat ik mij vergist had en dat ik op de straat op hen zou wachten. Zij kwamen met een brancard en samen liepen we door het bos naar het rattenkot. In het rattenkot hebben ze haar de eerste zorgen toegediend en zuurstof gegeven. Daarna legden ze haar op de brancard. Intussen was de politie daar ook, ik mocht mee naar het ziekenhuis, maar moest me daarna melden op het politiekantoor. Een verpleger raadde mij aan om eerst naar het politiebureau te gaan, want de spoedbehandeling zou wel even duren. Zodoende reed ik samen met de politie mee. In het kantoor vroegen ze hoe ik haar gevonden had. Ik vertelde hen van de zoekactie die morgen, en dat ik niet kon slapen, ik ging wandelen, en ik herinnerde mij dat rattenkot van mijn kindertijd. Haastig liep ik erheen en zag de vrouw liggen. Ik begreep onmiddellijk dat het hier om dezelfde vrouw ging en waarschuwde de hulpdiensten. Het klonk allemaal normaal en ze waren blij dat de vrouw gevonden was, dus vroegen ze geen verder uitleg. De agenten brachten mij naar het ziekenhuis, daar moest ik bijna drie uur wachten eer een dokter mij te woord stond. Ik vertelde hem dat haar zoon bij mij thuis was, daarom kon hij mij ook meer vertellen. Ze hebben haar een maagspoeling toegediend want ze had een alcoholvergiftiging en drugs in haar maag, een uur langer in het rattenkot zou voor haar fataal geweest zijn. Momenteel ligt ze nog op de intensive care, alleen Dennis mag haar bezoeken, en dan nog niet te lang.”

“Och, arme Dennis,” opperde Yvette “je moet maar geboren worden met zo een moeder. Je weet Dennis wij staan allen achter jou. We hopen het beste voor je moeder, misschien is dit een les voor haar en zal ze zich beteren.”

Dennis heft even zijn schouders op. “Dit is de eerste keer niet, dat zij zo in het hospitaal terechtkomt. Binnen de kortste keren hervalt ze weer en indien ze aan de erfenis kan zal ze zich zeker niet inhouden.”

“Arme Dennis” troost Yvette hem.

De deur gaat open en Mieke komt binnen. “Wat is er met Dennis? Waarom arme

Dennis?”

Yvette doet opnieuw de uitleg, zij vertelt ook hoe erg zij het vindt voor Dennis.

“De politie zal haar ondervragen en er zal een rapport opgemaakt worden. Het kan zijn dat haar moederrechten ontnomen worden. Dat is nog gebeurd in het verleden.”

“Wie wordt er dan voogd?” vraagt Nestor bezorgd.

“Dat bepaalt de jeugdrechter, ik kan wel eens informeren wat de voorwaarden zijn.”

“Zou jij dan eventueel voogd kunnen worden? “ vroeg Jan met tranen in zijn ogen. Dennis kwam nu echt rechter zitten, dit gesprek had hij niet verwacht.

“Ik weet niet of Dennis dat wel wil, zou je dat willen?” vroeg Mieke dan hoopvol aan Dennis.

“Dat zou de eerste mooie dag in mijn leven zijn. Ooit een echte moeder hebben, dat was voor mij zelfs te mooi om nog maar van te dromen.”

“Natuurlijk, een alleenstaande vrouw en dan nog in verwachting is niet onmiddellijk de beste partij, het zou beter zijn dat ik ook getrouwd zou zijn, daarom vraag ik nu aan de vader van mijn kind: Jan wil je met mij trouwen? Ik weet dat het allemaal niet zo romantisch is en dat de man normaal dit moet vragen maar in deze moderne tijd en de huidige omstandigheden moet dit wel kunnen.”

Yvette valt haast van haar stoel en met open mond staart ze Jan aan.

Jan staat recht en omhelst Mieke. “Natuurlijk wil ik dat,” antwoord hij stilletjes maar toch hard genoeg zodat iedereen het kan horen.

Dennis springt recht. “Ik krijg een echte vader en een echte moeder, of wil jij mij niet adopteren? “ vraagt Dennis angstvallig.

“Natuurlijk jongen, ik vond je altijd al een toffe gast. Maar daar hebben wij de toestemming van uw moeder voor nodig en dat zal zij ons niet geven vrees ik.”

“Ik ga een beeld maken voor jullie trouw met als titel: “DE NIEUWE OUDERS,” roept Francesco enthousiast die tot hiertoe alleen maar gezwegen had.

“Oh ja een goed idee, zo een man met lange oren, dan kan je konijn model staan,” grapt Jan.

Na al de emotie van de laatste uren doen de twee kunstenaars maar alsof ze niets horen. Zachtjes staan ze op, kloppen Dennis bemoedigend op zijn rug en verlaten de kamer, recht naar de rommelhoop van Jan.

 

 

 

 

 

.

 

18-05-2020 om 07:42 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
17-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zondags gedicht. Vrienden.

Vrienden

Terwijl je deze band aan het lezen bent

Weet dan dat we je welkom heten

Dat jij hier wordt verwend

En je woorden niet worden afgemeten

 

 

 

Waarom zou je dit verder lezen?

We hoefden het zelfs niet te schrijven

Je wist toch dat we veel om je geven

En dat we innig hopen dat het zo zal blijven.

 

 

Al wie deze band leest

Behoort bij onze vrienden

Misschien ben jij het wel die het meest

In onze gedachten terug is te vinden.

 

Het mooie moment:

Een bloem die eindelijk opengaat

Een verlossende druppel op een schroeiende dag

Een zon die plots stralen gaat

Alles is minder dan jouw glimlach.

 

 

 

Telkens je naar deze tekst zult kijken

Zal onze vriendschap verder groeien

Zal ons geluk steeds verrijken

En net als een blauwe iris bloeien.

 

Geniet van elk moment

Terwijl je dit aan het lezen bent

Want je bent hier bij goede vrienden

Die men slechts zelden zal vinden

 

Goede vrienden zijn zeldzaam

Ze zijn als het reinste water

Ze blijven in je geheugen staan

Nu, morgen en zelfs veel, veel later.

 

 

Het mooiste moment vandaag?

Zes cijfers van de lotto brengen groot geluk

Maar het is nog de vraag

Want met uw lach kan mijn dag nimmer stuk

 

Denk erom, denk erom

Hier ben jij steeds welkom

Alsof je het nog niet wist

Wij hebben je gemist

 

 

Gisteren hebben we aan jou gedacht

Gisteren hebben we naar vandaag getracht

Vandaag hebben we op dit moment gewacht

Vandaag zien we weer hoe je naar ons lacht

 

17-05-2020 om 11:55 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
16-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 10. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 10

De moeder van Dennis.

“Zo, jongen, jij bent dus de zoon van Henk zaliger, maar wie is dan uw moeder?”

“Over mijn moeder wil ik niet spreken, ik kom voor die brief hier.”

“Mag ik die brief eens lezen, ik ben van de sociale dienst, misschien kan ik je helpen en meer uitleg geven.” Nadat Mieke de brief gelezen had blijft ze dromerig voor haar heen staren. De jongen wacht ongeduldig en kijkt haar nieuwsgierig aan.

“Ik leerde uw vader kennen toen ik pas achttien was. Hij was matroos op een cruiseschip, ik was met mijn ouders op vakantiereis. Ik verveelde me dood op dat groot schip en ging op verkenning, vooral de verboden plaatsen trokken mij aan. Ik belandde op het benedendek en ging een deur binnen. In de keuken stonden verschillende grote toestellen, op één ervan pinkte een groen lampje, een groen lampje dat is dus veilig dacht ik. Nieuwsgierig trok ik een deurtje open, een walm van hete dampen steeg omhoog en op een mum van tijd hing de kamer vol damp. Op dat moment kwam uw vader binnen.

‘Wat is hier gebeurd en wat doe jij hier in de kombuis? Hier mag alleen personeel komen.’ Plots zag hij hoe mijn haar vet van de damp in slierten tegen mijn gezicht plakte en hij bulderde van het lachen. Ja, bulderen kon hij wel maar hij kon ook lief zijn. Ik keek kwaad naar hem en begreep niet wat er zo lachwekkend was aan mij.

‘Lach met jezelf, kieken!’ riep ik nijdig naar hem.

‘Je moest jezelf eens zien, Jij bent precies een soepkieken met je natte haren. “Daarop wierp hij mij een handdoek toe. ‘Hier droog je af, zodat je weer onder de mensen kunt komen.’

Dankbaar nam ik de handdoek en wreef mijn gezicht en haren weer droog.

‘Wauw, dat is beter zo. Weet je dat je zo met die wilde haren er best sexy uitziet.’ Ik had de wilde verhalen gehoord van de matrozen en hun liefjes. Maar ik was pas achttien en vond het een lief compliment en voelde me gecharmeerd. Daarom begon ik te lachen. We schertsen samen nog wat tot hij zei: ‘je mag hier niet komen, maar kom binnen een uurtje terug naar het benedendek dan ben ik vrij en maken we kennis met elkaar.’

Zo ontmoette ik uw vader. We werden verliefd en ik hield van hem tot aan zijn dood.” Dennis wordt weer ongeduldig. “Dat kan allemaal mooi zijn, maar wat heeft dat met die brief te maken?”

Mieke keek medelijdend naar de jongen. Deze kerel heeft al veel doorgemaakt dacht zij, hij weet niets van zijn vader en denkt dat deze hem verlaten heeft. “Jij hebt je vader nooit gekend, maar uw vader heeft jou ook nooit gezien. Hij wist amper van uw bestaan. Uw moeder is het die bij hem is weggegaan. Op een nacht was zij plots weg, en uw vader wist enkel dat zij een kind verwachtte. Om zijn leed te vergeten is hij gaan varen. Hij wist niet eens of hij een zoon of een dochter had. Van de deurwaarder hoorde hij hoeveel alimentatie hij moest betalen. Zijn ex had aan het gerecht verteld dat hij hem verlaten had en nog vele andere leugens, die zij jou waarschijnlijk ook verteld heeft, maar uw vader zou nooit een vrouw slagen, daar was hij te edelmoedig voor.”

“oké, oké mijn vader was de bedrogene, maar hij heeft me nooit opgezocht, nooit iets laten weten. Nu hij dood is krijg ik zijn eerste brief. Dan heb ik nog liever mijn verslaafde moeder. Die zag ik minstens toch één keer per week.”

“He, kan het zijn dat uw vader wel brieven schreef, maar dat uw moeder die achterhield, of dat hij uw adres niet kende? Hoe kon hij jou dan brieven sturen?” merkt Jan op.

“Kom leg nu maar uit wat er in die brief staat die je vast hebt,” onderbreekt Nestor het gesprek.

“Uw vader schrijft hier dat je contact moet nemen met notaris Verrebroek, bij hem ligt het testament van uw vader.”

“Dat heb ik ook gelezen, maar wil dat zeggen dat de hele erfenis naar mijn moeder gaat?”

“Uw vader was gescheiden en jij bent zijn enige erfgenaam.”

“Krijg ik dan zijn boot?”

“Neen, een boot heeft hij niet, tenminste voor zover ik weet. Hij werkte op een boot, maar die boot was niet van hem.”

“Ja, zeg dat weet ik toch allemaal niet, ik heb nooit iets over mijn vader gehoord.”

“Kan uw moeder niet meegaan naar de notaris?”

“Mijn moeder? Die zal wel proberen alles zelf te krijgen zodat ze weer kan gaan gokken, drinken of drugs kopen. Ik ken niemand die mij kan helpen, willen jullie niet met mij meegaan?”

“Dat regelen we later wel. Jij had nog een brief zei je?”

“Ik moest me naar dit adres wenden en vragen naar Mieke.”

“Laat die brief eens zien, want dat heb ik niet geschreven. Trouwens ik zou jou nooit naar hier laten komen, ik woon hier niet eens.” Mieke neemt de brief van Dennis aan en bekijkt aandachtig het handschrift. “Zie je wel, dat is mijn geschrift niet, maar van wie dan wel?”

“Van mij, roept Jan plotseling.” Verbaasd draaien alle koppen naar Jan.

“Waarom heb je dat gedaan?” vroeg Mieke.

“Ik wilde de jongen ontmoeten, ik dacht dat hij wel hulp kon gebruiken.”

“Hij is het, hij is de vader,” denkt Yvette, “hij wil alles weten wat met Mieke te maken heeft.”

Mieke kijkt hem verontwaardigd aan. “Waar bemoei jij je mee? Dat gaat toch alleen mij en deze jongen aan!”

“Laat maar,” zei de jongen, “door hem ben ik hier beland want anders wist ik niet waar naartoe. Er stond namelijk nergens een adres op, buiten deze ene brief van Jan.”

“Oké, nu weten jullie allemaal wat er gaande is. Deze jongen heeft hulp nodig, dan moeten jullie hem helpen ook,” zegt Mieke heel zelfzeker.

“Natuurlijk, de jongen blijft vannacht hier en morgen ga ik samen met hem zijn moeder opzoeken. Later gaan we naar die notaris Wijdbroek,” antwoordt Jan haast onmiddellijk.

“Verrebroek,” verbetert Mieke hem.

“Ik ga mee zegt Nestor, ik wil weten of zijn moeder echt zo laag gevallen is.” “En ik ga weer naar mijn atelier, ik krijg plots het idee om de verwaarlozing te creëren,” antwoordt Francesco.

“Die moet je toch niet creëren, die heb je toch al, kijk maar naar konijntje!” Xavier springt recht en wil Jan aanvliegen, maar Francesco duwt hem weer terug.

“Een kunstenaar die zijn energie verspild aan nutteloos geweld wordt zelf nutteloos.

Kom konijntje ik heb je nodig.”

“Ja, voor in de rommel van Jan te gaan snuffelen,” merkt Yvette op.

“Het kan me niet schelen, ik kan ze toch niet tegenhouden, die twee nuttelozen,” antwoord Jan op zijn teen getrapt.

“Het nutteloze is een op hoger peil gebrachte verwaarlo….” horen de anderen in de huiskamer nog terwijl Francesco en Xavier door de gang gaan.

              Jan en Yvette waren als eersten aan de ontbijttafel. “Vandaag ga ik naar Dennis zijn mama om kennis te maken en uit te zoeken wat er met de opvoeding mis gaat.”

“Jan, jij gaat toch niet in die kleren naar de stad?”

“Waarom niet, het is goed weer, de zon schijnt.”

“In een vuile korte broek en met een kapotte stofjas?”

“Kapot, waar is die kapot?”

“Hier, achteraan, een scheur in het midden van uw rug.”

“Oh, dat heeft zeker dat konijn me gelapt!”

“En waarom zou Xavier je dat gelapt hebben? Om een nieuw kunstwerk te maken misschien? ‘JAN EN ZIJN SNEE’ of zoiets?”

“Och, je kunt van die mannen alles verwachten, ik vertrouw die voor niets.”

“Kom man trek een lange broek aan en die stofjas blijft thuis, die zal ik wel herstellen, of laat je dat liever door Mieke doen?”

“Als je dat doet voor mij, dan ben je vandaag de liefste vrouw ter wereld.” “Kom het is al goed, zorg maar dat je beleefd bent bij Dennis zijn mama.”

Hij is de toekomstige vader niet, want dan zou hij mij niet de liefste noemen, besluit Yvette in gedachten.

Nestor, Dennis en Jan zitten samen op de tram als Dennis plots hardop begint te lachen.

“Waarom moet je lachen?” vraagt Nestor.

“Als ons ma thuis is, ALS zeg ik wel want ze is haast nooit thuis, dan…” De jonge man begint weer hardop te lachen.

“Wat als? Wat valt er dan zo te lachen?” vraagt Jan ongeduldig.

“Och, het zal weer iets onnozel zijn, die mannen lachen met alles op die ouderdom,” zegt Nestor op kalme toon.

“Als ons ma jullie zo ziet gaat ze onmiddellijk lopen. Dan denkt ze dat er twee deurwaarders aan de deur staan, en die ziet ze liever niet dan wel.”

“Dat is knap dat, ik mocht van Yvette mijn stofjas niet eens aandoen. Als ik dat had geweten.”

“Dat kan ik geloven met die scheur vanachter erin.”

“Wist jij dat dan, hoe lang weet jij dat al?”

“Een week of tien dagen misschien. Ik dacht dat het zo moest, bij jou weet men nooit!”

“Dan loop ik al een week op straat met die kapotte stofjas. Ik ben zo zelfs naar Mieke geweest. Wat gaat die van mij denken?”

“Och, Mieke kent jou al. Kom we moeten afstappen, we zijn er.”

“Volg mij maar ik heb een sleutel, we hoeven ze niet wakker te bellen.” Dennis loopt met vlugge pas door de straat. Aan een huis met de rolluiken neergelaten, een voorhof vol onkruid en brandnetels stopt hij. Enkele pannen op het dak liggen scheef alsof ze ieder moment naar beneden zouden glijden, andere zijn doormidden gebroken zodat het dakgebint bloot ligt, de verf bladdert in slierten aan de dakgoot. De belknop hangt nog met één draadje aan de muur en de deur staat half open. Dennis gaat recht naar binnen maar Jan kan het niet laten om een opmerking te maken: “Dat is hier nog slechter dan in ons pand.”

“Ssst, beleefd blijven,” berispt Nestor Jan en duwt hem ook naar binnen.

Een lege kamer met enkel een matras op de vloer. Op die matras ligt een vrouw gekleed met donkere lange jas, een bruine sjaal zit strak geknoopt op haar hoofd. Een luid gesnurk vult de kamer.

Nestor vergeet nu ook zijn beleefdheid en zegt veel te luid: “Wat is dat hier, is die niet verlegen, het is al elf uur en die ligt nog te slapen en met kleren en al nog aan.” “Ssst beleefd blijven!” zegt Jan, “en daarbij als ze uitgekleed hier lag zou het nog erger zijn, denk je niet?”

“Dennis maak dat mens wakker.”

“Dat heeft geen zin, als je ze wakker moest krijgen dan is er nog geen huis mee aan te vangen. Ofwel is ze dronken, ofwel totaal suf en in het slechtste geval is ze nog stoned van de drugs. Ik hoop dat jullie hiermee overtuigd zijn.”

“Moeten wij hier dan wachten tot ze terug nuchter is?”

“Dat is ook geen goed idee, ofwel wil ze onmiddellijk weer weg ofwel ruikt ze geld en dan is ze zo sluw als een vos. Ze zal de hele erfenis wel willen, ik weet niet hoe maar zij zal wel een manier vinden. Dat is nu precies wat ik jullie wil duidelijk maken, ik wil mijn erfenis veilig stellen en dat zal mijn moeder ten allen tijde met alle mogelijkheden verhinderen. Ik smeek jullie zoek een oplossing en help mij.” “Dan moeten we bij de notaris zijn,” besluit Nestor.

“Kom we zijn hier weg, we hebben genoeg gezien. Jij Dennis gaat terug mee met ons. In het pand zien we wel verder.”

              De ganse groep zit rond de tafel, ook Mieke is langs gekomen. Jan had iedereen dringend bijeengeroepen om de zaak Dennis te bespreken.

Jan doet de hele uitleg over de mama van Dennis. “En daarvoor mocht ik mijn stofjas niet aanhouden en moest ik een lange broek aandoen,” besluit Jan zijn betoog. Yvette maakt aanstalten om Jan van antwoord te dienen maar Mieke die het zag aankomen was haar te snel af. “Jan daar gaat het nu niet om, laat die stofjas maar in de kast hangen en concentreer je op de echte problemen.”

“Kan zijn mama dan echt de erfenis opeisen?” vraagt Jan ongeloofwaardig.

“Geld, geld, wie geeft er nu om geld?” vraagt Xavier nonchalant.

“Jij niet want je hebt er genoeg,” sneert Jan vliegensvlug.

“Wie gaat er met Jan naar de notaris? We kunnen moeilijk met allen samen gaan,” werpt Nestor in het midden.

“Ik ken niets van erfenissen, alleen kunst is mijn interesse.” “Ja, en daar ken je ook niets van!” antwoord Jan weer veel te snel.

“Naar de notaris gaan luisteren kan iedereen,” zegt Nestor weer.

Yvette zit stilletjes erbij en luistert niet echt, ze zit ver weg met haar gedachten, hier zitten nu al de mannen bijeen en één van hen is de vader van Mieke haar kind. Die dag met die stootkar, wat is er die dag eigenlijk allemaal gebeurd?

“Yvette, zeg jij het eens wie dan wel?” vraagt Jan terwijl hij Yvette aankijkt.

“Oh heu, Xav…euh ik weet het niet, ik moet dringend gaan plassen. Tot seffens.” “Die was er met haar gedachten helemaal niet bij, die zat ver weg,” oppert Francesco.

Mieke neemt weer het woord: “We moeten goed opletten want als de mama van Dennis wil kan ze werkelijk al het geld opeisen. Ze hoeft enkel
maar te bewijzen alles nodig te hebben voor de opvoeding van haar zoon.”

“Dat wil ik niet,” oppert Dennis nu, bijna huilend, “mijn moeder kan geen geld beheren, zij gokt, drinkt en is aan de drugs. Ik wil eindelijk voor mijn eigen toekomst zorgen.”

“Maar daar ben je nog te jong voor,” weerlegt Nestor.

Jan kijkt naar Mieke: “Kun jij niet samen met Dennis naar die notaris gaan en het probleem uitleggen?”

“Meegaan kan ik altijd en als afgevaardigde van de sociale dienst zal hij mij wel te woord willen staan.”

“Dat is dan afgesproken, Jij maakt een afspraak met de notaris en gaat samen met Dennis voor inlichtingen. Hopelijk kunnen we er iets aan doen. En jij, Dennis, jij blijft hier tot we meer weten. Uw moeder zal jou niet missen,” besluit Nestor de vergadering.

“Zolang mijn moeder geen geld ruikt mist zij enkel haar drugs.” Hierbij staan ze allemaal recht en verlaten de woonkamer.

             Enkele dagen later zitten zij allen weer aan de tafel om opnieuw de toestand van Dennis te bespreken.

“Wel Mieke,” vraagt Yvette wat heeft de notaris gezegd? Kunnen we iets doen voor Dennis, of is alles hopeloos?”

“De meester van de aktes was donker als het mysterie zelf,” antwoordt Mieke met een air.

Oei, denkt Yvette, die krijgt de kuren van Francesco, zou hij de vader zijn? Jan wordt ongeduldig. “Kom Mieke wees duidelijk en leg uit wat de notaris heeft gezegd, en liefst geen hoge woorden want ik heet niet Francesco.”

“Als je zo begint ben ik al weg, en los het dan zelf maar op,” mort Francesco terwijl hij teken doet aan Xavier om op te staan.

“Neen”, roept Nestor, “laat jullie toch niet opjutten door een paar loze woorden. Wij hebben vandaag iedereen nodig, elk idee kan van pas komen. Maar Mieke, hou het verstaanbaar zodat ons Jantje ook kan meepraten.”

Jan schuift hierbij zijn stoel achteruit maar door een strenge blik van Yvette blijft hij toch maar zitten.

Mieke neemt weer het woord: “Volgens de wet heeft de moeder, zolang haar moederrechten niet zijn afgenomen, alle rechten en verantwoordelijkheden over haar zoon en beslist zij over de gelden van de erfenis. Daar niemand van de familie van Kees zaliger ooit iets over Dennis en zijn moeder gehoord heeft zal er niemand veel interesse hebben in de zaak en zo krijgt de moeder eigenlijk vrij spel.”

“Maar dat is schandalig,” roept Jan verontwaardigd terwijl hij zijn stoel weer dichter trekt, “kan zij zomaar al dat geld vermorsen?”

“Neen dat ook weer niet, zij moet de machtiging krijgen van de vrederechter maar indien zij kan bewijzen geld nodig te hebben voor bijvoorbeeld school of leefgeld, kleren, fiets of zelfs een studentenkot, mogelijkheden genoeg, indien zij dat geld daarvoor nodig heeft kan zij dat van de erfenis gebruiken.”

“Op dat gebied is mijn moeder zeer vindingrijk, zij is zelfs bevriend met een advocaat. Dat ziet er niet goed uit voor mij,” jammert Dennis. Met zijn armen gekruist op de tafel en zijn hoofd er bovenop gaat hij moedeloos liggen.

“Is er dan echt geen mogelijkheid, bijvoorbeeld door haar moederrechten te ontnemen?” vraagt Francesco.

“Amaai Francesco en dat vraag jij zomaar zonder haperen? Ik dacht dat jij alleen hoge woorden kon uitspreken,” schampt Yvette.

Nestor springt recht. “Het moet gedaan zijn met dat gepest, het gaat hier om een ernstige zaak. Wel Mieke ben je daar, over die moederrechten, ook iets te weten gekomen?”

”Natuurlijk heb ik dat gevraagd aan de notaris,” antwoordt Mieke, “iedere klacht moet voor de jeugdrechtbank komen. En alleen gegronde klachten worden aanvaard, zonder gegronde klacht begint men er niet eens aan.”

“Klachten zijn er wel,” besluit Yvette, “maar zij heeft ook een advocaat in haar vriendenkring, waarschijnlijk ook iemand die van drugs niet vies is.”

“Dat moet eerst bewezen worden, en is hier ook niet belangrijk. Maar die advocaat riekt ook geld en dat maakt hem zo gevaarlijk,” waarschuwt Mieke.

Xavier heeft tot hiertoe nog geen woord gezegd maar hoe verder het gesprek vorderde hoe aandachtiger hij werd. “Hoe oud ben je nu Dennis en wanneer verjaar jij?”

“Binnen zes maanden word ik achttien.”

“Aha, dan hoeven we enkel alles te vertragen, totdat hij achttien is en meerderjarig.” “Vertragen, dat moet niet moeilijk zijn, het gerecht gaat als een slakkengang. Maar door wat kunnen we de zaak vertragen?”

Mieke nam weer het woord: “Het vermogen moet bepaald worden met onder andere de inboedel die geschat wordt, we kunnen de schatting in discussie brengen om uitstel te verkrijgen en misschien weet de notaris nog een ander achterpoortje.” “Zo een inboedelbeschrijving, wordt dan alles opgeschreven, zelfs een aardappelmesje?”

“Als iemand dat echt wil, dan is dat zo en dan wordt alles nog verzegeld ook. Dat kan heel wat tijd in beslag nemen.”

“Het is maar goed dat dit pand niet beschreven moet worden, want Jan met zijn rommel, daar zijn ze maanden zoet mee om dat allemaal te beschrijven en dan nog de waarde schatten ook,” grinnikt Yvette.

“En die kunstenaar met zijn konijn dan? Die hun inboedel is helemaal niet te schatten want men kan het niet eens fatsoenlijk beschrijven. Een bezemsteel ondersteboven in een bloempot met drie laden van een kast waarvan één rood en de twee ander purper geschilderd zijn. Onder de naam van vader en ….”

“Het is al goed, we wijken af. Zeg liever hoe we dit praktisch gaan oplossen!” dirigeert Nestor weer.

Mieke gaat rechtstaan. “Ik leg mijn oor wel weer te horen bij de notaris, en nu ga ik er vandoor. Ik moet nog gaan werken.”

“En ik ga een oor zoeken voor mijn nieuw kunstw…”

“Een oor van een konijn? Is dat geen goed idee? Je kunt het misschien ‘het konijnenoor’ noemen?” onderbreekt Jan Xavier.

De eigendommen van Henk zaliger.

“Wel Francesco, heb je al een oor gevonden?” vraagt Yvette smalend.

“Een oor? Oh, voor mijn nieuwe creatie! Och, als de hogere atmosferen duistere waanideeën tot zich nemen en de eenvoudige dingen voor ons laten wordt alles glasnost.”

“Laat dat gedoe maar en zeg het maar gewoon, je bent zo al raar genoeg. Maar heb je nu al een oor?”

“Natuurlijk, ik ben gewoon naar het bazarke geweest en heb een plastic oor gekocht.”

“Flauw zeg, dat is toch maar wat simpel voor jou, vind ik. Heb je al een naam?” “Ook dat en het is al af ook, het moet enkel nog vernist worden, maar daar is konijntje mee bezig.”

“Xavier? Profiteer je niet wat teveel van die jongen?”

“Wie het hoogste nastreeft moet onderaan beginnen zodat hij bij het klimmen van de maatschappelijke trap die taken weer kan doorgeven.”

“Och, je weet goed genoeg dat Xavier nooit hoger dan twee treden zal stijgen.”

“Er is nu eenmaal voetvolk en paardenvolk.”

“Wat is de naam nu van uw werk?”

“Het kunstoor van het kind! Laat me nu maar want ik moet nog een pot vernis halen.” Yvette blijft in gedachten verzonken achter op de werf. Het kunstoor van het kind, dat kunstoor is normaal want het is van plastic, maar dat kind? Zou er dan toch iets zijn tussen Francesco en Mieke? Zij sprak ook al zo een hoogdravende taal aan tafel. Ik moet die twee in het oog houden. Daar is Nestor, misschien weet die iets meer. “Nestor, is het jou ook al opgevallen dat Francesco alleen nog maar kunstwerken maakt over moeders en kinderen?”

“Neen, dat kan me niet schelen ook niet, maar iets anders, belasten wij Mieke niet teveel, nu zij zwanger is?”

“Zwanger zijn is geen ziekte. Ze kan nog goed wandelen en een gesprek met de notaris zal ook wel niet te zwaar zijn, of moet zij met haar buik spreken soms?” “Yvette, je moet daar niet mee spotten, dat is ernstig hoor. Zij moet vroeg opstaan, op tijd eten hebben en al zij eens valt of onder de tram loopt?”

“Nestor, jongen toch, verdrijf die doemgedachten toch eens. Mieke is in BLIJDE verwachting. Dat is blijheid.”

“Ja, maar als zij wat lang moet aanschuiven bij die notaris, dan kan ze toch niet eten?”

“Dan neemt ze een koekje mee hé.”

“Oh, dat zal ik haar zeggen, dat ze wat eten moet meenemen. Zeg zou het niet beter zijn dat ik met haar meega naar de notaris?”

“Om haar polleke vast te houden zeker? Zeg jij bent plots zo bezorgd? Heb ik wat gemist soms? Is er iets dat ik moet weten?”

“Als je denkt dat ik iets met Mieke heb dan moet ik je teleurstellen, als en ik zeg als… dat zo was dan zou ik dat zeker niet aan uw neus hangen. Mieke zal wel ter gepaste tijden aan iedereen het nodige vertellen. Laat me nu maar want ik ga nu naar Mieke.” “Verdomd, die doet raar, en dat ontkennen, dat is geen echte ontkenning. Misschien is hij wel de vader. Zo bezorgd om Mieke, eten meenemen naar een notaris, dat is er echt toch over,” peinst Yvette diep in haar gedachten terwijl ze naar het atelier gaat. Daar aangekomen ziet zij Xavier heftig met een vod over een gedrocht van ijzerdraad wrijven. Ze blijft naast hem staan, met gefronste wenkbrauwen kijkt ze naar het gedrocht en dan naar Xavier. “Waarom doe je dat, wil je het soms opblinken zodat beter opvalt? Door te wrijven maak je van oud ijzer nog geen goud hoor!”

“Goud, goud? Neen, ik heb de verkeerde pot vernis gebruikt. Het is maar te hopen dat de meester niets opvalt. Hij heeft het nog gezegd, ik haal een pot vernis wacht tot dan. Ik zag plots bij Jan nog een pot staan en ik wou de meester verrassen. Nu het bijna droog is zie ik dat het matte vernis is en het moest blinkende zijn, dat is sterker beweerde hij.”

“En nu hoop je dat je met te wrijven het ijzer kan opblinken? Maar kijk eens, het vernis was nog niet droog nu plakt er allemaal stof in het vernis. “Het kunstoor van het kind” hangt vol haren, dat is meer het kunstoor van een aap.”

“Ja, lach er maar mee, maar ik zit ermee. Dat was nu juist zijn beste werk van het hele jaar. Hij stelde er heel veel belang in dat niets mis mocht lopen. Hoe kan ik dat ooit nog recht zetten.”

“Och, Francesco is niet van de rapste, die blijft nog wel even weg. “

“Ja, hij moet voor mij nog een beer meebrengen.”

“Een beer? Ga jij ook iets maken?”

“Nee, dat is voor het kindje van Mieke. Alleen weet ik niet of het een jongen of een meisje wordt.”

“Heeft ze dat nog niet verteld?”

“Neen dat kan ze niet eens, ze wil het zelf niet weten. Ze wil het als verrassing houden.”

“Waarom koop je nu dan al die beer?”

“Ik wil de eerste zijn die haar een cadeau geeft.”

“Zou je dat niet aan de vader overlaten?” polst Yvette hoopvol iets meer te weten te komen.

“Ze heeft nog niemand verteld wie de vader is, misschien wil ze wel een kind zonder vader.”

Dat verhaal klopt niet, nu heb ik drie mogelijke vaders in spe, maar deze is toch wel heel verdacht, besluit Yvette. Dan zegt ze: “Je moet het ijzer afschuren met schuurpapier en dan weer vernissen met het juiste vernis. Als je wilt kijk ik eens bij Jan of die nog schuurpapier heeft.”

“Oh dank je, Yvette, als je dat wilt doen. Jan is altijd zo nors als hij mij betrapt, soms ben ik echt bang van hem. Ik zal deze vernis van Jan dan maar terug gaan zetten.” “En dan betrapt worden zeker, niets van geef die maar met mij mee, ik zet die wel weer bij Jan.”

“Jij bent te goed voor deze wereld.”

“Daarom dat ik moet onderduiken zeker? Kom geef die pot maar hier ik ben seffens weer terug.”

Een uur later is het kunstwerk mooi opgeschuurd en terwijl Xavier het stuk nog eens keurt komt Francesco achter hem staan. “Konijntje, ik heb me bedacht, uw idee van die beer heeft mij een nieuw idee gebracht. Ik heb een kokosnoot meegebracht. Als we nu eens direct na het vernissen deze haren van de noot afschrapen en op het kunststuk strooien dan krijgen we een soort pels. De naam veranderen we dan in

“HET KUNSTOOR VAN DE BEER VAN HET KIND”. Ik heb het alleen nog moeilijk met het vernis, zo blinkend, dat is onnatuurlijk. Matte vernis zou beter zijn. Kun jij eens even bij Jan gaan neuzen of die geen overschotje matte vernis heeft staan?” Twee dagen later zitten ze allen weer aan tafel, Mieke was naar de notaris geweest en Nestor kon het niet laten om haar te vergezellen, hij had ontbijtkoekjes meegenomen voor het geval Mieke plots door honger werd overvallen.

Yvette die de plotse toewijding van Nestor niet begreep gaat direct in de aanval. “Wel Nestor, is alles goed verlopen met Mieke, geen hongeraanvallen of een ontspoorde tram?”

“Zie dat jij maar niet ontspoort met al dat detective werk.”

Jan recht zijn hoofd en met gefronste wenkbrauwen vraagt hij: “Detectivewerk? Is er iets gebeurd dat ik niet weet? “

“Bijlange niet,” antwoordt Nestor in haar plaats, “ze is nog altijd op zoek naar de vader van Miekes kind.”

Mieke vindt dat het genoeg is geweest. “Kom, aan de orde, ik heb met de notaris gesproken en hij heeft wel iets losgelaten. Buiten het huis waar ik nu woon, zouden er nog eigendommen zijn.”

“Oei, Henk was een groot grondbezitter en eigenaar van verschillende huizen.”

“Dat weet ik niet, Yvette, de notaris sprak niet over aantallen of soorten eigendommen. Het kan zowel een stukje bosgrond zijn als een heel appartementsblok. Daar heeft de notaris zich niet over uitgesproken. Het huis waar de moeder van Dennis woont, daar heeft zij waarschijnlijk het vruchtgebruik van en dan mag zij daar blijven wonen zolang ze leeft. Al het andere één of meer eigendommen die mogen dan alle verkocht worden.”

“Is dat geld dan voor mij?” vroeg Dennis hoopvol.

“Vanaf dat jij achttien bent heb jij de volledige zeggenschap.”

“Oh jee, ik ben nog maar zeventien, als ze wilt kan zij met een smoes de machtiging van de vrederechter bekomen, alles verkopen en het geld opmaken.” “Zo een vaart zal het wel niet lopen maar we moeten toch rekening met haar houden. Zeker als zij een advocaat als vriend heeft. Volgens het gerecht moet zij later iedere euro verantwoorden tegenover haar volwassen zoon, maar daar zal zij zich geen zorgen over maken. Een kei kan men niet afstropen, dus het geld dat op is zal wel nooit meer terugkomen, want zij bezit niets.”

Xavier slaat beide handen op tafel. “Ik heb het al gezegd, we moeten vertragingsacties

ondernemen. Heeft de notaris daar niets over gezegd?” Mieke denkt even na. “Ja, de notaris heeft daar ook over gesproken.”

“Niet akkoord gaan met de inboedel of de waarde van de eigendommen?” “Niet akkoord gaan met de schatting van de inboedel zou kunnen maar een eigendom wordt verkocht en dat is de waarde, en of er inboedel is, is nog de vraag. In haar eigen huis zijn amper twee bedden en een tafel en twee stoelen. Niet eens goed genoeg voor de kringloopwinkel.”

“Ja, dan is de rommelhoop van Jan nog meer waard, of heb je alles al verkocht met uw garageverkoop?” vraagt Yvette meesmuilend aan Jan.

“Och, Yvette zwijg, jij kent het verschil niet tussen bruikbaar materiaal en echte rommel. Daar wat die ene samen met zijn konijn maakt dat is pas rommel. “

Nestor wordt het gekibbel beu. “Mannen, het moet gedaan zijn op iedereen zijn kap te zitten, we hebben allemaal onze gebreken en tekortkomingen.”

Xavier springt woedend recht: “Bedoel je dat kunst een gebrek is of een tekortkoming? Kunst is minder veeg dan vlees en bloed en zeker niet behept met een grenzeloos verlangen om naar hoe ze zelf willen zijn.”

Jan krabt hier bij in zijn haar: “Wie dat begrijpt staat recht en leg het mij uit, daar zijn die wetteksten nog maar klein bier tegen.”

“Kom,” zegt Nestor zenuwachtig, “het heeft geen belang, Mieke is er geen mogelijkheid om te weten te komen of er eventueel nog inboedel te erven valt?” “Ik vrees dat we moeten wachten tot de notaris het nagelaten goed opsomt.” “Kunnen we dan niets doen intussen?” vraagt Dennis bijna paniekerig.

“We kunnen ons theoretisch voorbereiden, een rolverdeling, en alle mogelijkheden uitdiepen, zodat we klaar staan voor de tegenaanval.”

“Er is nog iets,” merkt Yvette op, “ als Dennis zijn moeder verhuist naar de woonst van Mieke, dan vliegt zij eruit. Is haar slaapkamer al in orde?”

“Daar wordt voor gezorgd,” zegt Nestor met het volste vertrouwen, “daar stel ik mij verantwoordelijk voor. Ik vraag alleen dat iedereen wil helpen indien dat nodig is.” Instemmend met deze belofte verlaat iedereen de vergadering.

 

 

 

 

 

.

 

16-05-2020 om 09:38 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
>> Reageer (0)
15-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 9. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 9

De zoon van Henk zaliger.

“De twee-eenheid wordt verheven tot een geheel waardoor het duidelijke zichtbare een ware evolutie doormaakt veroorzaakt door het verborgene.”

“Heb je weer ergens jeuk, zodat je weer staat te bazelen?” vraagt Yvette langs haar neus weg.

Francesco wou juist nippen aan zijn hete koffie, maar in plaats daarvan zet hij zijn tas voorzichtig terug op de tafel. “Het moet iets groots worden, iets unieks,” zegt hij zelfverzekerd, “bijna even wonderlijk als het wonder zelf.”

“En? Heb je al een titel?”

“Zeker: MOEDER EN KIND.”

“Ja, dat is echt uniek. Heel creatief die titel kennen we nog niet.”

“Och, de titel doet er niet toe het is de inhoud, zoals het kind in de moeder.”

Yvette is het zinloze gesprek beu en leest verder in haar boek, stopt plots, heft haar hoofd weer op en vraagt: “Is het dan niet eerder: MOEDER EN FOETUS?” “Och, het kan me niet schelen. Ik vraag het de moeder zelf wel,” antwoordt Francesco nonchalant.

“Je bedoelt Mieke toch niet? Heb jij soms toevallig iets met het vaderschap te maken? Ben jij soms de vader?”

Francesco loopt snel naar de deur en mompelt: “Voor jou een vraag en voor mij…” “Hij is het,” sist Yvette, “hij is de vader.” Op dat moment komt Mieke binnen.

“Ik heb zojuist Francesco gesproken,” begint Yvette onmiddellijk zonder te groeten. “Ook een goede morgen,” antwoordt Mieke en ze hangt haar sjaal op een stoel. “En wat heeft de “grootmeester” dan gezegd? Heb ‘ik en mijn kind’ daar misschien iets mee te maken?”

“Waarschijnlijk meer dan ik verwacht had”

“Ach Yvette, stop toch eens met dat vadergezoek. Nieuwsgierigen krijgen gewoon het deksel op hun neus, dat weet je. En trouwens je weet zelf heel goed hoe gemakkelijk men de verkeerde conclusie trekt.”

“Je ontwijkt het onderwerp maar ik vind mijn antwoord wel.”

Mieke zet zich aan de tafel en zegt kordaat: “Ik heb een beslissing genomen.” Yvette gaat ook zitten. “Ga je ons vertellen wie de vader is? Of ga je kortelings al trouwen? Wie is de gelukkige? Je hebt het hem toch al verteld of weet de sukkel nog niet dat hij vader wordt? Je wilt het toch niet alleen opvoeden? Een kind heeft zowel een vader als een moeder nodig.”

“Yvette! Het gaat over mijn woonst. Ik blijf zolang mogelijk in het huis van Henk wonen. Hopelijk tot na mijn bevordering.”

“Dat is verstandig, Als het lukt toch. Maar je weet, je bent altijd welkom bij ons.” Nestor en Jan komen slenterend de woonkamer in. Nestor vangt net de laatste woorden van Yvette op. “Ik begin deze week nog aan uw kamer en daarna doen we de kinderkamer.”

“Waar ga je die nog maken?” vraagt Yvette verwonderd. “De ganse boven is toch bezet?”

“Wij mannen trekken naar de zolder en het verdiep behoort aan de vrouwen en het kindje.”

“En waar blijft de vader dan?” vraagt Yvette weer terwijl ze aandachtig naar Jan kijkt. Maar Jan zit met zijn gedachten ergens anders. Hij heeft zelfs haar vraag niet gehoord. Nestor echter antwoordt met een gelukzalige glimlach. “We kunnen de kast natuurlijk als afscheiding tussen jou en het nieuwe koppel laten staan.” Het geluk in Nestor zijn ogen was Yvette niet ontgaan.

“Je doet maar, als de kersverse echtgenoot maar niet achter de kast komt piepen.

Want dan smijt ik hem door het venster, een verdiep lager.”

“Yvette je bent zo kregelig. Wees toch eens wat vriendelijker. De mensen hier zijn zo behulpzaam voor ons,” sust Mieke naar Yvette.

“De mensen, de mensen. Vertel liever wie de vader is. Ik word er gek van.” “Later, ik weet zelfs niet eens of ik wel een vader wil voor het kind. Nu eerst mijn woonst en de brief regelen.”

“Dus toch alleen opvoeden,” mompelt Yvette ontgoocheld. “Zo gaan we het nooit te weten komen.”

“De brief? Welke brief?” vraagt Jan zich plots in het gesprek mengend.

“De brief van Henk aan zijn zoon. Ik heb zijn adres al gevonden. “

“Geef maar hier, ik moet toch naar het dorp. Ik post hem wel.” Jan staat al recht om de brief aan te nemen.

“Dat is vriendelijk want ik moet helemaal aan de andere kant van het dorp zijn.” Mieke geeft de brief aan Jan en gaat samen met hem de gang in naar buiten.

“Nestor, je moet niet zeggen wie het is, gewoon ja of nee, weet jij al wie de vader is?” vraagt Yvette gemoedelijk terwijl ze haar boek weer in de handen neemt.

Nestor kijkt Yvette een tijd lang doordringend aan. “Yvette, denk jij nog wel eens aan iets anders? Leef jij nog voor iets anders of is het alleen maar detective spelen om de vader van Mieke haar kind te vinden? Ik ga de zolder opruimen, zodat de mannen naar boven kunnen verhuizen.”

“Je wilt ze zo snel weg, jij wilt terug naar Mieke, niet? Jij bent de vader. Ontken het maar niet.”

“Och, arme Yvette, je ziet spoken. Tot straks, ik ga naar de zolder. Je mag komen helpen maar als je blijft doorzeuren over die vader heb ik liever dat jij beneden blijft.” Yvette springt recht, stuurt een kwade blik naar Nestor en loopt met snelle pas de hof in. Daar ziet zij Francesco in de rommelhoek van Jan zoeken. Hij is de vader niet, besluit Yvette overtuigd, “Francesco denkt alleen maar aan kunst. Die heeft geen tijd voor de seks,” zegt ze half luidop.

Mieke gaat links en Jan gaat rechts de straat in. Enkele honderden meters verderop kijkt hij schichtig om, Mieke is intussen uit het straatbeeld verdwenen. De kust is veilig denkt Jan en haast zich terug naar huis. Langs achter sluipt hij binnen, recht naar zijn slaapkamer. Vlug schrijft hij een briefje, neemt een enveloppe en schrijft het adres over van de andere enveloppe. Hij scheurt de originele open en voegt de twee brieven in de nieuwe die hij behoedzaam dichtplakt. Hij wil terug de trap afsluipen maar hoort beneden een deur hard dichtslaan. Snel trekt hij zich terug. Ze mogen hem hier niet zien, de anderen moeten denken dat hij naar het dorp is. Hij wil liever niets uitleggen aan de andere inwoners van het pand. Als alles weer stil is waagt Jan zich terug de trap af maar dan komt net Nestor hoofdschuddend de gang in. Jan springt snel de kamer weer in en hoort hoe Nestor het zolderluik openduwt. Voorzichtig steekt Jan zijn hoofd naar buiten en ziet nog juist het achterwerk van Nestor door het luik verdwijnen. Wat gaat die daar zoeken denkt Jan even, maar gaat dan op zijn tenen snel de trap af, opent stilletjes de buitendeur en loopt gebukt de straat weer op.

“Francesco?” roept Yvette terwijl ze haar tred versnelt, maar op dat moment bedenkt ze zich en gaat ze weer langzamer lopen. Francesco gaat haar niets zeggen ook al weet hij iets. Ik moet het aan Xavier vragen, die kan ik wel ompraten.

“Ja, wat is er Yvette?”

“Niets, ik vroeg me af hoe ver je al staat met ‘Moeder en haar foetus’? Of is het nog een andere titel geworden?”

“Ik heb haar nog niet gesproken, weet jij misschien wanneer Mieke nog eens langs komt?”

Nee, dat is de vader niet anders zou hij wel weten wanneer zijn liefje langs zou komen, besluit Yvette in een flits en antwoordt: “Die komt vandaag niet meer die is op haar werk. Is Xavier in de galerij?”

“Konijntje? Neen, die is gaan winkelen, voor mij. Die komt pas vanavond terug.”

“Spijtig.”

“Waarom? Heb jij hem nodig?”

“Neen, niet echt. Maar nu Xavier er niet is moet je zelf in de rommel van Jan gaan zoeken. Pas maar op want Jan kan alle ogenblikken thuiskomen.”

“Bedankt voor de verwittiging. Ik dacht dat Jan zeker bij Mieke zou rondhangen.” “Bij Mieke? Neen, die is gaan werken dat zeg ik toch. Denk jij dat Mieke zijn kind draagt?”

“Och, Yvette zolang de hemel wolken heeft zal de wereld verscholen blijven, en zolang wij leven zullen wij raadsels moeten oplossen. In de abstracte fantasie moet de mens meewerken maar in de echte wereld moet de mens meestal gewoon afwachten tot de wolken wegtrekken, de zon de waarheid blootlegt en geheimzinnige raadsels opgelost worden.”

“Zie dat jij maar op tijd van die rommel weg bent want anders zal Jan wel eens een paar donderwolken boven uw hoofd lossen.” “Ik ben al weg, niets zeggen tegen Jan hé”.

In de galerij staat Francesco op een ladder en Xavier houdt die stevig vast. Een klein donker geverfd bakje hangt vastgespijkerd aan een reusachtig grote vierkante kist. Het kleine koffertje krijgt een rokje aangemeten. Een snaak van zeventien jaar slentert de galerij binnen. “Hé makkers doen jullie dat liever dan werken?” De twee mannen kijken niet eens op. “Wat is dat voor iets? Een aardappelbak met een tuttefrutkastje? En waarvoor dient die schort rond dat tuttefrutkastje? Om de aardappelschillen op te vangen misschien?”

“Jongeheer, jij beledigt mijn meester. Jij kunt maar beter weggaan.”

“Waarom zou ik weggaan? Ik kom gewoon iets vragen.”

Francesco draait zijn hoofd naar de snaak en bekijkt hem van boven tot onder. “Wij beantwoorden vragen niet met tekst en uitleg maar met een teken. Dit kunstwerk is een artistiek teken. Uit de doorbreking van elke contextuele referentie krijgt dit object een andere functie en dus ook een andere betekenis.”

“Wat is dat voor een quidam, die maat van jou?” vraagt De jonge man aan Xavier. “Mijn meester is geen zonderling figuur of quidam zoals jij in het Latijn komt te zeggen, hij is een grootmeester.”

“Och, konijntje laat hem toch,” sist Francesco tussen zijn tanden.

“Een quidam en een konijn. Een schoon stel zijn jullie. Jullie kunnen zo op de foor gaan staan.”

Dit was teveel voor Xavier. Woest laat hij de ladder los en springt naar de snaak. Een koord dat aan de ladder hangt strikt zich om zijn voet. Xavier struikelt en trekt de ladder mee. Francesco springt handig de ladder af maar het kunstwerk valt krakend op de grond. De grote kist valt als een hoop schroot uiteen. Francesco springt recht. “Eruit jij, buiten jij ongeluksbrenger. Ik wil je nooit meer zien.” De snaak springt snel achteruit, draait zich om en spurt zonder achterom te zien weer de straat op. Nestor die juist het poortje wil ingaan, wordt opzij geduwd, een selder wipt uit de mand en tomaten rollen over de grond. De jongeman verliest in zijn haast het evenwicht en valt. Nestor wil de man berispen om zijn wild gedrag maar als hij de angst in de

snaak zijn ogen ziet wordt hij milder. “Wat is er jongen wat kom je hier doen? Ik heb jou hier toch nog nooit eerder gezien of wel?”

“Ik ben hier ook nog nooit geweest maar ik heb een brief van iemand hier in dat huis gekregen en ik wil die persoon spreken.” “Een brief? Wie wil je dan spreken?”

“Er stond Mieke en verder alleen dit adres.”

Nestor vraagt zich af waarom Mieke dit adres had opgegeven. Toch laat hij de jongen langs de voordeur binnen.

In de woonkamer ligt Yvette op de zetel met een boek in haar hand. Nestor doet onmiddellijk teken aan haar dat er geen gevaar is tot herkenning. Yvette zucht opgelucht. Nestor licht haar in waarom de jongen langskomt.

“Zet je” moedigt Yvette de snaak aan. “Nestor geef hem eens een tas koffie en schenk voor mij ook maar in.” Nestor gaat gehoorzaam naar de keuken, vult de moor met water en zet die op het vuur. Hij neemt de lucifers, maar wordt opgeschrikt door Xavier die de keuken binnenstormt. “Weet je wat ons nu is overkomen” roept hij met luide stem. Vlak voor Nestor blijft hij staan. Nestor doet teken dat hij moet zwijgen maar Xavier is zo vol van het gebeuren dat hij gewoon doorraast. “Een nozem van weet ik waar komt zomaar onze galerij binnen en begint mijn meester uit te maken voor al het slecht dat je maar kunt denken. Daarna laat hij onze ladder vallen en het grootste kunstwerk aller tijden valt in stukken vaneen op de grond. Als ik die kerel ooit nog tegenkom wring ik zijn nek om.”

Francesco komt ook de keuken binnen en loopt gewoon langs de twee mannen om alsof er niets gebeurd, is maar in de deuropening stopt hij bruusk, zijn mond valt open van verbazing. Dit is de eerste maal dat Francesco sprakeloos is. Dit gaat zijn abstract petje te boven.

Nestor trekt Francesco ruw weer de keuken in en sluit de deur. Met zijn armen gekruist staat hij in dreigende houding: “Jullie hebben die jongen doodsbang gemaakt. Ik heb hem binnengehaald omdat hij eerst moet bekomen van zijn schrik en ook omdat hij een brief voor ons heeft.”

Francesco wordt nieuwsgierig naar wat die jongen komt doen en vooral wil hij weten wat er in die brief staat. “Rustig,” zegt hij, “goed dan, Xavier kalmeer nu maar. Dat kunstwerk was niet zo groots, het rokje had de verkeerde kleur. Vergeet het voorlopig maar en laat ons eens luisteren naar wat die jongen ons te vertellen heeft. Een kunstenaar mag nooit de klank van het woord over het hoofd zien.”

In de woonkamer zit nog steeds Yvette met de jonge snaak. De drie mannen komen de woonkamer binnen. Yvette merkt dat Nestor zonder koffie binnenkomt en vraagt spottend: “Krijgt de jongen geen koffie? Hij is toch oud genoeg hiervoor, hij is zeker al zeventien jaar, te zien aan zijn lengte, toch.”

De jongen die Xavier in de deuropening ziet veert als door een wesp gestoken recht en wilt snel weer naar de gang lopen, maar Nestor grijpt hem bij zijn arm. “Het is oké, Xavier zal je niets doen. Ga maar weer zitten.” Onzeker zet de jongen zich weer op de stoel.

Als oudste neemt Nestor de leiding en vraagt de snaak: “Wel jongen, vertel eens, hoe heet je en wat kom je doen? Je sprak van een brief, wat is er met die brief? Hoe kom je aan ons adres? En…”

“Nestor!” komt Yvette tussen, “overstelp die jongen niet met vragen. Hij krijgt al geen koffie, dat is al erg genoeg.”

“Laat maar,” zegt de jongen, “ik ben Dennis. Gisteren stak deze brief bij ons in de bus en als afzender stond jullie adres.”

“Staat er dan iets in die brief dat je niet begrijpt? Staat er een naam in van de afzender?”

“Alleen een voornaam, Mieke.”

“Dan moeten wij je teleurstellen, hier woont geen Mieke. Maar er komt regelmatig wel een Mieke hier over de vloer. Misschien komt de brief wel van haar?”

“Er zitten twee brieven in de envelop, elk met een verschillend handschrift. Op één van de brieven staat duidelijk dat ik hier naartoe, dit adres hier, moest komen.” “Ik vrees dat je eens moet terugkomen als Mieke hier is. Ofwel naar Mieke haar thuis gaan. Kom je van ver?”

“Toch twee uur; eerst een bus dan een tram en dan nog wat te voet. Ik vond het eerst niet zo goed. Jullie wonen nogal afgelegen.” “Kunnen uw ouders je niet brengen?”

“Mijn vader is overleden.”

“Oh. Innige deelneming.”

“Och, ‘t is niet erg. Ik heb mijn vader toch nooit gekend”

“En uw moeder?”

“Mijn moeder, daar wil ik het niet over hebben. Ik zie haar niet zoveel.”

“Weet ze toch dat jij hier bent, dat ze niet ongerust moet zijn?”

“Als ik al eens wist waar zij momenteel is, dan kon ik het haar zeggen.”

“ Ja, maar uw moeder moet dat toch allemaal niet aan jou vertellen.”

“Ik wil eigenlijk niet over mijn moeder praten, ik kom voor die brief. Kan ik niet wachten op Mieke?”

“Die kan nog wel even wegblijven. Maar Xavier kan je wel naar huis brengen.”

“Xavier?” Dennis kijkt argwanend naar Xavier. “Dat is hij toch? Niet?”

“Wees gerust, Xavier is niet zo een kwade, maar hij was wel wat verschoten van je opkomst.”

“Ja, ik was misschien wel wat onbeleefd.”

“Kom, zand erover, ik breng je naar huis en we zeggen tegen Mieke dat je hier bent geweest.”

“Liever niet, mijn huis is… geen thuis. Ik wacht liever.”

“Maar jongen het is zo etenstijd en…”

“Nestor, die jongen blijft hier eten, zet maar een bord bij.”

“Dat hoeft niet mevrouw, ik….”

“Niets van, het zijn aardappeltjes met broccoli en varkenskarbonaden. Of lust je dat niet?”

“Jawel, graag, het is eeuwen geleden dat ik gekookt eten geproefd heb. Mag ik even naar het toilet, dat is ook al een tijd geleden.”

Nestor wijst de jongen het toilet en als Nestor terug in de eetplaats komt fluistert hij: “Ik denk dat die jongen echt honger heeft.”

“Dennis is verwaarloosd door zijn ouders, verlaten door zijn vader en zijn moeder laat hem aan zijn lot over. Ze is misschien wel aan de drugs.”

Francesco is niet echt overtuigd. “Is het wel allemaal waar wat hij zegt. Jonge mannen overdrijven gemakkelijk en thuis is het nooit goed. Hun vrienden krijgen alles maar zij mogen nooit wat en krijgen steeds te weinig.”

“Amaai, Francesco en dat zonder ingewikkelde hoogdravende woorden? Je begint je aan te passen. Pas op, straks gaat zelfs Jan je nog verstaan.”

“Ho ho, niet overdrijven, ik ben mijn abstractie nog niet vergeten. De spirituele kracht zal pas ruilbaar worden als de taal in de juiste context wordt geplaatst.”

“Lap, hij begint weer. Had maar gezwegen, Yvette. Hij was nu juist goed bezig. Hij was verstaanbaar. Maar nu we het erover hebben, waar is Jan eigenlijk?”

“Wie ben jij en wat kom jij hier doen?” De mannen in de eetplaats horen hoe Jan tegen Dennis tekeer gaat.”

Yvette springt recht: “Vlug Nestor, voordat Jan de jongen opnieuw buiten gooit.” “Jan laat die jongen maar, hij is op bezoek bij ons, hij komt voor Mieke.” Nestor richt zich weer tot Dennis. “Dennis dit is Jan, kom maar binnen we gaan zo dadelijk eten.

Jan weet jij of Mieke vanavond nog langskomt?”

“Mieke? Ja, ja die moet nog wat bespreken met mij.”

Nestor kijkt vragend naar Jan, maar deze gaat gewoon verder de eetplaats binnen.

Terug binnen kan Nestor het niet nalaten om te zeggen: “Dennis kan gerust wachten,

Mieke komt nog langs want Jan heeft nog iets dringends te bespreken met haar.” Waarop Yvette plots wat rechter gaat zitten. “Nu ga ik een bord bijzetten, we zijn volledig, dan kunnen we gaan eten.”

                        Onder het eten vraagt Dennis: “Zijn jullie allemaal familie?”

“Neen Dennis,” antwoordt Yvette, “we zijn allemaal vrienden onder elkaar. Behalve

Francesco en Jan. Die zijn als water en vuur.”

Jan mompelt iets onduidelijk tussen zijn tanden en Francesco schept nog een aardappel op.

              Na het eten wil Dennis, ondanks de protesten van Yvette, helpen met de afwas. Hierdoor steelt de jongen onmiddellijk het hart van Yvette.

Ze zitten met zijn allen rond de tafel bij een tas koffie. Nestor wil juist zijn betoog beginnen over papieren filters en een echte koffiebeurs als Mieke binnenkomt. Van het betoog van Nestor bleven de anderen gelukkig gespaard.

 

 

 

 

 

.

 

15-05-2020 om 09:32 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
14-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 8. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 8

Zwanger.

              “De bron die de mens oorspronkelijk geestelijk verheft wordt de verwoestende kracht die de tijd rooft.”

“Francesco wat raaskal je nu weer? En wat lig je hier zo rond te huppelen? Je bent precies een kieken zonder kop.”

“Yvette, ik ben mijn plan kwijt, heb jij dat ergens zien liggen?”

“Is dat zo een vodje papier?”

“Ja.”

“Met wat krabbels en lijnen?”

“Jaaa, heb je het zien liggen?”

“Neen.”

“Ik ben al de hele morgen aan het zoeken. Ik moet ‘De straal naar de hemel’ nog afwerken en daar heb ik mijn plan voor nodig.”

“De straal naar de hemel? Wat is dat nu weer voor iets?”

“Een vliegend object dat niet vliegt.”

“Dat zal wel weer de moeite zijn.”

“Het is eigenlijk een raket, maar niet zomaar een raket. Het geeft uw wezen weer.”

“Oei, en kan het niet ontploffen?”

“Neen, het kan niet eens vliegen.”

“Spijtig Francesco, ik kan je niet helpen maar meestal vind je de verloren dingen terug als je er niet meer achter zoekt. Als ik iets vind dat uw wezen weergeeft dan laat ik het je weten. Er is iemand aan de achterdeur, we krijgen bezoek, het is Mieke, eens horen of ze nog kwaad is op mij.”

“Toch niet voor de rit op die stootkar zeker? Dat is meer dan een halfjaar geleden. Die is dat allang vergeten. Allez, succes, ik ga in de galerij nog eens achter mijn plan zoeken, ik heb er misschien wel over gekeken.”

“Ja succes!”

“He Mieke. Hoe is het met jou? Je ziet er zo bedrukt uit. Wat scheelt er?”

“Och Yvette, ik kom zo juist van de dokter en er is geen twijfel meer. Ik verwacht een baby.”

“Maar dat is toch fantastisch. Of is het niet gewenst? Och, eens dat het kleintje er is dan wil je het niet meer kwijt.”

“Gewenst, dat weet ik zo niet. Maar het was zeker niet gepland.”

“Hoeveel maanden ben je dan? Dat er geen twijfel meer is?”

“Drie maanden.”

“Is je vriend dan niet mee naar Australië, die was toch op zee als kapitein?”

“Voilá, zie je wel. Bij de eerste die ik het vertel val ik al door de mand.”

“Mag ik weten wie dan… wel de vader is?”

“Ik wil het eerst de vader zelf vertellen. Ik wil niet dat iemand anders het vóór hem te weten komt.”

“Dat kan ik begrijpen, ik hoor het dan nog wel.”

Yvette wil zich omdraaien maar ziet bij Mieke de tranen over haar wangen rollen. Zij doet haar armen open en Mieke valt op Yvettes schouder. “Yvette ik ben bang… zo bang.”

“Durf je het hem niet te vertellen?”

“Dat is het niet, het is Henk.”

“Henk? Ja, die kan ook wel rekenen. Die merkt onmiddellijk dat hij horendrager is en die gelooft niet dat de heilige geest weer eens langs is geweest.”

“Als Henk dat te weten komt. Ik durf er niet aan denken. Hij is zo opvliegend en jaloers, echt jaloers! Weet je, een jonge man vroeg ooit de weg naar het park en Henk stond naast mij. De jonge man was vriendelijk en knipoogde naar mij. Gewoon een knipoog meer niet maar Henk, Henk sloeg hem met één vuistslag in het hospitaal. De arme man zijn kaaksbeen was gebroken.”

“Oei, gelukkig ben ik al zeker de vader niet. Maar wat gebeurt er als Henk te weten komt dat jij drie maanden zwanger bent?”

“Ik weet het, ik weet het, maar wat moet ik doen? Ik durf er niet aan te denken.” “Mieke toch, als je zo bang bent dan moet je hulp inroepen. Bijvoorbeeld, de sociale dienst. Och nee, jij bent zelf de sociale dienst. Dan moet jij toch wel een uitweg kunnen vinden?”

“Nee, ze mogen op het werk niet weten dat ik vreemd ben gegaan. Mijn promotie staat op het spel. Ik krijg promotie.”

“Oh, proficiat.”

“Het is zo ver nog niet. Maar als ze weten dat ik vreemd gegaan ben… Ik moet zowat het voorbeeld zijn, zie je.”

“Ja, ik begrijp het, schoon van buiten, als de mensen maar denken dat alles klaar is.” “Och Yvette, het is de kans van mijn leven, en met mijn privé leven, daar hebben zij eigenlijk toch geen zaken mee.”

“Je hebt gelijk, als je je kunt verbeteren moet je het niet laten. Maar heb je al eens aan abortus gedacht?”

“Neen geen abortus. Het is mijn eerste kind en ik ben er nu al aan gehecht;”     Dezelfde avond, als alle krakers in de woonkamer zitten, snijdt Yvette het onderwerp aan. “Mieke is in verwachting, drie maanden al en haar Henk is al zes maanden op zee. Dit bewijst dat de Heilige Geest echt een duif was. Een postduif die de overzeese post kwam brengen. En met dit al heb ik nog van Mieke vernomen dat Henk heel opvliegend en jaloers is, echt jaloers. Al wie teveel naar Mieke kijkt slaat hij in het ziekenhuis. Waar hij die postduif zal slaan, dat weet ik niet maar dat zal zeker verder dan het ziekenhuis zijn, vrees ik. Weet iemand van jullie wie de echte vader is?”

Het blijft stil in de kamer tot Nestor tot de conclusie komt: “Moest iemand van ons de vader zijn, dan durft hij, na uw betoog, dat aan niemand nog te vertellen. Dat komen we voor het eerst niet meer te weten vrees ik.”

Bij deze gedachte hadden de anderen geen zin meer om nog langer op te blijven.

Tien minuten later was iedereen uit de woonkamer en naar hun bed.

              De volgende dag rond acht uur in de ochtend staat Xavier in het atelier. Een droombeeld was die nacht in zijn hoofd blijven hangen. De muze was langs geweest en zijn eerste kunststuk zat in zijn hoofd. De emotie dwong hem om op te staan en zonder te ontbijten ging hij vastbesloten naar het atelier. Op tafel voor hem staat een kom met water en daarnaast liggen allerlei steeksleutels. De sleutels heeft hij in de gereedschapsbak van Jan gevonden. Resoluut neemt hij een zak plaaster en schudt die in de kom met water. Met een stok begint hij te roeren tot de plaaster een zachte brij wordt. Hij giet de brij in een plastic bak en wacht even tot de plaaster begint op te stijven. Voorzichtig neemt hij een sleutel en steekt die in de plaaster. Nu moet hij snel zijn want eens dat de plaaster hard en uitgewerkt is kan hij geen sleutels meer inbrengen. Met twee sleutels tegelijk begint hij haastig te steken totdat dertig stuks in het plaaster zitten. Grote sleutels, kleine sleutels, ringsleutels en steeksleutels alle gereedschap dat op een sleutel lijkt duwt hij in de plaaster. Hier en daar trekt hij nog een scheefgezakte sleutel recht. Hij doet een paar passen achteruit en knikt tevreden. Nu kan hij gaan ontbijten.

              De anderen zitten al aan tafel, maar omdat Xavier meestal de laatste is valt zijn afwezigheid niet op. Bij het binnenkomen is er dan ook niemand die op hem let, gewoon een goede morgen, en bijschuiven aan tafel. Yvette vraagt aan Jan wat zijn plannen zijn voor vandaag. Jan had eigenlijk nog geen vaste plannen buiten een bezoek aan Mieke, maar dat wil hij aan Yvette liever niet vertellen.

“Niets, Yvette. Misschien straks een kleine wandeling naar het pleintje.”

“Het wordt tijd dat je eens de afvoer van de gootsteen gaat maken. Die is al weken verstopt. Het duurt een uur eer het water is weggelopen.”

Jan die nu geen discussie wil aangaan. “Oké, het is al goed. Ik zal er deze voormiddag naar zien.”

“Naar zien, naar zien, dat is niet genoeg, je moet het maken.”

“Wel ja, dat bedoel ik. Maar kom niet om de vijf minuten komen zien hoever ik al sta.

Ik regel dat deze morgen en laat me verder met rust.”

“En als het deze morgen niet gedaan is? Ga je dan deze namiddag voortdoen?”

“Dat weet ik nog niet, maar het zal wel gedaan zijn. Slaap maar op uw beide oortjes.”

“Moet je vanmiddag een verdedigingscursus gaan volgen, misschien?”

“Een verdedigingscursus? Waarom?”

“Als Henk eens toevallig moest langskomen?”

“Yvette, ik heb daar niks mee te maken en ik wil het daar niet meer over hebben.”

“Ai, je bent precies op uwe teen getrapt, heb ik soms een tere plek geraakt?” Nestor komt snel tussenbeide. “Yvette laat Jan nu met rust. Jij hebt met die zaak helemaal niets te maken. Jij bent met Mieke niet naar bed geweest, of toch zeker niet een kind bij haar verwekt.”

“Nestor denk jij soms dat ik voor de vrouwen ben? Hoe durf je zoiets nog maar te vermoeden? Maar jij komt zo op voor Jan, heb jij misschien…Je kent dat spreekwoord toch nog, dat van die oude bok en een groen blaadje?”

“Yvette, nu is het genoeg.”

Het tikken van de lepels, dat anders in het geroezemoes wegzinkt, werkt plots als een verstikking aan de tafel. De mannen staren naar hun bord en werken automatisch het voedsel naar binnen. Daarna staan ze één voor één op en verlaten zwijgend de woonkamer. Uiteindelijk zit Yvette nog alleen aan tafel. Dan staat zij ook op en begint gelaten de tafel af te ruimen. Terwijl ze de vuile glazen naar de keuken brengt zegt ze vastberaden: “Toch zal ik weten wie de vader is.”

              Jan die onmiddellijk naar de keuken getrokken is zit met zijn hoofd onder de gootsteen. Yvette zet de glazen in de wasbak.

“Yvette, nu geen water laten lopen hé. De kraan NIET open zetten, want ik ben aan de afloop bezig.” Yvette gaat zonder antwoorden terug naar de woonkamer en komt even later met borden terug maar Jan staat voor haar in de doorgang. “Yvette, nog eens, je moet zo nieuwsgierig niet zijn. Mieke zal wel weten wat ze doet en wat ze gedaan heeft. Het zijn uw zaken niet.”

“Mijn zaken niet? Mijn zaken niet? En als die Henk naar hier komt en alles kort en klein slaat en nog iemand in de verdoemenis werkt? Wat denk je dan wat er gebeurt? De Politie komt hier neuzen en ik kan weer onderduiken of erger nog, ik kan verhuizen. Gewoon om dat iemand hier zijn lusten heeft laten botvieren. En dan nog op een stomme manier ook nog. Jan zeg niet dat jij het bent geweest. Zeg het niet. Ben jij de vader?”

“Yvette, als je wilt dat die gootsteen ooit gemaakt wordt laat dan de mensen die willen werken met rust.”

“Och, nu ineens wil hij werken. Je vlucht voor de waarheid hé man. Maar ik kom het te weten, wees daar maar zeker van.”

“Wat ik wil weten is waar mijn gereedschap is gebleven. Ik vind geen enkele sleutel meer.”

“Zie dat je maar een oplossing vindt voor dat kind. En laat me door.” Venijnig duwt ze Jan opzij en kletst de borden met vork en al op het aanrecht. Enkele vorken schuiven in de waskom, andere vallen op de grond, een spoor van etensresten nalatend. Jan schudt meewarig met zijn hoofd en gaat de keuken uit, op zoek naar zijn sleutels. In de galerij loopt hij Francesco tegen het lijf. “Francesco, wat loop jij toch met een lang gezicht, is er iets?”

“Jij moet wat zeggen. Jij bent zelf precies uw ex met haar aanhouder tegengekomen.

Uw lip hangt op uw schoenen.”

”Och, iedereen is hier vandaag slecht gezind. Alleen Xavier die kan zijn geluk niet op. Die heeft precies een examen gedaan en is met glans geslaagd.”

“Ik zou het niet weten, ik heb hem van heel de dag nog bijna niet gezien. Spijtig want hij weet misschien waar mijn plan van ‘de straal naar de hemel’ gebleven is. De laatste keer dat ik Xavier gezien heb was tijdens het ontbijt maar dat was onder bijzondere omstandigheden.”

“Begin jij nu ook niet. Ik heb mijn buik vol van heel die affaire met Mieke.”

“Ja, je bent niet alleen er is nog iemand die er haar buik van vol heeft.”

“Man laat me gerust. Ik ben iets kwijt dat ik dringend nodig heb.”

“De bron die de mens oorspronkelijk geestelijk verheft wordt de verwoestende kracht die de tijd rooft.”

“Begin je weer te zeveren. Zever tegen uw konijn die is dat gewoon.”

Jan draait zich om en gaat met lange pas weer naar buiten. Daar komt hij Nestor tegen. “Nestor, vriend weet jij waar mijn sleutels liggen?”

“Sinds wanneer heb jij een auto?”

“Och onnozelaar, geen autosleutels, mijn steeksleutels, ze lagen in mijn gereedschapskoffer en nu zijn ze allemaal weg.”

“Xavier zal ze toch weer niet verkocht hebben zeker? Om een cadeau voor zijn aankomende zoon te kopen, misschien?”

“Kan hier nu niemand over wat anders klappen? Ik stap het terug af, ik denk dat ik naar Mieke ga, die kapotte gootsteen kan me gestolen worden.”

“Amaai dat zal Yvette niet plezant vinden. En naar Mieke, waarom moet jij ineens naar Mieke?”

“Nestor de ramen moeten gelapt worden. Er zaten daarstraks meeuwen op de raamdorpel en je weet waar meeuwen zijn is er … je weet wel hé.”

Moe van het zoeken gaat Jan weer naar de woonkamer. Hij heeft om drie uur in de namiddag afgesproken met Mieke om een luster te komen ophangen. Het is nog maar elf uur. Zijn sleutels zijn niet te vinden en zonder kan hij niets beginnen. Yvette zit te mokken in haar zetel. Bij het binnenkomen van Jan pakt zij hem onmiddellijk aan. “En… is de gootsteen gemaakt? “

Voor dat Jan kan antwoorden springt Francesco langs de gangdeur de woonkamer binnen. “Zie eens wat een gedrocht dat ik aan de buitendeur gevonden heb. Ik zoek al dagen naar mijn plan van ‘De straal naar de hemel’ en wat vind ik? Een hoop verroest oud ijzer in een bak met plaaster. Dat stond hier zomaar voor de inkomdeur van mijn galerij. Alsof dat ons visitekaartje is. Ik maak geen oud ijzer. Ik creëer kunstwerken.” Met een wilde zwaai gooit Francesco de bak van zich weg. De bak barst in twee op de stenen vloer, de plaaster breekt in brokken en rolt over de grond. De sleutels vliegen uit de bak en schuiven onder kasten en stoelen. Jan ziet onthutst naar zijn sleutels die plots voor hem verspreid liggen. “Ha, daar zijn mijn sleutels.” roept hij tevreden en kruipt onder de kast om zijn gereedschap terug te verzamelen. Yvette kijkt streng naar Francesco. “Wie zou zoiets maken, denk je? Nestor zou het veel meer gecentreerd hebben, met een meetlat afgemeten tot op de millimeter. Jan vernielt zijn eigen gereedschap niet en ik, ik maak mijn handen daar niet aan vuil. Alleen schiet dat konijn nog over, of je moest het zelf gemaakt hebben tijdens een zinsverbijstering. Maar nu iets anders. Wie gaat dat hier allemaal opkuisen?” “Ik weet niet waar Xavier is, maar als ik hem zie laat ik hem onmiddellijk heel de boel opkuisen.”

“Niets van, jij gaat dat NU onmiddellijk opkuisen. Als je die rommel laat liggen loopt hier iedereen met plaaster aan zijn voeten rond en ligt binnen de kortste tijd het ganse huis vol met wit, net alsof het kerstmis is.” Yvette duwt de grootmeester een vuilblik en borstel in zijn handen. “Vooruit laat uw creativiteit hier maar eens botvieren. Of moet je daar ook eerst een plan voor maken.?” Francesco neemt schuldbewust de veger en het blik aan en terwijl hij de boel opkuist gaat Jan met zijn sleutels naar de keuken en begint aan de herstelling van de gootsteen.

              Om drie uur is het karwei van Jan gedaan en gaat hij naar Mieke, maar een half uur later is hij al terug, met Mieke. Yvette en Francesco zitten nog in de woonkamer. “Wat is er?” vraagt Yvette aan Jan, “je bent zo snel terug?” Dan ziet ze Mieke met rode ogen, en opgezwollen gezicht staan. “Maar Mieke wat heb jij gedaan? Je bent toch niet naar… Je hebt toch niet iets gedaan waarvan je nu al spijt hebt? Kom je van de dokter? Is er iets met het kindje?” “Nee… ik… lees maar, een brief van Henk.”

Yvette neemt de brief aan van Mieke en leest hem hardop voor:

“Lieve Mieke,

Hoewel ik nog zielsveel van je hou verkies ik om je nooit meer te ontmoeten. Ik ben je ontrouw geweest en met de verkeerde vrouw naar bed gegaan. Ik was dronken en zij heeft daar misbruik van gemaakt. De slet heeft al mijn geld gestolen, ook dat van uw kameraad. Die met zijn grote dure auto. De job die ik voor hem moest doen is uitgevoerd, daar hoef je je geen zorgen over te maken. Maar om verder te gaan, die slet heeft niet alleen mijn geld gestolen maar ze heeft ook nog een cadeautje bij mij achtergelaten. De volgende morgen zag ik de roos liggen en ik kromp ineen van angst. Ik wist het onmiddellijk: ze heeft me besmet. Razend was ik, ik heb haar onmiddellijk opgezocht maar ze was verdwenen. Veertien dagen later vond ik haar pas terug, maar ik was te laat en voor haar was het ook te laat. Ze was overleden aan een overdosis. Ik wil zo niet eindigen. Ik wil met jou leven, maar dat kan nu niet meer. En daarom wil ik niet meer leven. Er is nog een brief bij voor mijn zoon. Jij weet niet eens dat ik een zoon heb, maar ik heb hem zelf ook nog nooit gezien. Mijn ex wilde niet meer van mij weten en ik wilde geen gezever, daarom ging ik varen. Het laatst gekende adres van mijn zoon staat op de enveloppe, met iemand op de sociale dienst zoals jij moet hij wel te vinden zijn. Ik zeg: treur niet om mij, ik ben zelf heel jaloers en nu heb ik gedaan wat ik van jou nooit zou dulden. Ik sla de hand aan mezelf. Waarschijnlijk ben ik al overleden wanneer jij dit schrijven ontvangt. Het ga je goed en treur niet om mij.

Henk.”

Yvette legt de brief opzij. “Wat erg voor je.”

“De doodsbrief kwam gelijktijdig aan. Ze hebben hem een zeemansgraf gegeven.” “Wat ga je met die eerste brief doen?”

“Die voor zijn zoon? Dat adres vind ik wel en dan stuur ik de brief op. Ik wil die vrouw niet onder de ogen komen, zeker niet in mijn toestand. Maar er is meer, het huis waar ik woon zijn zoon erven. Ik mag daar niet blijven wonen. Ik moet er weg en dringend ook.”

“Dan zoek je gewoon een appartement en verhuis je.”

“Er is nog meer…”

“Wat scheelt er dan nog?” Yvette trommelt zenuwachtig op de tafel.

Ik kan geen drie maanden voorschot betalen. Eigenlijk kan ik helemaal geen huur betalen. Onlangs heb ik mij diep in de schulden gestoken, ik had niet op zoiets gerekend en dan nog dat kindje dat weldra gaat komen. Ik weet echt niet hoe dat verder moet.”

“Ga naar de sociale… , oei dat ben je zelf…”

“Dat kan ik nu niet doen, net nu die promotie in zicht is.”

Jan had heel de tijd zwijgend geluisterd, langzaam staat hij recht, wandelt langs de tafel en draait zich dan naar de vrouwen. “Ik ga je helpen, Mieke: Je weet toch dat ik de straten afschuim om nog iets bruikbaars te vinden, wel ik doe een paar andere dorpen erbij en dan houd ik maandelijks een garageverkoop. Met dat geld kun jij je nieuwe huishuur betalen.”

“Dat is heel lief van je, Jan, maar gaat dat wel genoeg opbrengen?”

“Jij weet niet wat de mensen allemaal weggooien zeker? Let maar eens op. Ik begin er morgen al aan. Kom morgenavond maar langs en dan overhandig ik je de eerste enveloppe.”

Yvette ademt demonstratief door haar neusgaten. “Ja, Jan is een echte handige Harry. Hij heeft in de tijd nog koffiezetters verkocht. Hij kocht twee oude kapotte toestellen en dan maakte hij er ene nieuwe van. Sindsdien drinken we koffie uit een beurs zoals in grootmoeders tijd. Al onze koffiezetters zijn ontploft.”

“Yvette, je moet geen oude koeien uit de gracht halen. Dit is ernstig. Ik houd me aan mijn woord, let maar eens op.”

              De volgende dag om tien uur staat Jan al op straat achter zijn verkoopstand. Met enkele schragen op het voetpad en daar wat planken op heeft hij een toonbank gemaakt. Op een groot bord staat:

GANSE DAG GEOPEND.

Een politieagent die ook van het zonnetje wil genieten wandelt langzaam door de straat. Nieuwsgierig blijft hij voor de toonbank staan. Hij kijkt wat naar enkele schilderijtjes, draait een strijkijzer om en leest de achterkant van een postkaart.

“Kijk rustig rond meneer de agent. Alles moet weg tegen vanavond. Wat bied je voor deze koolkit?”

“Die koolkit interesseert me niet maar die kandelaars daar, die zien er nog goed uit.” “Echt zilver, meneer de agent, dat is een prachtkans, ze komen nog van mijn eigen overgrootmoeder.”

“Zo iets oud daar krijg je toch geen geld meer voor, kijk er is een stukje af.”

“Er staat wel een stempel op de onderkant, hé meneer de agent.”

“Voor een vriend doe je wel een gunst, niet?”

“Meneer de agent, ik sta hier wel om te verkopen.”

“Heb jij hiervoor een aanvraag bij de gemeente gedaan? En heb jij took een leurders vergunning?”

“Oh, die aanvraag ligt binnen. Ik wil het wel gaan halen, maar dan moet ik mijn kraam alleen laten.”

“Geeft niet, de politie waakt. Er zal niets gestolen worden.”

Er zit niets anders op, Jan moet naar binnen. Zeer langzaam zet hij de kandelaars terug op de tafel en wandelt aarzelend weg. Maar Jan komt niet meer naar buiten.

Intussen gaat Yvette de hof op en ziet tot haar ontsteltenis de agent staan. De emoties van de laatste tijd hebben haar parten gespeeld en nu staat de politie voor haar deur. In paniek vlucht ze de galerij in. De agent wacht nog vijf minuutjes bij de kraam van Jan en wordt dan achterdochtig, hij wil weten waar Jan blijft. Hij gaat een deurtje binnen en komt ook in de galerij terecht. Daar loopt hij Francesco tegen het lijf en vraagt aan hem: “Meneer heb jij soms die venter gezien die hier de garageverkoop houdt?”

“Ogen heb je gekregen om te zien en de zieners zijn de toeschouwers; kom dan laat ik je ‘de straal naar de hemel zien’. De toeschouwer speelt zelf voor model hoewel het model zelf niet belangrijk is….”

              Jan kijkt onder het gordijn naar buiten en ziet zijn kraam onbewaakt staan. Die agent is weg denkt hij. Hij zal de kandelaars wel meegenomen hebben, maar dat is niet erg. Ik ga verder met mijn verkoop. Gerustgesteld loopt Jan terug naar de straat. Op de toonbank ziet hij de twee tinnen kandelaars liggen. Verdorie, denkt hij, die agent hangt hier nog ergens rond. Ik maak dat ik met mijn kraam wegkom, ik breek alles af. Jan haalt snel zijn stootkar, gooit er alles op en holt terug de werf op. Daar neemt hij een oud zeil en legt die over de stootkar. Legt er nog wat oude planken en een kapotte tafel bovenop en gaat snel weer naar binnen. Voor het raam neemt hij post en wacht naar wat er verder gebeuren gaat.

              In de galerij gaat Francesco verder met zijn betoog. “Uit de doorbreking van elke contextuele referentie wordt aan het object een andere functie en ook een andere betekenis gegeven.”

De agent ziet naar een raket die aan de buitenzijde vol kleine spiegeltjes beplakt is. Hij ziet zijn eigen ronde kopje op elk vijf vierkante centimeter weerspiegeld. Sommige stukjes zijn zeskantig andere rechthoekig en weer andere gewoon willekeurig gebroken deeltjes die naast elkaar geplakt zijn. Het lijkt wel of de raket behangen is met duizend ronde rode agentenkopjes. Verdwaasd hoort de man van de wet vaag de stem van Francesco.

“Een betekenis die hier zal ontspruiten aan de verbeelding van de toeschouwer, hier achthonderdtwee en twintig keer weerspiegeld, van zodra die de gestructureerde objecten probeert in te passen kan zowel in fictieve vorm als in herinnerde ruimtes voorkomen.”

“Kom het is goed, ik geloof je wel. Ik ga terug naar buiten, het is hier te duf voor mij. Ik heb dringend behoefte aan verse lucht.” Zonder omkijken holt de agent de galerij weer uit. Suf gepraat door Francesco, ziet hij niet eens dat de verkoopstand weg is. Hoofdschuddend loopt hij de straat uit, zelfs niet meer wetend wat hij daar eigenlijk kwam doen.

                            Jan haalt opgelucht adem en gaat naar de galerij. Hij hoort Yvette fluisteren:

“Is hij weg? Is de agent weg?”

“Ja, hij is de straat al uit. Maar waar zit jij?”

“Hier in de raket, ‘De straal naar de hemel’, help me er maar uit, het is hier wat smalletjes.”

“Francesco, help dat meisje eens, want je hebt de deur op slot gedaan, zo kan ze er niet uit.”

“Ik wist toch ook niet dat Yvette in ‘de straal naar de hemel' was gekropen. Goed dat mijn kunstwerk nog niet af is, want normaal zit ze vol met muggen, om zo een vierde dimensie te creëren, namelijk ken je dat, dat irritante scherpe gezoem van een mug. Stel je voor dat er zo een paar duizend muggen in koor tegelijk zoemen. Yvette, de deur is open, kom er maar uit.” Yvette klimt uit het kleine deurtje en duikt onmiddellijk terug in de raket om dan met een blad papier terug buiten te komen.” Is dat wat je al twee dagen aan het zoeken bent, Francesco?” “Yvette, dat is het, dat is mijn plan. Je bent een schat.”

              Die avond komt Mieke langs om te horen hoe de verkoop is afgelopen. Ieder doet zijn verhaal en Mieke is blij dat ze nog eens goed heeft kunnen lachen met de beetgenomen agent. Kortom de stemming was na die emotionele dagen voor haar weer gekeerd. Aan Francesco vroeg zij: “Was je niet beledigd dat de agent zo weinig aandacht gaf aan je kunststuk?” “Wel nee, voor vertegenwoordigers van de wet heb ik altijd een speciale woordenlijst. Als zij op de tv spreken verstaan wij hen ook niet, dus ik geef ze een koekje van eigen deeg;”

“Wel Mieke,” neemt plots Yvette het woord, “jij hebt ons ook altijd geholpen, en daarom stel ik voor dat jij zolang het nodig is gewoon bij ons komt wonen. In mijn kamer is wel plaats voor twee.”

“Dat zou tof zijn. Maar wat vinden de anderen ervan.”

“Die vinden dat goed. Wie niet akkoord gaat moet het nu zeggen. Zie je wel niemand die iets zegt.”

“Maar Xavier is er niet bij. Die kan nog bezwaren hebben.”

“Ja zeg, dat is waar ook, waar is die eigenlijk? Die is al van gisteren weg.” “Ben je mij aan het zoeken?” De deur gaat open en Xavier staat met een vreemde man in het deurgat. “Mannen mag ik jullie Theo voorstellen. Hij is fotograaf en reporter. Hij komt mijn eerste kunststuk fotograferen. Alleen, weet iemand waar die pot plaaster met sleutels gebleven is?”

 

 

 

 

.

 

14-05-2020 om 17:18 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
13-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 7. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 7

Het schooltje.

                        “Ze zijn er weer. Na vier maanden zijn ze er weer terug.”

“Nestor, wees eens duidelijk. Over wie heb je het nu? Wie is er weer terug na vier maanden?”

“Wel ja Yvette… de zigeuners. De zigeuners hebben hun kamp weer opgeslagen.”

“Waar? Hiernaast op het veld?”

“Ja. Zeven families met kinderen en al.”

“Dat moet toch wel erg zijn hé!”

“Waarom? Die mensen kiezen daar toch zelf voor. Vrijheid! Dat is toch belangrijk.” “Ja; maar voor die kindjes. Die gaan haast nooit naar school. Wat gaan die in de toekomst toch doen. Ze kunnen niet eens lezen of schrijven”

“En zeggen dat kinderen heel leergierig zijn.”

“Nestor, we moeten daar iets aan doen. Die kinderen moeten geholpen worden.

“Allemaal goed en wel, maar hoe? Yvette, hoe?”

“Nestor, vanavond spreken we erover.”

“Och ja, laten we nog eens vergaderen, we doen dat toch zo graag, we doen niets anders meer de laatste tijd.”

“Natuurlijk, zo kun je laten zien dat jij weer de oudste bent en de vergadering mag voorzitten.”

“Ja, plezant is wat anders. De Xavier zal weer zagen.”

“Ik moet er niet over beginnen want ik heb het al altijd gedaan. Ik hoor het hun al zeggen: het is ons Yvette weer. Met haar lumineuze ideeën.” “Je hebt gelijk, Yvette, vanavond na het eten zal ik erover spreken.”

              Nestor nam een slok water om de laatste resten door te spoelen en stond recht. Met een lepeltje tikte hij tegen zijn glas. “Mannen luister,” begon hij zijn betoog, “Yvette heeft een voorstel. Laat eens horen, Yvette wat je deze morgen tegen mij zei.”

Yvette keek nijdig naar Nestor. “Zo waren we niet afgesproken. Jij zou het hen voorstellen.”

“Het was uw idee, ik kan uw idee toch zomaar niet inpikken.”

“Och flauwe. Ga maar terug zitten. Ik zal het hun wel vertellen. Jij weet toch altijd iets om er tussenuit te knijpen.”

“Zeg, komt er nog iets van? Mijn meester moet nog gaan werken hoor.”

“Ja, ja, luister maar: Je hebt misschien al gezien dat ze er terug zijn. Om de drie à vier maanden komen de zigeuners naar hier en kamperen ze weer op de wei hiernaast. Ik dacht aan die arme kindjes en ik maakte me zorgen om hun opleiding. Als zij zo dikwijls mee moeten verhuizen kunnen zij toch geen lessen volgen op school.

Ik vroeg me af: kunnen we daar niet iets aan doen?”

Xavier keek spottend naar Yvette. “Breng ze naar school met de bakfiets van Jan.” “Ben je daar weer? Die bakfiets is van mij en daar moet jij niet over beslissen.” “Wie heeft er een ander voorstel? Jij Francesco? Maar probeer het deze keer wat eenvoudig te houden, want met uwe ingewikkelde uitleg altijd.”

”Als de kinderen niet naar school kunnen, kan de school dan niet naar de kinderen gaan?”

“Ook met de bakfiets, zeker. Ik zie de leraars al op de bak zitten. ‘Allez, schuif eens wat op Juffrouw Marleen, ik zit geprangd tussen die wielkast hier en uw breed achterwerk.’ “

“Maar nee, die leraars die moeten toch in de school blijven bij de andere leerlingen.” “Andere leraars dan, maar waar gaan we die vinden?”

“Als we zelf eens les zouden geven?”

“Goed idee, Jan. We leren ze Nederlands lezen en schrijven en daarbij nog wat hoofdrekenen.”

”Och, Nestor toch. Dat is veel te saai. Na een half uur zijn ze terug weg, ofwel met hun gedachten ofwel helemaal uit de klas. We moeten ze lokken met iets dat hen interesseert, zodat ze blijven komen.” “Oh, ik geef computerles,” juicht Yvette.

“Ga maar al terug zitten,” repliceert Nestor, “jij hebt zelfs geen computer, hoe ga je die computerles dan geven?”

Zonder het antwoord van Yvette af te wachten roept Francesco: “Ik breng hun de moderne kunst bij, en ik laat ze… boetseren.”

“Francesco, die mannetjes kunnen uwe ingewikkelde uitleg niet eens volgen. Ik zal hen wel leren knutselen.”

“Jan, jij bent niet gekleed om voor een klas te staan. Jij met uwe beige stofjas en uw korte broek. Bekijk die stofjas maar eens, die staat stijf van de vettigheid.” “Dat is onze Nestor weer, jij moet ook altijd overdrijven, hé mister proper.” “Laat ons eerst eens bedenken waar we hun klaslokaal gaan maken!” komt Yvette tussen hun gekibbel. “Ik stel voor om de galerij tijdelijk om te bouwen tot een leslokaal. Jullie wilden toch dat Francesco en Xavier de galerij zouden delen, wel zo kunnen ze het delen.”

“Ja, ik had het kunnen denken. Net nu we nieuwe plannen hebben. Maar goed, voor de kinderen wil ik wel wat over hebben. Maar ik geef niet meer dan de helft van de galerij. Dat moet voldoende zijn en ik geef bijles over de kunst.”

“Met wat schragen en planken maak ik tafels en banken. Onder voorwaarde dat ik bijles mag geven over knutselen,” dringt Jan zich op.

Yvette staat er beteuterd bij. “De kinderen hun toekomst ligt bij de computer en dat zullen zij nu moeten missen. Gewoon omdat ik geen pc heb.”

Jan ziet een kans om weer in een goed blaadje te komen bij Yvette. “Ik kan proberen om een oude pc te lenen.”

“Deze keer ene van het Russisch Kremlin zeker?”

“Neen, Yvette, van Mieke, de sociale helpster.”

“Die heeft ook geen computers in overschot.”

“Ik kan het toch vragen, misschien heeft ze er wel ene in overschot.”

Twee dagen later komt Yvette de galerij binnengewandeld. Francesco is druk doende met een beeld af te kuisen. Ze neemt de klammige doek uit de grootmeester zijn handen. “Geef dat maar hier dat kan ik beter dan jij.”

“Wat scheelt er, heb je soms iets nodig van mij?” Francesco kijkt naar Yvette haar gezicht en merkt de verwrongen lip om haar mond. Uit haar rechteroog rolt een traan. “Ik heb nog steeds geen computer en nu kunnen die kindjes nooit leren werken met een computer.”

“Och Yvette, Jan zal wel een oplossing vinden. Je weet toch dat hij een boontje voor jou heeft. Hij laat jou nooit in de steek.”

“Dat is waar,” snikt Yvette, “hij zorgt goed voor mij, maar waarom duurt dat dan zolang.”

“Wees gerust, dat komt allemaal…”

“Ha, hier zit jij. Bij de prutsers. Kijk eens wat er op mijn bakfiets ligt.”

Yvette kijkt op en ziet Jan met zijn bakfiets in het deurgat staan. Nieuwsgierig komt ze dichterbij. “Oh, een computer,” juicht ze.

“Het is wel geen nieuw model, maar wel bruikbaar om de kinderen de beginsels van een computer aan te leren. We moeten hem wel binnen drie weken teruggeven.” “Oh, Jan je bent een schat.” Yvette vliegt Jan om de hals en geeft hem drie vette kussen.”

Francesco doet alsof hij het woord prutsers niet gehoord heeft en wenst Yvette proficiat.

“Kom,” beveelt Yvette, weer de leiding in handen nemend, “we gaan de lessenrooster opstellen.”

              “Rekenen en Nederlands kan door iedereen afwisselend gegeven worden, daar zijn we het allemaal over eens. Maar dan zijn er nog maar twee lesuren over. Voor drie bijvakken. Want in de namiddag geven we geen les. De voormiddag is lang genoeg voor die mannetjes. We hebben Yvette voor de computer, Francesco voor kunst en Jan wil knutselles geven.”

“Als we eens een wedstrijd houden, ieder van jullie geeft een proefles en een jury beslist welke les de beste is,” stelt Nestor voor.

“Ik wil wel jurylid zijn,” zegt Xavier, vergenoegd.

“Dan weet ik al wie er zal afvallen,” antwoordt Jan onmiddellijk.

“Er moeten meerdere juryleden zijn. Bijvoorbeeld: Xavier, Nestor en dan nog een onafhankelijke,” beaamt Yvette weer.

“Ik weet het, ik denk aan Mieke, zij is de ideale persoon voor zoiets. Zij is als een rechtvaardige rechter,” beslist Nestor. “Ik en Xavier maken de leslokalen klaar en jullie maken uw voorbereiding voor de proefles.”

In de namiddag staat Jan onder zijn afdakje tussen de tafelpoten en ijzeren golfplaten. Xavier sluipt stilletjes dichterbij.

“Ben je daar nu weer?! Wat moet je nu weer hebben. Ik heb toch alleen maar rommel, rommel voor het stort volgens uw meester klungelaar.”

“Ik heb maar een paar kleine stukjes nodig. Mijn meester is bezig met de voorbereiding van zijn proefles.”

“En ik? Wat denk je dat ik aan het doen ben? Ik leer ze tenminste iets nuttigs. Materialenkennis en het gebruik ervan. Uw meester maakt alleen maar rommel. Daarbij, moet jij Nestor niet gaan helpen om het leslokaal in orde te maken?”

“Mieke is er ook en ze zeggen dat ik hun in de weg loop.”

“Ach zo, Nestor wil Mieke voor hem alleen en jij loopt hen in de weg. Ga maar snel terug naar de hangar en hou die twee in ’t oog. Anders hebben we binnen negen maanden geen lokaal maar wel een kind erbij.”

“Precies of ik kan dat tegenhouden,” murmelt Xavier, trekt snel een tafelpoot weg en maakt zich uit de voeten. Terug bij Nestor en Mieke vertelt hij volgend smoesje: Mijn meester wou de les liever zonder toeschouwers voorbereiden. Voor de concentratie had hij gezegd.

“Ik ga een kop koffie drinken bij Yvette,” antwoord Nestor nors, “dat konijn loopt meer in de weg dan wat anders.”

Bij het binnenkomen in de keuken overziet Nestor de grote papierberg over de tafel en op de vloer. “Wat ben jij allemaal aan het doen? Het is hier precies een papierfabriek.”

“Ik bereid mijn computerles voor. En wat kom jij doen? Moet jij het leslokaal niet in orde maken?”

“Ik kom een kop koffie drinken. Is er verse?”

“Neen, die heeft Francesco allemaal opgedronken.”

“Wil jij geen zetten? Mijn handen zijn zo vuil.”

“Ik heb nu geen tijd. Ik moet inspiratie hebben.”

“Koffie verscherpt de inspiratie, vooral voor juryleden op ouderdom.” “Jij chanteur, maar ik heb het begrepen. Ik zal koffie zetten.”

              In de galerij zetten Xavier en Mieke de tafels klaar voor de lessen. “Ik krijg die bank er niet meer tussen.”

“Jij kunt toch nooit iets hé. Ja, wat verlang je van een rijkeluiszoontje. Mij wegbrengen met een Rolls, dat wel, maar terug komen halen? Niets daarvan. Dan stuurt hij de kat. Of liever een stootkar. En ik moest blijven zitten want Jan moest kost wat kost bewijzen dat hij het aankon zonder handschoenen.”

“Je had het hem toch kunnen vertellen, dat ik maar vijfhonderd meter de stootkar gereden heb en dat ik dan de auto ben gaan halen.”

“Wat denk je. Ik heb het hem wel dertig keer verteld. Iedere kilometer opnieuw. En iedere keer beet hij wat harder op zijn tanden en reed hij verbeten verder. Mijn gat staat vol blauwe plakken van het schokkelen op die kinderkoppen.”

“Het is voorbij, ik kan de klok niet terugdraaien, maar we hebben er wel goed mee gelachen. Zeker Yvette, die zag je al zitten, dertig kilometer over de kasseien zittend als een zigeuner met al haar hebben en houwen op een stootkar. Ze had je al een kapje en een jutte zak aangedaan, in haar gedachten dan toch.”

“Zo, zo. Yvette heeft met me gelachen. Dat zal ik onthouden. Ik denk dat ik hard ga lachen op haar proefles. En wat is uw probleem nu? Wat gaat er niet tussen?”

“Wel die bank, dat schutsel staat in de weg.”

“Zet dat dan naar achter.”

“Maar, mijn meester is daar aan het werk.”

“Och, konijntje durft niets te zeggen tegen zijn meester. Hé Francesco! Schuif eens wat naar achter, maat, we hebben meer plaats nodig,” roept Mieke over het schutsel heen.

“Ik ben al twee keer opgeschoven. Ik schuif niet meer op. Ik moet mijn les voorbereiden!”

“Doe wat je niet laten kunt. Maar morgen jureer ik en dan doe ik ook wat ik niet laten kan. Begrepen?”

“Ik begrijp het al. De mens heeft in deze galerij zijn goden gedefinieerd als juryleden. De navel van deze kwestie werd tijdens meditatie gerealiseerd om het eerste geluid ervan als wet op te leggen.” “Wat zeg je? Ik versta er niets van.”

“Het is al goed. Ik schuif al op.”

Nestor komt terug binnengewandeld. “Mieke ga maar een kom koffie drinken. Yvette heeft juist verse gezet.”

“Ah, ben je er terug, Yvette heeft verse koffie gezet, zeg je? Ja, met Yvette heb ik nog een eitje te pellen. Ik zal eens koffie gaan drinken zie.”

Nestor kijkt naar de banken en tafels naast hem. “Zeg Xavier, die banken staan zo dicht tegen elkaar. Kunnen die niet wat verder van elkaar verschoven worden?” “Ja, maar Francesco is achter dat schutsel zijn les aan het voorbereiden en een kunstenaar heeft toch plaats nodig.” “Plaats nodig? Plaats nodig? Zeg Francesco, schuif nog eens een metertje op man.

Die kinderen zitten hier veel te krap.”

“Toch niet weer? Ik ben nog maar pas opgeschoven. Ik moet mijn les toch nog kunnen voorbereiden.”

“Een goede voorbereiding doet wonderen. Vooral als de jury beseft dat de kandidaat

er alles voor over heeft. Zelfs om op kleine ruimtes te willen werken.”

“De mens heeft in deze galerij zijn goden gedefinieerd als juryleden. De navel van deze kwestie werd tijdens meditatie gerealiseerd om het eerste geluid ervan als wet op te leggen.”

“Wat zeg je? Ik versta er niets van.”

“Het is al goed. Ik schuif al op.”

“Mijn meester beheerst de kunst in alle opzichten zelfs op de kleinste plaatsjes.”

“Als hij niet anders kan, wel, ja.”

Mieke komt samen met Jan de hof op. “Yvette heeft ons echt uitgelachen, ons alle twee. Ze wilde het niet toegeven maar Xavier heeft het me verteld en die liegt niet die is daar niet slim genoeg voor.”

“Och, je moet daar niet zo zwaar aan tillen. Ik heb het toch maar gedaan. Zestig kilometer met een stootkar zonder handschoenen en aan mijn handen is niets te zien, kijk maar.”

“Aan uw handen niet, maar moet je mijn gat eens zien? Twee blauwe plakken, zo groot als…”

“Als van een nijlpaard? Nee, zo een dik gat heb jij niet.” Ze lopen voorbij Xavier.“Oei, kijk eens naar Xavier daar. Wat is die knoeier nu weer aan het doen! Hé Xavier, dat bord moet je eerst voorboren, dat is een soort eternieten plaat, als je er zo een nagel inklopt springt die plaat in duizend stukken kapot.”

“Voorboren? Met een boormachine? Is dit een goede boormachine?”

“Ja, maar zie dat ze niet op kloppen staat.”

“Wat is kloppel?”

“Niet kloppel maar kloppen.”

“Hoe kan ik dat zien?”

“Och jong, geef dat hier. Zie je nu waarom kinderen materiaalleer nodig hebben. Ik zal jullie wel komen helpen. Een uurtje kan er nog wel af. Zo kunnen jullie zien dat een les in materiaalbeheer wel echt noodzakelijk is.”

Tegen de avond gaat Nestor horen of Yvette geen eten wil klaarmaken. De juryleden hebben honger zegt hij er veelbetekenend bij. Yvette is wanhopig. De inkt van haar printer is op en haar cursus is nog lang niet af. Nestor belooft tenslotte om inkt te gaan halen terwijl Yvette spaghetti klaarmaakt.

              De volgende morgen zitten Mieke, Xavier en Nestor op de schoolbanken. De drie anderen krijgen de gelegenheid om één voor één hun les te verdedigen. Francesco is de eerste. Hij staat vooraan in de klas en op een tafeltje naast hem staan verschillende beeldjes en enkele felgekleurde houten plankjes. “Een voorbeeld van monumentale kunst…”

Mieke onderbreekt Francesco. “Monumentaal, hebben ze dat woord al in de Nederlandse les geleerd?”

“Ze hebben nog geen Nederlandse les gehad,” antwoord Nestor.

“Dan moet je een ander woord zoeken, of uitleggen wat je bedoelt.”

“Monumentale bedoelt alles wat een monument kan zijn. En een monument is kunst

Dus: een voorbeeld van monumentale kunst is een beeld op een sokkel…”

“Weten zij wat een sokkel is?”

“Het kan me niet schelen of ze weten wat een sokkel is, een voorbeeld van monumentale kunst is een beeld op een sokkel maar met de sokkel…”

“Kun je dat niet tonen, dat is misschien eenvoudiger.”

“Een beeld op een sokkel maar met de sokkel van boven. Door hun opschrift en plaatsing in de ruimte leveren die kritiek op de ideologische werking waarop onze moderne samenleving is gebaseerd.”

“Nestor versta jij daar iets van? Of jij Xavier, jij bent zijn leerling. Wat wil hij eigenlijk zeggen?”

“Dat je alles op zijn kop moet zetten en je hebt kunst, is het niet meester?” Francesco pakt de tafel met geweld vast en kantelt die omver. De beeldjes met de plankjes vallen op de grond. “Ik stop ermee. Jullie kennen er niks van. En jij konijn jij moet bijles komen volgen,” brult hij en loopt vol woede naar buiten.

Xavier staat snel op, raapt alles bijeen, zet de tafel weer recht en loopt Francesco achterna.”

“De volgende,” roept Nestor luid door de klas. Na twee minuten wachten roept Nestor opnieuw: “De volgende!” Dan komt Jan aarzelend binnen:

“Mijn verontschuldigingen, maar ik ben een deel van mijn didactisch materiaal kwijt. Ik kan op deze manier enkel maar een deel van mijn les…”

“Waren daar groene blokjes bij?” vraagt Mieke.

“Ja, ja, vier rechte blokjes.”

“Van ongeveer vijftien centimeter lang?”

“Ja, heb jij ze?”

“Neen maar Francesco had zulke blokjes bij. Ze dienden als sokkel voor zijn les over kunstwerken.”

“OH, die smeerlap. Dat is diefstal, en chantage. Ik doe niet meer mee. Zo kan ik geen les geven.”

Na deze korte opkomst roept Nestor opnieuw; “De volgende mag komen.” Yvette komt op en kijkt rustig in de klas:

“Waar is Xavier? Moeten we niet op hem wachten?”

“Als uw les dezelfde resultaten heeft als de twee vorige is het niet nodig dat we op hem wachten. Trouwens ik denk dat Xavier bijles is gaan volgen bij Francesco.” “Goed laten we dan maar beginnen. Als ik het scherm van mijn monitor zo naar achter draai kan iedereen dan genoeg zien?”

“Ik zie wel een scherm, maar het is nog zo donker als de nacht.” “Wacht ik zet de schakelaar aan.” KNATS.

“Nu is het nog donkerder, we zien nu zelfs geen scherm meer,” spot Mieke.

“Jan, Jan, kom het licht is uitgevallen, de elektriciteit is kapot.”

“Yvette, trek uw plan ik moet nieuw didactisch materiaal maken. Ik kom niet.” “Jan, je moet komen.”

“Ik moet juist niks dan af en toe naar de wc gaan. En dat ga ik nu doen ook. Bye bye.” “JAN!”

“Die zien we vandaag niet meer terug. Willen we de les maar stoppen? Ik denk dat je toch niet veel concurrentie hebt.”

De jury gaat in beraad en beslist dat elk kandidaat één les per dag mag geven. Xavier geeft Nederlands, Nestor Rekenles, de computerles is voor Yvette, kunst zal door Francesco gegeven worden en materialenleer door Jan. De twee hoofdvakken worden in de voormiddag gegeven en de andere vakken in de namiddag.

De volgende dag worden de kinderen aangespoord om de lessen te volgen. Elf kinderen zitten er uiteindelijk in de klas. Allen tussen de acht en twaalf jaar. Het merendeel zijn meisjes. Nestor moet binnen een kwartier de eerste les geven. De drie koppen koffie hebben nog niet echt geholpen. Zijn zenuwen blijven hem parten spelen. Hij weet dat de fles whisky die hij van Jan gekregen heeft nog steeds vol is met de stop verzegeld. Dat is al van na de weddenschap tussen Yvette en Xavier. Nestor had de fles van Jan gekregen en deze in de woonkamer gezet omdat hij daar het minste kans had om er in het geniep van te gaan drinken. Zijn wil is goed maar vandaag enkele minuten voor hij les moet geven…

De woonkamer is verlaten. Hij kijkt naar de fles. Nee, ik ga door, denkt hij, maar bij het voorbijgaan van de fles opent hij deze snel en neemt er een slok uit. Een klein slokje maar, denkt hij, hm, dat helpt, vlug nog een slok en dan verdwijnt de fles in zijn boekentas.

              In de rekenles zitten de zigeunerkinderen op de banken. Enkelen van hen moesten naar de les van hun ouders, de anderen zijn maar meegegaan omdat ze anders toch niemand hadden om mee te spelen. Allen zitten ze gespannen voor een rekensom. Nestor neemt van de gelegenheid gebruik om even achter de tafel in zijn boekentas te duiken.

              Nestor staat op en wandelt rustig door de klas. Bij de kleinste kroezelkop blijft hij even staan. De jongen kijkt verlegen op. “Meester Nestor, jij gebruikt dezelfde medicamenten als mijn vader”

“Oh ja mijn jongen, waarom weet je dat zo zeker?”

“Jouw adem ruikt ook zo als die van mijn vader. Voor de reumatiek zegt mijn vader altijd. Meester heb jij ook zo een last van reumatiek?”

“Kom jongen, maak je sommen maar. Zijn deze klaar? Ik zal eens kijken of ze juist zijn ingevuld.”          

Nestor zet zich aan de tafel, maar door de drank overmand valt zijn hoofd op zijn gekruiste armen. Tien minuten later begint hij te ronken. De kinderen in de klas merken het en beginnen met proppen te gooien. Hoe langer hoe vaster Nestor slaapt en hoe heviger de kinderen de boel op stelten zetten. De kamer ligt vol proppen, enkelen kleven aan de muur het plafond en tegen het bord.

              Ik heb nog even tijd om eens langs het pand te lopen, plant Mieke terwijl ze op haar fiets stapt, eens kijken hoe de studentjes het in de les doen. Aan de galerij zet ze haar fiets tegen de gevel en doet voorzichtig de poort open. De kinderen dansen op de tafels en op het bord staan zotte gezichten. Iemand heeft een man met borsten en snor op bord getekend. Mieke schrikt hevig en zoekt naar een leraar. Ze ziet Nestor. Op zijn hoofd, dat nog steeds op zijn armen ligt, staat een papieren hoedje en een luid gesnurk komt boven het gestommel uit. Voorzichtig sluit ze terug de deur en haast zich naar het zigeunerkamp. Binnen gaat de kermis verder.

              Yvette en Jan komen ook een kijkje nemen. “Straks moet jij les geven Jan. Wat ga je zoal geven? “

“Ik ga hun de communicerende vaten leren. Met water morsen doen de kinderen altijd graag.”

“Dat is waar voor zoiets zijn ze altijd te vinden.”

“Zeg Yvette, wees eens stil hoor jij dat ook? Al dat lawaai in de klas!”

“Ja, ik hoor het ook, is Nestor er dan niet? Ze breken precies het hele gebouw af.” Jan opent de deur en ziet de chaos. Hij loopt naar Nestor om hem wakker te maken maar een stem doet hem ophouden. “Is het zo dat de kinderen hier les krijgen?” Jan kijkt om en ziet recht op tien woedende gezichten. Mieke staat vooraan. “Ik ben hun ouders gaan halen, want ze zouden mij niet geloven. Kom kinderen allen naar huis de les is gedaan. “

Yvette en Jan staan er beduusd bij. Het lokaal loopt leeg. Als iedereen weg is proberen ze Nestor wakker te maken. “Het is uw schuld, je had nooit die fles mogen kopen voor Nestor,” schimpt Yvette naar Jan.

“Zeg, Nestor is normaal heel gedienstig; vandaag was hij nerveus. Dan is hij nogal zwak en grijpt daarom gemakkelijk naar de fles.”

“Gemakkelijk, zeg dat wel. Jij hebt het hem wel heel gemakkelijk gemaakt. Jij koopt de drank voor hem.”

“Och, zulke mannen vinden altijd wel een fles als ze willen drinken.”

Nestor heft zijn hoofd op, fronst zijn wenkbrauwen en vraagt verdwaasd: “Waar zijn mijn leerlingen? Oei, ik ben precies in slaap gevallen. Hoe laat is het? Is het al zo laat?”

“Nestor, uw adem stinkt naar de whisky. Bah. En de school is afgelast. De ouders zijn razend en Mieke ook.”

“Oei, Yvette is het zo erg? Is Mieke hier ook geweest?”

“Zij is er op uit gekomen dat jij sliep en dat de klas op stelten stond. Kijk maar naar die mooie tekening op het bord en naar de mesthoop hier op de grond en tegen de muur. Je kunt zien dat alles opgekuist wordt. Verstaan?”

“Och ja, Het liep van in het begin al mis. Misschien maar goed dat we er vanaf zijn. Laten we de schoenmaker bij zijn leest blijven en de leraar in de klas laten. Ieder zijn talent.”

“Ja, uw talent is drinken en slapen.”

“Dat is overdreven, ik ben ook de moderne huisman. Kuisen, strijken, koken…” “het Is al goed, ga maar een kop koffie drinken. Met uw stinkende adem. Ik word al dronken van uw adem alleen al.”

 

13-05-2020 om 08:17 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
12-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 6. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 6

De PC.

De slippen van zijn beige kiel ruisen irriterend bij iedere stap tegen zijn naakte schenen. De korte pijpen van zijn short konden dat niet verhinderen. Toch voelde Jan dit niet. Verontrustend draait hij zijn hoofd voor de derde keer om. “Gelukkig, niets te zien, de ophaalwagen is nog niet in zicht,” mompelt hij en gerustgesteld fluit hij een stokoud deuntje terwijl hij zijn stootkar verder over de hobbelige straatstenen duwt.

Iedere maand rijdt Jan met zijn gammele kar door de straten en gaat op zoek naar iets bruikbaars: oude tafels, kapotte stoelen of zelfs twee stoelen waar er twee van ontbreken, antieke lusters, verroeste vogelkooien, strandstoelen die wegens het slechte zomerweer weer niet gebruikt zijn, en wat nog meer. Het staat zomaar op straat. Dit kan Jan natuurlijk allemaal gebruiken. Zoals die fiets daar, met een ander voorwiel en een beter zadel kan die nog jaren meegaan. Hij zou liever alle stukken één voor één rustig willen bekijken alvorens ze op te laden maar iedere keer opnieuw is het weer een wedstrijd tussen hem en de ophaalwagen. De mannen van de vuilkar kennen hem al want als ze hem in de verte zien, toeteren ze drie maal kort en eenmaal lang, heel lang, zolang totdat Jan toch omkijkt.

Jan kent de route van de mannen op zijn duimpje, maar soms durven ze een andere weg nemen en dan komt hij te laat, de straat is dan leeg en het voetpad is proper. Vandaag ligt zijn stootkar overvol.

“Ik heb mijn wagen volgeladen” fluitend en af en toe zingend duwt hij zijn kar verder naar het pand. Een zachte wind doet hem opkijken. In de verte komt een donkere wolk dreigend dichterbij. Als het maar niet gaat regenen. Vroeger kon hij alles droog wegzetten in de garage maar sinds Yvette deze omgetoverd heeft tot een galerij mag Jan daar niet meer binnen. Bezorgd doet hij een stapje rapper. De eerste druppels pletsen uiteen en maken grote donkere vlekken op de blauwe kasseien. “Verdomd,” vloekt hij stilletjes, “maar ik ga niet buiten in de regen staan. Ik leg alles in de woonkamer. Wat denken ze nu.” Nors duwt hij zijn kar voor zich uit.

Jan heeft geluk; er zit niemand in de woonkamer. Hij heeft het kot voor hem alleen. “Ze zouden toch alleen maar commentaar hebben,” denkt hij en snel haalt hij zijn gevonden schatten uit de stootkar en draagt ze naar binnen. De kleinere spullen legt hij op de tafel en de kapotte fiets zet hij tegen de keukenmuur. Voorzichtig neemt hij een gammele papegaaienkooi uit de kar loopt weer naar binnen maar net als hij ze op de tafel wil zetten komen Yvette en Nestor binnen.

“WAT … is dat hier. WAT… ben jij van plan? De tafel dient om op te eten. En de woonkamer is geen magazijn. BUITEN met die rommel.” Yvette haar gezicht loopt met deze woorden rood aan tot in haar hals en furieus grijpt ze naar een plastic doos.

“Afblijven, daar zitten nog nagels en vijzen in. Seffens valt alles op de grond en dan zul je pas rommel hebben,” waarschuwt Jan snel.

“ZET die rommel dan niet in de woonkamer en ZEKER niet op tafel.”

“ Jij hebt mijn magazijn afgepakt door van de garage een kunstenaarsatelier te maken en sinds jij via dat venster in de galerij bent geklauterd hangt er een groot slot aan die poort. Ik ga niet buiten in de regen staan Trouwens waar zou ik alles moeten zetten?”

“Buiten, en dat slot hing er vroeger ook al aan.”

Nestor die eerst zijn neus optrok voor die rommel verandert plots van mening, voorzichtig zet hij een stap naar voren. “In feite, sinds Francesco en zijn konijn hier bij ons inwonen zouden ze eigenlijk al de kamers en dus ook de galerij met ons moeten delen.”

Yvette trekt bedenkelijk haar voorhoofd. “Twee tegen één,” denkt ze. Wijsgerig zet ze haar vingertje op haar kin en pulkt aan haar lip. Zachtjes maar waarschuwend zegt ze: “We mogen ons kip met gouden eieren niet slachten. Xavier betaalt rijkelijk om hier te mogen wonen.”

“Mijn naam staat op dat huurcontract, dus ik beslis,” antwoordt Nestor weer. “We halen die twee kunstenaars erbij en we praten erover.” Met deze woorden stapt hij resoluut naar buiten, recht naar de galerij. Enkele minuten later komen ze binnen. Xavier al fluitend Francesco en Nestor stappen achter hem aan. Goedgezind roept Xavier al van in de keuken. “Wat is er, is er weer een spoedvergadering? Zet de koffie dan maar al klaar.”

“Xavier,” begint Yvette “je hoort nu tot onze familie, je krijgt ook medezeggenschap en verantwoordelijkheid.” Yvette haar handen gaan mee met elk woord dat ze zegt. Dat doet ze altijd als ze een netelig probleem moet aansnijden. Hier wacht ze iets te lang en Francesco antwoord al in Xavier zijn plaats.

“Ieder mens heeft zijn eigen idee en dat van kunstenaars is vooral op schoonheid en vorm gericht. Daarom is het zeer verstandig om ons bij uw probleem te betrekken. Laat maar horen, wat is het dilemma?”

“Zie je dat dan niet? Met uw kunstenaarsoog? De tafel is een stort geworden,” beduidt Nestor hem.

“Wat heb ik daarmee te maken. Mijn kunstenaarsoog ziet dat dat stort niet van mij is.”

“Dat klopt. Maar Jan heeft geen plaats om het ergens anders te zetten.”

“Dat hij het zet waar het hoort, voor mijn part is dat hier achter de hoek op het stort.” Dit was teveel voor Jan. “Als je nog eens iets zoekt om uw prullen op te kalefateren dan ga je het ook maar hier achter de hoek op het stort zoeken. Van mijn spullen blijf je voortaan af.”

“Van uw spullen? Rommel is het, niets dan rommel.” Francesco neemt met twee vingers een besmeurd laken vast en laat het snel weer op tafel vallen.

“Afblijven, daar kan ik nog vodden van maken.” Ziedend van woede draait hij zich naar Yvette. “Vandaag of morgen kom ik met iets waar iedereen verbaasd van zal staan, en zeker jij.”

Xavier gaat naar de tafel en wijst naar een zinken bad. “Deze wasteil toch niet? Om Yvette te verbazen. Dan kan ze een bad nemen in de woonkamer, terwijl ze naar die kraakradio van jou luistert.”

“Och jong, zevert niet. Wedden, deze week breng ik iets mee en iedereen zal verstomd staan!”

“Oké, we wedden, maar niet voor minder dan honderd euro. Kom meester we gaan terug naar ons atelier.” Hierbij verlaten de twee kunstenaars de woonkamer. Maar Yvette is nog niet tevreden.

“Jan je kunt iedereen verbazen, maar de tafel moet wel leeg want het is etenstijd en die smerige fiets met dat kapotte wiel en zonder zadel moet hier ook uit de woonkamer.”

“Wacht maar, jij zult het meest verstomd staan.” Hierbij neemt Jan de teil en gooit hem vol met allerlei kleinood. In de hof zet hij alles onder een afdakje, ook de fiets.        Twee dagen later komt Jan met een grote doos binnen en zet die in de woonkamer op de tafel. Yvette kijkt streng op. “Ga je nu weer beginnen, blijf met die rommel nu toch eens uit de woonkamer.”

Hij negeert haar uitspraak en vraagt: “Waar is iedereen? Ik heb hier iets heel speciaal bij.” Yvette kijkt argwanend naar de doos en wil die snel opendoen maar Jan zet zijn hand stevig op de bovenkant. “Eerst iedereen erbij halen.”

Yvette loopt naar boven en roept van op de trap: “Nestor, laat je dweil maar vallen.

Jan heeft iets bij om ons verbaasd te doen staan. Door het raam roept ze: “Xavier en

Francesco, komen, Jan gaat iets laten zien.”

              Vijf minuten later staan ze allen rond de tafel. Xavier in witte kiel vol blauwe en rode verf, Nestor in blauwe stofjas met gele plastic handschoenen aan en Jan nog steeds met zijn hand strak op de doos.

Yvette trommelt op de tafel. “Vooruit Jan laat zien, wat heb je bij?”

“Eerst het geld op de tafel.”

“Welk geld?”

“Wel van de weddenschap.”

Xavier neemt honderd euro uit zijn zak. “Jij ook geld op de tafel Jan.”

“Ik heb geen geld. Yvette leen jij me geen honderd Euro? Je krijgt ze zo dadelijk terug.”

“Het spijt me,” zegt Yvette gemeend. “Geen geld, geen weddenschap!” Xavier steekt zijn honderd euro al terug in zijn zak.

“Dan laat ik niets zien,” repliceert Jan nijdig.

“Xavier, leen mij honderd euro, ik moet weten wat er in die doos zit. Ik brand van nieuwsgierigheid,” smeekt Yvette met een meelijwekkend gezicht.

Tegen zijn zin legt Xavier tweehonderd euro op tafel. “Morgen moet ik die honderd euro terug hebben, en niet van Jan maar van jou.”

Demonstratief doet Jan de doos open en haalt een pc boven. “Eén van de snelste en de laatste versies. Ik kan het weten want ik heb ze ooit verkocht,” zegt hij met triomf. Yvette is duidelijk verrast en vraagt: “Gooien ze dat ook al weg?” In plaats van te antwoorden neemt Jan de tweehonderd euro, gaat de kamer uit en laat hen verbaasd achter.

              Het is al kwart over vier in de nacht en Yvette zit nog helemaal alleen aan de tafel. De zoveelste mok koffie staat dampend naast haar. Met bloot bovenlijf en een verwilderde haardos komt Nestor binnen. “Ik heb honger. Is er nog iets in de ijskast?

Zeg, maar wat zit jij hier nog te doen? Het is bijna half vijf midden in de nacht!” “Ik zit te werken aan die pc.”

“Ik dacht dat een pc tijdbesparend was, maar als ik jou zo bezig zie, dan stel ik mij toch wel vragen. Wanneer zoek jij te gaan slapen?” “Niet voordat ik binnen geraak. De beveiliging is echt goed.”

Nestor gromt iets onverstaanbaars en giet haar ook een mok koffie in.

Plots roept Yvette het uit: “Yes! Ik heb het.”

Nestor reikt opzij en loert mee naar het scherm. Plots fluit hij tussen zijn tanden. “Dit is geen gewone tekst. Dit is precies van het Amerikaans leger, of van de NAVO.

Waar heeft Jan die pc gevonden?”

“Weet ik veel,” antwoordt Yvette lichtjes geïrriteerd.

“Dit is supergeheim, blijkt mij. Als men te weten komt dat die pc hier staat?” Yvette begint plots hevig te zweten. “Ik ga Jan halen, ik moet weten waar die pc vandaan komt!” “Wacht, ik ga mee.”

Beiden lopen ze de trap op. Jan ligt hevig te ronken als Nestor zijn kamer binnenkomt, maar voordat hij iets kan zeggen roept Yvette al: “Jan, wordt wakker, waar komt die pc vandaan? Vanwaar heb je die?”

Het duurt even voordat Jan begrijpt waarom hij wakker wordt gemaakt: “Die pc, Is hij niet goed? Sorry, maar ik heb geen garantie gekregen, we kunnen hem misschien

wel herstellen? Voor jou Yvette kan dat toch geen probleem zijn.”

“Onnozelaar, besef jij wel wat je gedaan hebt? Dat is een computer van de NAVO. Staatsgeheim. Als ze die hier bij mij vinden, vlieg ik de bak in voor de rest van mijn leven of de maffia komt mij omver knallen. Hoe ben je eraan geraakt? Vertel op man.”

“Ik weet niet wie het was, maar hij wilde die pc ruilen voor mijn boormachine, en omdat ik gewed had met jullie dacht ik: dit is mijn kans. Ik bekeek de pc en de ruil was snel gebeurd.”

“Ken je die man, kun je hem terugvinden?”

“Maar neen, ik had hem toevallig ontmoet op mijn ronde. We hadden elkaar nog nooit eerder gezien.”

“Dus hij kent jou ook niet?”

“Ik zou niet weten hoe.”

Yvette grijpt plots naar haar keel.” Als ze mij hier vinden, krijg ik niet alleen de schuld van die virus maar ook van diefstal, spionage en noem maar op.”

Nestor is de enige die zijn kalmte bewaart. “Xavier en Francesco,” roept hij, “opstaan spoedvergadering, snel.”

“Weeral, vraagt Xavier met slaperige ogen. “We doen hier niets dan vergaderen. Zo kan ik wel bij een baas gaan werken ook.” “Komaan, man, haast je het is superdringend.”

             Enige tijd later zitten ze met vijven aan de tafel. Een verse pot koffie, gezet zonder papieren filter maar in een koffiebeurs, moet de slaperig ogen doen opengaan. Nestor neemt de leiding. In een paar woorden legt hij het probleem uit:

“Waar komt de pc vandaan? Hoe geraakt hij terug zonder sporen na te laten? Of hoe geraken we dat spul veilig kwijt en vooral zonder de aandacht te trekken? Wie weet hier antwoord op?” vraagt hij.

“Ik wil mijn geld terug van de weddenschap! Er is vals gespeeld,” zegt Xavier verontwaardigd.

“Ik kan dat geld niet teruggeven, ik heb dat niet meer.”

“Daar gaat het nu niet om,” repliceert Nestor, “het is een probleem dat ons allemaal aangaat. Als we hier willen blijven wonen, moeten we van die rot pc af.”

Plots staat Jan recht. “Luister allemaal, ik heb het probleem veroorzaakt en ik zal het probleem oplossen ook.” “Dat kan wel zijn, maar ik wil weten hoe jij dat gaat doen.” Nestor is de oudste en dat wil hij nu ook laten gelden.

“Ik heb een plan. Mieke, de maatschappelijke helpster, gaat ons helpen. Zij heeft een vriend en die is zeeman. Zijn schip ligt in de haven, en die matrozen weten daar wel raad mee. Op zo een schip mag de gewone politie niet eens op.”

“Jij gaat wel heel dikwijls naar Mieke, dat jij dat allemaal te weten komt. Maar denk jij dat Mieke dat wel voor ons zal willen doen?” vraagt Yvette met weinig hoop. “Niet als zij het fijne van de zaak weet. Maar zij heeft weet van uw virusprobleem, ik geef dat wel een draai. En daarbij zij heeft juist bloemen van mij gehad.” “Bloemen? Oh daar is dat geld naar toe. Voor honderd euro bloemen?”

“Nee, ik had Nestor ook een fles beloofd.”

“Dat is heel stom van jou. Nestor drank geven, een pc kopen zonder te weten van waar hij komt, weddingschappen doen zonder dat je geld hebt en dan onmiddellijk nog al dat geld weer uitgeven aan stomme, nutteloze dingen.”

“Kom,” zei Nestor, “bij de zaak blijven. Morgen halen we Mieke erbij en Jan probeert haar te overhalen om ons van dat rotding af te helpen.” Even later gaan ze allen naar bed, hoewel enkelen al weten dat zij geen oog meer zullen dicht doen.

              De volgende morgen om tien uur komt Jan met Mieke binnen. De anderen zitten hen al op te wachten. Nestor neemt het woord: “Mieke, jij kent toch iemand die matroos is?”

“Matroos? Mijn vriend is zopas stuurman geworden.”

“Goed, stuurman dus. Op een groot schip?”

“Ja, het schip ligt hier in de haven, nog vier dagen en dan vertrekken ze naar Australië.”

“Dan moet het snel gebeuren,” zegt Nestor meer tot zichzelf dan tot de anderen, “Jan vraag jij het maar.”

.”Ik heb het al gevraagd, en zij wil het doen.”

“ Moet jij ons dan zo onder spanning houden?”

“Ja zeg, ik kreeg geen kans om iets te zeggen en oudere mensen mag je niet onderbreken.”

Nestor doet alsof hij dat laatste niet gehoord heeft. “Hoe brengen we haar en de pc weg zonder dat we opvallen?”

“Soms zijn de opvallendste dingen juist degene die het minst opvallen. Vertel iemand een waarheid die ongelooflijk overkomt en niemand gelooft u. Ga zo opvallend mogelijk op straat, iedereen bekijkt je maar niemand zal jou aanspreken.”

Jan staat perplex van deze uitspraak. “Wel, Francesco, dat is de eerste keer dat jij eens geen onzin uitkraamt, en het is nog verstaanbaar ook.” Jan houdt zijn hand voor zijn mond en wrijft lichtjes over zijn kin. “Iemand van ons brengt Mieke naar de haven met de pc natuurlijk.”

Xavier springt recht. “Met de stootkar van Jan. De computer op de stootkar en een deken erover en een zeil voor de regen.”

“Dan moet Mieke dertig kilometer te voet gaan? Want de haven is minstens dertig kilometer van hier.” “Zet ze dan mee op de kar!” Yvette kreeg er zin in, ze zag Mieke al een hele dag op die stootkar zitten.

“Eigenlijk geen slecht idee, niemand zal haar vragen om recht te gaan staan om te zien waar ze op zit. Iedereen zal kijken maar niemand zal ons iets vragen,” beaamt Xavier.

“Ons, ons, ik zie jou nog niet met die stootkar rijden?”

“Toch wel, het was mijn idee en ik wil ook wel eens een dag met Mieke alleen zijn.” “Daar de profiteur. Och, jong dat kun jij niet, dertig kilometer een stootkar voortduwen en dan nog met Mieke en een computer als last.”

“Dat wil ik nu juist bewijzen zie. Laat mij dat geval maar opknappen.”

“We gaan toch weer geen strootje trek moeten doen, zeker?” vraagt Yvette, “kom, wie wil er allemaal met die stootkar rijden? Ikzelf niet, ik blijf liever ver weg van die computer.”

“Ik ook niet, ik ben te oud voor zulke fratsen,” verdedigt Nestor zich. “Mijn handen zijn daar te fijn voor,” merkt Francesco op.

“Geef twee lucifers, ik breek van één een stuk af en Xavier mag eerst trekken, het was zijn idee. Wie het grootste stuk heeft trekt de kar.”

              Xavier heeft ditmaal meer geluk. Onmiddellijk roept hij uit: “Mijn lucifer is nog heel Ik duw de kar.”

De stootkar wordt geladen, op de pc legt men een dekentje. Jan komt nog met een dik zeil aansleuren, hoe zwaarder, hoe liever, denkt hij.

“De zon schijnt, dat zeil is toch niet nodig,” merkt Xavier op.

“Je weet maar nooit en hoe verder die pc verstopt is hoe beter, dat zeil bedekt alles wat geen daglicht mag zien.”

              Mieke neemt plaats op de stootkar en Xavier zwaait nog even met zijn arm en duwt de kar het erf af.

“Och sukkelaar,” mompelt Jan tussen zijn tanden.

“Je bent toch niet jaloers zeker?” vraagt Yvette hem.

“Neen, bijlange niet. Na twee straten staat hij hier terug. Met zijn staart tussen zijn benen. Wedden dat hij mij komt vragen: “Jan ik kan niet meer. Ga jij maar mee zodat we elkaar kunnen aflossen.”

“Ik zou daar niet zo zeker van zijn, Xavier was vastberaden. Kom we gaan binnen een koffie drinken.”

              “Mieke, is dat niet te hard zo op die harde bank? We rijden een heel eind op kasseien. Zeg wat denk je er van, als we eens met de auto gingen?”

“Xavier, het was toch uw idee, van die stootkar, en je beweerde bij hoog en bij laag dat jij dertig kilometer wel aankunt.”

“Ik wel, maar ik heb niet beweerd dat jij dat aankan.” Xavier kijkt geheimzinnig links en rechts. “Heb jij al eens in een Rolls-Royce gereden? Voel je daar niets voor? Ik pik thuis de Rolls op, we laden alles over en ik breng je in een zetel naar uw vriend. Als we terugkomen pikken we terug de stootkar op en niemand hoeft iets te weten.” “Maar met de auto zijn we binnen een uur al ginder, zullen we dan niet te vroeg terug zijn?”

“Och, ik overnacht wel op een hotel en jij blijft een nacht bij je vriendje. Morgen rijden we wat rond, bezoeken een museum of zo, we gaan eens lekker eten en rijden tegen de avond naar huis. We verwisselen de Rolls voor deze stootkar en niemand weet van iets.”

“Het klinkt verleidelijk. Je bent toch zeker dat Jan niets te weten komt? Want ik wil

Jan wel te vriend houden.”

              Een half uur later zit Mieke naast Xavier in de luxe auto. Aan de haven maakt Xavier kennis met Henk, de stuurman. Xavier neemt Henk even mee naar de bar.

“Henk als ooit iemand vraagt hoe Mieke hier geraakt is, zeg dan op een stootkar. Ik heb gewed met een vriend dat ik dertig kilometer een stootkar zou duwen. En die pc, gooi die maar in de volle zee, die willen we niet meer zien. Hier is drieduizend euro, koop er maar een nieuwe voor. Maar niets zeggen tegen niemand en zeker niet tegen Mieke.”

Als matroos heeft Henk wel meer duistere zaakjes gedaan en een computer heeft hij niet nodig, maar drieduizend euro kan hij wel gebruiken. De zaak is snel beklonken. De twee mannen zoeken Mieke weer op en Xavier neemt afscheid. “Mieke tot morgen, ik kom je rond tien uur ophalen.”

“Neen, Xavier, ga jij maar alvast terug en kom mij vrijdag maar terug ophalen. Met de auto is dat toch geen probleem. Ik wil Henk uitzwaaien als hij vertrekt.”

              Xavier zoekt een hotel op en geniet van zijn verplichte vakantie. Hij mag toch niet te vroeg thuis aankomen. Aan het azuurblauwe subtropisch zwembad in een strandstoel rijpt er in zijn hoofd een plan. Hij wil Jan een poets bakken en Mieke wil hij ook niet terug gaan halen. De hoop dat zij met hem hier in een hotelkamer zou belanden is mislukt en dat zint hem niet goed.

                            De volgende dag tegen negentien uur stapt Xavier met de stootkar het erf op.

“Waar is Mieke?” vraagt Jan onmiddellijk;

“Is alles in orde gekomen?” vraagt Yvette gelijke tijd.

“Niet alle vragen tegelijk. Het probleemgeval is veilig en wel. Ik heb dertig kilometers de stootkar geduwd. Ik heb wel handschoenen aan gedaan. Daarom zijn mijn handen nog toonbaar gebleven.”

“Och, zacht eitje, ik heb daar geen handschoenen voor nodig,” pocht Jan met grote mond.

“Weet je wel wat je zegt, heen en weer, dat is zestig kilometers”

“Och platte. Zeg liever waar Mieke is.”

“Zij is bij haar Henk gebleven. Vrijdag moet ze terug opgehaald worden. Weer zestig kilometer. Maar dat kan met de auto”

“Met de auto, met de auto? Ik ga ze wel halen, met de stootkar en zonder handschoenen, je zul eens wat zien.”

Yvette geniet inwendig van deze opzet. Mieke heeft al dertig kilometer op die stootkar moeten zitten en nu nog eens dertig kilometers terug. Prachtig.

              Vrijdag morgen om zes uur vertrekt Jan met de stootkar naar de haven. De anderen wuiven hem nog na. Plots begint Xavier luidkeels te lachen

“Wat scheelt er, waarom moet jij zo lachen?” vraagt Yvette hem.

“Wel ja, Mieke verwacht een Rolls-Royce en nu komt Jan daar met een stootkar. Kom we drinken een koffie en ik vertel jullie alles.”

 

.

 

12-05-2020 om 20:11 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
11-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 5. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 5

Het verleden.

              “Door het openen van de deur laat ik jullie kennis maken met het provocerend antimodel dat zichzelf vernietigt.”

“Het zal weer wat zijn,” zucht Yvette die Francesco op de voet volgt.

“Wij hadden toch vijf emmers en bij die brand vonden we maar ene,” mompelt Jan tegen zichzelf als derde in de rij. ”Waar zijn die ander vier emmers dan naar toe?” vraagt hij meer in zichzelf dan hardop af.

Aan de galerijpoort doet de grootmeester een stap opzij. Yvette neemt krachtig de klink vast maar ziet plots het fietsslot hangen: “Wat betekent dat? Sinds wanneer is die galerij op slot?”

Francesco negeert de vraag van Yvette en gaat verder met zijn verklaring: “Ik open de deur en wat vinden we?”

“Ja, welke schat zullen we hier vinden.” Yvette doet hierbij een stap terug en gebaart ongeduldig aan Francesco dat hij de deur moet openen.

“Het zullen zeker mijn emmers wel niet zijn,” flapt Jan er snel uit.

“En een fles whisky zal er ook wel niet te vinden zijn,” breit Nestor er tegenaan. “Jullie denken alleen maar aan uw eigen. Stelletje egoïsten. Mijn meester doet zo zijn best om jullie een beetje kunst bij te brengen. Zouden jullie…”

“Laat maar konijntje. Het verstand verdwijnt gemakkelijker dan dat het zich vermenigvuldigt. Het antimodel hier achter deze deur is daar het relevante voorbeeld van. De geest verlaat het object en vult de lege bodemloze vaten. De traditionele betekenis wordt niet alleen in vraag gesteld maar tevens ook ontkend.”

“Het is al goed. Open die deur nu maar.” Yvette doet hierbij ongeduldig weer een stap naar voor en morrelt aan de klink. “Komaan doe die deur open. Ik brand van nieuwsgierigheid.”

Francesco steekt zijn kin naar voor. “Xavier, ontgrendel de scheiding tussen mens en kunst. Steek de sleutel maar in het slot.”

“Ja Xavier, doe die deur open, zodat de bodemloze vaten hun geest kunnen verrijken.”

“Yvette, drijf nooit de spot met grootmeesters. Kunstenaars maken van alle bruikbare materialen onbruikbare kunststukken.”

“Jan, hou je in! Straks willen ze ons al niet meer binnenlaten.”

Jan gaat ook een stap opzij en laat Xavier passeren. “Indien jullie niet meer respect tonen voor de kunst doe ik niet open.”

“Konijntje, de tijd nuttig gebruiken is ook een kunst. Dus laat ons hier niet staan wortel schieten en doe die deur open.”

Xavier doet de ketting los en zet de deur op een kiertje, Yvette wil de eerste zijn en wringt zich snel naar binnen, maar haar nieuwsgierigheid wordt nog even op de proef gesteld want een groot wit laken houdt alles netjes bedekt. Tegen dat Xavier binnen is staat zij al bij het laken. “Mag ik dat laken wegtrekken, om de schat te zoeken?”

“Overal afblijven. Dit is het werk van mijn grootmeester.”

Yvettes armen gaan geërgerd in de lucht. “Ja, ja ik weet het al. Dat de anderen dan binnen komen. Ik wil dat provocerend antimodel bewonderen.”

Nadat de laatste ook binnen is vormen ze een halve cirkel rond het laken. Xavier staat fier naast het kunststuk en met een punt van het laken in zijn hand verklaart hij: “Zo dadelijk onthullen wij het nieuwste werk van grootmeester Francesco. Ieder van ons zal dan kennis kunnen maken met de ontdekking van verloren gewaande kunst. We noemen dit monument: ‘Whisky en de dolle koe’.”

Met een ruk trekt hij het laken weg maar een hoek van het textiel blijft haperen en een koeienbel rolt klingel klangel over de grond. De aanwezigen volgen vol gefascineerd de weg van de bel die over de grond rolt. Als deze stil blijft liggen kijken allen plots weer naar Francesco. Ze verwachten zijn uitval maar deze doet rustig een stap voorwaarts, draait zich naar de toeschouwers en schraapt zijn keel. Alle ogen keren naar het monument. Aan een koord hangt een koe. Tenminste wat voor een koe moet doorgaan. De bek, een half opengesneden voetbal, van het beest is naar de hemel gericht en vangt een vloeistof op die uit een fles whisky druppelt. De fles hangt aan een nylondraad aan het plafond. Een druppelteller in de teut zorgt ervoor dat de fles niet onmiddellijk leegloopt. De kop en romp zijn uit triplex. Een witte ondergrond met zwarte vlekken. De uiers worden door kapot geprikte condooms gevormd. Onder iedere uier hangt een emmer en de uiers worden afgesloten door middel van een klein kraantje. Vier nylonkousen opgevuld met sponzen vormen de poten.

“Dit is het symbool van zelfvernietiging,” begint Francesco zijn betoog. “Het verstand wordt beneveld door de drank, waardoor de benen slap worden. Wanneer men deze kraantjes opent …” Francesco opent een kraantje waardoor een straaltje doorschijnende vloeistof uit een speen loopt. “Zal de vloeistof de emmer vullen. Inhoudelijk komt deze opstelling niet tegemoet aan het verwachtingspatroon van het individu. Toch is ieder onderdeel heel gewoon en volgens het historisch model gebouwd en ook gebruikt. Wat maakt hier dan het verschil? Door de unieke samenstelling en de monumentaliteit van het gedenkteken worden de objecten die aan deze voorwaarden voldoen algemeen erkend als kunst.”

“Waarom zelfvernietiging?” vraagt Yvette met fronsende wenkbrauwen.

“De nieuwe tendens in de kunst verwacht meer van het individu dan alleen maar kijken. Er moet gehandeld worden om te begrijpen. De reinheid van het object loopt weg via de uiers. Het zal lege vaten vullen. Het domme gewicht in de vaten zal de koorden, waarmede het object vast hangt, omlaag trekken en de koe zal van zijn ivoren toren neerdalen.”

“Dan komt toch alles mooi op zijn pootjes op de grond? Of zie ik het verkeerd?” Yvette is nog niet echt overtuigd.

“Waar blijft de whisky?” vraagt Nestor plots.

Francesco kijkt met een glimlach naar Nestor en knipoogt naar Xavier. “Konijntje verklaar jij maar waar de whisky naartoe gaat.”

Xavier doet een stap naar voren. Hij zuigt zijn longen vol en verklaart met helle en duidelijke stem: “De drank,” hier wacht hij eventjes, “de drank, die het verderf van de mens is, gaat naar de slapte.”

“Naar de slapte?” vragen de drie anderen in koor.

Francesco neemt vlug het woord weer over: “Konijntje bedoelt natuurlijk de benen. De whisky wordt opgezogen door de sponzen die de poten vormen. Deze poten zijn het symbool voor onze standvastigheid. Doordat de sponzen het vocht opzuigen worden deze week en de massa gaat over van stabiliteit naar labiliteit.”

“Hij zakt door zijn poten wil je zeggen,” verduidelijkt Jan.

“Zonde van de whisky,” merkt Nestor op.

“Na de afhandeling van het volledige proces zal de koe in elkaar zakken en als een voddenpop op de grond blijven liggen. Als toemaat zal de kop afgerukt worden en in de lucht blijven hangen. Deze actie symboliseert de hardnekkigheid van de verslaafdheid.”

“Toch zonde van de whisky,” houdt Nestor vol.

“En met die emmers hadden we toch de brand kunnen blussen,” zegt Jan nu luidop. “Och, jullie begrijpen niets van kunst,” verdedigt Xavier zijn meester. “Ga maar terug naar buiten, de voorstelling is afgelopen.”

“Ik heb wel een emmer nodig om de ramen te kuisen.“ Met deze opmerking trekt Nestor bruusk een emmer weg. De romp van de koe valt op de grond. Zijn poten spreiden open. De kop breekt af, schiet met een ruk omhoog en kletst de fles whisky in stukken vaneen.

“BUITEN!” roept Francesco met rood aangelopen hoofd. “Stelletje kunstbarbaren.” “Toch zonde van de whisky,” mompelt Nestor nog terwijl ze zich snel uit de voeten maken. Even later gaan zij al proestend en lachend de keuken binnen. “Ze bellen, wie kan dat zijn? Wij verwachten toch niemand?” vraagt Jan zich af. “Waar is mijn pruik en mijn bril?” roept Yvette in paniek.

“Daar op de zetel, wacht ik geef ze wel even.” Nestor loopt naar de zetel en geeft de attributen door. Jan wil helpen om vlug de pruik op te zetten.

Maar Nestor duwt Jan bruusk opzij. “ Ik zal dat wel doen, profiteur. Ga jij maar open doen.”

“Jij wilt onder mijn duiven schieten hé. Ga de ramen maar lappen. Je hebt die emmer niet voor niks onder die koe uitgetrokken.”

“Mannekens, gaat er nu iemand opendoen? Mijn pruik staat al lang op mijn hoofd. Of moet ik zelf gaan?”

Jan mompelt wat en gaat nukkig naar de voordeur.

“Neen maar Mieke, wat een genoegen jou hier terug te zien. Wees welkom. Kom binnen. Nestor zet eens vlug verse koffie. Zo op grootmoeders wijze. Uit de koffiebeurs. Je weet wel.”

“Wat maakt jou zo vrolijk, daarnet was je nog een donderwolk, en nu ben je ineens de hemel te rijk?”

“Is het waar Yvette was hij slecht gezind?”

“Och ja, Mieke, ik mag toch Mieke zeggen hé? Och, hij wilde wat te gedienstig zijn voor mij, Nestor zette hem terug op zijn plaats. Daarom was Jan wat nukkig.” “Gelukkig gaat dat bij hem snel over. Tenminste bij goed gezelschap toch.” “Ja, dat is waar Mieke, het was zeker al over vóór dat hij jou zag. IK heb hem nog nooit lang koppig gezien.”

Nestor doet demonstratief een stap naar voor en geeft Mieke een hand. “ Ik hoop dat dat goed gezelschap ook goed nieuws bij heeft.”

“Allez Nestor ga nu eerst koffie zetten, ze zal seffens wel vertellen wat ze komt doen,” dringt Jan aan.

“Ja, die koffie hebben we misschien wel nodig nadat ze ons alles verteld heeft. Gewoonlijk is dat niet veel goeds. Dat goed gezelschap,” schertst Yvette.

“Och Yvette, Mieke heeft toch gezorgd dat het Tinnengat mocht blijven,” verdedigt Jan de maatschappelijke werkster.

Mieke maakt een lichte grimas: “Deze keer is het niet zo een goed nieuws vrees ik.” “Kom, kom, eerst koffie en dan zaken,” beslist Jan snel.

Even later komt Nestor met verse dampende koffie en vier koppen uit de keuken. Met vieren genieten ze van de heerlijke drank. Tot Yvette ongeduldig vraagt: “Wel Mieke wat voor ongelukstijding kom jij ons dan brengen.?”

“Eerst het goede nieuws: de bank werd op haar vingers getikt.”

“Op haar vingers getikt? Waarom dan wel?”

“Je weet toch dat de eigenaar van dit pand het land uit is zonder sporen na te laten. De bank mag niet zomaar een eigendom verkopen zonder de wettige eigenaar hiervan formeel op de hoogte te stellen. Wel dat hadden zij niet gedaan. Als tegenzet heeft de bank een privé detective aangesteld om de eigenaar te zoeken.”

“Ai, dat is erger,” werpt Jan tegenin.

“Ja, dat kon fataal worden, maar de detective heeft geen enkel spoor gevonden. De bank heeft het uiteindelijk opgegeven.”

“Hoera, dat is pas goed nieuws.”

“Kraai niet te vroeg victorie, Jantje, Mieke is nog niet weg,” waarschuwt Yvette met haar fijnste glimlach. “ Spijtig genoeg heeft Yvette gelijk, want de bank heeft een klacht ingediend bij de gemeente. Zij beweren dat dit pand aan het verkrotten is. Zij staven dit doordat de eigenaar al meer dan twee jaar spoorloos is.” “Wat gaat er nu verder gebeuren?” vraagt Nestor bezorgd.

“Volgende week donderdag komt de milieu-inspectie naar hier om uit te maken in hoeverre dit pand aan het verkrotten is. Indien zij besluiten dat er sprake is van verkrotting heeft de eigenaar nog een maand de tijd om het beginnen op te maken en anders kan het zijn dat de gemeente alles laat afbreken. Ik raad jullie aan de dakgoot te herstellen en misschien hier en daar een tikkeltje verf te smeren. Als de milieuinspectie niets ernstigs vindt heeft zij ook geen recht om verdere acties te treffen. De nutsvoorzieningen kunnen misschien nog een klacht indienen maar als die ook betaald worden kan er in principe weinig gebeuren. Tenminste zolang de eigenaar zelf geen klacht indient.” “De eigenaar is met de noorderzon verdwenen, zelfs de bank vindt hem niet terug. Dat is dus een zorg minder, ”besluit Nestor.

“Dan zullen we maar aan het werk gaan, hé Jantje, zo kun jij ook je centje bijdragen.”

“Ik wil dat wel eerst bespreken met die twee andere artiesten erbij. Trouwens, ik heb geen gereedschap meer. Dat konijn heeft alles voor kunst verkocht.”

“Ik roep ze onmiddellijk binnen.”

“Zo, dan ga ik maar,” neemt Mieke afscheid. Nestor loopt naar buiten en Jan laat Mieke uit.

“Bedankt Mieke, dat je ons bent komen verwittigen. Wanneer ik nieuw gereedschap heb kom ik bij jou die lusters hangen.”

“En die deur die niet sluit repareren, je hebt het beloofd.”

“Ja, ik weet het. Maar ik heb nog geen hamer of schroevendraaier. Maar dat komt allemaal wel in orde.”

“JAN! Waar blijf je nu? Xavier en Francesco zijn hier al. De vergadering gaat beginnen.” Yvette haar stem klinkt harder dan verwacht. Zij richt zich nu naar Xavier. “Jan wil het pand volledig in orde brengen, maar jij, Xavier, jij hebt al zijn gereedschap verkocht.”

“Dat is waar Yvette, maar dat was niet moedwillig en daarbij jullie hebben een kunstwerk van mijn meester vernietigd.”

Nestor springt op. “Dat was ook niet moedwillig. Ik had gewoon een emmer nodig.” Jan, die terug aan tafel zit verdedigt Nestor. “Dat alcoholverslaafde monster was een zelfvernietigende machine. De bedoeling was dat het ineen zou zakken. Alleen is dat wat sneller gebeurt dan verwacht.”

“Dat was geen monster, dat was een historisch gebouw,” werpt Xavier tegen. Maar door deze uitspraak schieten al de anderen in een luide lach. Zelfs Francesco kan een glimlach niet onderdrukken.

“Geen historisch gebouw, maar al de elementen zijn volgens de historie gebouwd, konijntje.”

“Kom mannen, hiermee geraken we niet verder. Het huis moet opgeknapt worden.” Yvette tikt hiermee zenuwachtig op de tafel. “Wie heeft er een voorstel?”

“Ik!” Roept Jan. “Ik wil het huis opknappen, maar iedereen moet helpen. En ik moet degelijk gereedschap hebben.”

“Konijntje, ga jij nu maar gereedschap kopen zodat Jan zijn werk kan doen.” “Ja, zeg,” komt Jan snel tussenbeide, “dan komt hij misschien wel met een dozenopener af in plaats van een zaag. Die man kent het verschil nog niet tussen een klauwhamer en een wulle.”

Nestor kijkt vragend naar Jan. “Maar dat ken ik ook niet. Wat is een wulle eigenlijk?”

“Met een klauwhamer kun je zowel nagels in een balk kloppen als de nagels er uittrekken, zeer handig voor een timmerman. En een wulle is voor het zwaarder werk, zoals een gat in het beton kappen.” “Phoe, eerst nagels inkloppen en ze er dan weer uittrekken. Voor wat is dat goed? Dat is net als voetbal. Ze lopen achter de bal en als ze hem hebben trappen ze hem weer weg.”

“Xavier, dat is nu van geen belang. Ik wil alleen maar zeggen dat ikzelf dat gereedschap moet gaan halen.”

“Met mijn geld zeker?”

“Ga dan samen,” komt Yvette tussenbeide. “Jan koopt en Xavier betaalt. Voilá die zaak is afgehandeld. Wat kunnen de anderen doen?”

Jan neemt de leiding weer over. “Ieder doet waar hij het best in is. Nestor kan al de ramen lappen, het huis kuisen en zo. Francesco doet het schilderwerk. Yvette zorgt tijdens de werken voor het huishouden en Xavier doet de boodschappen.”

“Iedereen akkoord?” vraagt Yvette. “Vergadering gesloten.”

“Kom Xavier neemt uw chequeboekje, wij gaan naar de ijzerwinkel.”

              Tegen de middag komen Jan en Xavier terug thuis. “Mm, wat ruikt dat hier heerlijk, vind je niet Xavier?”

“Natuurlijk, dat is stamppot, zoiets kreeg ik thuis niet. Mijn vader noemde dat arme mensen kost.”

“Ja, maar hier zijn het allemaal sukkelaars. Niettemin is kervelstomp gezond en nog heel lekker ook.”

“Dat kan ik geloven en dat met de kalfsworst die ik heb meegebracht, dat wordt smullen.” Nestor zijn ogen glunderen al van de goesting.

“Wel, ik denk dat ik door al mijn rijkdom veel gemist heb in het leven. Ik ben blij dat ik jullie heb leren kennen.”

De buitendeur vliegt open en Francesco komt buiten adem binnen. “We zijn te laat. Alle moeite voor niets. Het is een ramp. De mensheid zal nooit ofte nimmer mijn kunstwerken nog kunnen aanschouwen.”

“Daar zijn ze dan van gespaard gebleven. Wees eens rustig kunstenaartje, wat scheelt er, heb je soms een slecht visioen gehad of zo?”

“Veel erger. De werkelijkheid. Er staat een graafmachine en een zware bulldozer op de werf. Ze gaan alles afbreken. Met het grove stomme geweld alles verpletteren.”

“Bedoel je soms die twee oranje machines?”

“Ja, die twee mastodonten. Gloednieuw nog, denk ik.”

“Dat is gereedschap om de boel hier op te knappen.”

“Wablief? Je had toch maar een hamer en een schroevendraaier nodig?”

“Och, het was een promotie. Het zijn toonzaalmodellen. En iemand zei ooit: “Een grootmeester moet kunnen breken met het aardse, het slijk der aarde, het materiële. De hogere kunst fungeert als uitdrukking van een andere, bovennatuurlijke wereld die het wezenlijke herbergt, het poëtische. Wel, dat geld is slechts het slijk der aarde. En met die machines ga ik die slijkput in de hof gelijktrekken. We gaan er vers mals groen gras zaaien. De hof wordt een uitnodiging om er in alle rust naar onze muziek te komen luisteren of om uw kunst te komen bewonderen.”

“Allez, het klinkt goed, maar toch vind ik het wat overdreven om voor die ene hof…” Xavier die niet wou laten merken dat hij teveel geld besteed had, komt snel tussenbeide. “Francesco, slijk is slijk, of het nu geld is of vieze smurrie, ik heb het betaald en daarmee basta.”

“Je hebt gelijk,” merkt Yvette spottend op. “Geld is niets dan miserie. Als je het bij houdt heb je er niets aan, en als je het weggeeft ben je het kwijt. Kom de stomp is klaar. Aan tafel.”

              Vier dagen later is de hof een mooi grasperk geworden en het ganse gebouw opgeknapt. Het houtwerk is geschilderd. Kapotte ramen zijn vervangen. De deuren piepen niet meer. De wc blinkt als een spiegel. Om de pot niet meer vuil te maken gaan de mannen in het vervolg buiten tegen een boom staan. Xavier had heimelijk een degelijk slot op de poort van de galerij laten zetten. Dit op aanraden van Francesco, want tijdens de werken had de grootmeester allerlei nieuwe plannen in zijn hoofd gehaald.

“Mannen je weet morgen komt de gemeentedienst met de milieu-inspectie. Ik zal er niet bij zijn, die mannen moeten mij niet zien.”

Francesco was juist rechtgestaan maar ging langzaam terug zitten. “Yvette, ik weet, we hebben er geen zaken mee, maar…”

“Jij wilt weten waarom ik onderduik? Ik begrijp het. We kennen elkaar lang genoeg en niemand van ons vaart er wel bij door de ander te verraden. Iedereen kan gemist

worden, maar samen vormen we toch wel een goed team.”

“Ja, maar als je het liever geheim houdt...”

“Als kind was ik een zeer vlijtige student. We hadden het niet breed, maar we trokken onze plan, en wat ik als student kon bijverdienen mocht ik houden voor mezelf. Ik had twee hobby’s: mijn saxofoon en mijn pc. Ik geraakte bevriend met nog andere computerfreaks en we daagden elkaar uit om zelf een computervirus te maken. Niemand was van plan om kwaad te stichten, het was enkel maar om onze vaardigheden en kennis te testen. De ene maakt het virus, de anderen moesten hem ontdekken en vernietigen. Het virus dat het langste stand hield was de winnaar. Alles ging goed. We maakte virussen en we vernietigde ze. Mijn virus was een harde, een zeer harde. Hij infecteerde al wat hij tegenkwam en vermenigvuldigde zich razendsnel. Door louter toeval kwam hij op het internet terecht en de gevolgen waren enorm. Op enkele uren zat hij tot in Amerika verspreid. De jacht werd geopend en ik was verplicht onder te duiken. Het enig wat ik meenam was mijn saxofoon.” Jan nam het gesprek over. “Ik hoorde haar spelen. Ze zat in een oud gebouwtje, dat ooit eens als stal gebruikt werd. Het werd door de buurtbewoners het rattenkot genoemd. Yvette zat er met een pruik en een zonnebril op. Ze speelde stardust, ik bleef als verlamd staan, het ging me door merg en been, ik werd als het ware naar de klanken toe gezogen. Ik zat zelf ook in de put. Ik had een winkeltje van computers, Yvette was een goede klant, maar ik wist niet dat zij saxofoon speelde. Wij hadden het altijd enkel en alleen over computers. Met die pruik en die zonnebril had ik ze niet onmiddellijk herkend. Toen ik dichterbij kwam zodat ze mij zag schrok Yvette op, keek me even in paniek aan en snelde weg. Op dat moment herkende ik haar. Het meisje dat dweepte met de laatste nieuwe snufjes. De snelste computer kon je alleen bij haar vinden. Zij hielp mij soms om een zwaar computerprobleem op te lossen. Ik gaf dan wat zakgeld of een promotie van één of ander nieuwigheidje. Het ging allemaal razendsnel. Voor ik het goed en wel besefte liep ze weg. Ze had problemen, zware problemen, ging het door mijn hoofd. Zij had mij zo dikwijls geholpen, nu was het mijn beurt om haar te helpen, maar ze was weg. Nergens meer te bespeuren. Maar het wonder gebeurde; een kwartier later hoorde ik haar opnieuw.”

“Ja, ik kon niet anders, ik moest spelen, of ik zou zot worden. Spelen was mijn enige troost. Ik was radeloos. Ik wist niet waar naar toe. En ik dacht dat iedereen mij zocht.

Zelfs van een kind had ik schrik.”

Jan nam weer over. “Ikzelf was ook op de dool. Die dag had het gerecht mij failliet verklaard. Mijn vrouw kon geen geld beheren, zij kocht en kocht maar. De schulden stapelden zich op. Die beruchte morgen, meldde ze mij dat een andere man haar kwam halen. Ze trok naar het buitenland. Kinderen hadden we niet, die wou ze niet. Ik besefte toen dat zij met mij getrouwd was om mijn geld op te maken. Maar het was te laat. De deurwaarder was al onderweg en mijn rivaal kwam mijn vrouw halen. Ik had niets meer. Geen vrouw, geen geld, geen huis, geen thuis. Wat moet ik doen, waar moet ik heen dacht ik. Ik dwaalde door het park en hoorde de muziek, stardust, op een saxofoon. Zo vond ik Yvette, maar ze was al weer weg. Onthutst trok ik naar het park en vond de muzikante opnieuw, ditmaal zat ze op een bank. Ik sloop naar haar en griste de saxofoon uit haar handen.” “Ik werd razend,” ging Yvette verder “het enige wat ik nog had werd mij afgenomen. Ik was zeker dat ik goed vermomd was en riep kwaad naar mijn belager. Toen Jan mijn naam zei viel ik stil. Oei dacht ik. Ik ben ontdekt.”

“Yvette,” zei ik, “dat was prachtig. Ik wist niet dat jij muziek speelde.”

“Zijn zachte stem en mijn radeloosheid maakten mij gedwee. Ik keek naar Jan. De Jan van het computerwinkeltje, waar ik zo dikwijls kwam. En waar ik nooit meer zal komen dacht ik weemoedig. ‘Jan’ zei ik en barstte in snikken uit.”

“Ik begreep dat Yvette van huis was weggelopen, en ik wilde niet weten waarom, nu toch nog niet. Ik vertelde haar van mijn miserie en dat troostte haar. Ze begreep dat wij beiden in hetzelfde schuitje zaten. We waren alle twee dakloos.”

“We dwaalden wat door de wijken en uiteindelijk vonden we dit huis. Het stond al geruime tijd leeg, het gebouw was vuil en vele ramen waren kapot. Daarbij stonk het hier naar de vuilnisbelt honderd meter verderop. Maar we hadden onderdak en de dag daarop zouden we wel verder zien.”

“Ik had nog een sleutel van mijn winkel” ging Jan verder, “ik ging erheen en haalde het eten uit de ijskast, en nam nog wat proviand mee uit de keuken. Alle deuren waren verzegeld, maar ik kon toch niets meer verliezen, ik had niets meer. Op mijn slaapkamer nam ik mijn trompet.”

“Hoe kom jij dan hier terecht?” vroeg Xavier aan Nestor?

“Ik verloor mijn vrouw en kind in een auto ongeluk. Ik kon het niet verwerken. Jan en Yvette vonden mij op de stoep. Een lege fles whisky in mijn hand, Jan en Yvette hurkten naast mij en Jan begon trompet te spelen, Yvette volgde op haar saxofoon. Toen begon ik te huilen. De eerste keer in twee maanden, de eerste keer na het ongeval. Alles heb ik achtergelaten en ben met hen meegegaan.”

Francesco floot tussen zijn tanden. “Wat een miserie, wat een miserie. Maar Yvette jij durft af en toe toch nog buiten te komen?”

Jan nam het woord. “Met pruik en bril vermomd kan ze dat wel, maar ik vind ze mooier zonder al die attributen.”

“Dank u, Jan, maar morgen verstop ik me toch maar. De gemeentediensten betrouw ik niet.”

De volgende dag belt de afgevaardigde van de gemeentedienst aan. Yvette maakt zich snel uit de voeten terwijl Jan de inspectiedienst binnenlaat.

Mieke, de maatschappelijke helpster staat vooraan. “Heren mag ik vragen niet teveel lawaai te maken. Onze schepen heeft een slechte nacht gehad en vandaag barst zijn hoofd van de hoofdpijn.”

“Geen probleem, we houden het zachtjes. Ik ken dat van die barstende hoofdpijn,” zegt Nestor met een veelbetekend glimlachje.

              Yvette loopt op het grasveld en wil gaan zitten maar ze merkt dat het gras nat is, verveeld slentert ze verder de hof in. Er steeds op lettend uit het gezichtsveld van de ramen te blijven. Aan de garagepoort mijmert ze. “Toch een goed idee van mij om de garage om te dopen in een galerij. Wat zou er nu gebrouwen worden in die galerij? Waarom is dat fietsslot vervangen door dit zwaar slot? Zelfs een specialist inbreker geraakt niet meer binnen,” toen keek ze naar boven, “tenminste als de ramen gesloten waren.”

              “Zoals jullie zelf kunnen zien, edel achtbaren, dit huis is tot in de puntjes verzorgd en onderhouden. Hier is niet in de minste spraak van verkrotting. De ramen zijn goed onderhouden, er zijn geen lekken, de trap kraakt niet, of toch niet overdreven,” zei de maatschappelijke helpster met volste overtuiging.

De schepen met de hoofdpijn was nog niet echt overtuigd. “Ik zie hier alleen maar mannen. Hebben jullie dan geen huisvrouw? Of doen jullie alles zelf, met een beurtrol of zo iets?”

“Ja, maar er is toch nog ie…” Begon de maatschappelijke werkster die snel onderbroken werd door Jan.

“Ieder van ons heeft zijn taak. Een taak die voor hem het best past. Nestor is zeer op orde gesteld, dus die kuist, en lapt de ramen, Francesco is kunstenaar dus die doet de schilderwerken en verzorgt het interieur. Zo heeft ieder van ons zijn taak.”

“En maken jullie het soms niet te bont? Veel lawaai en zo?”

Francesco stond recht. “Geachte schepen, moesten hier veel storende geluiden voortgebracht worden door mijn medebewoners dan zou ik mijn inspiratie hier niet kunnen vinden. Met te veel storende elementen rondom mij zouden er esoterische invloeden van kracht moeten zijn om een kunstwerk dat het woord Art waardig is te scheppen.”

“Mieke, wat bedoelt hij nu eigenlijk?”

“Wel meneer de schepen, hij wil alleen maar zeggen dat hij in lawaai niet kan werken.”

“Zei hij niet iets over isoleren?”

“Neen, esoterisch, hij bedoelt dat er dan een wonder moet gebeuren om een werk in lawaai te kunnen afmaken.”

“Oh, dus hij bedoelt dat het hier steeds een oase van rust is?”

“Zoiets, ja, om jaloers op te zijn.”

              Yvette schuift een oude tafel onder het raam, neemt een stoel en plaatst die midden op het blad. Ze klimt op de tafel en stapt op de stoel. Door haar gewicht zakt een tafelpoot enkele centimeters in het natte gras. Verschrikt grijpt ze naar het open raam, maar de tafel blijft gelukkig in evenwicht. Ze heft haar midden in het raam en merkt dat aan de andere kant iets heel groot staat met een deken erover. Ze beseft dat zij eerst met haar voeten door het raam moet klauteren om niet voorover op dat ding te vallen. Ze stapt met één been door het raam en zet haar knie stevig op de onderkant, haar tweede knie zet ze ernaast. Ze houdt de stijlen goed vast en laat haar voet voorzichtig naar binnen zakken. Haar gestrekte been zoekt houvast. Ze voelt iets hards onder haar voet. Ze steunt nu volledig op haar gestrekte been en laat haar tweede been ook zakken tot ze weer vaste voet voelt. Ze staat op een deken maar haar voeten voelen een stevige ondergrond. Een meter lager ziet ze de begane grond. Ze springt soepel naar beneden, maar ze schuift uit in een plas olie en valt pal op een hendel.

              “Ik ben speciaal hier komen wonen omdat ik rust nodig had. Ik zat helemaal onder de stress. Niemand van mijn familie of kennissen weten waar ik verblijf. Zelfs mijn vader niet. Ik had het echt niet nodig om te verhuizen.” Het betoog van Xavier overtuigt de schepen.

“Zo dat klinkt goed genoeg. Ik denk dat wij…”

Het hendel kantelt prompt weg en de machine komt met hels lawaai op gang. De zware graafmachine is omgebouwd tot een kunstig gedrocht. Een walm met uitlaatgassen blaast recht in Yvette haar gezicht. Ze doet een stap opzij en valt met haar elleboog op een claxon. Bellen beginnen te rinkelen, toeters te blazen en de machine davert op zijn rupsbanden.

Francesco denkt onmiddellijk aan inbrekers en aan zijn kunstwerk. Hij springt recht en loopt naar de galerij. Hij draait de sleutel om en steekt het licht aan. De andere mannen waren hem gevolgd. Francesco trekt de deken van de machine en duwt het hendel in stop. De rust keert onmiddellijk terug. De stank naar vuil olie en diesel hangt als een nevel in de galerij.

“Er is een inbreker in mijn galerij. Iedereen moet mee zoeken,” beveelt Francesco verontwaardigd.

Na een half uur zoeken vinden zij enkel de tafel en de stoel aan de buitenkant van het raam.

“Er zijn wel sporen van inbraak,” zegt een ambtenaar. “Als je wilt kan je klacht in dienen.”

Jan komt snel tussenbeide. “Er is niets weg. Waarom zouden we dan een klacht indienen?”

“Als jullie geen klacht willen indienen, wil ik dat wel.” De schepen zijn voorhoofd is gefronst van de hamerslagen die door zijn hoofd denderen. “Wat we zojuist hier beleefd hebben kan ik moeilijk als rust en milieu vriendelijk beschouwen.”

“Toe kom,” verdedigde Mieke de mannen. “Het was de inbreker die het lawaai maakte. Daar kunnen zij toch niet aan doen.”

“Goed ik wil verzachtende omstandigheden aanvaarden, om dat esoterische invloeden de oorzaak kunnen zijn.”

De schepen richt zich nu naar Francesco. “Jij, mijnheer de kunstenaar, jij moet deze machine vandaag nog afbreken en mij beloven nooit iets meer te maken dat lawaai, stank, luchtverontreiniging veroorzaakt. Geen enkel milieu verontreinigend gedrocht meer, verstaan?!.”

“Jij noemt mijn kunstwerk een gedrocht?”

“Geen lawaai, stank of wat hinderlijk voor de mens is. Begrepen? Dat of allemaal verhuizen. Kies zelf maar.”

“Konijntje, schrijf die heren een check om hun kledij naar de droogkuis te doen.”

“Wij hoeven geen geld, enkel uw belofte.”

“Oké, meneer de schepen. Ik beloof het je op mijn communiezieltje.”

“Kom schrijf die check nu maar, als schadevergoeding wel te verstaan. En jullie” de schepen kijkt streng naar de anderen, “jullie controleren uw grootmeester zodat hij zijn belofte zal nakomen.”

De schepen stapt resoluut de galerij uit, gevolgd door de andere ambtenaren. Mieke knikt geruststellend naar Jan en sluit de rangen af.

De mannen staan er wat beduusd bij, totdat zij een knarsend geluid uit de hoek van de galerij horen. Nestor neemt vlug een doos vast en Jan gaat voorzichtig op het lawaai af.

“Maak een waaier, laat de dief niet ontsnappen,” fluistert Francesco.

“Zijn ze weg?” een vertrouwde vrouwenstem doet iedereen halt houden.

“Yvette ben jij dat?” roept Jan ongelovig.

“Ze zijn toch weg, hé?” fluistert Yvette met een bibberende stem.

“Ja, natuurlijk, kom maar het is gedaan met verstoppertje spelen.”

Het deksel van een doodskist die nog in de hoek was blijven staan gaat open en Yvette, zo zwart als roet kruipt uit haar benepen toestand.

“Jij had je niet moeten verstoppen, niemand die jou herkend in die vermomming. Jij bent precies Moriaantje.”

“Lach niet, ik kreeg bijna een hartinfarct. Eerst schuif ik uit op een olievlek, daarna springt dat gevaarte hier in gang alsof de motorcross naast mijn oor start. Een rookwolk valt mij aan, ik spring opzij en twintig toeters en bellen beginnen hun fanfare. Eerst wilde ik naar buiten lopen, maar de deur was op slot en dan hoorde ik jullie aankomen. In paniek liep ik naar achteren en daar stootte ik tegen deze doodskist. Ik kroop erin en dacht: ‘Ik hoef nog enkel mijn ogen maar dicht te doen’ zo bang was ik.”

“Kom zand erover. Eind goed al goed,” sust Nestor die nog steeds met de lege doos in zijn handen staat.

“Wat zit er in die doos?” vraagt Yvette.

“Niets, het is Nestor zijn geheim wapen tegen de dieven.”

“Och, jij. Ik moest gewoon iets in handen hebben, om te dreigen.”

“Zeg,” vroeg Jan tenslotte aan Francesco, “na die zelfvernietigende machine was dit dan de zelf startende machine?”

 

 

.

 

11-05-2020 om 07:04 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
10-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4 Seizoenen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

 

 

LENTE

Hoe maagdelijk wit die verse sneeuw was

Schaatsen en glijden op de bevroren plas

Dit alles is nu voorbij

De zon breekt door het ijs

En straalt z’n nieuwe lente

Naar de eerst bloemen in de wei.

 

 

Zomer

De geur van vers hooi kriebelt m’n neusgaten in

’t gedacht van een zwoele avond in ’t verschiet

Plots uiteengedrukt middenin een zin

Zware donder na een bliksemschicht

het onweer breekt los

De zomer kondigt zich aan.

  

%%%FOTO1%%%

 

Herfst

Kleuren kleuren, volgen elkaar op.

Het blad neemt het over van de bloemen

Gouden kleuren tot in de boomtop

Daar kan de herfst zich op roemen

En priemt de zon door het bos met zijn stralenkracht

Staan wij verwondert te kijken naar deze pracht.

 

 

 

WINTER

Het gevoel van krakende botten

Zoals de krakende sneeuw onder m’n botten

Een neus die drupt van de kou

Twee voetsporen in de sneeuw

Eén van mij en één van jou.

 

 

10-05-2020 om 10:40 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
08-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 4. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 4

De verhuis.

              “Laten we elkaar testen. Ik stel de eerste vraag en dan mag jij: Jan, ken jij het verschil tussen een altsax en een tenorsaxofoon?”

“Och, daar ken ik niets van. Ik weet alleen dat een saxofoon zoiets is als een antieke waterpomp. Een S-vormige buis met allemaal kleppen en verder zo een gebogen handvat. Men blaast in het handvat en er komt prachtige muziek uit.”

“Vrij goed, Jan. Maar het verschil zit hem voornamelijk in dat handvat. Maar eerst wat is eigenlijk een saxofoon? Het is wel een blaasinstrument maar geen koperblazer. Want een koperblazer bestaat alleen uit koper. Bij een saxofoon zit er een rietje in het mondstuk en het is dat rietje dat het geluid produceert. Daarom hoort de saxofoon bij de houtblazers, net als een dwarsfluit en een hobo. Het verschil tussen een altsax en een tenorsax zit hem in het bovenste stuk waar het mondstuk op gemonteerd wordt. Een altsax heeft een recht mondstuk. Het klinkt zowel somber en treurig als majestueus en zeer hel. De altsax wordt gebruikt bij jazz en funk, de tenorsax heeft als mondstuk een S-vorm. De tenorsax klinkt eerder duister, mat, rauw tot edel maar zonder glans. En deze tenorsax wordt gebruikt in harmonies en bigbanden. Let op, Jan, de saxofoon hoort niet in een fanfare want daar komen alleen maar koperinstrumenten in voor.

Wist je trouwens dat bij de saxofoon zelfs de mond van de speler een belangrijke rol speelt? De zuiverheid van de muziek hangt sterk af van de vorm en bouw van de mond.

“Wat een les. Jij moet leraar worden.”

“Je weet Jan, dat ik nog geruime tijd ondergedoken moet blijven. Zodat ik nog niet onder de mensen kan komen. Maar het is aan jou. Stel je vraag.”

“Wat is het verschil tussen een cornet en trombone?”

“Een cornet is dat geen ijsje?”

“Nee zotteke, een cornet en een trombone zijn net als de trompet scherp koper instrumenten. De vorm van een cornet is een rechthoekig platgeduwde spiraal met drie toppen van boven. De cornet stamt af van de posthoorn. Het muziekinstrument wordt vooral gebruikt in de brassband. Dezelfde familie als fanfare en harmonie. Men gebruikt alleen maar blaasinstrumenten, geen snaarinstrumenten. Een brassband heeft een strikte bezetting van vijfentwintig spelers waarvan tien met een cornet.”

“Maar wat is dan juist een trombone?”

“Als ik schuiftrompet zeg dan weten de meeste mensen wel wat ik bedoel. Maar het is een verkeerd woordgebruik. Het juiste woord is trombone. Het wordt ook bij scherp koper gerekend. Met het uitschuiven van de buis verandert de lengte en zo ook de toonhoogte. Kom neem je altsax en speel nog eens stardust voor ons.”

Als Xavier en Francesco de eetkamer binnenkomen, doen ze dat op hun tenen om de prachtige muziek niet te storen. Ze blijven in het deurgat staan en genieten van de door merg en been snijdende klanken die uit de saxofoon van Yvette vloeien.

Yvette legt tenslotte haar altsax weg. Xavier en Francesco nemen een stoel en zetten zich bij aan de tafel.

“Een heerlijk bakje koffie zal ons wel smaken. Niet Konijntje?”

“Een kunstenaar moet zowel eten als drinken.”

“Ja, zeer juist konijntje. Want een lege maag bevordert de nervositeit en belemmert de inspiratie.”

Jan slikt zijn koffie door. “En een lege gereedschapskist bevordert de razernij en belemmert het werk.”

Francesco en Nestor kijken verdwaasd naar Jan. Francesco fronst zijn wenkbrauwen en vraagt: “Wat heeft een gereedschapskist nu met een kop koffie te maken? Daar versta ik niets van.” “Ik versta van uwe kunst ook niks. Maar misschien verstaat uw huisdier het wel.

Tenminste als ik over hamers, zagen en bankvijzen begin?”

Francesco kijkt vragend naar Xavier, die er zelf onnozel bijstaat. Hij begrijpt niet eens waarom hij vernoemd wordt. Volledig ontdaan vraagt hij: “Waarom zou ik daar iets mee te maken hebben?”

“Omdat JIJ al MIJN gereedschap verkocht hebt. Omdat JIJ dacht dat het kunstwerken waren.”

Francesco kijkt uit de hoogte: “Och Janneman, jij gaat ons toch niet leren wat kunst is en wat niet. Jij verstaat niks van kunst.”

“Noem mij geen Janneman en ik weet wel niets van kunst maar ik weet wat gereedschap is en ik wil mijn gereedschap terug.”

“Dat verroest oud ijzer? Daar wil ik niet meer over klappen.”

Francesco richt zich naar Yvette: “Yvette hebben jullie al besloten? Kunnen we blijven inwonen?”

Jan springt recht: “Niks v…”

Yvette onderbreekt Jan en roept boven hem uit: “Jan, het is beter voor jezelf dat je uw mond houdt. Je werkt wel voor ons, maar voor de rest…Francesco, als jullie aan de voorwaarde voldoen dan mogen jullie blijven.”

Jan zet zich mokkend weer op zijn stoel. Hij begrijpt dat zolang hij geen geld binnenbrengt hij het minste in de pap te brokken heeft. Hij wil ook niet dat de twee nieuwkomers teveel over hem te weten komen. Ze zouden van hem kunnen profiteren. Francesco doet een stap naar Yvette en schudt haar hand: “Oké! we betalen mee, we werken mee en we beslissen mee. Vanaf vandaag. Waar kunnen we slapen?” Nestor is plots zijn kater kwijt. “Dat is een groot probleem: Yvette, als enige vrouw hier in huis, slaapt apart. In de kamer waar ik en Jan slapen is slechts plaats voor drie personen. Met veel moeite dan nog. Waar moet de vierde man dan slapen?” Jan is zijn mokken onmiddellijk vergeten. Hij ziet zijn kans schoon om dichter bij Yvette te komen. “Geen probleem, ik zet mijn bed wel bij Yvette op haar kamer.” “Jij profiteur. In mijn kamer slapen geen mannen. Tenminste zolang ik dat zelf niet wil.”

“Dat voorstel van Jan is nog niet zo slecht. Maar we moeten het wel wat aanpassen,” brengt Nestor in het midden, “we plaatsen een grote kast in de kamer en we vormen zo twee slaapkamers.”

“Allez, het is goed ik slaap dan wel achter de kast.”

“Wie zegt er dat jij daar mag slapen. Ik ben de oudste dus heb ik de voorkeur.”

“Nestor, jij bent even vruchtbaar als ik, dus even gevaarlijk.”

“Jij hebt al altijd een oogje op Yvette gehad en nu wil jij je kans wagen.”

Xavier staat plots recht: “Ik wil ook wel op die kamer van Yvette. Dan lig ik alleen en heb ik geen last van snurkers.”

“Als ik het zo hoor wil iedereen in mijn kamer.”

Francesco zet zich wat rechter. “Misschien dat we Yvette zelf kunnen laten beslissen wie achter de kast mag slapen.”

“Ik? Neen, ik kies niet. Maar we zullen het lot laten beslissen. Wat denken jullie daarvan?”

“Waarom het lot?” probeert Xavier nog, maar Yvette heeft al vier lucifers vast en breekt van elk een stukje. De mannen drummen rond haar.

“Ik breek van elk lucifer een stukje. Ieder trekt er één en wie het langste heeft mag achter de kast.” “En wie mag er eerst?”

“Zeg, Xavier. Doe niet kinderachtig. We laten gewoon den oudste eerst trekken. Allez

Nestor trek maar.”

De vier mannen trekken elk hun stokje.

“Ik heb de grootste!” roept Xavier.

“Laat eens zien, ik denk dat ik het langste stuk heb. Hier is haast niets afgebroken,” reclameert Jan zelfzeker.

“Inderdaad, Jan, jij hebt gewonnen. Jij mag verhuizen.”

“Dat is niet eerlijk, ik heb niet kunnen kiezen,” klaagt Xavier verongelijkt.

“Zeg Xavier, er is altijd iemand die het laatste stuk moet nemen. En jij had evenveel kansen. Daarbij daarjuist toen je dacht dat jij gewonnen had, toen sprak je niet over oneerlijkheid.”

Xavier aanvaardt met tegenzin de kritiek. Binnensmonds mompelend slentert hij naar buiten.

“Die is ook nooit tevreden,” merkt Jan op, maar Yvette suste hem snel: “Jan zwijgt er nu maar over.”

Xavier loopt mokkend de tuin in. Kon hij die Jan maar eens een flinke loer draaien. Ze hadden hem zo uitgelachen dat hij een hamer voor kunst aanzag. Toch wist hij dat moderne kunst ooit gewone dingen in hogere waardes zou scheppen door ze tot de kunst te verheffen. Waarom dan geen hamer? Of een trektang, of een gewoon urinoir. Waarom niet? Slenterend komt hij voorbij de plek waar Jan zijn oude meubelen staan. Hij duwt kwaad tegen een wankele kast die prompt omvalt. De zijwand kraakt los en bengelt nog met één vijs aan het raamwerk. Een tafel met slechts drie poten stampt hij erbij. “Het zou een schoon kampvuur zijn, al die oude rommel hier,” denkt hij met een grijns. Plots wordt zijn grijns breder. Schichtig kijkt hij links en rechts. Zijn hoofd draait voorzichtig naar achteren, kijkt even voor zich op de grond en ziet een oude krant liggen. Het ligt zomaar voor te grijpen aan zijn voeten. Haastig scheurt hij de krant uiteen en maakt er proppen van. De aansteker gaat vliegensvlug uit zijn zak. De blauwe vlam graait vurig aan het gazettenpapier. En even later stijgt een rookpluim op en het droge hout wordt een knetterend dansend vuurtje.         In de woonkamer zitten de vier anderen plannen te maken en de bedden te verdelen. “We hebben nog een probleem,” zegt Nestor, “er zijn maar vier bedden. En voor de zetel is er boven geen plaats.” “Jan slaapt dan wel op een kermisbed.”

“Nestor, wat is een kermisbed?” vraagt Francesco nieuwsgierig.

“Wel, vroeger toen ik nog een kind was kwam er weleens familie op bezoek. Zij moesten meer dan tachtig kilometer reizen en in die tijd was dat een heel eind. Met het openbaar vervoer nam dat al gauw uren in beslag. Daarom bleef de ganse familie gewoonlijk overnachten. Wij hadden voor al de kinderen geen bedden genoeg. Hoe losten we dat dan op? Wel we legden enkele matrassen op de grond en daarop sliepen de kinderen. Omdat het gewoonlijk met de kermis was dat de familie bleef slapen noemden we zo een bed gewoon een kermisbed. Voor de kinderen bleef het de hele nacht kermis.”

“De mensen waren vroeger toch vindingrijk,” knikt Yvette bewonderend.

“Vindingrijk, of niet vindingrijk, ik slaap niet op de grond. Alle bedden heb ik persoonlijk bijeen verzameld en nu zou ik op de grond moeten slapen.” Om zijn woorden kracht bij te zetten klopt Jan met zijn vuist hard op de tafel. “Daar komt niets van in huis.”

“Ja, dan zal IK maar van kamer verhuizen.” De twinkeling in de ogen van Nestor was Jan niet ontgaan.

“Niets van. Ik had het langste stekje en niemand anders. Maar ik geloof dat ik een

oplossing ken. Er staat nog ergens een bed, buiten op de wei.” De drie mannen en Yvette gingen met grote passen naar buiten.

“Ik ruik precies verbrande plastic.” Yvette trekt haar neusgaten open en snuift de lucht hevig naar binnen. “Zie je wel er is ergens brand. Ik hoor het knetteren. Kijk daar in de hof, er is brand.”

“Mijn meubels. Vlug allemaal een emmer met water vullen en blussen.”

“Er is hier maar één emmer!” Roept Nestor terug.

De emmer wordt gevuld maar het weinige water kan het hevige vuur niet temmen. “Binnen staat een blusapparaat,” roept Yvette. Francesco stormt naar binnen en komt hijgend met het blustoestel terug buiten. Omdat hij de werking niet kent en bij gebrek aan zelfvertrouwen geeft hij het vlug door aan Jan. Jan neemt het blusapparaat aan en leest diagonaal de gebruiksaanwijzing. Vervolgens klemt hij het toestel stevig vast en trekt de borgpen eruit. Hij gaat een paar passen vooruit totdat hij dicht genoeg maar ook weer niet te dicht bij het vuur staat. Met een arendsblik richt hij de straal naar de basis van de vuurhaard. Zelfzeker drukt hij het ventiel in en… er gebeurt niets. Het poeder is aaneengekoekt door te lang stil te staan, denkt Jan haastig en hij stompt het apparaat enkele malen flink op de grond. Niets kan nog helpen. Het poeder zit muurvast. Hij werpt het toestel in het gras en snelt weer naar binnen. Enkele tellen later komt hij terug buiten met de tuinslang. Zet ze open en blust zo het vuur.

Bezweet en zwart van de rook bekijken de krakers de ravage. Nestor denkt: “Eindelijk zijn we van die rommel vanaf. “Jan denkt: “Verdomme daar heb ik zo voor gelopen en nu is alles opgebrand.” Yvette denkt: Daar ligt een prop papier half opgebrand. Dit vuur is door iemand aangestoken. En waar is Xavier? Francesco rommelt tussen de half verbrande meubels op zoek naar kunst. “Dit is nu wat ik bedoel met de stopzetting van de catastrofe. De vernietiging wordt tegengehouden door het blussen. We hebben nu twee objecten. Het meubel…”

“Iemand heeft het vuur aangestoken, “onderbreekt Yvette Francesco. De drie mannen blijven als verstomd staan.

“Waarom denk je dat?” vraagt Jan met aandrang.

“Hier ligt een krant in stukken gescheurd en daar ligt een half verbrande prop.” “Maar dat is de krant van gisteren. De kruidenier heeft er mijn prei mee ingepakt. Ik struikelde hier over een stuk tafelpoot dat op de grond lag. Daardoor viel mijn netzak en de prei rolde uit de gazet over de grond. De krant heb ik niet meer opgeraapt, omdat ik toch al thuis was. Ik zie het aan die foto daar. Die herken ik nog omdat ze mij opviel.”

“Natuurlijk viel het je op, het is een foto van een callgirl in monokini.”

“Jan wees ernstig. Het gaat om uw meubelen, herinner jij je dat nog wel?”

“Natuurlijk dat ik mij dat herinner, en daar ligt mijn bed. Half opgebrand. Het half vernietigd object en het meubel. Het meubel door enige nostalgie verbonden. Maar door het verlies van een gedeelte is het een verlies van het gehele. Zo was het toch hé

Francesco?”

Maar Francesco luistert al niet meer. Hij trekt wat verbrande stukken hout weg en sleurt tenslotte een tafel opzij.

“Zeg Jan deze tafel kan je toch niet meer gebruiken, die mag ik wel hebben zeker? Ik noem het ‘de geredde catastrofe.”

“Ja, neem het maar en noem het zoals je wilt. Al noem je het van hout tot houtskool. Neem alles maar weg. Het is toch allemaal rommel, maar uiteindelijk kunnen ze allemaal wel iets gebruiken. Die tafel is niet zo erg. Maar mijn bed, zie eens de achterkant van mijn bed is half opgebrand. Dat is pas een catastrofe.”

Nestor, bestudeert de half opgebrande prop papier. Hij draait zich naar Yvette en neemt haar even apart: “Het moet gebeurt zijn terwijl we allen binnen zaten. En als iemand het aangestoken heeft kan het alleen Xavier zijn. Want die is als eerste naar buiten gekomen, zeker een minuut of tien voor ons. Voldoende om het vuur aan te steken. Hij was niet tevreden met de uitslag van de loterij. Trouwens, waar is hij nu?” Yvette trekt een bedenkelijk gezicht. “Als Jan tot dat besef komt, zal dat Xavier zijn beste dag nog niet wezen.”

“Wat zijn jullie aan het smoezen? Je bent toch niet over mij bezig hé.”

“Niets, Jan. Niets bijzonders.”

“Jawel, ik zag jullie alle twee staan konkelfoezen. Over wat hadden jullie het?” “Och Yvette, laten we het hem maar zeggen. Hij komt het toch te weten.” Nestor doet een stap terug naar Jan: “Kijk deze prop is door iemand aangestoken en die iemand is hier niet aanwezig. En wie is hier niet?”

“Verdomme. Ik had het kunnen denken. Die is kwaad omdat hij niet in de kamer van Yvette mag slapen. De smeerlap. Die heeft zomaar al mijn meubels in brand gestoken. Maar dat gaat hij betalen.”

Yvette komt vlak naast Jan staan en fezelt hem in zijn oor: “Jan, Xavier is de kip met de gouden eieren. Hij is de enige die geld genoeg heeft. Tenminste zijn vader. Als we hem gaan verplichten, zou hij zich wel eens terug kunnen trekken.”

“Ja Yvette, maar toch wil ik het niet zo laten. Ik weet al hoe ik zijn schuld ga vereffenen.”

“Jan, doe geen zotte dingen. Je weet wat ik gezegd heb. Denk eraan.”

“Ik ga niets verkeerds doen. Wees gerust.” “Wat ga je dan doen?”

“Dat zeg ik niet. Maar het is gewoon een grap.” “Pas maar op want ik ken die grappen van jou.”

                          Enkele uren later staan Nestor en Jan voor het verbrande bed.

“Nog goed bruikbaar dat bed. Een matras erop en je ziet het alleen nog als je er achter staat. En daarbij in een bed moet je slapen, dus met je ogen dicht en dan zie je er niets van. Kom Nestor draag jij het mee naar boven.”

“Waar ga je het zetten? “

“Daar waar mijn bed staat. En mijn bed verhuis ik naar de nieuwe slaapkamer. Je denkt toch niet dat ik in dat bed ga slapen. Dat de brandstichter er maar in gaat liggen. Dan kan hij iedere avond bij het naar bed gaan eraan denken wat hij gedaan heeft.”

“Oei, die gaat dat niet goed vinden, denk ik.”

“Het kan me niet schelen. Wie zijn bed verbrandt moet maar op de blaren liggen. En dat is nog niet alles, ik zal ze wel eens leren. Die kunstenaars.”

“Wat zoek je dan nog te doen, Jan?”

“Ik ga al mijn meubelen, de verbrande en de niet verbrande, allemaal in de galerij zetten.”

“Zou je dat wel doen? Francesco heeft hier toch niets mee te maken?” “Francesco? Die pikt altijd van mijn meubelen. Hij is te schoon om iets te vragen. Maar als ik mijn rug gedraaid heb is hij daar. Kastjes, stoelen, ijzerwerk, zelfs een driewielertje heeft hij gepikt om zijn pronkstukken te maken.”

“Jan, ik vind uw idee niet goed. Daar help ik niet aan mee.”

“Het kan me niet schelen, dan sleur ik zelf wel alles naar binnen. Francesco komt morgen pas terug en die zal wel weten waar Xavier uithangt. Dus die twee zien we vandaag niet meer terug. En jij houd je mond tegen Yvette. Het is mijn zaak. Begrepen?”

“Het is al goed. Verschuif liever die kast nog eens een halve meter naar links, dan hebben we langs hier een deur, waarlangs Yvette op haar kamer kan.”

“Nestor, dek jij de bedden op, dan kan ik al naar de galerij. Als ik te lang wegblijf gaat Yvette argwaan krijgen.”

“Het is al goed, maar ik keur het af en ik wil er ook niets mee te maken hebben. Verstaan?”

“Oké, oké.” Jan mompelt het half binnensmonds terwijl hij de trap afdaalt. Fluitend gaat hij over het gras. Hij stouwt zijn stootkar vol en duwt ze de galerij binnen. Hij kapt de meubels af en verspreidt ze over de vloer. Hij laadt nog twee keer de stootkar vol, de laatste keer laat hij de kar volgeladen in het midden van de galerij staan. Hij knutselt snel nog een rek in elkaar en duwt die vol met vijsjes, moeren, krammen en nagels. Al fluitend gaat hij terug naar binnen.

“Wel Jan je bent de brand al vergeten zeker? Je bent zo goed gezind.”

“Och, een grootmeester moet kunnen breken met het aardse, het slijk der aarde, het materiële.”

              De volgende morgen zitten Yvette en de twee mannen in de woonkamer als Xavier en Francesco binnenkomen. Yvette doet snel teken aan Jan dat hij zijn mond moet houden over wat gisteren gebeurd is. Jan knikt licht morrend, maar houdt verder zijn mond.

“Goede morgen allemaal. Zijn de slaapkamers in orde gekomen?” vraagt Francesco goedgemutst.

“Alles is in orde,” antwoordt Yvette. “Het is toch zo hé mannen?” Yvette kijkt vragend naar Jan en Nestor.

Nestor knikt vriendelijk naar de twee kunstenaars. Natuurlijk, uw bedjes zijn gedekt.”

“Ik heb ook een kunstwerk gemaakt,” zegt Jan op mysterieuze toon. “Ga maar eens kijken in de galerij.”

Verschrikt springen de twee mannen recht en haasten zich verontrustend naar hun galerij. Yvette kijkt kwaad naar Jan: “Wat heb jij uitgespookt? Pas op hé man. Xavier

is onze bron van inkomsten. Denk eraan. Wat heb je gedaan?”

“Och niets bijzonders. Ik heb wat gerei en de verbrande meubels in hun galerij geplaatst. Ze zullen eerst moeten verhuizen voordat ze kunnen werken.”

“Ze zullen het op een hoop bijeen smijten vrees ik.”

“Geeft niet. Anders steken ze het toch maar in brand. Alleen dat schap.”

“Schap, welk schap?” “Wel dat van jou, Yvetje.”

“Onnozelaar, wat is er met dat schap?”

“Och, ik heb in het midden van de galerij een schap ineengevezen en dat vol doosjes met nagels en vijzen gezet.”

“Ja, als ze dat op de grond kappen! Dat zal nogal een boel worden. Ja, het is uw eigen schuld. Wie wind zaait zal storm oogsten.”

“Wie heeft er hier wind gezaaid? Wie heeft er brand gesticht? Wie is er altijd met mijn meubels weg en wie verkoopt mijn gereedschap voor stomme kunstwerken?” “En wie betaalt hier ons eten, kleren, drinken en noem maar op?”

“Het is weer zoals altijd. Het draait weer om geld.”

“Jongen zwijgt maar al. Of ik verraad aan hen dat jij hier gratis woont, en nog nooit iets in de leefpot gestoken hebt.”

“Ik zou dat maar niet doen, want dan zou uw goudhaantje wel eens anders kunnen gaan kraaien.”

              In de galerij staan de twee kunstenaars perplex. De stukken hout liggen over heel de vloer verspreid, de stootkar en het schap met vijzen staan in het midden van de vloer. Xavier denkt aan al het werk dat hij straks zal moeten doen. Alles moet weer naar buiten en Francesco zal wel niet helpen. Die heeft belangrijkere dingen te doen, kunstwerken creëren. Kwaad stampt hij tegen het schap en wil het omver duwen, maar Francesco houdt hem tegen.

“Wacht, konijntje. Een kunstenaar ziet altijd eerst voordat hij handelt. Iedere handeling kan tot een kunstwerk leiden. Er vormt een zich idee in mij hersens.”

“Spijtig, meester. Want ik zou hier graag alles op zijn kop zetten.”

“Maar natuurlijk. Dat is het konijntje. De omgekeerde wereld”

Xavier kijkt argwanend zijn meester aan: “Wat wil je er dan van maken, meester?”

“Haal al de doosjes er voorzichtig af en plak ze allemaal dicht met tape.”

                          In de woonkamer legt Jan aan Nestor uit wat hij in de galerij uitgestoken heeft.

“Het rek heb ik dan vol kleine doosjes met vijzen en moeren getast. Ik heb er mijn best voor gedaan om het zo vol mogelijk te zetten. Jij zou het moeten zien. Zo ordelijk. Je zou jaloers worden.”

“Als ze het maar niet omgooien. Dan vliegen uw vijzen over de vloer. Alles door elkaar.”

“Jullie hebben afgesproken zeker? Yvette zei dat ook al.”

Even later komt Yvette binnen. “Ze zijn weg, de twee artiesten. Nestor ga je mee? Dan kunnen we Jan zijn rek eens zien, hoe ordelijk dat alles geschikt is. Zoiets krijgen we van Jan nooit meer te zien.”

“Ja, maar ik ga ook mee. Ik wil zien hoe ze alles opgeruimd hebben.”

Met drie gaan ze naar de galerij. Buiten zien ze de stootwagen gekanteld op het gras liggen. De oude meubels liggen er nog half op. Yvette gaat als eerste in de galerij. Heel even blijft ze verbaasd staan daarna schiet ze in een onstuitbare lachbui. Nestor en Jan komen ook binnen. Voor hen staat het rek ondersteboven. De doosjes met vijsjes, moeren en nagels zijn zorgvuldig aan de schappen geplakt en hangen als dusdanig ook ondersteboven. De doosjes zijn tevens ook dichtgeplakt zodat er niets uit kan vallen. Met als gevolg dat men er ook niets uit kan nemen zonder dat de hele inhoud er uitvalt. Jan leest hardop het plakkaatje dat aan het rek hangt. Het is in mooie sierletters geschreven: “De omgekeerde wereld.”

Een vloek galmt door de galerij en Jan duwt met alle macht het rek omver. De doosjes barsten open en met hels gekletter rollen alle vijsjes, moeren en nagels over de grond.

“Zie je wel dat alle vijzen, moeren en nagels door elkaar vliegen. Alleen doe je het nu zelf.”

Yvette schiet opnieuw in een lachbui. Het werkt zo aanstekelijk dat Nestor en uiteindelijk ook Jan beginnen te lachen.

              Rond tien uur die avond komen Xavier en Francesco binnen. Yvette en de twee anderen zitten in de zetel. Jan heeft zijn trompet bovengehaald en speelt: ‘Il Silenzio’. Als Francesco het hoort wacht hij ontroerd tot hij stopt met spelen. “Yvette, konijntje heeft een som geld meegebracht, twee pakjes. Eén voor mij en één voor hem. Kan iemand nu onze slaapplaatsen aanwijzen. Wij willen naar bed. Kan iemand ons wakker maken om negen uur dertig. Of is dat iets voor eigen rekening?” “Dat is voor eigen rekening,” mengt Jan zich vliegensvlug tussenbeide. “En ik ga jullie slaapplaatsen wel aan wijzen, volg me maar.” De drie mannen gaan naar boven: “Deze kamer is voor Yvette en de loteling, ik dus.

Daar mogen jullie niet inkomen. Dat is privé. En daar die deur is voor jullie. Let op Nestor slaapt daar ook. Opdat niemand de andere zou kunnen opsluiten heb ik de sleutel maar van de deur genomen. Het eerste bed is voor Nestor. Het tweede is voor jou, Francesco.”

“En mijn bed? Is er voor mij dan geen bed voorzien?” roept Xavier in paniek. “Jawel. Voor jou heb ik een speciaal bed. Een echt kunstwerk. Daar achter die kast staat uw bed.”

              Jan gaat zonder omkijken de trap af maar keert na drie treden weerom. Op zijn tenen loopt hij naar de deur die hij op een kier heeft laten staan. Gebukt staat hij met zijn oor tegen de deur. Nestor en Yvette die van Jan zijn fratsen wisten komen op hun tenen naast Jan staan. Francesco legt zich onmiddellijk zonder zich verder om Xavier te bekommeren op zijn bed. Xavier gaat voorbij de kast en stopt voor het laatste bed. Het half afgebrande bed staat netjes opgedekt, op de sprei ligt een groot plakkaat: ‘In de echte wereld moet iedereen die zijn bed verbrandt op houtskool liggen.’ Een tweede kleiner plakkaatje hangt aan het voeteinde: ‘Verkoolde dromen’.

.

 

08-05-2020 om 08:05 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
07-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 3. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 3

Te koop.

             Tien dagen na de inhuldiging van het Tinnengat zit Nestor aan de keukentafel. Voor hem staan verschillende dozen met afgewerkte bloemen. Naast hem liggen de lege plastic zakken op de grond. Met een zucht steekt hij de laatste steel op de bloemknop.

“Wat zit ik hier nog te doen?” zucht hij, “ik zit hier helemaal alleen. In de leefpot zit geld genoeg. En Jan… die heeft nog niets verdiend. Het zelf maken van die speeltuigen voor het Tinnengat heeft hem geen cent opgeleverd. Het was goed bedoeld van hem, maar toch…”

Slaafs neemt hij de rol plakband en plakt de doos dicht. Hij ruimt de lege zakken op, kuist de tafel af en veegt de vloer. Vastbesloten gaat hij naar de woonkamer.     Yvette zit in de zetel en Jan prutst aan de radio. Sinds Yvette de stekker uitgetrokken heeft wil er geen muziek meer uitkomen. De lampen geven wel licht maar er is geen klank meer. Een straaltje rook ontsnapt geniepig uit een verluchtingsspleet en een doordringende geur van verbrand stof en plastic vult de kamer. Yvette springt recht en trekt de stekker opnieuw uit het stopcontact. Nestor komt binnen gewandeld.

“Het stinkt hier. Is er iets verbrand? Plastic of zo?”

“Laat maar, onze Jan is weer bezig.”

“Hij is toch weer niet naar de rommelmarkt geweest zeker?”

“Neen, geen koffiezetters die kunnen ontploffen. Het is die oude knar, daar. Hij denkt dat er nog muziek in zit. Het enige wat er uit komt is rook en stank. Hij kan het ding

misschien nog aan de Indianen verkopen als rookmachine.”

Jan staat recht en kijkt geërgerd naar Nestor: “Moet jij geen bloemen gaan maken in plaats van je hier te komen moeien?”

“Ik stop met die rotbloemen. Jullie willen me toch niet helpen en ik heb genoeg verdient. Het is nu aan jou. Zorg jij ook maar eens dat die leefpot gespijsd wordt.” Yvette springt recht uit haar zetel: “Genoeg verdient? Jij genoeg verdiend met dat

thuiswerk? Dat was nog niet genoeg om het zout…”

“Op de patatten, ik weet het al. Maar Jan heeft nog NIKS bijgedragen.” “Hij doet het huishouden,” verdedigt Yvette Jan weer.

“Ik toch ook. En ik steek nog geld in de leefpot op de koop toe!”

“Ja, om het zout te kopen. Als je maar niet wil zeggen dat jij ook niets meer wil doen in het huishouden, want Jan kan niet alles doen: het huis onderhouden, herstellen, kuisen wassen, eten klaarmaken, afwassen en strijken.” “Nee, dat zeg ik niet. Ik wil alleen stoppen met bloemen maken.”

Jan wordt hier stil van en gaat zwijgend naar buiten. “Nestor heeft gelijk,” denkt hij,

“van mij steekt er nog geen vijf cent in de leefpot. Ik kan misschien iets doen voor Nestor om het goed te maken. Ik heb nog een bromfiets staan die ik ooit geruild heb voor een bandopnemer. Ik rijd toch nooit met een brommer. Ik zal hem aan Nestor geven.”

In de hof zet Jan wat kasten opzij en kantelt een oude matras om. Hij bekijkt de brommer die tegen de haag staat.

“Hier en daar wat roest op het stuur, maar de banden zijn nog goed en benzine zit er ook nog in, ”mompelt hij tevreden en stapt vastbesloten weer naar binnen: “Nestor, kom eens mee, ik heb iets voor jou.”

Nestor staat lichtjes argwanend op maar gaat toch mee. Vlak voor de bromfiets blijven ze staan. “Voor jou, Nestor. Ik rijd er toch niet op en jij kunt hem goed gebruiken.”

Verrast neemt Nestor het ding vast: “Meen je dat? Moet ik er niets voor teruggeven of terugdoen?”

“Nee, je hebt er al genoeg voor gedaan. Duizenden bloemen gemaakt en al het geld in de leefpot gestoken. Dat is knap van jou. Daarom wil ik je bedanken. Ik rijd er toch nooit op. Hij staat hier toch maar te roesten.”

“Dank je, Jan. Dank je.” Nestor neemt de brommer en gaat er mee richting galerij. Plots blijft hij staan: “Jan,” fluistert hij, “kijk eens of die twee daar soms ergens rondhangen?”

Jan kijkt achter de hoek en gaat de galerij binnen. “Kom maar de kust is veilig,” roept hij naar buiten.

Nestor komt voorzichtig door de deur en plaatst zijn bromfiets tegen een muur in de galerij. Hij neemt een emmer water en een spons. Vol ijver begint hij zijn bromfiets te kuisen.

Enkele uren later heeft Nestor zijn job geklaard en zit hij terug bij de anderen in de woonkamer. Francesco en Xavier komen opgejaagd in de galerij. Druk beginnen ze alle meubelen buiten te zetten. Een paar oude stoelen, de werkbank van Jan, oude plastic zakken en nog wat andere kleine rommel. Ze maken de galerij volledig leeg op de bromfiets na. Die laten ze staan. Xavier brengt drie doodskisten binnen en Francesco plaats ze lukraak op de grond. “Konijntje loop naar de hof en haal snel dat plastic geraamte dat daar al weken ligt en leg het in die derde kist daar, met zijn armen er nog uit.” Vijf minuten later loopt Francesco kris kras door de galerij. Af en toe doet hij teken met zijn hand. Xavier, loopt met een emmer popcorn achter hem. Telkens Francesco een teken doet laat Xavier een handvol popcorn vallen. De kunstenaar geeft gelijktijdig uitleg over zijn bedoelingen. “Deze keer wil ik minimaliseren. Met weinig materiaal een groot kunstwerk maken. De ganse galerij is het decor. Die bromfiets geeft nog een storende invloed maar ik laat hem toch maar staan. Straks zetten we wel de banden plat zodat hij zeker op zijn plaats blijft staan. Hier nog een beetje meer konijntje. Niemand mag mijn werk, zelfs niet per ongeluk, verstoren door de onderdelen te verplaatsen of te vertrappelen. Met dit kunststuk wil ik doorbreken. Geen halve materialen meer maar afgewerkte stukken. Een werk dat onverplaatsbaar is en dat gebruik maakt van zijn omgeving.”

“Meester, zouden we die brommer toch maar niet buiten zetten?”

“Neen, konijntje, want als de eigenaar hem dan weer binnen zet verstoort hij vast het kunstwerk door er op te trappen Maar ik heb nog een oud fietsslot, we leggen de bromfiets wel aan de ketting.”

“En de banden steken we plat,” voegt Xavier er met binnenpretjes aan toe. “Meester, waarom hebben wij die doodskisten meegebracht?”

Francesco snuift duidelijk hoorbaar door zijn neusgaten, de verse lucht stroomt in zijn longen. “De dood hoort bij het leven en is hiervan onafscheidelijk. Wij maken van de dood een taboe en stoppen het weg zodanig dat we er amper mee kunnen leven.” Francesco verlegt een hoopje popcorn, bekijkt het van op afstand om het popcorn uiteindelijk weer terug te leggen. Na een halfuur talmen, knikt hij goedkeurend en verlaat de galerij. Xavier volgt hem gedwee. Plots kraakt het popcorn onder Xavier zijn linkervoet en de grootmeester draait zich wild om: “Xavier! Een kunstenaar, al is hij nog maar een leerling, moet het werk van een ander kunstenaar steeds waarderen. En dat doe je niet door het te vertrappelen. Man kijk toch uit waar je loopt. Straks kan ik helemaal opnieuw beginnen. En daarbij, het is hier veel te licht. De juiste sfeer is er niet. We moeten de ramen verduisteren.”

“Ja meester. Ik zal het onthouden. Ik zal het niet meer vertrappelen. En ik zal het hier donker maken.”

Xavier loopt voorzichtig op zijn tenen verder de galerij uit.

Yvette is in een goede bui en helpt Nestor door het stof af te doen terwijl hij de ramen lapt. De twee kunstenaars komen binnen en zetten zich in de zetel. Francesco vraagt plots aan de anderen: “Kent iemand van jullie het belang van het tijdelijk element?”

Yvette zucht en Nestor gaat vlug met zijn emmer naar buiten om de ramen langs de andere kant te kuisen. Francesco gaat met heldere stem verder: “Je moet het opvatten als een bewustmaking act. Het tijdelijk element kan in sommige gevallen zeer belangrijk zijn. Neem nu de stopzetting van de catastrofe. Een object begint aan de vernietiging, bijvoorbeeld een zetel wordt in brand gestoken. Dezelfde vernietiging wordt plots tegengehouden en men blust de brand. Vanaf dan zijn er twee objecten: namelijk het half vernietigd object en het meubel. Het meubel door enige nostalgie verbonden. Maar door het verlies van een gedeelte is een verlies van het gehele niet ondenkbaar...”

De deur vliegt open en Jan stormt de kamer binnen. “Het is gedaan met het pand.

We vliegen eruit.”

Nestor ziet de opgewonden Jan en komt snel weer naar binnen. “Wat is er Jan?

Hebben ze uw veer weer opgewonden?.”

“Niet moeilijk. Ik kwam Mieke, je weet wel de maatschappelijke werkster, tegen en die zei dat de bank het huis hier wil verkopen.”

Francesco kijkt verwonderd op. “Dit gebouw is toch van jullie? Waarom zou de bank het dan willen verkopen?”

Yvette doet snel teken aan Jan en Nestor om te zwijgen: “Natuurlijk is dat van ons. Ze zullen onze lening willen afkopen. Maar wij verkopen niet. Wij blijven hier en jullie galerij loopt geen gevaar. Wees maar gerust,” sust Yvette de twee kunstenaars. Francesco springt zonder verder te luisteren recht en neemt Xavier bij de arm. “Dat brengt mij op een idee. ‘De dreiging en zijn verlossing.’ ”Kom konijntje we gaan onmiddellijk winkelen, nu mijn inspiratie nog vers is. Ik heb verf en doeken nodig.” Eens dat de twee kunstenaars de deur uit zijn vraagt Jan: “Waarom moest ik opeens zwijgen?”

“Ik snap het. Zij mogen niet weten dat wij dit gebouw gekraakt hebben. Want zij betalen huur aan ons en zo zouden wij hun borg moeten terugbetalen.”

“Goed gezien, Nestor en natuurlijk hebben wij al rijkelijk van dat geld geleefd,” beaamt Yvette. “En Jan, wat heeft Mieke nu juist aan jou verteld?”

“Wel, de bank wil het gebouw verkopen. Ze gaan een kijkdag organiseren en iedereen mag dan komen. Als er kandidaat kopers zijn wordt het volledig verkocht en vliegen wij eruit. Het pleintje is wel gered maar wij vliegen hier weg.”

Yvette denkt even na: “Eén ding is zeker. Francesco mag niet te weten komen dat wij krakers zijn en dat wij de huur van de garage van hem ontfutseld hebben.” “Neen, zeker niet, want mijn naam staat op het contract,” vult Nestor half paniekerig aan.

Jan krabt in zijn haar: “Laat ons eens zeggen dat er een openbare kunstverkoop komt. Zo dat zij hun werken kunnen verkopen, zo kunnen we de open deur dag verdoezelen.”

“Goed idee!” roepen de andere twee in koor.

              Als de twee kunstenaars terugkomen van de verfwinkel staat Yvette hen in de keukendeur op te wachten.

“Jongens kom eens binnen. Mieke, je weet wel onze maatschappelijke werkster die ons zo goed geholpen heeft met het Tinnengat, heeft ons een voorstel gedaan. Overmorgen wil zij dat wij een opendeurdag houden. Een soort kunstverkoop houden. Zo kunnen de mensen kennismaken met uw kunststukken en Jan geraakt zo ook wat van zijn rommel….”

Xavier onderbreekt Yvette. “Dat zal niet gaan want mijn meester heeft een kunststuk gemaakt dat onverplaatsbaar is. De galerij is het omhulsel.” “Omhulsel? ”vraagt Yvette onbegrijpelijk.

Waarop Xavier uitleg geeft: “Wel ja, de galerij is momenteel het decor van één geheel. Enkele afgewerkte stukken worden ondersteund door het decor, de galerij zelf. Dat betekent dat niemand de galerij mag betreden zonder dat ik erbij ben. Daarom kunnen we in de galerij niets tentoonstellen laat staan een verkoop houden.” “Geeft niet,” pikt Yvette erop in, “het is al dagen mooi weer. We doen de verkoop gewoon in de tuin. Je kunt al je kunstwerken in de tuin plaatsen, het is toch zomer voor iets, niet?”

“Gaat Jan dat goedkeuren?”

“Natuurlijk, daar zorg ik wel voor.”

              Twee dagen later heeft Xavier verschillende kunstwerken van zijn meester verzameld om in de tuin op te stellen. Jan wil die dag niet thuis zijn en verdwijnt met de noorderzon. Yvette zet haar pruik en uilenbril op en gaat naar het Tinnengat op een bank zitten. Nestor ziet het niet meer zitten en denkt met heimwee aan een fles whisky. Hij gaat het huis uit, maakt een wandeling maar na drie kwartier komt hij terug. In de tuin loopt hij Xavier en Francesco steeds voor de voeten. Zodanig dat de grootmeester er zenuwachtig van wordt. Hij stuurt Nestor terug wandelen en laat Xavier de verkoop alleen verder regelen. Gehaast verlaat hij het pand. Xavier schuift een oude deur op de stootkar om zo een verkoopstand op te bouwen. Hij legt de verzamelde werken voorzichtig op de plank, maar omdat hij het verschil niet kent tussen het gereedschap van Jan en de kunstwerken van zijn meester zet hij de hamers en tangen tussen de verbrande stoelen en schilderijen met een gat erin. Nestor blijft nog wat talmen op de hof maar gaat tenslotte naar de galerij, de angst om zijn onderkomen te verliezen speelt Nestor parten. Bij zijn bromfiets gekomen merkt hij niet eens dat er een ketting omligt en ook niet dat de banden plat gestoken zijn. Zijn interesse gaat enkel naar de fietstas. Hij neemt er een fles uit en een half uur later loopt Nestor lallend rond en schopt al zingend tegen de hoopjes popcorn die vrolijk de lucht invliegen.

              De opkomst is niet groot, maar toch groot genoeg om al het gereedschap van Jan aan de man te brengen. Xavier is fier dat de meester zijn werken zo goed in de smaak vallen. Alle tangen, hamers, zagen, boren en zelfs een bankvijs worden verkocht. De kopers zijn niet van plan om het gebouw te kopen maar komen eerder uit nieuwsgierigheid. Mijnheer en mevrouw Smits hebben wel interesses en gaan dan ook heel het huis bekijken van boven tot onder. Uiteindelijk komen zij in de garage. Al de ramen zijn verduisterd door donkere gordijnen zodat enkel een flauwe schemer van de keukendeur de grote ruimte een beetje oplicht. Het geheel ziet er beangstigend uit. De vrouw zoekt naar het licht, maar daar had Xavier ook voor gezorgd. Al de lampen had hij losgeschroefd. De vrouw neemt haar aansteker en met het blauwe vlammetje voor haar uit gaat zij voorzichtig verder tot zij tegen een hoek van een doodskist stoot. Door de schok schrikt Nestor wakker en komt half recht uit de kist. Mevrouw Smits laat een krijs, de aansteker valt op de grond en zij loopt al gillend de garage uit. Haar echtgenoot loopt haar achterna. Recht van de galerij gaan zij een klacht neerleggen bij het verkoopbureel. “Schandalig, hoe jullie uw klanten behandelen. Jullie hadden regisseur moeten worden, van horrorfilms dan. Nooit willen we nog met jullie onderhandelen.”

Zo komt het dat het gebouw uiteindelijk gered wordt door een dronken Nestor. Hij zelf weet nog van niks want na een paar stappen valt hij gewoon weer in een volgend doodskist om zijn roes verder uit te slapen.

Yvette zit op de bank van het Tinnengat. Twee kindjes zitten op de wip. Het jongetje heeft een blonde krullenbol. In haar gedachten gaat ze terug naar haar kindertijd. Haar vriendje had ook een lichte krullenbol, ‘zo wit als sneeuw en zo sterk als een leeuw’ was zijn leuze. Hij was haar steun en als zij eens bang was van het donker of als ze gepest werd om haar vlechten was hij steeds daar om haar bij te staan, desnoods met zijn vuisten. Zij noemde hem haar witte ridder. Iedere nacht droomde ze van haar witte ridder. Nu, hier op de bank droomt ze ook. Een kind hebben om te verzorgen, te vertroetelen ermee in het park gaan wandelen, dat is toch het schoonste wat er bestaat. Maar de realiteit is anders. In de verte ziet zij een politiewagen aankomen rijden, instinctmatig staat ze op en gaat weer huiswaarts.

Thuis aangekomen zitten Francesco en Xavier in de woonkamer: “Zeg waar zitten jullie allemaal? Ik dacht dat we een open deur dag hielden. Jullie gingen de rommel van Jan toch verkopen?” Vraagt Xavier licht verontwaardigd.

“Was Jan er dan niet? Ik kon er niet bij zijn vandaag. Mijn moeder was plots onwel geworden. Ik ben heel de dag bij haar geweest,” loog Yvette. Op dat moment komt Jan samen met Mieke binnen.

“Jan, waarom was je niet op de uitverkoop? Ik heb verschillende werken verkocht van de grootmeester.”

“Xavier, zwijg maar al. Er is iets ernstigs gebeurd. Er zullen sancties volgen denk ik.

We vliegen eruit, met of zonder verkoop.”

“Wat is er dan gebeurd?” vraagt Yvette voorzichtig, terwijl ze teken doet aan Jan dat hij moet opletten wat hij zegt maar Mieke wil het zelf vertellen.

“Deze middag kwam er een ernstige kandidaat koper en jullie hebben haar de schrik op het lijf gejaagd. Wat er juist is gebeurd weet ik niet maar zij was volledig ontdaan. Ze sprak van spoken en doodskisten. Enfin, ze was heel kwaad en het verkoopbureel

wil nu een onderzoek instellen over wat er juist gebeurd is.”

“Wij weten nergens van,” ervoer Yvette, “wij waren niet eens hier. Jan was weg en ik zat op het pleintje.”

“Ja, van Jan weet ik het wel. Die heeft een alibi. Die zat bij mij.”

Yvette haar ogen worden groter en het ligt op haar lippen om te vragen wat Jan de hele dag bij Mieke deed. Maar ze begrijpt dat zij daar geen zaken mee heeft. Dus zwijgt ze. Mieke merkt haar reactie en geniet duidelijk van de situatie.

Jan vraagt plots: “Is Nestor nog niet terug?”

“Niet gezien,” antwoordt Yvette “Jullie ook niet, kunstenaars?”

“Niet gezien.“

“Morgen komt er een inspecteur,” vervolgt Mieke, “en ik geef jullie de raad om te zorgen dat hier niemand aanwezig is, want al wie hier is zal op de rooster gelegd worden. En als dan blijkt wat jullie allemaal uitspoken…Ik weet alles van jullie, ook van Francesco en Xavier. Maar ik begrijp jullie problemen, ik zal niets verraden, maar als ze iets vermoeden dan zal het er gaan stuiven denk ik. Het mooie leventje zal dan vlug gedaan zijn.” Mieke draait zich nog even naar Jan: “Jan kom jij maar weer naar mij morgen, ik heb nog een dag extra verlof.” Met deze woorden kijkt ze even naar Yvette die Mieke op dat moment wel kon dood bliksemen.

              Als Mieke weg is vraagt Francesco onmiddellijk: “Wat bedoelt zij met ons mooie…”

Maar Yvette luistert niet eens naar hem, zij roept boven hem uit: “Jan, wat heb jij haar allemaal verteld en wat moet jij heel de dag bij haar?”

“Ik, niets speciaals. Ik heb wat lusters gehangen en de afvoer van het bad was verstopt. Gewoon wat klusjes gedaan.”

“Wat klusjes gedaan, in haar bed zeker? En wat heb je haar allemaal gezegd?”

“In haar bed? Maar neen. Maar daar heb jij toch niets mee te maken zeker.”

“Oh nee? En als jij je mond voorbijpraat? Wat dan?” “Mieke is te vertrouwen. Zij is een goed mens.”

“Zeg, wat gebeurt hier allemaal?” vraagt Francesco met drang, “wat mag er niet geweten worden? En waarom vliegen jullie uit dit huis? Betekent dat, dat wij onze galerij weldra kwijt zijn?”

“Wij moeten het hen zeggen, Yvette. Het spelletje is uit.”

“Hou jij je mond maar. Ik zal het wel zeggen.” Yvette zet zich wat rechter en richt zich tot de kunstenaars in de zetel: “Francesco en Xavier, luister, wij hebben jullie niet alles verteld.”

“Dat heb ik intussen wel begrepen,” verklaart Francesco en wacht geduldig op de verdere uitleg van Yvette.

“Wij hebben de zorg van dit gebouw op ons genomen en mogen in ruil dit betrekken.”

“Met andere woorden: jullie zijn krakers?”

“Eigenlijk wel, ja.”

“Dat is duidelijk. Maar dan hebben jullie die galerij onwettig aan ons verhuurd?”

“Ja, maar voor jullie maakt dat toch weinig verschil. Je was akkoord en een grootmeester moet kunnen breken met het aardse, het slijk der aarde, het materiële. ‘De hogere kunst fungeert als uitdrukking van een andere, bovennatuurlijke wereld die het wezenlijke herbergt, het poëtische. Dat waren toch uw woorden, Francesco. Waren dat uw woorden niet?”

“Ja, ja, maar wij wisten toen niet alles. Maar goed zand erover. Tenminste als we akkoord kunnen komen.”

“Akkoord? Wat willen jullie dan?”

Francesco haalt diep adem en bijt op zijn nagels: “Het is misschien vervelend voor jullie maar ik wil al lang dichter bij mijn werken zijn. Wij willen bij jullie intrekken.” Jan begint nu op zijn nagels te bijten en Yvette haalt diep adem: “Luister, er zijn niet veel regels, maar het weinige zul je toch moeten respecteren.”

“Laat maar horen. In een samenleving horen steeds losse elementen en vaste…” “Ja, ja het is al goed, ik versta het wel. Eerste regel: er is een takenverdeling voor wat het huishoudelijk werk betreft. Iedereen helpt mee in het huishouden.” Yvette zei het klaar en duidelijk en ze keek daarvoor recht in de ogen van Francesco. “Ten tweede al onze onkosten worden betaald uit een gezamenlijke leefpot. Elk van ons doet een vrijwillige bijdrage en daar leven wij van. Dit wordt van jullie dan ook verwacht. En ten derde:…”

“Wacht die bijdrage, wij hebben …”

Hier wacht Francesco even en Yvette moet slikken, zij vreest dat Francesco wil zeggen dat zij al een bijdrage geleverd hebben. Dan zal deze zaak voor haar niets opbrengen. Wijselijk zwijgt ze en heft ze haar kin omhoog om aan te duiden: zeg het maar wat hebben jullie? Francesco gaat stotterend verder: “Wij hebben…ook… een soort… leefpot. Xavier is onze gezamenlijke euh… “ “Penningmeester!” komt Xavier snel tussenbeide.

“Dank je. Konijntje. Dat wil zeggen: Xavier betaalt voor ons beiden.”

“Als het dan ook maar dubbel is dan is dat oké,” antwoordt Yvette. Opgelucht gaat ze verder: “Ten derde iedere grote verandering moet met allen samen besproken worden.”

“Goed, maar moet Nestor dan niet mee beslissen? Want die is hier nog altijd niet.” “Oh, ja waar is Nestor eigenlijk? Het is al donker aan het worden. Die moest al lang thuis zijn.”

Xavier herinnert zich plots Nestor in de tuin gezien te hebben.

“Maar die is toch al lang thuis. Die liep daarstraks op het erf rond. Is hij misschien boven?”

Jan loopt roepend naar boven maar komt even later terug: “Boven is hij niet, zelfs niet in zijn bed.”

“Waar zou die dan zijn?” vraagt Yvette zich lichtjes ongerust af.

Francesco staat op: “Als je hem gevonden hebt bespreek ons voorstel dan maar met hem. Kom Xavier, deze nacht slapen we nog niet hier. Bij het missen van een kleinste schakel loopt de hele ketting vast. Hopelijk weten we morgen meer.”

De twee kunstenaars verlaten het huis en gaan de garage binnen. Daar Xavier al de lampen losgedraaid heeft zien zij geen steek voor de ogen. Francesco licht met een aansteker terwijl Xavier op de trapladder klimt en een lamp vastdraait. Het licht gaat aan en Francesco slaat een luide gil. Yvette en Jan komen zo snel ze kunnen naar de galerij en zien Francesco met zijn arme zwaaien. Ze horen hem brullen: “Jij, lelijke kunstbarbaar. Kijk eens wat je gedaan hebt! Heel mijn kunstwerk is verknoeid.” Yvette komt als eerste in de galerij: “Nestor, wat doe jij hier en wat lig jij in die doodskist te doen?”

“Doods…kist, li..g…ik in een k…is…t. Ik, ik, ik lig in MIJN bed. En j…jullie

heb…hebben mij w..w…wak…ker ge…ge…gemaakt.”

“Nestor, jij bent dronken, jij hebt weer aan de whisky gezeten. Je had ons beloofd niet meer te drinken.” “Dat, dat, ik …dr…oom. Slaap wel.” Met deze woorden valt Nestor weer in slaap. Yvette gaat naar hem toe en probeert hem wakker te schudden. Buiten wat gesnurk en gemompel komen er geen andere geluiden uit zijn mond.

“Mannen help mij eens we moeten die zatlap in zijn bed krijgen. Dat hij zijn roes kan uitslapen. Francesco en Xavier, morgen zeg ik dat Nestor zijn akkoord gegeven heeft. Hij weet morgen toch niets meer van vandaag. Welkom in de club. Morgen regelen we de slaapplaatsen. Kom helpt me die man op te pakken.” Met zijn allen dragen ze Nestor naar boven en leggen hem in bed.

             De volgende morgen zit Nestor met een kater aan tafel. Hij legt aan Yvette en Jan uit waarom hij gedronken heeft. Hij vreest dat hij zijn thuis moet verlaten en dat is hem te machtig. Vaag herinnert hij zich dat iemand hem wakker had gemaakt en toen hij opkeek liep een vrouw krijsend de galerij uit gevolgd door een man. Zij riep als maar door “EEN SPOOK, EEN SPOOK”.

“Oh, dan waren dat die kandidaat kopers. Jij hebt ze zonder het te weten de stuipen op het lijf gejaagd. Die komen nooit meer terug.”

Jan begrijpt snel wat Yvette bedoelt en de hele toestand doet hem in een schaterlach losbarsten. Zo aanstekelijk dat de andere twee ook beginnen te lachen totdat hun buik er pijn van doet.

“Herinner jij je nog iets van gisteren?” vraagt Jan nieuwsgierig aan Nestor.

“Ja, Xavier had gisteren een stand opgebouwd om de kunststukken van Francesco te verkopen. Maar Xavier kent niets van kunst. Hij kent het verschil niet eens tussen de werken van Francesco en een gewone hamer. Het enige wat hij verkocht zijn hamers, zagen en ander gereedschap.”

Jan begint weer te schateren maar stilaan begrijpt hij wat Nestor bedoelt. “Maar dat waren toch mijn hamers, en zagen. Dat is mijn gereedschap dat die snul verkocht heeft.”

Nestor kijkt Jan meewarig aan: “Dat zal wel, want zij bezitten niets alleen wat kunstwerken of wat er voor moet doorgaan.”

“Wacht tot die twee kwakzalvers terugkomen zie. Die denken toch niet dat zij bij ons kunnen komen wonen zeker?” .

 

07-05-2020 om 11:18 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
06-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 2. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 2.

Het pleintje.

Francesco neemt een mes en kerft ruwweg twee keer door het doek. “Xavier steek die kader eens omhoog zodat ik het resultaat kan beoordelen.”

Xavier gaat op een stoel staan en houdt het schilderij boven zijn hoofd. “Is het zo goed, Meester?

“Kom zet maar terug neer. Mijn inspiratie zegt dat er nog twee grote en één half grote kerf bij moeten komen.”

Francesco zijn mes ritst weer door het doek, en weer en weer, twee lange en één korte snee: “Hou het nog eens recht en ga een paar meter achteruit staan. Dit kunstwerk heeft ruimte nodig.” Xavier luistert gedwee.

“Fantastico. Alleen een grootmeester kan zo een werk tot in de details uitvoeren. Al zeg ik het zelf. Dit vertolkt de vernieling van wat een ander opgebouwd heeft. Ik noem het ‘De verwoesting van het schone’. Waar en hoe ga ik het ophangen?”

“Zeg het maar meester.”

“Ja konijntje, dat ga ik doen. Neem de ladder en knoop een ijzerdraad aan die balk daarboven. We knippen de draad van lengte en we hebben de ideale ophanging.

Van dit kunstwerk uiteraard.”

Xavier doet wat zijn meester zegt. Dat doet hij trouwens altijd. Even later daalt hij de ladder weer af en bekijkt het stukgesneden schilderij. Jan komt in de galerij en houdt halt aan het kunstwerk. Hij bekijkt het aandachtig en vraagt om uitleg: “Wat betekent dit nieuwe kunstwerk?”

Xavier en Francesco staan sprakeloos. Jan noemde het ding aan die draad een kunstwerk en wil zelfs meer weten hierover. Dat hadden zij niet verwacht van een kunsthater zoals Jan. Francesco herstelt zich vrij snel van de verrassing en legt uit:

“Dit kunstwerk geeft het probleem weer van de innerlijke ruimte als gevolg en oorsprong van de uiterlijke ruimte. De innerlijke ruimte is hier slechts een zwart gat waar een tekortkoming schuilhoudt. Dit is een gevolg van de uiterlijke ruimte Indien het uiterlijke niet bestond kon het gat ook geen plaats hebben. Want een gat in het niets is nog minder dan niets. Het is enkel omdat er een uiterlijk bestaat dat we het innerlijke gat kunnen doen gelden.”

Francesco gaat zo op in zijn betoog dat hij niet eens merkt dat Jan enkel schijnbaar interesses vertoont. Jan wacht enkel geduldig af totdat de kunstenaar is uitgepraat om daarna het woord over te nemen. “Daar zijn jullie dus mee bezig. Uwe kostbare tijd verdoen met wat stukken en brokken te maken. Vernielingen aanrichten en rommel maken. Allemaal terwijl buiten de grootste catastrofe staat te gebeuren. ‘Het Tinnengat’, kennen jullie ‘het Tinnengat?’ Dat is dat leegstaand pleintje hier niet ver vandaan. Dit pleintje is nog één brok natuur. Als we niets doen wordt het weldra verkaveld. Er komen grote kantoorgebouwen op. Weten jullie wat dat betekent? Dat wil zeggen drukte, auto’s, files, opstopping, getoeter, nervositeit in de straten. De kant van de straat wordt dan bekleed met geparkeerde auto’s. Iedere avond luchtvervuiling van startende wagens. De vogels zullen gaan vliegen en trekken naar rustige buurten. En er zullen meerdere gebouwen komen. Appartementsblokken. Ons laatste stukje groen zal verdwijnen. En onze woonst zal opgeslorpt worden door de massa. Dit is pas een innerlijk probleem van de uiterlijke invloed. En wat doen jullie? Oude waardeloze schilderijen stuksnijden en aan een ijzerdraadje hangen. Wij moeten samen actie voeren, betogen. Allemaal samen de verkaveling tegenhouden.”

Xavier en Francesco staan perplex. Ze vinden wel dat Jan ergens gelijk heeft: het pleintje en de straten moeten gered worden. Maar bij het horen van het woord betogen gaat hun aandacht weer volledig naar hun kunstwerk aan de draad. “Hang het eens wat hoger, Konijntje.”

Yvette komt binnen en vangt nog net het woord betogen op. Zij vraagt wie er voor wat gaat opkomen en Jan doet opnieuw zijn verhaal.

Met veel interesse luistert zij naar hem maar moet hem uiteindelijk teleurstellen: “Ik vind het een edele gedachte van jou, Jan, maar je weet toch dat ik niet zomaar mee kan gaan betogen. Ik moet ondergedoken blijven. Stel dat ze me oppakken, mijn vermomming zal snel opvallen en dan vlieg ik onmiddellijk in de cel.”

Ze kijkt Francesco aan die schijnbaar druk bezig is maar toch alles goed hoort. “Maar

Francesco, jij en Xavier kunnen toch een paar uur vrijmaken om te gaan betogen?”

“Betogen ligt niet in onze aard. Maar ik wil wel helpen. Ik beloof jullie een kunstwerk te maken in verband met de antiverkaveling.”

Jan en Yvette vinden het een reuze idee. Ze hopen met het kunstwerk de aandacht van de pers te kunnen trekken.

Nestor zit aan de tafel. Op het tafelblad liggen de rozenblaadjes netjes in doosjes. Eerst de rode roze kelkblaadjes en daarnaast de groene takjes. De grootste links en de kleinsten volledig rechts. De groene plastic topjes liggen apart in het doosje bovenaan. Op de grond staat een zak voor de gescheurde blaadjes. De laatste doos met satérozen is bijna afgebroken. Weldra kan hij aan het echte werk beginnen. De eerste echte kunstbloemen maken. Zijn eerste geld verdienen. Yvette enthousiast over de betoging vraagt aan Nestor of hij niet mee gaat betogen. Waarna Jan voor de derde maal met veel vuur zijn uitleg doet. Nestor denkt na. Hij zit met een dilemma. Hij wil dolgraag mee gaan betogen maar de bloemen moeten ook op tijd af zijn. Doordat de eerste dozen verkeerd waren gemonteerd moet hij nu alle bloemen demonteren en opnieuw monteren. Hij heeft nog geen enkele bloem volledig juist en af.

“Spijtig,” zegt Jan, “niemand wil echt iets voor de natuur doen. De natuur, onze toekomst en de toekomst van onze kinderen.”

“Oké,” zegt Nestor, “ik ga mee betogen als jij belooft mij daarna te helpen met bloemen te maken.”

Jan gaat onmiddellijk akkoord en samen beginnen ze plannen te maken, aangespoord door Yvette. “Er moet een spandoek gemaakt worden, slagzin gezocht en een echte aandachtstrekker, iets speciaals, maar wat?”

              Op het erf in een hoek ligt al de rommel van Jan op een hoop. Iedere maand op de dag van het groot vuil gaat hij met een oude stootkar de buurten af en laad alles op wat bruikbaar is. Thuis wil hij het altijd onmiddellijk weg stapelen maar dat komt er nooit van. De stootkar staat steeds overvol, de kasten, tafels en losse planken, oude lusters, een weegschaal, zelfs een plastic geraamte liggen kris kras op elkaar. Nestor heeft hem al duizend keer gezegd wat een rommelvent hij wel is en Jan belooft telkens weer op te ruimen maar verder dan een belofte komt het nooit. Francesco maakt regelmatig gebruik van die rommel en zoekt daar inspiratie en materiaal om zijn kunstwerken te creëren. Deze namiddag staat hij gebukt bovenop de rommel wanneer Jan het erf opkomt, op zoek naar verf en een oud laken om een spandoek te maken. “Francesco! Ben je weer meubels van mij aan het pikken? Dat is hier van mij en daar moet jij met je pollen afblijven. Ik blijf toch ook af van de prullen die jij maakt.”

Francesco voelt zich betrapt en smijt het apotheekkastje met een smak op de grond.

Het kleinood valt in kleine plankjes uiteen. Zonder iets te zeggen gaat hij van de werf af. Maar om de hoek blijft hij staan loeren. Jan neemt een schilderborstel een pot verf en een wit laken. Hij kijkt nog eens kwaad over het erf. Gelukkig kon Francesco tijdig wegtrekken. Even later ligt het erf er weer verlaten bij en Francesco roept zachtjes naar Xavier: “Xavier zie je dat oranje kastje en die oude matrassen staan? Wel loop vlug naar daar en breng het hierheen. Ik heb het nodig om dat project van de antiverkaveling. Maar zie dat Jan je niet ziet. Wees voorzichtig.”

              Enkele uren later heeft Francesco zijn kunstwerk klaar. Fier nodigt hij de drie krakers uit om het te komen bewonderen. Omdat ze denken dat het over de antiverkaveling gaat volgen ze vol verwachting de grootmeester. In het midden van de galerij ligt een stapel brandhout. Francesco houdt halt vlak voor de stapel en begint zijn kunstwerk te verklaren: ”Samenstellingen worden uitgewerkt door het ordenen van kleine eenheidsblokken. Sommigen zijn heel, andere slechts delen ervan. Zodoende ontstaan er verschillende gelijkwaardige talen. Elke constructie is vergankelijk en toch echt. “

“Voor mij is dat gewoon een stapel brandhout dat in as vergaan is als het straks is opgebrand,” zegt Yvette nonchalant.

“Is dit de antiverkaveling?” vraagt Jan volledig verrast.

“Neen, dit is niet de antiverkaveling. Ik had plots inspiratie voor iets anders. Dit noem ik ‘de warmte en de mens’”

“Zie je wel dat het brandhout is,” zegt Yvette voldaan.

“Kom,” zegt Nestor tot Jan, “we nemen onze spandoek en trekken naar het pleintje. En morgen gaan we bloemen maken. Je hebt het beloofd.” Jan, Nestor en Yvette verlaten ontgoocheld de galerij. Ze hadden wel wat meer medewerking van Francesco verwacht.

              De volgende morgen zit Jan met een verwilderde kop en kleine oogjes naast een goedgezinde Nestor. Vrolijk fluit hij een deuntje. “Die betoging was echt een succes. De burgemeester was onder de indruk van onze vreedzame maar efficiënte aanpak. Ik heb er een goed oog in.”

“Ik niet, dat gaat hier vooruit als bonen knopen,” antwoord Jan nog slaperig en telt voor de vierde maal de afgewerkte bloemen op tafel. “We zitten hier al van voor zeven uur deze morgen, het is nu kwart na acht. Vierentwintig bloemen in meer dan één uur. Ieder twaalf bloemen. Dat is vijf minuten per bloem. Dat moet sneller kunnen. We moeten in serie gaan werken. Eerst het één en dan het andere.” Hierbij legt Jan zijn bloem die hij in de maak heeft op tafel en denkt hardop na: “Als we nu eens eerst al de blaadjes van elkaar trekken? Er hangen steeds drie verschillend blaadjes aan elkaar. Om ze te kunnen monteren moeten we die altijd één voor één lostrekken. Als we nu eens eerst al die blaadjes van elkaar trekken en we steken die van dezelfde grootte bijeen in een zak. Dan hoeven we maar uit elke zak één blad te nemen naargelang we nodig hebben.”

“Niks van,” onderbreekt Nestor hem, “we hebben al één keer alles verknoeid en dit systeem werkt. Door de routine zal alles wel sneller gaan. We doen voort zoals we bezig zijn. En neem uw bloem terug vast, in plaats van het staan uit te leggen.”

“Zeg, ik wil toch alleen maar helpen, zeker.”

“Doe maar,” denkt Jan, “straks moet je toch boodschappen doen en dan heb ik het kot vrij.”

                           In de namiddag vervult Nestor zijn plicht en gaat zoals altijd naar de winkel.

Terwijl hij zijn jas aantrekt kijkt hij bezorgd naar Jan. “Jan, geen zotte kuren doen hé. Gewoon voort blijven werken. Je kunt als je doorwerkt zeker zeven of acht bloemen maken terwijl ik weg ben.”

“Ja, ja. Het is al goed. Maak mar dat je wegkomt.”

Zodra Nestor de deur dichtslaat maakt Jan van de gelegenheid gebruik om zijn plan door te drukken. Hij neemt de zak met groene blaadjes en trekt zo snel hij kan al de blaadjes van elkaar. Daarna neemt hij de rode kelkblaadjes en ook die trekt hij van elkaar. Vlug neemt hij de tweede zak met groene blaadjes en ook dan weer een zak met rode blaadjes.

              Yvette Francesco en Xavier zitten aan tafel. Zij wil met Francesco over muziek praten maar de kunstenaar kan alleen maar over beeldende kunst spreken. Zij beschrijft de door merg en been dringende klanken van een saxofoon en Francesco ziet enkel de mooie vormen van het instrument. Xavier zit erbij en luistert alleen maar. Yvette denkt met heimwee terug aan de tijd met haar saxofoon. Het is het enige wat zij meegebracht heeft toen ze naar het kraakpand kwam.

Jan heeft intussen drie zakken van de groene blaadjes en twee zakken van de rode kelkblaadjes uiteengetrokken, “Nestor zal nu wel moeten toegeven dat zijn idee niet zo slecht was. Denkt hij tevreden. Straks kunnen ze de blaadjes zomaar uit de zakken nemen zonder ze eerst te moeten vaneen trekken.“

              De buitendeur naar de keuken gaat open en een vrouw komt binnen. “Zijn jullie de betogers om het tinnengat te behouden?”

“Ja, en wie ben jij?”

“Ik ben de maatschappelijke werkster van de gemeente hier. De poort staat open en daarom kom ik maar langs achter binnenvallen. Ik heb goed nieuws voor jullie. Het

Tinnengat blijft! De burgemeester heeft de verkaveling afgeblazen.”

Bij deze woorden krijgt Jan de tranen in de ogen: “Kom vlug in de woonkamer dan vertellen we het aan de anderen.”

Yvette kan een gilletje niet onderdrukken. De vrouw vertelt verder:

“Toch niet te vroeg victorie kraaien want er is een maar aan.”

“Zeg maar, wij zijn tot alles bereid,” antwoordt Jan grootmoedig.

“Luister! Jullie moeten bewijzen dat het pleintje echt nuttig voor de gemeente kan zijn. Dat wil zeggen jullie richten een speelhoek in met speeltuigen en ook een bank voor de ouders. Jullie krijgen een budget en verder de vrije hand. Maar let wel indien het resultaat niet voldoet wordt de verkaveling terug herzien.”

Iedereen is enthousiast. Zelfs Francesco wil zijn kunstwerk nog afmaken en het tentoonstellen op het pleintje. Met deze woorden gaan Francesco en Xavier naar de galerij. De maatschappelijke werkster gaat langs de keuken terug buiten. In de keuken blijft ze voor de zakken met bloemen staan en roept naar binnen: “Zijn dat kunstbloemen die jullie aan het maken zijn?” Jan en Yvette komen ook naar de keuken.

“Die heb ik wel duizenden gemaakt in de tijd. Om een reis naar Lourdes te kunnen bekostigen,” vervolgt de vrouw, “voor een groep gehandicapten. Een goed werk. Ik maakte in die tijd driehonderd bloemen per uur. Er waren vrouwen die er zelfs driehonderdveertig op één uur ineenstaken. Wacht ik doe het even voor. Maar waar is het machientje?”

“Machientje? Welk machientje? Moet er een machientje zijn?” Vraagt Jan volledig onthutst.

“Natuurlijk is er een machientje. Het wordt er altijd bijgeleverd. Zonder machientje is het gewoon niet te doen.”

Yvette kijkt Jan aan en vraagt: “Zou Francesco er toch niet mee weg zijn?” “Stel je voor. Het zit misschien wel in één van zijn kunstwerken. ‘De technici en een bloem’, of zoiets.”

De twee vrouwen en Jan haasten zich naar de galerij en vinden Francesco in druk gesprek met Xavier. Vóór hen staat een kruiwagen met daarop een spade, een riek, een rijf en een kolenschop. Alles met hun steel omhoog. Bovenop de vier stelen staat een kinderfietsje gemonteerd met op het zadel een ijzeren toestelletje. Een basisplaat met daarop een buisje gelast. In dat buisje zit een veertje met een pinnetje op gemonteerd.

“Daar staat het,” roept de maatschappelijke werkster opgelucht, “daar op het zadel van het fietsje.”

Jan wil het onmiddellijk nemen maar wordt tegengehouden door Xavier: “Afblijven, dit is een creatie van de meester. ‘De anti moderne techniek’.” « Alles is anti bij uw grootmeester,” concludeert Yvette.

Jan gaat voor Francesco staan en kruist zijn armen. “Dit hier is een creatie van Francesco de grootmeester en die fiets is eigendom van Jan de klusjesman. En die spade ook, en die rijf ook en die moderne techniek hier allemaal is van Jan de klusjesman en jij kunt nu kiezen: ofwel sleur ik alles uiteen en neem alles mee terug ofwel geef jij mij onmiddellijk dat ‘anti modern techniek toestel’ op die fiets terug. Wat kies je?” “Konijntje, geef dat ijzeren onding maar terug. Ik zei daarstraks al dat er iets bij zat dat niet paste.”

Xavier gaat op een stoel staan en probeert het machientje van het zadel af te trekken. Maar Francesco heeft het goed vastgelijmd en het wil niet zo goed lossen. Xavier geeft er een stevige ruk aan en valt achteruit. Het hele gevaarte valt als een puinhoop in elkaar. Jan en Yvette proesten het uit van het lachen. De maatschappelijke werkster kan slechts met moeite haar lach bedwingen. Met een reflex neemt Jan het bloemenmachine en gaat met geheven hoofd terug naar binnen.

“Zo laat nu maar eens zien wat je kunt,” vraagt Jan aan de vrouw terwijl hij fier de zakken met de uiteengetrokken blaadjes voorschuift.

“Hebben ze dat zo afgeleverd bij jullie?”

“Neen dat is mijn werk. Ik heb ze voor jou allemaal al vaneen getrokken.” De vrouw kijkt even rond en ziet nog enkele originele zakken staan. Ze schuift de zakken van Jan opzij en zet een zak met blaadjes en een zak met kelkblaadjes naast haar. “Kijk!” zegt ze terwijl ze een groen topje neemt en het op het pinnetje van het machientje zet. “We nemen een topje en zetten het met de rand naar onder op dit pinnetje. Dan nemen we een rood kelkblaadje. Er zitten drie blaadjes aan elkaar, goed voor één roos, het kleinste met het gaatje over het groene topje met een ruk breekt het af van de twee andere blaadjes, het volgende blaadje over het topje, weer afbeken en tenslotte het laatste blaadje. Hetzelfde doen we met de groene blaadjes. Steel erop en de eerste bloem is klaar. Dit was traag. Maar nu laat ik jullie zien hoe vlot het kan gaan.”

Jan neemt zijn horloge en telt af. Twaalf seconden later is de eerste bloem klaar.

“Ongelooflijk,” zegt hij, “mag ik eens proberen?”

“Natuurlijk, moeilijk is het niet. Enkel wat routine en jij kunt dat ook in twaalf seconden.”

Jan zet zich achter het toestel en twintig seconden later is zijn bloem klaar.

“Dat is vijftien maal sneller dan mijn record. Hoe kan ik je bedanken? Je bent vandaag tweemaal onze reddende engel. En wees gerust; van het pleintje maken wij een juweeltje. Zeg dat maar tegen de burgemeester.”

              Een half uur nadat de maatschappelijke werkster het pand verlaten heeft, komt Nestor met zijn boodschappen binnen. Jan legt de gemaakte bloemen vlug opzij, schuift het machientje onder een doos.

“Wel Jan moet jij geen bloemen maken? Wij hadden toch een afspraak!”

“Och maat, ik heb er een studie van gemaakt. Hoeveel bloemen doe jij op een uur?” “Iets meer dan twaalf, nu nog, maar met wat meer routine worden dat zeker veertien stuks.”

“Dat is ongeveer vijf minuten per bloem. Wel ik maak er twee per minuut.”

“Zo een praat heb ik nog nooit gehoord. Zelfs aan de toog niet.”

“Wedden we?”

“Wel ja, als jij er voor zorgt dat ik er ook twee per minuut kan maken dan hoef jij mij niet meer te helpen.” “Voor geen enkele bloem?”

“Voor geen enkele bloem!”

“Vanaf nu?”

“Vanaf het moment dat je het mij geleerd hebt.”

“Oké afgesproken. Yvette jij bent mijn getuige.”

Jan neemt met trillende handen het machientje van onder de doos.

“Wat is dat, waar komt dat vandaan?”

“Ssst. Zwijg, kijk en leer.”

Jan begint zijn bloemen te maken en na de vijfde bloem heeft hij nog maar vijftien seconden nodig. Nestor weet niet wat hij ziet. Razend enthousiast vraagt hij:

“Laat mij dat eens proberen?”

“Ja, maar indien je er twee per minuut maakt dan is mijn taak gedaan. Dan moei ik mij er niet meer mee. Akkoord?” “Ga opzij jong, laat mij dat proberen.”

“Aan jou de eer.”

Nestor begint, de eerste bloem gaat wat moeilijk maar daarna gaat het steeds beter. Na de zevende bloem breekt hij het record. Veertien seconden. Jan wrijft in zijn handen. “Zo mijn taak zit erop voor de rest van mijn leven. Nu iets anders. De maatschappelijke werkster is hier geweest, het tinnengat mag blijven. Maar er is wel een voorwaarde. Wij allen samen, dus jij ook, moeten van het pleintje een echt juweeltje maken zodat de gemeente fier kan zijn op haar pleintje. Het moet zo gezellig en mooi worden dat de reisbureaus het in hun brochures gaan zetten. Francesco wil ook helpen door een kunstwerk van hem op het grasveld tentoon te stellen. Jij gaat toch ook helpen hé?”

“Na uw hulp ben ik dat wel verplicht. Ik kan nu bloemen maken tegen honderd in het uur.”

“Ja, nog iets,” voegt Jan eraan toe, “we krijgen een budget toegewezen. Maar ik heb materiaal genoeg staan in de hof en op mijn stootkar. Dus het volledige budget steek ik in de leefpot. En Yvette jij gaat voortaan terug mee afwassen. Want mijn eerste bijdrage in de leefpot wordt kortelings gestort.”

“Oké, oké. Je hebt gewonnen. Het geluk is voor rare mensen.” Plots ziet Nestor de zakken staan met de afgetrokken bloemen.

“Wat is dat daar? Wie heeft dat gedaan? Zo kan ik die toch niet gebruiken, nu moet ik zes keer uit een zak pakken om één bloem te maken in plaats van twee keer.” Maar Jan hoort dat laatste niet meer, want hij loopt vlug naar buiten en roept over Nestor heen:

“Ik heb met die bloemen niets meer te maken. Dat heb jezelf beloofd. Ik ga een picknicktafel maken voor het tinnengat, want Mieke komt volgende week.” “Wie is Mieke?” vraagt Yvette terwijl ze met hem mee loopt.

“Mieke is de maatschappelijke werkster van daarstraks.”

“Amaai, zo familiair al? Heb je soms iets met haar?”

“Neen, maar ik zag haar naam toevallig op een kaartje staan. Mieke en nog iets, maar dat kon ik niet snel genoeg lezen.”

“Dat naamkaartje was toch van haar?”

“Ik denk dat, ja. Ik blijf ze toch Mieke noemen.”

“En, wat komt Mieke dan doen?”

“Wel ik heb met haar afgesproken dat wij samen naar het pleintje zouden gaan om te bespreken hoe we het allemaal gaan doen.”

“Dat is een goed idee. Misschien kunnen we allemaal wel meegaan.”

“Zou je dat wel doen Yvette? Zie dat er foto’s of zo gemaakt worden. Als iemand je herkent en ze vinden je, wat dan?”

“Ik zet mijn rosse pruik op en met mijn uilenbril kent niemand me nog.”

              Een week later wandelen Jan, Yvette, Nestor, Xavier, Francesco en Mieke samen naar het pleintje.

Yvette heeft voor alle veiligheid haar pruik en uilenbril opgezet. Er wordt druk gepraat over de toekomst van het pleintje. Plots neemt Xavier het woord:

“Wij hebben een verrassing voor jullie. Mijn meester heeft zijn belofte gehouden en een kunstwerk gemaakt. Deze morgen heeft hij het op het pleintje geplaatst. Het heeft iets met een spiraaltje te maken.”

Mieke houdt bruusk haar pas in. “Zeg, er komen kinderen op het pleintje. Er is toch niets onzedelijks bij? Want met die kunstenaars weet men maar nooit.”

Francesco stelt Mieke onmiddellijk gerust: “Mijn kunstwerk heeft niets met het spiraaltje te maken waar jullie aan denken. Het is een protest op de verkavelingen. Een spiraal richt onze aarde naar de zelfvernietiging. De vrijliggende stukken grond worden verkaveld en verbouwd en kunnen daarna niet meer gebruikt worden om tot meer ecologische redenen aangewend te worden.”

Mieke fronst haar wenkbrauwen. “Ja, dat men ze wil verkavelen dat weet ik al, maar wat heeft die spiraal daar mee te maken?”

“De spiraal wijst in de richting van de zelfvernietiging. Even geduld nog, zo dadelijk zien we het tinnengat en dan kun je mijn kunstwerk bewonderen.”

Even later draaien ze de hoek om en allen, behalve de twee kunstenaars, blijven versteld staan: Tafels, oude matrassen, ketels, pannen, kapotte deuren, scheve schuiven, een verroeste fiets, autozetels en stukgeslagen stoelen liggen verspreid over het pleintje. In de drie hoeken staat een veer uit een oude matras recht op de grond. Yvette proest het uit. Mieke durft Francesco niet aan te kijken.

“Inderdaad dit stuk grond kan door niets anders nog gebruikt worden. Er is zelfs geen ruimte om een schommel te plaatsen, laat staan een heel speeltuintje met picknickbank en al.”

Jan staat onthutst te kijken naar zijn meubelen en mompelt: “Mijn meubelen, mijn meubelen. Allemaal kapotgeslagen.” Hij slaat zijn handen voor zijn gezicht, heel even maar. Dan vliegt hij op Francesco en grijpt hem bij de keel. “Mijn meubelen moeten terugkomen en er moet plaats vrijkomen voor de speeltuigen en voor de picknicktafel. Heb je mij verstaan? Stuk kunstenaar van niks.”

Xavier grijpt Jan bij zijn schouders. “Mijn meester is geen kunstenaar van niks. Hij is een grootm…”

Jan draait zich om en geeft Xavier een stomp op zijn oog zodat hij op de grond valt. Francesco wil Jan slaan maar Mieke komt tussenbeide. “Vrienden, het is gedaan. Ik zal jullie wel zeggen wat er moet gebeuren. Of willen jullie alles zien verkavelen?” Jan laat Francesco los en Xavier wordt recht geholpen door Yvette en Nestor. Mieke gaat naar de oude matrassen. “Deze dingen moeten weg. In die hoek komt een nieuw kunstwerk, een veel kleiner en enkel met harde materialen die niet kunnen rotten. Daar aan die kant komt de picknickbank en de rest is voorbestemd om de speeltuigen te plaatsen. Over enkele weken spreken we terug af voor een evaluatie.” Francesco gebiedt aan Xavier dat hij alles weer terug moet dragen naar de galerij. Jan verbetert Francesco door te zeggen dat alles terug op de plaats moet gelegd worden waar ze het genomen hebben, waarop Francesco hem goedschalks een glimlach toezendt.

              Twee dagen lang regende het pijpenstelen. Deze voormiddag is het eindelijk wat zachter gaan regenen. Zo een vuil miezerig weertje waar je uiteindelijk doornat van wordt. Jan staat in de hof en timmert een schommel in elkaar. Hij heeft een kast en een tafel afgebroken om aan het nodige hout te komen. De wrevel tussen Francesco en hem is nog altijd goed voelbaar. Hij is te koppig om aan Francesco te vragen in de galerij zijn speeltuigen te mogen afmaken. Yvette heeft hem al verweten kinderachtig te zijn, maar toch brengt zij hem af en toe een warme kop koffie.

                            Francesco is samen met zijn compagnon aan een volgend kunstwerk bezig.

Hij heeft een vogelkooi zien liggen tussen de rommel van Jan. Al drie keer heeft hij Xavier erop uitgestuurd om te zien of Jan nog altijd op de werf was. Francesco zijn geduld is ten einde. “Konijntje, ga naar Jan op de werf en vraag hem heel vriendelijk of wij die vogelkooi mogen hebben.”

Xavier doet alles voor zijn meester en als een brave soldaat gaat hij naar buiten. “Jan, de grootmeester wil graag de vogelkooi daar hebben, ik mag die toch wel meenemen zeker?”

“Vogelkooi? Gaat hij jou in een kooi zetten? Dat hij maar naar de zoo gaat, daar zijn kooien genoeg.”

“Moet ik mijn leermeester dat zeggen?”

“Zeg hem wat je wilt, maar van mijn gerief blijft hij af.”

Terneergeslagen draait Xavier zich om en gaat terug naar de galerij om de boodschap over te brengen.

Yvette staat vanuit het raam de gebeurtenissen gade te slaan. Zij neemt een paraplu en gaat naar Jan.

“Wel Jan wat was dat allemaal? Zouden jullie niet beter overeenkomen in plaats van elkaar de duvel aan te doen? Als jij eens wat toegeeflijker zou zijn dan mag jij misschien wel in hun atelier werken. Daar sta je droog.”

“Ik moet niet droog staan.”

“Heb je al eens gedacht welke kleur je de schommel gaat geven?”

“Rood, dat zien alle kinderen graag.”

“En gaat dat in die miezerige regen?”

“Er zijn betere omstandigheden.”

“Jan, wees redelijk, kom toch overeen, zodat iedereen er baat bij haalt.”

“Ik ga niet smeken aan die omhooggevallen rommelmaker.”

“En als ik nu eens voor jou ga onderhandelen?”

“Phoe! Allez, ja goed, omdat jij het bent. Die rommelmaker mag hier wat materiaal komen halen, maar hij moet eerst vragen wat hij wil hebben. En in ruil mag ik in zijn atelier werken voor de speeltuigen van het pleintje.”

Een kwartier later staan de twee rivalen naast elkaar te werken in de galerij. Af en toe gaat Francesco naar de hof iets bruikbaars zoeken en dan doet hij teken aan Xavier die het dan weer aan Jan moet gaan vragen. Om zijn wit kostuum niet te bevuilen doet Xavier telkens zijn werkhandschoenen aan en draagt uiterst voorzichtig de stukken één voor één naar binnen. Op zeker moment staan Jan en Xavier samen buiten voor de kapotte tafels, kasten en andere rommel. Naast hen heeft de aanhoudende regen een grote plas gevormd. Jan neemt een losse plank, bekijkt ze even. “Deze is te lang,” zegt hij tegen zichzelf en gooit de plank naast hem weg. De plank valt in de plas en het vuile water spat omhoog. Enkele druppels spatten op Jan zijn broek en een hele veeg tegen Xavier zijn pak. Xavier springt opzij, schuift uit en valt in het slijk.

“Nu kan je zelf mee in het kunstwerk gaan staan,” schertst Jan.

“Dat is jouw schuld! Jij gooit alles zomaar weg zonder te kijken waar het heen vliegt.”

“Man doe werkkleren aan in plaats van dat bakkerskostuum.”

“Dat is geen bakkerskostuum, dat is een Corneliani van Hugo Boss.”

“Ah, dan kun je er nu gerust mee in het bos. Het is toch al vuil.”

              Enkele weken later breekt de grote dag aan. Het pleintje wordt ingehuldigd. De speeltuigen zijn al geplaatst. Op de stootkar werd het kunststuk van Francesco geladen en afgedekt met een groot wit laken. Yvette heeft voor de gelegenheid haar pruik opgezet en een grote zonnebril verstopt haar blauwe kijkers. Een diep uitgesneden decolleté moet de aandacht afleiden. Aan het pleintje wordt het werk van de meester afgeladen en in de aangewezen hoek geplaatst. Xavier zorgt nauwlettend dat het kunststuk mooi onder het laken verstopt blijft. Mieke is ook komen kijken om zeker te zijn dat alles tegen de opening in orde zou zijn. Er wordt een biertje gedronken en iedereen is goedgezind. Plots neemt Jan Yvette vast en zet haar op de stootwagen, Mieke wordt door Nestor naast Yvette gezet; Jan springt ook op de stootkar. Yvette neemt haar saxofoon en Jan zijn trompet. De drie mannen duwen de stootkar door de straten en zingen: “En dat we toffe jongens zijn…” Mieke slaat de maat.    Tegen twee uur in de namiddag zijn ze allen terug op het pleintje. Yvette met haar pruik en Xavier in zijn Corneliani pak. Francesco en Jan dragen een lange stofjas. Met dit verschil dat Jan een korte short onderaan heeft terwijl Francesco een lange jeans draagt. Van Yvette moet Jan een das aan doen, die draagt hij boven zijn T-shirt. De burgemeester doet zijn toespraak, knipt het lint door en onthult het meesterwerk van Francesco: een mini houten wipplank met aan de ene kant een papegaaienkooi met daarin een fles whisky. Aan de andere kant staat een bakje met blauwe vergeet mij nietjes ingeplant. Xavier legt uit: “De geest gevangen in zijn eigen kooi wordt in evenwicht gehouden door het leven.”

Met luid applaus worden de champagneflessen geopend. Natuurlijk spelen Yvette en Jan weer de nodige muziek. Het pleintje is gered.

              Drie dagen later is Yvette de tafel aan het afruimen. Want afspraak is afspraak. Zij helpt terug mee in het huishouden. Jan komt binnen. “Op wat trekt dat nu. Het zijn allemaal dezelfde. Die bureaucraten.”

“Wat scheelt er Jan, je bent toch gaan ontvangen bij Mieke, uw vriendin?”

“Mieke, Mieke, zeg maar Mie. Ik bracht de rekening binnen en ze vroeg de bonnetjes van de aankopen. Ik heb alleen maar wat nagels gekocht, de rest komt uit mijn stootkar. Negen en negentig cent. De nagels stonden in reclame. Ik kreeg één euro van haar en omdat ik niet kon teruggeven mocht ik het overschot houden. Die euro voor die nagels heb ik dan nog geleend van Nestor. Die moet ik teruggeven.”

“Als ik het goed begrijp leg jij dan niets in de leefpot?” “Van wat zou ik? Ik had gerekend op minstens tweehonderd euro en wat krijg ik? Niets. De rotzakken.”

“Dan betekent dat, dat ik niet meer moet afwassen? Jan, de afwas staat voor jou. Het water is nog warm. Je kunt er onmiddellijk aan beginnen.”

“Ik moet eerst naar Nestor. Zijn geld teruggeven.”

Yvette knippert met haar ogen. “Nestor? Die is bezig aan een heel vervelend werk. Ik zou hem maar niet storen. Hij zei daarstraks dat iemand hem een ferme loer gedraaid heeft. Hij is de laatste bloemen aan het maken, maar al die blaadjes zijn al van elkaar getrokken en ze liggen allemaal nog eens dooreen ook. “Heel slordig gedaan,” zei hij. Hij is al twee uren aan het sorteren. Weet jij daar soms iets van?”

“Ik ga eerst afwassen, Nestor wil ik nu niet storen.”

 

06-05-2020 om 08:21 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • GEDICHTENBUNDEL
  • Dromen
  • Op naar mijn pensioen
  • Alles komt goed.
  • 7 Magere jaren
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 15/02-21/02 2021
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 03/08-09/08 2020
  • 27/07-02/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!