Leary heeft in 1957 een model ontworpen waarmee relaties tussen mensen ik kaart gebracht kunnen worden: de zogenaamde "Roos van Leary". Dit model kan behulpzaam zijn voor het verkrijgen van meer zicht op het betrekkingsniveau.
Inhoud
Uit veel onderzoeken in de sociale wetenschappen naar menselijke relaties komen telkens twee hoofddimensies naar voren:
1. een dimensie rond controle, invloed en dominantie;
2. een dimensie rond intimiteit en affectie.
Dat wil zeggen, wanneer mensen met elkaar omgaan, speelt er enerzijds steeds iets van macht en invloed of het ontbreken daarvan en anderzijds iets van persoonlijke afstand of nabijheid.
De eerste dimensie betreft de mate waarin mensen invloed op elkaar uitoefenen. Aan het ene uiterste van deze dimensie vinden we "veel invloed" (macht, overheersing, dominantie en dergelijke), aan het andere uiterste "weinig invloed" (volgzaamheid, onderwerping en dergelijke). De invloedsverdeling tussen gesprekspartners kan dan ook verschillende vormen aannnemen. Wanneer de invloedsverdeling gelijk is, spreken we van een symmetrische relatie. Wanneer ze ongelijk is van een complementaire relatie.
De tweede dimensie betreft de vraag naar hoe persoonlijk of afstandelijk de betrokkenen met elkaar omgaan. Op deze dimensie gaat het meer om vragen van samenwerking of tegenwerking, sympathie of antipathie, affectie of afwijzing en alle varianten hiertussen. Aan het ene uiterste van de samenwerkingskant plaatsen we coöperatieve gedragingen als ondersteunen, helpen en assisteren; aan het andere uiterste allerlei gedragingen die juist afstand scheppen en tegenwerking impliceren.
Gaat de eerstgenoemde dimensie over de thematiek "boven of onder", de tweede dimensie gaat over "dichtbij of veraf" ofwel "samen of tegen". Leary heeft zijn model gebaseerd op deze twee dimensies: de "boven-onder" dimensie tekent hij verticaal, de "tegen-samen" dimensie horizontaal. (Zie figuur a). Met dit model kunnen we symmetrische en complementaire interacties beter aangeven. In principe zijn heel wat symmetrische en complementaire interacties denkbaar. Telkens wanneer gedrag uit een bepaalde sector, zeg leidend gedrag of agressief gedrag, beantwoord wordt met gelijksoortig gedrag, dus met eveneens leidend of agressief gedrag, is dit een symmetrische interactie. Telkens wanneer gedrag uit een bepaalde sector, bijvoorbeeld weer leidend of agressief gedrag, beantwoord wordt met gedrag uit de tegenoverliggende sector in de andere cirkelhelft, dus met afhankelijk of met opstandig gedrag, is dit een complementaire interactie. Op grond hiervan zijn de complementaire interacties uit figuur b mogelijk.
- leidend-afhankelijk, en omgekeerd: afhankelijk-leidend;
- helpend-meewerkend, en omgekeerd: meewerkend-helpend;
- competitief-agressief, en omgekeerd: agressief-competitief.
Wat bertreft symmetrie komen de volgende patronen in groepen het meest voor:
- meewerkend-meewerkend ("samen"-"samen");
- afhankelijk-afhankelijk ("samen"-"samen");
- agressief-agressief ("tegen"-"tegen");
- competitief-competitief ("tegen"-"tegen").
Met andere woorden: "Boven"-gedrag roept "Onder"-gedrag op, het tegenovergestelde dus. Daarentegen roept "Samen"-gedrag "Samen"-gedrag op en "Tegen" roept "Tegen"-gedrag op.
Boven/onder : wie is de baas?
Samen/tegen: met of tegen elkaar?
Samenvatting
Hieronder staat een samenvattend overzicht van de acht sectoren in de Leary-roos door per sector het betrekkingsniveau samen te vatten
Taakgericht (A) Relatiegericht (B)
Dominant (boven) gedrag
tegenwerking samenwerking
Onderdanig (onder) gedrag
Boven - Tegen (BT) = "Kijk naar mij en voel je minderwaardig"
Boven - Samen (BS) = "Je moet maar naar mij luisteren"
Samen - Boven (SB) = "Wij mogen elkaar graag"
Tegen - Boven (TB) = "Wees bang voor mij"
Tegen - Onder (TO) = "Verwerp me, haat me maar"
Onder - Tegen (OT) = "Bemoei je maar niet met mij"
Onder - Samen (OS) = "Je moet mij helpen en leiding geven"
Samen - Onder (SO) = "Zeg maar wat je wilt; ik ben tot alles bereid"
Doorbreek het patroon door:
meldt wat je gevoel is wat de ander je geeft
A -> B maken en B -> A maken
A = Taakgericht, B = Relatiegericht
Werking
Hoe stel jij je op in sociale relaties
Lees de onderstaande lijst met uitspraken door en omcirkel die uitspraken die volgens jou van toepassing zijn op jouw gedrag. Omcirkel vervolgens dezelfde gekozen nummers in het scoreformulier.Het hoogste aantal omcirkelingen per kolom bepaalt je voorkeursgedrag. Ga bij jezelf na of dat klopt
In de les
In de les hebben we de roos van Leary ingevuld. Eigenlijk was dit voor de les al de bedoeling, maar het internetprogramma deed bij mij een beetje vreemd. In de les hebben we eerst aan elkaar uitleg gegeven over de roos van leary en de werking hiervan en over andere onderdelen van macht en affectie, zoals verschillende intonaties in stem, en verschillende houdingen die je aan kunt nemen in gesprekken en hoe anderen hierop reageren.
Vragenlijst
1 kan opdrachten geven31. Dankbaar
2. kan voor zichzelf zorgen32. Behulpzaam
3. hartelijk en met begrip33. Kan fouten van anderen niet verdragen
4. bewondert/imïteert anderen34. onafhankelijk
5. is het met iedereen eens35. houdt van verantwoordelijkheid
6. schaamt zich voor zichzelf36. heeft gebrek aan zelfvertrouwen
7. wil graag bevestiging37. laat anderen besluiten nemen
8. geeft altijd advies38. vindt iedereen aardig
9. verbitterd39. wil graag dat er voor hem gezorgd wordt
10. met groot hart/onbaatzuchtig 40. baast over anderen
11. opschepperig 41. zachtmoedig
12. zakelijk 42. bescheiden
13. kan streng, zijn wanneer dat nodig is 43. snel gehoorzamend
14. koud en zonder gevoel 44. overbeschermend
15. klaagt wanneer nodig 45. vaak onvriendelijk
16. samenwerkingsgezind 46. door anderen gerespecteerd
17. klagerig 47. opstandig tegen vanalles
18. kritisch op anderen 48. gepikeerd als anderen de baas spelen
19. kan gehoorzamen 49. assertief en vertrouwend op zichzelf
20. wreed en onhartelijk 50. sarcastisch
21. afhankelijk 51. verlegen
22. dictatoriaal 52. egoistisch
23. dominerend 53. sceptisch, twijfelzuchtig
24. goede omgang met anderen is belangrijk 54. open en direct
25. moedigt anderen aan 55. koppig
26. zorgt graag voor anderen 56. gemakkelijk beinvloedbaar
27. vastberaden maar rechtvaardig 57. denkt alleen aan zichzelf
28. altijd weer vriendelijk 58. toegeeflijk naar anderen
29. ziet fout door de vingers 59. lichtgeraakt
30. goede leider 60. wil graag troosten
61. geeft snel toe
62. vol respect voor gezag
*zie score-formulier onderaan pagina 63. aardig gevonden worden
64. goedgelovig
1. De sector Boven-Samen (BS) (leidend)
Zo denk je over jezelf: ik ben sterker, beter dan jij; Ik overzie "het"
Zo denk je over de ander: jij bent zwak en hulpbehoevend
Je houding tegenover de ander: jij moet naar mij luisteren
Zo gedraag je je:
Verbaal gedrag (praten): de ander raad geven, beïnvloeden, iets adviseren, dingen regelen en organiseren voor de ander, leiding nemen, beslissingen nemen, tijd bewaken. In "wij-termen" praten als het feitelijk om de eigen mening gaat.
Non-verbaal gedrag (manier van doen): luide stem opzetten, met veel poeha praten, aan het hoofd van de tafel gaan zitten, veelvuldig rondkijken, niet goed luisteren naar anderen en tekenen van ongeduld vertonen als anderen te lang aan het woord zijn, gespannen houding, serieus gezicht, knipogen naar andere leiders.
Zo denk je over jezelf: ik ben beter dan wie ook, ik vertrouw alleen op mezelf
Zo denk je over de ander: jij bent vijandig en zwak
Je houding tegenover de ander: kijk naar mij en voel je minderwaardig
Zo gedraag je je:
Verbaal gedrag (praten): indruk maken op de ander, hoog over jezelf opgeven, in competitie gaan met andere leiders, kritiek negeren, geen interesse tonen voor anderen of voor samenwerking, steeds het initiatief in handen houden, veel zinnen met "ik" beginnen
Non-verbaal gedrag (manier van doen): veel en hard praten, anderen onderbreken, rechtop zitten of staan, opvallende gebaren maken om aandacht te trekken, te onpas opstaan, als een ander iets zegt of doet gaan gapen, wegkijken, tekenen van verveling of ongeduld vertonen
3. De sector Tegen-Boven (TB) (agressief)
Zo denk je over jezelf: ik ben kwaad, bedreigend
Zo denk je over de ander: jij bent vijandig en waardeloos
Je houding tegenover de ander: wees bang voor mij
Zo gedraag je je:
Verbaal gedrag (praten): de ander bekritiseren, normen en discipline eisen, laten zien dat de ander tekort schiet, de ander uitlachen, kleineren, kwaad zijn op de hele groep, schelden, sancties voorstellen en toepassen
Non-verbaal gedrag (manier van doen): luid praten, schreeuwen als men niet luistert, anderen
onderbreken, dreigend aankijken, vuisten ballen van woede, kwetsbare mensen als mikpunt kiezen, je afzetten tegen de groep, mimiek van kwaadheid
4. De sector Tegen-Onder (TO) (opstandig)
Zo denk je over jezelf: ik ben anders dan anderen, ik heb niemand nodig
Zo denk je over de ander: jij bent onbetrouwbaar, jij mag mij niet
Je houding tegenover de ander: verwerp me, haat me maar
Zo gedraag je je:
Verbaal gedrag (praten): kritische vragen stellen, niet geloven wat de ander zegt, alle positieve gevoelens ontkennen of niet horen, conflicten uitlokken door de ander uit te dagen, boos te maken of af te wijzen, steeds wijzen op het verschil tussen jezelf en de ander, overal tegen zijn, hulpaanboden belachelijk maken
Non-verbaal gedrag (manier van doen): niet veel zeggen, maar als je wat zegt vinnig en scherp, de ander in de gaten houden, boos kijken, "nee"-schudden als de ander iets zegt, buiten de groep gaan zitten, afzijdig, anderen nooit aanraken of aangeraakt willen worden, bokkig, onsociaal erbij zitten
5. De sector Onder-Tegen (OT) (teruggetrokken)
Zo denk je over jezelf: ik doe alles verkeerd, het is mijn eigen schuld
Zo denk je over de ander: jij bent bedreigend
Je houding tegenover de ander: bemoei je maar niet met mij
Zo gedraag je je:
Verbaal gedrag (praten): zelfverwijten maken, jezelf afbreken, "slecht" noemen, alle kritiek en boosheid van anderen op jezelf betrekken, falen van de groep aan jezelf wijten, bijna niets zeggen op eigen initiatief
Non-verbaal gedrag (manier van doen): de ander niet aankijken, in elkaar gedoken zitten, zuchten, snikken, antwoorden met gebaren in plaats van met woorden (schouders ophalen, ja-knikken), star en onbeweeglijk erbij zitten, bijna niets zeggen, zacht praten en stuntelig naar woorden zoeken
Zo denk je over jezelf: ik ben zwak en gewillig, ik heb hulp nodig
Zo denk je over de ander: jij bent steviger dan ik
Je houding tegenover de ander: jij moet mij helpen en leiding geven
Zo gedraag je je:
Verbaal gedrag (praten): de ander om raad vragen, vragen om leiding, uitleg, je moeilijkheden aan een ander voorleggen, goedkeuring vragen, met iedereen instemmen, bewondering voor iedereen uitspreken, op vragen antwoorden dat je het niet weet of niet kunt,
Non-verbaal gedrag (manier van doen): teruggetrokken plekje in de groep, schuchter, afwachtende houding, verlegen glimlachen, blozen, antwoorden met gebaren in plaats van woorden (ja-knikken, nee schudden, hulpeloos schouders ophalen), tegen anderen opkijken - vooral tegen 'leiders' - weinig en zacht spreken.
Zo denk je over jezelf: ik ben vriendelijk, aardig en meegaand
Zo denk je over de ander: jij bent ook vriendelijk en aardig
Je houding tegenover de ander: zeg maar wat je wilt; ik wil wel meewerken
Zo gedraag je je:
Verbaal gedrag (praten): met de ander instemmen, hem naar de mond praten, gelijk geven, de ander vleien en bewonderen, respect uitdrukken voor 'leiders', het gedrag van de ander goed praten, in algemene termen praten (je, men, iedereen), jezelf wegcijferen door toevoegingen als 'misschien', 'als ik iets mag zeggen', 'ik weet niet of dit juist is, maar ....'
Non-verbaal gedrag (manier van doen): beleefd erbij zitten, naar ander opkijken, veel ja-knikken, glimlachen, gedienstig zijn, lachen om ieder grapje, verlegen worden als mensen kritiek op je hebben, je plaats weten in de groep, goed gehumeurd zijn, niet zoveel zeggen en niet met een luide stem
Zo denk je over jezelf: ik ben evenwichtig, betrouwbaar en sympathiek
Zo denk je over de ander: jij bent ook evenwichtig en sympathiek
Je houding tegenover de ander: wij mogen elkaar graag
Zo gedraag je je:
Verbaal gedrag (praten): de ander op zijn gemak stellen, moed inspreken, troosten, opbeuren, positieve dingen opmerken, uitnodigen tot samenwerking, vriendelijk en attent zijn, begrip tonen, meeleven, conflict in de groep niet ernstig nemen, leuke opmerkingen maken
Non-verbaal gedrag (manier van doen): vriendelijk kijken, veel oogcontact zoeken, de ander vriendelijk aanraken (schouderklop, vriendelijke por), veel lachen, het zonnetje in de groep zijn, met iedereen bezig zijn, veel praten en anderen bij de groep betrekken door ze iets te vragen of aan te bieden
Leren à persoonlijke vaardigheden à leren leren à reflecteren
Terugdenken en overzien, nadenken over jezelf, je gedrag of een activiteit. Doel van het reflecteren is het vergroten van begrip en inzicht en het verbeteren van je gedrag. Reflecteren op het leerproces kan je helpen om effectiever te leren en om de leerstof beter te onthouden.
Sinds het proefschrift van Vermunt (1992) zijn leerstijlen in Nederland in de mode. Een leerstijl is een karakteristieke wijze van aanpak van de studie, net als een rijstijl een karakteristieke manier van autorijden is. Bij Vermunt is een leerstijl een mengsel van:
Cognitieve verwerkingsstrategieën, bv. diepgaande en stapsgewijze verwerking
Regulatiestrategieën, bv. Zelfsturing en externe sturing
Mentale eermodellen of opvattingen over de eigen leer- en denkprocessen
Leeroriëntaties of studiemotieven
Vermunt onderscheidt uiteindelijk vier leerstijlen:
De betekenisgerichte leerstijl: een mengsel van vooral diepgaande verwerking, zelfsturing en bepaalde opvattingen en motieven
De reproductiegerichte leerstijl: een mengsel van vooral stapsgewijze verwerking en externe sturing
De toepassingsgerichte leerstijl: vooral een kwestie van opvattingen en motieven
Een ongerichte leerstijl: gekenmerkt vooral door het ontbreken van sturing, ambivalente motieven en bepaalde opvattingen over studeren.
In de les
We gingen deze les naar buiten omdat het lekker weer was en niemand zin had om binnen te blijven zitten. Ik had een boekje meegenomen waarin het leren leren werd uitgelegd. Hierin staan kleine testjes om het geheugen te trainen en informatie over een goede manier van leren. Er staat bijvoorbeeld in dat je na 15 minuten iets over hetzelfde onderwerp gehoord of gelezen hebt, je je aandacht en intresse gaat verliezen en je minder leert. Daarom moet je tijdens het leren zoveel mogelijk afwisselen. Je hoeft niet altijd van onderwerp te wisselen, je kan bijvoorbeeld ook eerst 10 minuten franse woorden leren en daarna even naar het franse journaal kijken. Zo wissel je af en daardoor behoud je je intresse en daarmee de aandacht. Buiten hadden we ons in 2 groepen verdeeld. Sandra vertelde haar informatie over het leren aan ons groepje en we deden een spel om het geheugen te trainen. Het spel was Ik ga op vakantie en ik neem mee . Wat ik in deze les heb geleerd is dat er een veel verschillende leerstijlen zijn en dat er niet één goede leerstijl is maar dat het vaak afhankelijk is van de persoon welke leerstijl bij hem of haar past. Verder vond ik het grappig dat er veel (kleine) testen zijn om je geheugen te trainen.
Groepsdynamica is gericht op een procesmatige benadering van groepen. Het was lastig om over dit onderwerp informatie te vinden die betrekking heeft op algemene groepen. Over groepswerk en werken met groepen patienten in de psychiatrie kon ik wel informatie vinden. Omdat ik dacht dat voor de cursus bedoeld werd werken in normale groepen, heb ik alleen de volgende informatie gevonden. Het gaat over een cursus groepsdynamica.
Voorfase:
Het ontwerp van een groep:
-sociale omgeving van de groep;
Eerste hoofdfase:
-hoofdaandacht voor de taak, doelstelling en werkwijzen van de groep,
-positiebepaling ten aanzien van de externe krachten,
-inhoudsniveau en procedureniveau centraal;
Tweede hoofdfase:
-hoofdaandacht voor de onderlinge relaties in de groep,
-stellingname ten opzichte van elkaar,
-interactieniveau staat centraal;
Derde hoofdfase:
-hoofdaandacht voor de groepsleden zelf,
-standpuntbepaling met betrekking tot het eigen zelf in de groep,
-bestaansniveau staat centraal.
In de les
De bijeenkomst werd begonnen met een spelletje, waarbij iedereen een papier voor zich kreeg. We kregen 5 minuten de tijd om achter elke beschrijving een naam te schrijven en elke naam mocht maar 1 keer voorkomen op het lijstje. Dit was een soort test om te kijken hoe goed we elkaar kenden.
Vind iemand in het lokaal die .
1)lid isSuzanne
2)meer dan 5 keer is verhuisdRomy
3)enig kind isKarina
4)iets doet aan internationale vrouwendagFasila
5)jaar EK voetbal in de kroeg volgdeEmma
6)in een studentenhuis woontNicolien
7)een teamsport doetRenee
8)verliefd isSarah
Ook hebben we ons bezig gehouden met intervisie met de incidentiemethode. De incident methode is een manier om een situatie of een gebeurtenis (incident) op een efficiënte en productieve manier te bespreken en ervan te leren. Stel een voorzitter aan die de tijd en de procedure bewaakt en een notulist die aantekeningen maakt tijdens het gesprek. De methode bestaat uit 7 stappen en mocht 30 minuten duren.
1)Vertellen(5 min.)
2)Vragen bedenken(2 min.)
3)Vragenstellen(5 min.)
4)Analyse(5 min.)
5)Reactie(3 min.)
6)Discussie(5 min.)
7)Conclusie(5. min)
Het lijkt mij wel een goede manier om een gebeurtenis te bespreken, alleen is de tijd die ervoor staat best wel kort. Ook kregen we een stencil met informatie over groepsdynamica. Van deze les heb ik geleerd dat groepsdynamica de studie is van het gedrag van mensen in kleine groepen. Veel menselijk gedrag kan beter begrepen worden door aandacht voor de groepen waarin dat gedrag plaatsvindt. De professional in de gezondheidszorg werkt in, met en voor groepen. Deze groepen beïnvloeden het gedrag van de professional en beïnvloeden haar/ zijn (professionele) ontwikkeling. Groepen vormen de brugfunctie tussen individu en maatschappij en bepalen daarmee de wijze waarop de professional zijn beroep kan uitoefenen. Tijdens mijn stage heb ik een groep patiënten begeleid bij het volgen van hun therapieprogramma. Als voorbereiding op het begeleiden van deze groep patiënten heb ik eerst informatie gezocht over groepsdynamica. Ik merkte dat het belangrijk is dat de groep je vertrouwd en als leider ziet. Wanneer je veel ruimte over laat krijgen deze patiënten het idee dat je geen leiding geeft en volgen ze je instructies niet meer op omdat zij het gevoel hebben niet naar je te hoeven luisteren. In mijn 3e begeleidingstraject geef ik meer toelichting op het begeleiden van een groep.
Uit het Self-Assessment kwamen de volgende punten naar voren als zijnde nog niet duidelijk aanwezig in de choachingsvaardigheden van de student. Per punt zal een toelichting worden gegeven hoe deze vaardigheid in de leerroute verder ontwikkeld kan worden.
- (slecht ontwikkeld):
Leerproces begeleiden
- Gaat uit van het zelfsturende vermogen van de ander door daarop consequent een beroep te doen, kent daarin de beperkingen en geeft ondersteuning waar nodig.
Het zelfsturend vermogen kan ik meer tot uiting laten komen bij mensen. Ik ben vaak geneigd om hen bepaalde suggesties of adviezen op te leggen, maar het is beter als ze het zelf bedenken en uitvoeren. Dit leerdoel ga ik realiseren door tijdens de diverse begleidingstrajecten de deelnemer in zijn gedrag te observeren en hierbij specifiek te letten op het zelfsturend vermogen van deze persoon.
Probleemoplossend vermogen
- Kan een probleemoplossend gesprek voeren en spreekt het probleemoplossende vermogen van de ander voldoende aan.
- Stuurt aan op het vertalen van conclusies en doelen in mogelijke acties en resultaten.
- Beoordeelt met de gecoachte acties op effectieviteit en haalbaarheid.
Ik ben van mening dat ik wel een probleemoplossend gesprek kan voeren, maar dat ik onvoldoende het probleemoplossende vermogen van de ander aanspreek hierbij. Vaak geef ik meer adviezen dan dat ik iemand zelf actief laat meedenken, dit kan beter ontwikkelt worden.
Het aansturen op het omzetten van conclusies en doelen in acties en resultaten kan ik nog concretiseren.
Over het beoordelen van gekozen acties op de effectiviteit en haalbaarheid denk ik vaak pas na op een later moment. Het beoordelen zelf is iets wat ik wel goed kan doen, het moment moet ik alleen verbeteren.
Overtuigingskracht
- Durft duidelijke grenzen te stellen en daaraan vast te houden.
Hier moet ik wel aan werken, voor mijzelf heb ik wel duidelijke grenzen daar ligt het probleem niet. Maar bij het stellen van grenzen in situaties waarin in geen persoonlijke betrekking heb ben ik vaak te laks. Ik stel dan niet van te voren grenzen op en ga er vanuit dat alles wel in orde zal komen. Het probleem is dat je dan vaak achteraf dingen moet oplossen. Dus het moet zegmaar eerst misgaan voordat ik er wat aan ga doen, omdat ik vooraf denk dat mensen zulke dingen toch niet zullen doen en er daarom ook niet verder bij nadenk. In een coachingstraject is het wel van belang om vooraf grenzen op te stellen en daar ook aan vast te houden. Zo weten alle partijen waar ze aan toe zijn en in welke richting er gewerkt kan worden.
Planmatig werken en resultaatgerichtheid
- Komt afspraken na, komt op tijd.
- Controleert regelmatig de voortgang.
Helaas moet ik zeggen dat het op tijd komen niet mijn sterkste kant is, ik hecht er denk ik onvoldoende waarde aan. Wel moet ik zeggen dat dit eigenlijk alleen betrekking heeft op het al dan niet op tijd komen op school. Op mijn werk heb ik er nog nooit moeite mee gehad, terwijl ik toch om 07.00u moet beginnen. Meestal ben ik op mijn werk zelfs iets eerder dan de begintijd. Het nakomen van afspraken is afhankelijk van de soort afspraak. Als het een echte afspraak is met een persoon, dan kom ik hem na. Als het een afspraak is over het inleveren van een bepaald document dan gebeurt het mij regelmatig dat ik hier pas erg laat aan ga werken en het dan vaak net op tijd af heb, of iets te laat inlever. In het kader van begeleidingstrajecten is het uitermater belangrijk dat ik mij goed aan afspraken zal houden en de tijden dat dat is afgesproken zal arriveren. Zelf vind ik het immers ook niet prettig als iemand zijn afspraken niet na komt.
Het regelmatig controleren van de voortgang verzuim ik wel eens te doen. Misschien komt dit omdat ik niet wil zien dat ik eigenlijk achter loop met bepaalde opdrachten en dus harder zou moeten gaan werken, cq er uberhaubt mee beginnen. Deze kan ik waarschijnlijk relatief eenvoudig verbeteren, ik merk bij mijzelf dat, wanneer ik er maar op tijd aan denk, ik mij prima aan bepaalde tijden kan houden, op tijd begin en de voortgang controleren kan.
+/- (matig ontwikkeld):
Integriteit
- Praat met respect over studenten (wel) of de organisatie (twijfel).
- Komt afspraken na, beloofd niet meer dan hij/zij kan.
Dit punt vind ik nogal discutabel. In principe zal ik nooit slecht spreken over een persoon en zal ik juist respect uiten. Ik ben ook in staat om dit respect te blijven behouden ook wanneer andere mensen hier een duidelijke tegengestelde mening over hebben. Zelfs wanneer iemand zich zelf nogal respectloos gedraagt kan ik deze persoon wel met respect blijven behandelen. Bij een organisatie is het echter een geheel andere situatie. Met organisaties heb ik de ervaring dat ze vaak nogal wispelturig kunnen zijn en over het algemeen meer in financieel belang denken dan in menselijk belang. Uiteraard kan ik daar niet in alle gevallen respect voor opbrengen. Ik kan wel van iedere situatie de twee kanten bekijken en daar ook begrip voor hebben. Maar ik vind niet dat ik het altijd met iedereen eens hoef te zijn. Ook niet als dit de organisatie betreft waarvan ik zelf deel uit maak. Ik vind dat feedback altijd gegeven moet kunnen worden en hou er niet van als mij de mond wordt gesnoerd, en zeker niet als het belang van mensen hierbij in de verdrukking komt.
Afspraken nakomen met mensen gaat mij meestal wel goed af. Niet meer beloven dan dat ik kan, daar werk ik aan. Het gebeurd mij wel eens dat ik in dingen toestem die eigenlijk te veel voor mij blijken te zijn. Hier moet ik tijdig iets van zeggen want dit draagt bij aan het kunnen nakomen van beloften.
Sensiviteit
- Scheidt personen en gedrag, vraagt naar motieven achter gedrag, velt geen oordelen.
In eerste instantie doe ik dit niet, scheidt ik personen en gedrag niet echt, over de motieven denk ik niet direct na en er komt al spoedig een oordeel. Dit is echter maar een eerste denkfase en geschiedt in een nanoseconde. Ik zie het geheel ook niet als iets wat zeker klopt en zal niet denken dat het direct bij het goede eind heb, ik sta open voor andere denkwijzen. Meestal ga ik na zon eerste indruk ook beter naar de persoon kijken, en dan kijk ik wel naar een scheiding tussen persoon en gedrag, kijk ik naar motieven . Een oordeel laat ik in het midden, iemand kan altijd nog veranderen of je kunt iets anders hebben opgevat dan dat het bedoeld was.
Probleemanalyse en oordeelsvorming
- Geeft de gecoachte inzicht in belangen van derden.
Als de derde een organisatie is, moet het belang van deze organisatie wel heel speciaal zijn wil ik speciaal voor de organisatie dingen veranderen die de patiënt niet direct ten goede komen. In andere gevallen kan ik wel begrijpen dat er soms ook even aan het belang van de organisatie moet worden gedacht. Dit is nog niet mijn specialiteit, dus zal ik er aan werken.
Planmatig werken en resultaatgerichtheid
- Werkt planmatig, heeft een goed overzicht van wie, wat, wanneer moet doen.
Uiteindelijk komt het altijd allemaal wel af maar met name bij het indelen van huiswerk opdrachten maak ik absoluut geen planning. Op mijn werk daarintegen maak ik altijd in mijn hoofd een overzicht van wat er moet gebeuren en wie wat gaat doen. Vaak wordt deze planning ook uitgesproken. In sommige situaties kan ik deze planmatigheid nog wel optimaliseren.
Reflecteren
- Kijkt methodisch, dat wil zeggen: bewust, systematisch, procesmatig en doelgericht op eigen handelen terug.
- Hanteert verschillende methoden voor reflectie.
Ik kijk wel terug op mijn eigen handelen maar doe dit niet zozeer op een metodische manier. Wel kijk ik vaak naar hoe ik ben begonnen, wat ik toen deed, hoe ik het afsloot en wat er beter zou kunnen gaan. Misschien kan ik dit nog wat optimaliseren.
Stelt samen met de gecoachte de beginsituatie vast.
Laat de gecoachte persoonlijke doelstellingen bepalen.
Bedenkt met de gecoachte een individueel leer- of ontwikkeltraject.
Geeft ontwikkelingsgerichte feedback, geeft aandacht aan kwaliteiten en successen.
Evalueert het leerproces.
Herkent (in) effectief (leer)gedrag, confronteert de ander daarmee en beid alternatieven.
Stimuleert de gecoachte tot reflectie en ondersteunt het verwerven van reflectievaardigheden.
Bedenkt leersituaties en kiest activerende werkvormen.
- (slecht ontwikkeld)
Gaat uit van het zelfsturende vermogen van de ander door daarop consequent een beroep te doen, kent daarin de beperkingen en geeft ondersteuning waar nodig.
Sensitiviteit
+
Reageert op anderen met begrip voor hun positie of motieven, ook als hij/zij het er niet mee eens is.
Luistert actief: geeft aandacht, stelt open vragen, stimuleert, checkt, vraagt door, registreert non-verbale boodschappen, gebruikt gevoelsreflecties, parafraseert, vat de kern samen.
Vormt zich een betrouwbaar beeld van wat anderen bedoelen (te zeggen), bezit inlevingsvermogen.
Herkent normen en waarden van de gecoachte, de organisatie en van zichzelf.
Blijft ook bij een conflict of verschil van mening luisteren.
Houdt rekening met het effect van eigen gedrag op anderen en de organisatie, vraagt om feedback
+/-
Scheidt personen en gedrag, vraagt naar motieven achter gedrag, velt geen oordelen.
Integriteit
+
Is open over zijn/haar mogelijkheden en beperkingen.
Geeft zelf het goede voorbeeld practice what you preach.
Is bereid openlijk opvattingen te herzien.
Gaat zorgvuldig om met persoonlijke en vertrouwelijke informatie.
+/- (matig ontwikkeld)
Praat met respect over studenten (wel) of de organisatie (twijfel).
Komt afspraken na, beloofd niet meer dan hij/zij kan.
Probleemanalyse en oordeelsvorming
+
Vergaart relevante informatie, luistert actief, vraagt door op problemen.
Splitst complexe problemen op in hanteerbare deelproblemen.
Scheidt feiten van meningen.
Houdt de hoofdlijnen in de gaten, kan de kern van een probleem benoemen.
Beziet problemen/situaties vanuit verschillende invalshoeken, legt relaties tussen problemen.
Gaat op zoek naar oorzaken van problemen, komt niet te snel met een oplossing.
+/-
Geeft de gecoachte inzicht in belangen van derden.
Probleemoplossend vermogen
+
Blijft niet te lang in het probleem hangen, stimuleert het verkennen van verschillende oplossingsmogelijkheden.
Kan adequaat en op tijd verwijzen.
Maakt concrete resultaatafspraken en komt daarop terug.
-
Kan een probleemoplossend gesprek voeren en spreekt het probleemoplossende vermogen van de ander voldoende aan.
Stuurt aan op het vertalen van conclusies en doelen in mogelijke acties en resultaten.
Beoordeelt met de gecoachte acties op effectieviteit en haalbaarheid.
Overtuigingskracht
+
Sluit met voorstellen aan bij de behoefte van een ander.
Onderhandelt.
Is flexibel in de aanpak van een probleem.
Is flexibel in de communicatie: schakelt makkelijk over op metacommunicatie.
Formuleert helder, past zonodig taalgebruik aan dat van de ander aan.
Gebruikt concrete feiten en voorbeelden.
Gebruikt humor, kan relativeren.
-
Durft duidelijke grenzen te stellen en daaraan vast te houden.
Planmatig werken en resultaatgerichtheid
+
Kan meetbare en haalbare doelen formuleren, kan prioriteiten stellen.
Maakt duidelijke afspraken over resultaten, werkwijze en deadlines.
+/-
Werkt planmatig, heeft een goed overzicht van wie, wat, wanneer moet doen.
-
Komt afspraken na, komt op tijd.
Controleert regelmatig de voortgang.
Reflecteren
+
Kan het eigen handelen als vertrekpunt voor leren nemen.
Kan naar aanleiding van reflectie eigen handelen verantwoorden en indien gewenst aanpassen.
Is zich bewust van eigen referentiekaders, kwaliteiten en beperkingen.
+/-
Kijkt methodisch, dat wil zeggen: bewust, systematisch, procesmatig en doelgericht op eigen handelen terug.