Ontmoeting tussen jong en oud.
Bronskleurige bladeren dwarrelen in de wind. Een stokoude man, met de geest van een kind, staart dromerig voor zich uit. Twee dikke tranen, die zich kronkelend een weg banen tussen de diepe rimpels van zijn perkamenten huid en, als glinsterende pareltjes trillend blijven hangen, een paar seconden maar in zijn grijze stoppelbaard. Er groeit in hem een groot verlangen naar wat liefde, vriendschap en begrip. Het broze geluk sprong als een zeepbel stuk. Waarom heeft men hem verlaten? Waarom wil er niemand met hem praten? Is oud zijn dan een schande? Hij rilt, steunt het hoofd met verweerde handen. Heeft het leven nog wel zin? Wat wil je dat ik begin?
Plots een stemmetje dat klinkt als klatergoud! "Toe opa, je bent nog niet te oud." "Speel met mij alsjeblieft." Zijn ogen schitteren, toch nog geliefd?
|