ik word op een
wit gespreid vlies
voortbewogen door
zes maagdelijke engelen
langs azuurblauwe luchten
zij spannen een doorzichtig veld
van geluk met een uitgestrekte
gracieuze geste
genade schenkend
met verleidelijke ogen
die mij onderwijl bedwelmende
bloemengeuren toezuchten
waarop geen enkel
aards genot kan bogen
uit hun frêle goddelijke flanken
klinkt een kwetsbare
Mahler symfonie
mij zuigend naar
opperste verrukking,
het hart doorzeeft
met bevrijdende klanken
in dit verblijf van eeuwige
symbiose
wuiven de hemelse
vleugelschepsels
al het zoets rond mijn lijf
zij beminnen mij
met gedurige passie
koesteren, beschermen mij
opdat ik immer
in deze schone droom gedij
|