2.6.4.6 Jan en Joke; deel van Jezus plan om mensen te redden uit neerslachtigheid en bezorgdheid
De zwaarmoedige buien van Helma Huigen Elke dag lijkt op de andere. Donker, grauwe wolken. Ik houd van dit weer. Zomer en zon irriteren mij. Dat lijkt misschien gek, maar ik ga het jullie uitleggen. Van binnen is het donker bij mij, met grijze, door een storm van rusteloosheid voortgejaagde wolkenflarden. Wanneer het om mij heen ook zo is, vind ik, dat het net lijkt, of alles en iedereen het met mij eens is. Maar zomer zon een blauwe lucht: die herinneren mij eraan, dat ik een beetje raar ben.
In de voorzomer was ik met een stel vriendinnen in Benidorm. Altijd maar licht en kleur en bruinen op terrassen en baden, zonder je af te drogen om nog vlugger te kleuren. Toeren langs boomgaarden vol felgekleurde sinaasappels. Overal het wit van amandelbloesem (vandaar immers: Costa Blanca). Uitbundige mensen; ik van buiten het meest uitbundig van allemaal. Maar van binnen: radeloos om alle lekkere bloemengeuren en dat altijd maar buiten ijs eten en sangria drinken. Als concessie dan soms: onder een bontgekleurde, zondoorgloeide parasol. En dan dat terugkomen op Schiphol! Het regende vetjes vanuit een grijzige lucht en ik voelde me veilig! Het is niet goed, ik weet het, ik ben er al mee bij een psychotherapeut geweest. Het enige, wat ik bereikte was, dat het ziekenfonds niet wilde betalen. Mijn innerlijk klaarde door het gesprek niets op.
Het geloof: ook al geprobeerd. Liep laatst ergens binnen: een domina stond te jubelen over een frisse, fonkelende, stralende, verlichtende gezindheid, die Jezus in je bewerkte. Ik had al weer gegeten en gedronken. Later sprak iemand mij daar nog aan: En werd u wat blij met ons? vroeg ze. Blij het woord alleen al. Ik wil wegkruipen in mijn eenzelvige zwaarmoedigheid. Neen, ze ik stug: Jullie willen teveel. Wij willen niets bijzonders van u, hield dat mens aan: Wij willen u in niets inperken en hebben geen stokpaardjes, waarvoor wij u willen interesseren. Wij willen u helemaal geen ballast meegeven. En toen keek zij mij zo warm aan, dat ik hier helemaal gek van werd en sloot ze: Maar als u ballast hebt, dan wil Jezus die van u wegnemen. Zij, die van Hem zijn, willen daarbij helpen. Gaat u daar eens over nadenken!
Och, ik vergat het. Ik kwam Jeroen weer eens tegen. Hij is iets boven de dertig. Het is een ongeschreven wet in onze kring, dat je met dertig uit het onbenullige lolmaakleven stapt. Jeroen was nog geeneens dertig, toen hij doelbewust in zaken ging. Nu ja zaken voorlopig handelt hij nog hoofdzakelijk in pluche speelgoedbeesten, maar goed; hij is ergens mee begonnen. Het zei klik tussen ons, we wonen sindsdien samen. Mijn melancholie moet ik er zorgvuldig onder houden. Die past niet in de wereld, zoals hij die zich tegenwoordig wenst.
En nu dat etentje met onder andere Jan en Joke (2.5.8.7). Zij zeggen, dat ze gelovig zijn geworden. Goed, dat zal dan wel. Naar mijn mening speelt echter ook hun leeftijd een belangrijke rol. Ook zij zijn rond de dertig. Jeroen richt een B.V. op; Jan gaat een boekhouddiploma halen en wettigt zijn verhouding. Ze worden allemaal bezadigd en getemd. Ik zou ook wel willen trouwen en bedaren, maar in mij zit het ongetemde beest van de neerslachtigheid. Dat is het verschil tussen hen en mij.
Die Jan en die Jo wat vertelden ze fijn, die avond. Net genoeg, ik had niet meer moeten hebben. Opeens was het, of de zon scheen in de pikdonkere nacht daarbinnen. En dit keer was er geen tegenstelling tussen dat licht en mij. Het donker vult wel mijn innerlijk, maar het hoort niet bij mijn wezen. Het is een vreemd element (Rom. 7:17). Dat zag ik opeens zomaar. Die zon hoorde bij mij, dat donker pleegde huisvredebreuk. Daarna kwam er nog een gedachte naar boven: het is een leugen, dat je die duisternis niet kwijt zou kunnen raken, omdat je moeder er ook mee behept was. Je kunt eraf, want die zon past bij jou. Het is je karakter om een kind van de dag en een kind van het licht te zijn (1 Thess. 5:5). Jezus is jouw zon; Hij wil je recht doen. Hij wil je verlichten (Mal. 4:2) en koesteren, tot alle duisternis wijkt.
Je kunt je niet voorstellen, wat dat betekende: licht, dat door het duister begon heen te breken (Gen. 1:3); ordening, die zich baanbrak (1:6); vaste grond, waar beveiliging was te vinden tegen de kokende golven (Geen. 1:9). Daarna begon het weer te miezeren. Het werd echter niet meer zoals eerst. Er was een vogel van de hoop gekomen in mijn hart (1:21). Zijn blijde lied klonk boven de stormvlagen uit. Een groene waas overdekte de grauwheid van de wanhoop (1:12). Ik voelde me niet meer dood van binnen. Er bewoog iets; er leek iets te gaan leven (1:24).
Mijn bestaan is gekomen binnen een kring van licht.
Er is een kaart gekomen. Ik ga naar die receptie. Ik wil binnen die lichtkring blijven. Want; al is er dat nieuwe uitzicht, ik kan het niet alleen vasthouden. Nieuwe nevels drijven aan, verbergen de zon weer.
De bezorgdheid van Jeroen Westhoven Kijk; woensdag 3 februari. Hè, wat vervelend, net die vakbeurs. Nu ja; daar moet s middags Wilfred dan maar alleen staan. De receptie is om vijf uur. Neen, ik wil de preek ook horen. Ik ken die hele Gert Buursma niet. Maar: Jan en Joke zijn al zo bijzonder geworden. Hoe interessant moet dan wel een dominee uit die kring zijn.
O ja; even me presenteren. Ik heb samen met Wilfred van Oosten, de B.V. Jewel (Jeroen, Wilfred); character toys, merkspeelgoed zogezegd. Nu ja; met die naamafkorting klopt het niet helemaal. De boekhouding klopt ook niet en de belastingaangiften al evenmin. Maar... anyhow... we doen heel hevig zaken. Wilfreds vrouw, Karin, werkt enorm goed mee in de inkoop. Dat is een reuze steun, want vrouwelijke feeling is in dit werk heel belangrijk. Ik had graag mijn vriendin Helma voor de administratie aangetrokken. Zij komt echter in haar interesse niet verder dan een sneer, dat ik zo in mijn speelgoedbeesten opga, dat ik best met mijn beertje bij mij zou willen gaan slapen. Die Helma... reuze meid, maar er zit haar iets dwars; ze tobt. Hoewel ze het goed verborgen houdt voor iedereen, had ik het altijd al wel in de gaten. Met dat etentje echter gaf ze zichzelf bloot. Jan en Jo hadden ook zó op ons ingepraat.
Soms denk ik wel eens: ik moest in het zakendoen rugdekking hebben van een geloof. Over tien dagen komt de rijksaccountantsdienst controleren. Wilfred en ik zijn nu allebei al op van de zenuwen. Je hebt andere steun nodig dan de afleiding van een voetbalwedstrijd. Will en ik zijn elke zondag trouwe gasten. Karin jammert wel eens: Blijf nu bij mij en de kinderen, maar dan zegt hij: Helma is toch bij jullie, en dan gaan we weer. De rechte schik hebben wij er evenwel niet meer in. We worden te zorgelijke zakenlui. Je mag natuurlijk niet aan de gedachte toegeven, dat je het hebt gehad ... toch: je jeugd kan je niet vasthouden: het is hard, maar onherroepelijk. Laatst hadden we ons toch weer eens mee laten slepen, loeiden mee in het uitjouwkoor, vanwege de smerige streken van de linksback van de anderen. En net op dat ogenblik zei Wilfred opeens bedrukt: Morgen moeten wij omzetbelasting afdragen. Heb jij enig idee, waar wij geld vandaan moeten halen? En op slag stonden wij allebei met ons innerlijk buiten de brullende meute. Laten we maar gaan, zei ik.
Kijk, dat is nu, wat ik bedoel: voor de moeilijke ogenblikken in het leven van een zakenman zou je een geloof moeten hebben om even een beroep op te doen. Toch eens daarnaar toe; naar die Gert luisteren. Misschien pak ik een ideetje mee.