Wat moet ik nu toch. Ik zit voor de t.v., maar ik zie niets. Jan zit aan de tafel, vijf meter van mij vandaan, achter zn koffie, nors te zwijgen, na de zoveelste ruzie. Jan , Jantje , ik heb je zo nodig. Ik heb het je willen laten merken, door in al mn zenuwen heel erg mijn best te doen op het eten. Ik had je zo graag nu naast me gehad.
Wat gloeit mn hoofd. Die dokter! Hij zei: Ja mevrouw (altijd hoffelijk) Niet zon beste boodschap: een syfilis-infectie, dat hebt u. Maar schrikt u nu toch niet zo. Het is zo recent. U bent er zo vlug bij. Er is geen gevaar! En zo praatte hij maar door, sloot tenslotte: Wilt u al de personen inlichten, met wie u de laatste tijd intieme contacten hebt gehad? Eén van hen kan de haard zijn geweest voor u. Natuurlijk kunt u ook andere personen hebben besmet. Die zakelijke woorden kwamen zo uiterst vernederend op mij over. Waar zag hij mij voor aan! Ik ontwaakte uit mijn schrikverstijving: Ik heb al twee jaar één vaste vriend. Ik zal hem bijlichten! Met het recept en een afspraak over injecties of zo klaar, zei hij nog één keer, heel afstandelijk: Waarschuwt u uw duurzame relatie als het kan vanavond nog.
Nu, daar zit ik dan. De beelden op het scherm dwarrelen voorbij. Ik zie niets, de koekjes staan klaar, ik heb geen trek. Twee namen flitsen door me heen: Margo! Lien! Ik weet het!
Jan heeft een zus, Margo. Die kwam op een avond een paar weken geleden bij ons. Ik ben altijd bang voor haar geweest. t Is zon superieure griet. En een tong als een mes. Maar die avond vertelde ze, dat ze God en Jezus en de Heilige Geest had gevonden. Ik was helemaal van mijn stuk, zat te wachten op een van dr hatelijkheden over mn lijn, mn jurk, mn teint: keus was er genoeg. Ik was die avond juist niet op mn best. Maar er kwam niets. Ze pakte Jan aan, tot die het gewoon benauwd kreeg en mijn hulp vroeg. Maar mijn tong leek wel verlamd. Ik zat daar maar en luisterde en dacht: Zonder dat ze het weet, heeft ze het, via Jan, tegen mij. Ik ben niet zo braaf, kijk naar andere mannen. Ook al hebben we een open verhouding, ik ben er toch niet rustig onder. Ik ben niet eerlijk, knoei wel eens met aanvraagformulieren. Maar ik wil me niet omkeren, niet toekeren naar God. Dit is mijn laatste kans. Ik zou die willen gebruiken. Ik kan niet, ik lijk wel aan een ketting te liggen. God, geef me nog één keer een aanwijzing. Nee, doe het maar niet ook. Ik volg die toch niet op. Ik kan het niet. Neen, niet er omheen draaien. Ik wil niet.
Toen knalde er een deur. Het werd stil. Margo keek me bedremmeld en onzeker aan: Hij is weg, zei ze verbluft: Ik bedoelde het zo goed, maar hij werd kwaad. Het was voor het eerst, dat ik haar min of meer zwak zag. Dat vertederde mij of misschien gaf het mij een gevoel van opluchting om te merken, dat ook zij minder sterke ogenblikken had. Ik schonk koffie in, begon zelf te vertellen. Het was net, of ze een vriendin was. Idioot, die rotmeid: alles vertelde ik. Belachelijk. Misschien kwam er ook lafheid van mijn kant bij om in dit moment van ontspanning haar sympathie te kopen. Hoe dan ook, ik heb er nog geen spijt van. Ik begon met te zeggen, hoe ik soms het idee had, dat ik net zo morsdood was als mijn idealen over emancipatie en pacifisme en noem maar op. Ik biechtte zonder iets achter te houden dat ik mijzelf soms zag als iemand, die steeds harder een berg afholde en dadelijk een smak zou gaan maken. Ik beleed mijn zwakheid, dat ik Jan in gedachten niet trouw was en iets heel anders dat ik mijn eetlust niet in de hand had. Ik vertelde, dat ik een hekel had aan mijn buren, ze soms stiekem plaagde met kleine pesterijen bij het buitenzetten van de vuilniszakken bijvoorbeeld of met hard de radio aanzetten. En tenslotte onder tranen kwam het er ook uit, dat ik naar séances ging, waar occulte dingen gebeurden. Toen ik uitgesproken was, werd het even heel stil. Margo vatte daarna alles bondig samen: Dus: jij holde achter elk nieuw ideaal aan. Je ruilde het in, als het versleten was, niet meer voldeed. Je wist op het laatst al van te voren, dat elk nog weer nieuwer ideaal ook weer zou gaan teleurstellen. Je hebt geprobeerd, naar buiten iets te betekenen, zonder dat je eigen leven op orde was. Nu probeer je zelfs naar buiten niets meer en je hebt eigenlijk een hekel aan alles en iedereen: wat heb jij Jezus nodig!
Het werd weer stil. Toen zei ze: Zal ik je helpen om naar Jezus te gaan? Ik wou zeggen: Ja. Maar toen schoten me opeens herinneringen aan vroeger thuis te binnen. Paps en mams hadden altijd toestanden met zogenaamde medegelovigen. t Kan zijn, dat zij een soort talent hadden om de slechtste exemplaren eruit te zoeken. Maar wat was er altijd sprake van gezeur, geklaag en geroddel bij die mensen en wat bezorgden zij mijn goedwillende ouders teleurstelling op teleurstelling. Ik was toch zo blij geweest dag-met-het-handje te kunnen doen tegen de hele troep. Terug in dat milieu met die vreemde, vage, buitenissige figuren: nooit! Ik verstarde, beet haar toe: Nee, en ga nou weg met al dat gepraat. Ze ging, stilletjes en verslagen (1 Corinthe 15:29; maar t is een doordenkertje), na mijn koud: Je komt er wel uit hè?
Pal daarop kwam Jan thuis, vroeg opgewonden waarom ik zo stil was. Ik kon geen woorden vinden. Hij werd steeds meer ongenietbaar, begon te roepen, dat ik me had laten ompraten, liep voor de tweede keer die avond kwaad het huis uit. En daarna is hij dagen lang bij Lien geweest!! Dat heeft hij me zelf verteld. Hij was voordien zeker een jaar lang niet vreemd gegaan en nadien ook nooit. Dat weet ik zeker. Maar die dagen en nachten wel. Toen bij Lien moet hij die sief hebben opgelopen!