naarmate de jaren korten en seizoenen vervlakken groeit mijn zwijgzaamheid
soms schiet praten het doel voorbij er schort iets aan de brug naar de overkant planken vallen in diepten van ijskoude gevoelens onbereikbaar blijkt de waterkant
mijn ogen spreken niet meer dof en verduisterd als zij zijn uitzichtloosheid krijst in verstopte oren wie kan in deze stilte de hartslag nog horen
niet alleen de nacht schermt licht af van helder waarnemen waarin dromen mij soms ongevraagd meenemen naar diepe dalen van verwarring
ook de dag kent momenten van onzichtbare schaduwen gevoed door gevoelens van verkrachte woorden zij overvallen soms mijn gemoed, zomaar, zonder te schuwen
een muur met een zacht fundament is soms door een zuchtende wind om te duwen
temeer daar in de winter het glazen plafond door koude is aangeslagen en dichter boven de dode aarde hangt alles is dan zwaarder te dragen het is dan een winterdeken die over mij hangt
onder de oude middeleeuwse toren sta ik even stil als de bejaarde slag het angelus laat horen
hij is een roepende over de winterse velden kijkt statig uit zonder dat men hem nog hoort of ziet als hemelse bruid hij draagt slechts een stenen verleden en echoënde psalmen naar verluidt
laten we ons nog verwonderen door eenvoud en mystiek ik zou het niet weten: zie zoveel koude mimiek
bij de geboorte van ieder mensenkind kan men slechts ervaren hoe de onvoorwaardelijke goddelijke verwachting mag worden bemind
heden zoveel jaar na dato versteen ik het beeld van mijn vader houw de lagen van zijn persoon
tracht zijn wezen te plaatsen in een menselijk kader
een postuur van ruimtelijke omvang gevoed door smakelijkheden een zuivere inborst gevormd door haast verborgen verleden gaven deze kleine man met humor en weinig woorden een ongekende kracht:
de zachte macht van ervarend voelen in de stilte van het ongezegde
soms ook afvragend wat hij zou bedoelen
mijn beitel breekt te vroeg zoek nu in mijzelf naar zijn diepte ik kan pas zeggen wie hij was als mij is gegund nog even niet mijn lijf voor het laatst neder te leggen
in dit moment van eeuwige stilte waar vogels zwijgen en mijn hartslagen zich rustig aan elkander rijgen
vertoef ik in tederland met zachte tonen van een fluisterende wind ervaar het warme zand onder mijn blote voeten en valt de rust mij toe verdwijnt al het moeten
dit voortschrijdend genoegen van geluk en zaligheid doordrenkt al mijn vezels zonder enig zwoegen
wees mijn bruid als de avond valt en de zon van mijn ogen neerdaalt in mijn hart wees mijn gade als ik afdaal in de vergankelijkheid van geschapen smart
rust je hand op mijn schouder en stuur mij zacht naar beminde wouden
waar de ruis van vele zielen mij zullen dragen in voorbijgaande koude
wees mijn bruid al is het voor even, een tel van eeuwigheid, streef voorbij wat was niets bleef nog heel draag mij om te weven
door het ven van engelen lacht mij de schoonheid toe dan pas, voel ik het grootse dan pas heb ik weet van wat ik verlies wees nog even mijn bruid dat is leven, als ik onomkeerbaar de klokken luid
ik zoek nog steeds de diepte van binnen tijden lang verlangen de weg te gaan naar verlichte gezangen
op de ontgonnen heide waar een zachte mist de velden bekleedt schampt de wazige zon de wedergeboren aarde zij allen hebben weet van mijn innerlijke waarde
ik zoek nog steeds de eeuwige verbinding naar herstellende heelheid verloren in mijn menszijn geschapen breekbaarheid in komen, zijn en gaan wie ben ik nog, zo denk ik in mijn tastbaar bestaan
de schittering in je kleine ogen diep en vol vertrouwen heeft mij zonder enig denken eenvoudig naar mijn wezenlijke kern gezogen je hoefde slechts spontaan met je armpjes te wenken ik voelde me even niet door het leven bedrogen