Maria was zeer modebewust en had heel wat kledingstukken die bezet waren met goud-en zilverkant.Ook gouden en zilveren buratto maakte deel uit van haar kostuumarsenaal. Cesare Vecellio beschrijft in zijn "Degli Habiti Antichi et moderni di Diverse Parti del Mondo" uit 1590 de kleding van de vooraanstaande dames uit Toscane en beweert dat goudkant karakteristiek was voor Firenze. Ook zijden kant werd veel gebruikt. In de inventaris staan 4 maskers van zwart satijn, met kant"a piombini"( met klossen ) van zwarte zijde. Gepijpte kragen op een steun en manchetten in reticella of kant waren typisch voor de tijd en heel elegant. De kragen waren afgewerkt met de ijle getande kant die we in deze tijd in geheel West-Europa terugvinden. Deze stijl kon zowel in de klos-als in de naaldkanttechniek gerealiseerd worden.
kant ten tijde van de twee franse koninginnen :Catharina en Maria de Medici
Hendrik IV gaat de geschiedenis in als een bekwame koning.Hij wordt zelfs "Hendrik de Grote " en "le bon roi Henri" genoemd.Met het doel de welvaart te vergroten, hervormde hij het belastingsysteem en bestreed de corruptie. Door deze maatregelen en door een bewuste afhoudende buitenlandse politiek saneerde hij de Franse staatsfinanciën. Ook voor de kant stelde hij beperkingen. Zo verbood hij het dragen en het importeren van goud-en zilverkant, doch zonder succes. Er werd metaalkant vervaardigd in Frankrijk zelf, in Aurillac en Parijs, maar er werden ook aanzienlijke hoeveelheden uit Spanje geïmporteerd. uit kant 2006
Omdat de Medici leefden in de periode waarin de kant ontstaan en ontwikkeld is, is het voor de liefhebber van kanthistoriek heel interessant dit luxetextiel tot zijn recht te zien komen en te zien evolueren in de talrijke schilderijportretten waarop leden van deze familie afgebeeld zijn.Het is tevens boeiend vast te stellen dat de aandacht voor kant en aanverwant textiel in deze middens heel groot was Hendrik II, de echtgenoot van Catharina de Medici heeft naar verluidt de mode van de gepijpte kragen ingevoerd,om een litteken in de hals te verbergen.De grote gepijpte kragen werden immers heel hoog rond de hals en op een metalen onderstel gemonteerd.Vanaf het moment dat de nieuwe mode van de gepijpte kragen zowel in de dames-als in de herenmode opkwam, steeg de vraag naar kantstroken aanzienlijk uit kant 2006
De moderne kant heeft als voornaamste kenmerken dat men in het werkstuk altijd de klassieke technieken,soms van verschillende kantsoorten,kan herkennen, en dat de moderne uitvoering het resultaat is van eigen creativiteit en smaak Diverse grondstoffen als vlas, katoen, zijde, jute,goud-of zilverdraad worden gebruikt,zelfs van verschillende dikte en kleur Een combinatie tussen de verschillende materialen kan allerhande mogelijkheden scheppen tot het persoonlijk interpreteren van een kanttekening die zowel figuratief als abstrakt kan zijn. Deze nieuwe vorm van creatief kantwerken biedt de mogelijkheid een "Kantkunstwerk" als decoratief element in het interieur te gebruiken.
De Binche-kant is het neusje van de zalm en het pronkstuk van de Brugse kantkunst. Binche-kant, evenals Vlaanderse kant, vindt zijn oorsprong in de Oud-Vlaamse kant.Beide kantsoorten hebben zich naast elkaar ontwikkeld, waardoor ze eigen kenmerken vertonen. Van een specifieke tralie kunnen we hier niet spreken,er is een oneindigheid van verschillende gronden tussen de motieven,deze zijn in linnen en halflinnen uitgevoerd. De ingewikkelde en verfijnde tekeningen laten soms een verwarde indruk na en geven aan het geheel een antiek aspect. Het klossen van Binche-kant en vooral het "toveressewerk" of "point de fée", is een Brugse specialiteit. De ingewikkelde tekeningen worden tot een feeëriek en ragfijn kantwerk, met behulp van honderden klossen en zeer fijne draad uitgewerkt. Als versiering springt de vierkante kunstslag in het oog naast allerhande spinnetjes-en sneeuwvlokkengronden.
De Mechelse kant wordt een van de mooiste en rijkste van de kantsoorten beschouwd. Hij kende aan de koninklijke hoven van Frankrijk en Engeland bijzonder veel succes. Het grondwerk is een fijne zeshoekige tralie,waarvan twee zijden,die evenwijdig lopen met de zelfkant, uit vier gevlochten draden bestaan. De motieven zijn in linnen met een sierdraad errond uitgewerkt. Het zijn zeer fijne aan de natuur ontleende motieven die in de loop der jaren aan de mode van de tijd werden aangepast. De pracht en de verfijnde rijkdom van de Mechelse kant wordt nog geaksentueerd door vierkante kunstslagen en siertralies, die in het hartje van de bloemen kunnen voorkomen.
Deze kantsoort dankt haar naam aan de kleur van de zijden draad waarmee de kant wordt geklost. Het is een zeer mooie , maar uiterst delicate kant met een lichte tulegrond. De motieven zijn in linnen uitgevoerd.Ze hebben een zwaar satijnachtig uitzicht daar de inslagdraden met een dikke zijden draad worden geklost,terwijl de kettingdraden de fijne draden van het grondwerk zijn.Kleine gedeelten worden soms met de dunne draad in halflinnen uitgevoerd. De tekeningen zijn meestal bloemmotieven of gracieuse loverranken. Sierdraden omlijnen de tekening. Openluchtjes en siergronden komen ook geregeld voor.
In de streek van chantilly nabij Parijs ontstaan,kende deze kantsoort een groot sucses.Later werd hij veel te Caen en te Bayeux in Normandiê, en te Geraardsbergen in Belgiê vervaardigd, vandaar de naam van Geraardsbergse kant.Het meest typische van deze kantsoort is dat ze wordt geklost in zwarte zijde en zeer uitzonderlijk in het wit. De gekloste tulegrond heeft een zeshoekige vorm zoals in de Rijselse kant. De motieven zijn uitgewerkt in halflinnen en met een sierdraad omgeven. Het zijn over het algemeen zeer mooie en dikwijls in grote stukken uitgevoerde florale tekeningen.Soms wordt de kant in delen geklost en nadien met een onzichtbare verbinding aan elkaar gehecht. Enige lichte siergronden tussen het volwerk komen het geheel sierlijk opfleuren.
De oorsprong van deze kantsoort moet in de tweede helft van de XVIIIe eeuw in Valenciennes worden gezocht. Rond de XVIIIe eeuw hebben zich in het grondwerk voornamelijk twee karakteristieken afgetekend. De Brugse Valenciennes wordt door een meer ronde tralie getypeerd, terwijl de tralie van de Ieperse Valenciennes een meer vierkante vorm aanneemt.Beide tralies zijn stevig met vier draden geklost. Het volwerk wordt,met een ringske errond, in gesloten linnen uitgevoerd. De tekeningen zijn meestal motieven uit de natuur zoals bloemen,ranken of dieren. Er komen in deze kantsoort zelden versieringen voor. Typisch folkloristische namen werden in Vlaanderen aan bepaalde kantjes gegeven zoals: 't paternostertje, 't blommetje, de bolle enz.
De naam "Cluny" wordt aan kant gegeven waarvan de tekeningen ontworpen zijn naar enkele specimens van oude kloskant die in het "musée de Cluny" te Parijs worden bewaard. Deze kantsoort heeft bepaalde, typische karakteristieken: -Het grondwerk bestaat uit vlechten. -Het volwerk wordt in linnen, halflinnen en gewrongen linnen uitgevoerd. -De tekeningen zijn meestal geometrisch. -Als versiering van deze eerder eenvoudige kant wordt er veel van "inkelogen" en kunstslagen gebruik gemaakt.Zelfs de Venetiaanse vlecht wordt er soms in verwerkt.
De Vlaanderse kant is een verdere evolutie van de Oud Vlaamse kant met zijn zeer gesloten grond uit de XVIIe eeuw. Uit de Oud Vlaamse kant is een typische tralie ontstaan, enigszins vierkant van uitzicht, de zogenaamde vijf-gaatjes-grond of Vlaanderse tralie. De motieven worden in linnen uitgevoerd en zijn meestal met een sierdraad en ringske omrand. De tekeningen worden aan de natuur ontleend. Het zijn bloemen, ranken of dierenmotieven. Tussen het volwerk komen veelvuldig versieringen voor, zoals sneeuwvlokken en openluchtjes. Aan talrijke tekeningen van Vlaanderse kant werden in onze streek kleurijke, folkloristische namen gegeven zoals:'t been, 't blompotje,de aap, d'hoge brugge.
Rosaline-kant onderscheidt zich van de andere soorten bloemwerk door een eigen klein bloempje dat telkens wordt herhaald en het een tegen het ander wordt geklost. Blaadjes, rankjes en fantasiemotieven vullen het geheel aan. De verbinding tussen de motieven bestaat uit een onregelmatige grond, samengesteld uit vlechtjes, meestal met"inkelogen" versierd. Het typische Rosaline bloempje is in linnen uitgevoerd, heeft vijf kroonblaadjes met in het midden een openluchtje. De tekeningen zijn zeer mooi en verfijnd. Als versiering tussen het volwerk komen soms tralies of een soort spinnetje voor. Ervaren kantwerksters klossen de blaadjes en motiefjes aan één kant in reliëf. Wanneer in het hart van het bloempje een rondetje in naaldkant wordt aangebracht spreekt men van "geparelde Rosaline" of "Rosaline perlée".
De Brusselse Duchesse-kant is wat de techniek betreft identiek aan het fijn Brugs bloemwerk. Hier hebben we dezelfde mogelijkheden met de diverse gronden tussen de motieven. Dezelfde slagen worden voor het volwerk gebruikt. De tekeningen zijn over het algemeen fijner en meer gezocht dan bij het Brugs bloemwerk. Personages, dierenfiguren en wapenschilden komen als motieven ook voor. Kleine reliëfs in de blaadjes en bloempjes worden soms als verfijnde versiering uitgewerkt. Rond de motieven wordt meestal een sierdraad meegeklost. Zeer typisch voor Brusselse Duchesse-kant is het incrusteren van stukjes Brusselse gaaskant tussen de motieven
Het voornaamste kenmerk van het Brugs bloemwerk is de talrijke bloemmotieven die er in voorkomen. De delen van de kant worden afzonderlijk geklost en aan elkaar gehaakt. Het grondwerk tussen de verschillende motieven bestaat uit vlechten die soms met "inkelogen" worden versierd.Tralies of andere opvullingen kunnen in sommige delen voorkomen. Het volwerk wordt in linnen of halflinnen geklost. Een onderscheid wordt gemaakt tussen Brugs bloemwerk en fijn Brugs bloemwerk of Brugse Duchesse.Het eerste is enigszins grof van tekening en uitwerking, terwijl de Brugse Duchesse uit veel fijnere motieven wordt samengesteld. "Inkelogen" aan de rand van de kant of aan de vlechten worden veel als versiering aangewend. In de Brugse Duchesse komen soms siergronden en kunstslagen voor en wordt meestal een sierdraad rond de motieven meegewerkt.
De Rijselse kant is een lichte en fijne kantsoort Het grondwerk bestaat uit een zeshoekige tule,waarvan vier zijden door twee getwijnde draden zijn gevormd, die worden verbonden,en op die manier de twee andere zijden uitmaken. Deze staan loodrecht op de zelfkant. De motieven worden in linnen met een sierdraad errond uitgevoerd. De tekeningen bestaan voornamelijk uit bloemmotieven.Als de patronen grote bloempotten voorstellen dan spreken we van "Pottenkant". Typische toepassingen van de Rijselse kant vinden we in de Hollandse folkloristische mutsen. Veel lichte siergronden zijn in de bloemmotieven verwerkt.Openluchtjes in het volwerk maken het geheel van de tekening luchtiger en sierlijker.Vaak vinden we de vierkante kunstslag kwistig in de tulegrond gezaaid.
Russische kant wordt meestal geklost met vrij dik garen: linnen of katoen 30/2 of 40/2. Vaak gebruikt men hiervoor gekleurd garen. Begin rechts onderaan met 6 paren de omtrek van het schild in linnenslag te klossen. Werk bij de scherpe hoek van de staart omkeerslagen en verbind het bovenste en onderste deel van de staart met valse vlechtjes Klos de schubben van het schild met 4 paren, haak aan waar nodig is,dan de vulling van het schild de pootjes en de kop
Kant wordt toegepast in kleedjes en losse stukken.Het resultaat wordt vaak ingelijst of op een andere manier achter glas gezet. Vroeger werd kant veel in kleding gebruikt,bijvoorbeeld in kragen,langs de zomen van jurken,in doopjurken enz.Ook in katholieke kerken zie je nog veel kant verwerkt in altaarkleden en aan heiligenbeelden. Kant wordt tegenwoordig ook toegepast als moderne kunstvorm.Daarbij worden over het algemeen veel dikkere draden gebruikt.Sommige mensen pronken nog met oude stukken van hun voorouders;vooral koninklijke familie's gebruiken eeuwenoude stukken kant bij huwelijken en geboortes.Aan het Belgische hof draagt een bruid vaak de sluier van Laure Mosselman du Chenoy, de grootmoeder aan vaderszijde van koningin Paola
Keizerine Maria Theresia was een grote fan van de vlaamse kant,en had graag een japon gehad in kant.Er werd een oproep gelanceerd in 1743 en vrijwillige dames klosten toen een japon voor de keizerin.Ter gelegenheid van haar inhuldiging van de Staten van Vlaanderen kreeg Keizerin Maria Theresia in 1744 een groot kanten kleed volledig uitgevoerd in Mechelse kant.Als dank voor dit gebaar posseerde de keizerin in de kanten japon voor Martin van Meytens,die een staatsieportret maakte,de keizerin schonk het schilderij aan de stad Gent.Het orgineel portret hangt in het stadhuis van Gent,er werd een kopie gestuurd naar Brugge
Kloskant wordt gemaakt met behulp van kantklosjes.Deze klosjes worden altijd in paren gebruikt,die over het gehele werk bij elkaar blijven behoren.Op deze klosjes worden draden gewikkeld.Een ervaren kantkloster kan werken met honderden klosjes tegelijk,die zeer snel om elkaar heen geslagen worden.Na het maken van een aantal slagen wordt een speld in het patroon gestoken,wat het vlechtwerk op zijn plaats houdt. Het patroon wordt hier in Noordwest Europa bevestigd op een groot plat kussen.Iedere streek en iedere kantsoort heeft zijn eigen type van klosjes,kussens en patronen. Rolkussens worden gebruikt als er lange stroken kant gemaakt moeten worden,blokkussens voor grote patronen.Ook de klosjes verschillen per streek en per kantsoort.In Belgiê en Nederland zijn ze meestal van beukenhout en hebben ze een bolletje aan het einde voor het gewicht en zijn ongeveer 10 cm lang In Portugal zijn ze eens zo groot en veel zwaarder, omdat daar met dikke draad op rolkussens wordt gewerkt.In Engeland zijn ze recht en flinterdun en hebben ze soms kraaltjes voor het gewicht.Daar maakt men met flinterdun garen de Honitonkant. Iedere stad en iedere streek had vroeger zijn eigen patronen en zijn eigen manier van werken. Je herkent daardoor aan de kant vaak de streek waar hij is gemaakt. Het klossen van kant is een zeer bewerkelijke techniek,die al eeuwen bestaat. Kant is zeer kostbaar,en was daarom in het verleden alleen bereikbaar voor de zeer rijken. De kostbaarste kant is van de dunste draad gemaakt.Kragen in kant worden gesteven Kantklossen wordt met zorg levend gehouden.Het is echter een hobby geworden en niet meer iets om de kost mee te verdienen.Het uurloon zou het werk onbetaalbaar maken. De werkomstandigheden van de kantklosters waren in het verleden bedroevend.Ze werkten veelal in vochtige kelders.De reden hiervan was dat fijne linnen draden,als zij te droog worden,erg snel breken.
Tientallen verschillende soorten kant,kunnen worden ingedeeld volgens patronen,fabricatie,plaats of techniek.Vaak zijn de meeste kantsoorten dan ook aan elkaar verwant. De basisklostechniek is de linnenbinding en de vlechten. Verder zijn er diverse traliesoorten,ook wel gronden genoemd.Tulebinding is een snelle grond,die men al heel vroeg machinaal,in smalle stroken kon maken en waarop dan ingewikkelde losse stukken werden vastgezet. Vaak worden contouren gemaakt om het werk wat reliëf te geven met een dikkere draad,maar ook reliëf op andere manieren maken is mogelijk.Zo wordt de Rosaline gepareld.