Leer en Gedragsproblemen
Leer en Gedragsproblemen
Leer en Gedragsproblemen. ADHD, ADD, PDD-Nos, Autisme, ASS, Asperger, ODD-CD, NLD, Borderline, Hechtingsstoornis/probleem, Hoogbegaafd, Faalangst.
Inhoud blog
  • Hechtingsstoornis
  • Gehechtheid bij kinderen
  • Reactieve hechtingsstoornis
  • Brochures en Lezingen van De Knoop over Hechtingsproblemen
  • Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties: inzichten uit gehechtheidsonderzoek
    We zijn de 51de week van 2024
    Willekeurig SeniorenNet Blogs
    jompolparkiet
    blog.seniorennet.be/jompolp
    Startpagina !
    Blog als favoriet !
    Zoeken in blog

    Foto
    agenda

    Belangrijke data in mijn agenda

    Nieuws VRT NWS
  • Tot 16 jaar cel voor haatcampagne die leidde tot moord op Franse leraar Samuel Paty
  • Vicepremier Matteo Salvini wordt vrijgesproken nadat hij Italiaanse havens heeft gesloten voor migranten
  • Auto rijdt in op kerstmarkt in Maagdenburg, in Duitsland
  • Volkswagen schrapt 35.000 jobs, maar sluit geen fabrieken in Duitsland
  • Financial Times: "Trump wil dat NAVO-landen defensie-uitgaven opkrikken tot 5 procent van bbp"
  • Scouts en Gidsen Vlaanderen vraagt groepen om niet langer met vliegtuig op zomerkamp te gaan
  • Olivier Maingain verlaat Défi uit onvrede over Brusselse onderhandelingen met nationale partijvoorzitters
  • Uitslaande brand in woonzorgcentrum Residentie Yasmina in Overijse
  • Vlaanderen verbiedt smartphone in eerste en tweede graad middelbaar onderwijs, in derde graad toegelaten in speeltijd
  • Strafuitvoeringsrechtbank Antwerpen kritisch over regels rond vervroegd penitentiair verlof: "Maatschappelijke veiligheid is in gevaar"
    22-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PDD-NOS

    Wat is pdd-nos?

    PDD-NOS,de afkorting betekent: Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified.
    Dit is een ontwikkelingsstoornis, waarbij het grootste probleem is dat de kinderen, zich niet in kunnen leven in een ander persoon. Ze zijn erg op zichzelf gericht, en hebben vaak meerdere achterstanden op emotioneel, sociaal en motorische gebieden.
    Pdd-nos dient gebruikt te worden als er een beperking is in de ontwikkeling van sociale vaardigheden of in de verbale en nonverbale communicatievaardigheden, indien er sprake is van stereotiep gedrag, terwijl niet voldaan wordt aan de criteria voor een specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis.
    Met andere woorden indien men vaststelt dat er kenmerken van autistisch gedrag aanwezig zijn maar deze niet specifiek genoeg zijn om de diagnose autisme of asperger te stellen.

    De psychologische term PDD-NOS is de afkorting van Pervasive Developmental Disorder - Not Otherwise Specified. In het Nederlands wordt dat ongeveer vertaald als: een in alles (alle gebieden van de hersenen en daardoor dus het gedrag) doordringende Ontwikkelingsstoornis, die niet op een andere manier (psychologisch) te benoemen is.

    Het is een zogenaamde 'ondergrens' conditie, waarin sommige, maar niet alle kenmerken en symptomen van autisme of een andere duidelijk omschreven ontwikkelingsstoornis (zoals Rett's stoornis, Asperger's stoornis of Childhood disintegrative disorder) zijn geïdentificeerd of behaald. De symptomen zijn dus niet ernstig genoeg om de (onderste) grens van de criteria van autisme te kunnen behalen. Daardoor kan de diagnose van autisme niet worden gesteld, maar de patiënt kan niet als 'normaal' worden geclassificeerd. Aan deze patiënten wordt vervolgens de 'ondergrens' diagnose PDD-NOS gesteld.

    PDD-NOS wordt vaak niet correct benoemd als kortweg PDD. De term PDD benoemt de familie van condities waartoe autisme en PDD-NOS allebei behoren. PDD zelf is nooit een diagnose, terwijl PDD-NOS dat wel is.

    De term Pervasive Developmental Disorder - Not Otherwise Specified (PDD-NOS), wordt soms ook nog wel eens (verouderd) aangeduid als 'atypische persoonlijkheidsstoornis', 'atypische PDD' of 'atypisch autisme'.

    PDD-NOS is opgenomen in het Amerikaanse psychologische handboek, de DSM-IV-TR, om gevallen te omvatten waarbij er een aantoonbare tekortkoming is in sociale interactie, communicatie en/of stereotype gedragpatronen of interesses, maar wanneer de volledige kenmerken voor autisme of een andere duidelijk benoemde PDD niet zijn gehaald. Het dient benadrukt te worden dat deze 'ondergrens' conditie daardoor impliciet wel benoemd is, terwijl er toch geen specifieke richtlijnen voor het stellen van een diagnose PDD-NOS bestaan. Terwijl tekortkomingen in relaties met leeftijds-genootjes en ongewone gevoeligheden kenmerkend zijn, vertonen de sociale vaardigheden minder gebreken dan bij autisme het geval is. Het gebrek aan definities voor deze relatief heterogene groep van kinderen levert problemen op voor het wetenschappelijk onderzoek naar deze condities.

    Het beperkt beschikbare bewijs lijkt er op te wijzen dat kinderen met PDD-NOS pas later onder professionele aandacht komen dan het geval is met kinderen met autisme, en dat intellectuele tekortkomingen minder gebruikelijk zijn. Het kind is dus 'normaler' dan een kind met autisme en valt daardoor minder op.

    Symptomen/signalen/kenmerken

    Deze kinderen hebben tekortkomingen in hun sociale vaardigheden.Ze kunnen moeilijk overweg met leeftijdgenootjes. verder vertonen ze vaak ook tekortkomingen in communicatie. Ze weten soms zelf niet wat ze zeggen, ze kunnen soms hele moeilijke woorden gebruiken, die niet bij de leeftijd passen en klinken als "kleine volwassenen" heel vaak hebben ze ook een heel monotoon stemgebruik.
    Veel voorkomende stereotype gedragingen/fixaties zijn: steeds dezelfde handelingen doen, geinteresseerd in een bepaald onderwerp en dan daar alleen maar over kunnen praten.
    En tenslotte zie je veelal een afwijkend beeld van fantasie en werkelijkheid.Alle dingen lopen vaak door elkaar heen, ze kunnen een sprookje of verhaaltje letterlijk nemen en geloven dat het ook echt gebeurd is.
    Er zijn hele grote verschillen in gedrag:
    Afzijdig en in zichzelf gekeerd. Laat wel contact toe maar zoekt het niet uit zichzelf. Overdreven beleefd en de bewegingen zijn houterig en stijf.

    Echter is het per kind verschillend hoe de ontwikkeling verloopt. Sommige kinderen hebben een normale intelligentie, anderen kunnen daarin ook nog achter zijn. Het hangt ook af van het karakter van het kind.
    Kinderen met autisme of PDD-NOS variëren heel erg in hun vaardigheden, intelligentie en gedrag. Sommige kinderen spreken niet, anderen hebben slechts een beperkte spraak, die vaak zich herhalende zinsdelen, gesprekken of gespreksonderwerpen inhouden (echolalie). Kinderen met een wat betere taalvaardigheid hebben toch vaak de neiging om maar over een kleine reeks onderwerpen te praten en hebben problemen met abstracte concepten. Zich herhalende speelvaardigheden, een beperkte hoeveelheid interesses, terwijl beperkte sociale vaardigheden ook vaak ook waar te nemen zijn. Ongewone reacties op zintuiglijke informatie (bijv: harde geluiden, licht, bepaalde texturen of kleuren van voedsel of kledingstukken) zijn ook regelmatig aanwezig.

    Tekortkomingen in sociaal gedrag

    Sommige heel jonge kinderen met PDD-NOS hebben de neiging om oogcontact te vermijden en maar weinig interesse te vertonen in de menselijke stem. Ze zullen gewoonlijk niet hun armen heffen om opgepakt te worden, zoals kinderen dat normaal gesproken wel doen. Het lijkt wel of genegenheid hen maar weinig uitmaakt en ze vertonen tevens zelden duidelijke gelaatsuitdrukkingen. Als gevolg hiervan gaan ouders vaak denken dat hun kind misschien slechthorend of slechtziend is. In kinderen met minder ernstige tekortkomingen is het gebrek aan sociale terugkoppeling minder duidelijk zodat het pas aan het licht zal komen als het kind een jaar of twee, drie is.

    Jonge kinderen met PDD-NOS zullen een tekort aan oogcontact blijven vertonen, maar ze kunnen kietelen leuk vinden of ze kunnen passief fysiek contact accepteren. Ze zullen geen typisch aanhankelijk of aanhalig gedrag ontwikkelen en het kan lijken dat er een gebrek bestaat om zich emotioneel te binden. Ze zullen hun ouders gewoonlijk niet door het huis volgen. De meeste van die kinderen vertonen gewoonlijk niet de normale angst voor verlating of voor vreemden. De kinderen kunnen een vreemde bijna net zo vrij en ongedwongen benaderen als ze dat bij hun ouders doen (hiervoor gebruikt men soms de Engelse term Active but Odd). Veel van deze kinderen vertonen een gebrek aan interesse voor het zijn bij of spelen met andere kinderen. Ze kunnen zelfs andere kinderen actief vermijden.

    Later in hun jeugd zullen zulke kinderen een grotere bewustheid van of gehechtheid krijgen aan hun ouders en andere bekende volwassenen. Toch zullen sociale problemen blijven voortduren. Ze zullen nog steeds moeilijkheden houden met deelname in groepsspelletjes en met het vormen van diepe, gelijkwaardige relaties. Sommige kinderen met minder ernstige vormen van PDD-NOS kunnen wel degelijk betrokken raken bij spelletjes met en van andere kinderen.

    Als deze kinderen ouder worden, kunnen ze zich aanhankelijker en vriendelijker gaan gedragen met hun ouders en broertjes en zusjes. Ze zullen echter nog steeds problemen houden met het begrijpen van de complexiteit van sociale relaties. Sommige individuen met minder ernstige tekortkomingen kunnen een hang naar (een oppervlakkige) vriendschappen vertonen. Maar het duidelijke gebrek aan reacties op de interesses en emoties van vriendjes en andere mensen, en tevens het onvermogen om humor te begrijpen, zal vaak tot resultaat hebben dat deze kinderen dingen zeggen of doen die de ontwikkeling van vriendschappen vertraagt.

    Beperkingen in non-verbale communicatie

    Als ze nog jong zijn kunnen kinderen met PDD-NOS het concrete gebaar ontwikkelen waarbij ze ouders bij de hand pakken en hen zo het object aanwijzen dat door hen gewenst is. Ze doen dit vaak zonder de normale daarbij behorende gelaatsuitdrukking. Kinderen met PDD-NOS doen gewoonlijk niet mee aan spelletjes die imitatie inhouden. Ze zullen minder dan normale kinderen het gedrag van ouders nadoen en komt het proces van wederkerigheid (belangrijk voor de opvoeding) moeilijker tot stand.

    In hun midden of late kindertijd zullen zulke kinderen weinig gebaren gebruiken, zelfs wanneer ze de gebaren van anderen wel redelijk begrijpen. Sommige kinderen kunnen wel imitatiespelletjes ontwikkelen, maar deze neigen dan tot, soms eindeloze, herhaling.

    In het algemeen kunnen kinderen met PDD-NOS blijdschap, angst of boosheid vertonen. Maar ze vertonen dan vaak alleen de extreme vorm van die emoties. En ze zullen bovendien ook niet vaak de gelaatsuitdrukkingen gebruiken die normaal bij subtiele vormen van emotie passen.

    Beperkingen in het begrijpen van spraak

    Het begrip van spraak bij kinderen met PDD-NOS is in verschillende mate beperkt. Dit hangt af waar het kind zich precies op de brede schaal van PDD-NOS bevindt. Zij die naast de PDD-NOS ook nog eens geestelijk achterlopen, kunnen mogelijk nimmer meer dan een beperkt begrip van spraak ontwikkelen. Kinderen met minder ernstige beperkingen kunnen eenvoudige instructies opvolgen indien deze gegeven worden in een directe context of worden gegeven worden met ondersteuning van gebaren (bijv: zeg tegen het kind dat hij het glas op tafel moet zetten, terwijl vervolgens naar de tafel wordt gewezen). Indien de beperking milder is kan het zijn dat slechts het begrip van subtiele of abstracte betekenissen is aangetast. Humor, sarcasme en zegswijzen (bijv: het regent pijpenstelen) kunnen al zeer verwarrend zijn voor kinderen met zelfs de lichtste vormen van PDD-NOS.

    Beperkingen in de ontwikkeling van spraak

    Veel kinderen met PDD-NOS brabbelen niet of zullen in hun eerste levensjaar beginnen met brabbelen, maar daarna stoppen. Wanneer het kind wel spraak ontwikkelt, zal deze vaak abnormaliteiten vertonen. Echolalie (schijnbaar nutteloos herhalen van woorden en zinsdelen) kan de enige vorm van spraak zijn die deze kinderen zich eigen maken. Alhoewel echolalische spraak zeer duidelijk kan worden uitgesproken, kan het kind zelf slechts een zeer beperkt idee hebben van de betekenis. In het verleden werd wel gedacht dat echolalie geen echte functie had. Recente studies hebben echter aangetoond dat echolalie wel degelijk verschillende functies kan hebben, zoals zelfstimulatie (wanneer het kind steeds maar weer dezelfde woorden of zinsdelen uitspreekt zonder enig communicatief doel - alleen maar omdat het goed voelt); als een stap tussen het verbaal en non-verbaal zijn van een kind; of zelfs als een (niet begrepen) manier om te communiceren (Prizant & Rydell, 1993).
    Andere kinderen ontwikkelen wel het juiste gebruik van zinsdelen. Dit gaat echter vaak gepaard met het verwisselen van het onderwerp in de vroegste stadia van de ontwikkeling van de spraak (bijv: als het kind gevraagd wordt 'Hoe gaat het met je?', dan zal hij of zij antwoorden 'Het gaat goed met je'.).

    De daadwerkelijke productie van spraak kan beperkt zijn. De spraak van het kind kan op die van een robot lijken, gekarakteriseerd door een monotone, uitdrukkingsloze uitspraak met weinig variatie in toonhoogte, verandering van klemtoon of emotionele expressie.

    Problemen met de uitspraak zijn vrij normaal bij jonge kinderen met PDD-NOS, maar dit deze nemen vaak wel af als het kind ouder wordt. Er kan een zeer groot contrast zijn tussen duidelijk uitgesproken echolalische spraak en slecht uitgesproken spontane spraak. Sommige kinderen hebben een zangerige of zingende spraak met vreemde lange klanken, letters of woorden. Uitspraken kunnen in een vragende vorm gesteld worden. Vreemde ademhalingsritmes kunnen bij sommige kinderen staccatospraak tot gevolg hebben.

    Abnormale grammatica is ook vaak aanwezig in de spontane spraak bij kinderen met PDD-NOS. Als gevolg daarvan kunnen onderstaande afwijkingen optreden:
    · Zinnen kunnen telegrafisch (kort en monotoon) en verstoord zijn;
    · Woorden die gelijk klinken of vrijwel gelijke betekenis hebben kunnen door elkaar gehaald worden;
    · Sommige objecten kunnen naar hun gebruik benoemd worden;
    · Nieuwe woorden kunnen worden verzonnen;
    · Voorzetsels, naamvallen en onderwerpen kunnen uit zinnen worden weggelaten of verkeerd worden gebruikt.

    Als kinderen met PDD-NOS toch een functionele spraak ontwikkelen, dan kunnen ze het soms niet op een normale wijze gebruiken. Zulke kinderen hebben dan de neiging om vast te houden aan zich herhalende zinsdelen. Hun spraak zal in het algemeen gen of nauwelijks verbeelding, abstractie of subtiele emotie overbrengen. Ze hebben gewoonlijk problemen om over iets anders te praten dan datgene wat binnen de directe context ligt. Ze kunnen buitenproportioneel praten over het onderwerp dat hen speciaal interesseert en kunnen steeds maar weer op datzelfde onderwerp terugkomen of over hetzelfde stukje informatie praten wanneer het onderwerp weer ter sprake komt. De betere individuen kunnen stukjes informatie over wat hen interesseert uitwisselen met een gesprekspartner, maar wanneer het gespreksonderwerp verschuift, zullen ze zich verloren voelen en zich gaan terugtrekken aan sociaal contact. Gewoon 'koetjes-en-kalfjes-gepraat' mist. Daarom geven zij vaak de indruk om 'tegen' iemand te praten in plaats van 'met' iemand. Zij zijn gewoonlijk de buitenbeentjes in een groep.

    Problemen met de communicatie

    Kinderen met PDD-NOS hebben vrijwel allemaal problemen met communicatie. Dit heeft zijn invloed op zowel de receptieve (ontvangende) als de expressieve (uitende) functies van communicatie. De problemen met communiceren uiten zich in het verwerken van de auditieve zintuiglijke informatie (het op de juiste wijze samenvoegen van informatie vanuit verschillende zintuigen), het begrijpen van sociale interacties en cognitieve onbuigzaamheid. Veel individuen hebben bovendien problemen met het zich herinneren van geluiden en de daarbij behorende woorden. Als gevolg daarvan hebben zij een beperkte woordenschat en hebben problemen om taal te gebruiken in verschillende sociale situaties.

    Ongewone gedragspatronen

    De ongewone reacties op hun omgeving van kinderen met PDD-NOS kunnen verschillende voor iedere ouder herkenbare vormen aannemen. Hieronder worden de zaken verder uitgediept.

    1. Verzet tegen verandering
    Veel kinderen raken overstuur wanneer er een verandering optreedt in hun vertrouwde omgeving. Zelfs bij een kleine verandering in hun normale routine kunnen ze behoorlijk overstuur raken. Sommige kinderen zetten bijvoorbeeld auto-tjes of andere objecten op een rijtje en raken al erg van streek wanneer dat rijtje wordt verstoord. Pogingen om hen andere activiteiten aan te leren kunnen actief worden tegengewerkt.
    2. Ritualistisch of compulsief gedrag
    Ritualistisch of compulsief gedrag behelst veelal strakke routines (bijv: het beslist willen eten van bepaald voedsel of het dragen van speciale kleding) of zich steeds herhalende acties, zoals handzwaaien of vingermaniertjes (bijv: draaiende of zwiepende bewegingen van handen en vingers in de buurt van het gezicht). Sommige van die kinderen ontwikkelen schijnbaar nutteloze bezigheden en kunnen onnoemelijk veel tijd besteden aan het uit het hoofd leren van weers- of verkeersinformatie, hoofdsteden of de geboortedata van alle familieleden.
    3. Abnormale gehechtheid en abnormaal gedrag
    Sommige kinderen ontwikkelen een intense gehechtheid aan vreemde objecten, zoals lege batterijen, putdeksels of filmrolletjeshouders. Andere kinderen kunnen geobsedeerd zijn door bepaalde aspecten van hun geliefde objecten, zoals textuur, smaak, reuk, kleur of vorm.
    4. Ongewone reacties op zintuiglijke prikkelingen
    Veel kinderen met PDD-NOS lijken teveel of juist te weinig te reageren op de prikkelingen van hun zintuigen. Het lijkt soms dat ze slechthorend of slechtziend zijn. Hierdoor worden deze kinderen onterecht doorverwezen voor het ondergaan van gehoortesten of ogentesten. Sommige kinderen met PDD-NOS vermijden goedmoedig vriendelijk fysiek contact, maar zullen met veel plezier deelnemen aan woeste stoeipartijen. Sommige van die kinderen trekken hun voorliefde voor een bepaald voedingsmiddel tot in het extreme door, waarbij het geliefde voedsel overmatig wordt gegeten. Sommige kinderen beperken hun dieet tot een kleine selectie voedingsmiddelen, terwijl anderen zulke innemers zijn dan ze niet eens weten wanneer ze voldaan zijn.

    Andere lichamelijke gebreken

    De typische motorische ijkpunten (bijv: gooien, vangen, schoppen) kunnen vertraagd zijn, maar zullen in de meeste gevallen binnen de normale grenzen vallen. Jongere kinderen met PDD-NOS hebben gewoonlijk problemen met handigheidjes die imitatie inhouden, zoals het klappen in de handen. Veel van deze kinderen zijn overactief, maar dit lijkt in de meeste gevallen minder te worden in en na de puberteit. Kinderen met PDD-NOS kunnen lichamelijke gedragingen vertonen als grimassen, handzwaaien, handdraaien, teenlopen, vooroverlopen, springen, sprinten, rennen, body-rocking, heen-en-weer zwaaien, hoofdrollen of hoofdslaan. In sommige gevallen vertoont het kind dit gedrag slechts af en toe, in andere gevallen wordt het gedrag steeds vertoond. Het hoofdslaan zorgt er voor dat vaak verhoogde concentraties aan lichaamseigen morfines worden aangetroffen. Deze endorfines onderdrukken pijn en werken verslavend. Het kind met PDD-NOS zorgt er op deze wijze voor dat het zich 'lekker' voelt.

    Intelligentie en cognitieve gebreken

    Gewoonlijk scoren kinderen met PDD-NOS goed in testen die manipulatieve of visuele vaardigheden of het korte termijngeheugen vereisen, terwijl ze het vaak een stuk minder doen bij opdrachten die symbolische of abstracte gedachten of stapsgewijze logica vereisen. Het proces van leren en denken vertoont dus de verwachte tekortkomingen, voornamelijk in het aandachtsveld van imitatie, begrip van gesproken woorden en gebaren, flexibiliteit, ontdekken, leren en toepassen van regels, en het gebruiken van aangeleerde informatie. Toch vertoont een deel van de kinderen met PDD-NOS een uitmuntend niet-intelligent geheugen en tevens speciale vaardigheden in muziek, mechanica, wiskunde en lezen.

    Omdat kinderen met de ernstige vormen van PDD-NOS zonder functionele spraak zijn, dan wel op geen enkele andere wijze te testen zijn, vragen sommige onderzoekers zich af of het testen van hun intelligentie wel nut heeft. Bovendien heeft men bij vervolgstudies vastgesteld dat een deel van de kinderen grote verbeteringen gaat vertonen in andere ontwikkelingsgebieden zonder dat er een aantoonbare verandering in hun IQ heeft plaatsgevonden. Vervolgstudies hebben ook vastgesteld dat zwakzinnigheid, indien deze bij de eerste diagnose was vastgesteld, lijkt te blijven bestaan. Kinderen met een laag IQ vertonen een nog sterker beperkte sociale ontwikkeling. Zij hebben meer de neiging om ongewone sociale reacties te vertonen, zoals het aanraken of besnuffelen van mensen, alsmede ritualistisch gedrag of zelf-mutilatie.

    De laatste stukjes informatie

    De emotionele expressie van kinderen met PDD-NOS kan vervlakt zijn of niet passen bij de situatie. Ze kunnen, zonder aanwijsbare redenen, schreeuwen of ontroostbaar snikken op het ene moment, terwijl ze even later kunnen giechelen of hysterisch lachen. Aan echt gevaar, zoals langsrazende auto's of indrukwekkende hoogten wordt nauwelijks aandacht besteed, terwijl het kind plotseling bang lijkt te zijn voor een ongevaarlijk object. Raak ze per ongeluk even aan en kunnen ze onredelijk kwaad worden, maar knal per ongeluk met de koppen keihard tegen elkaar en ze zullen lachen. Opzet en ongeluk bestaan niet in hun wereld.

    Tenslotte dient hier nog een laatste groep van symptomen te worden genoemd, de 'tics'. Tics (frequent oogknipperen, grimassen, schokken met het hoofd of schouders, kuchen, keelschrapen, enz) komen veel voor en worden beschouwd als een (dominant) erfelijke kwaal. Als tics gedurende langere tijd voorkomen, dan wordt daar de term Syndroom van (Gilles de la) Tourette (ook wel afgekort tot GTS) aan verbonden. De tics nemen vaak toe onder invloed van spanningen en stress. Tics komen vaak voor in combinatie van ADHD, De combinatie van zwakzinnigheid of een andere ontwikkelingsstoornis (dan ADHD) met tics wordt toch ook wel regelmatig aangetroffen.

    Het gebruik van sociaal onacceptabele woorden en zinnen (bijv: razen, tieren, schelden, vloeken) door iemand die lijdt aan het syndroom van Tourette wordt coprolalie genoemd. Naar schatting lijden slechts 10% van deze patiënten aan coprolalie.

    Het stellen van de diagnose

    Wat is dsm IV

    Ook binnen de Nederlandse psychiatrie wordt vooral het classificatiesysteem gebruikt van de American Psychiatric Association, welke is opgenomen in het psychologische handboek, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM).

    De DSM-IV-TR (Vierde versie-Text Revision) verving in 2000 de DSM-IV uit 1994. Een nieuwe versie, de DSM-V, wordt pas in 2010 verwacht. De DSM-IV-TR verschilt slechts van de DSM-IV doordat hij tekstueel iets is aangepast aan de meest recente psychologische inzichten.

    Het is belangrijk om te begrijpen dat de DSM slechts handreikingen geeft voor het stellen van een diagnose van alle (in de westerse wereld) wetenschappelijk aanvaarde psychologische stoornissen. Het heeft dus totaal niets te maken met (het voorstellen van) een medicatie of een behandelplan.

    Criteria:
    DSM-IV criteria voor PDD-NOS
    Pervasieve Ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven
    (met inbegrip van Atypisch autisme)
    (Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified)
    Deze categorie moet gebruikt worden als er een ernstige en pervasieve beperking is in de ontwikkeling van de wederkerige sociale interactie of van de verbale en nonverbale communicatieve vaardigheden, of als stereotiep gedrag, interesses en activiteiten aanwezig zijn, terwijl niet voldaan wordt aan de criteria voor een specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie, schizotypische persoonlijkheidsstoornis of ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Zo behoren tot deze categorie ook de 'atypische autisme' beelden die niet voldoen aan de criteria van de autistische stoornis vanwege een begin op latere leeftijd, atypische symptomatologie of te weinig symptomen of deze allemaal.

    Wat zijn nu die kenmerken (in willekeurige volgorde):
    1) slechte (grove) motoriek, slechte coördinatie
    2) stereotiepe bewegingen/ tics
    3) dwangmatigheid (soms alleen in gedachten)
    4) het niet 'zien' van dingen, en daardoor etiketjes opgeplakt krijgen als 'lui', 'egoïstisch'
    5) jezelf soms voor de ander laten gaan
    6) moeite met wederkerigheid, meer nemen dan geven, moeite met gelijkwaardigheid in contacten
    7) als een ander iets vertelt, roept dat niet altijd een gevoel op, dus moeite met invoelen vanuit je gevoel, dit lukt soms wel vanuit je gedachten
    8) lagere frequentie van contacten dan de meeste mensen: bijv. je vrienden maar gemiddeld eens per maand willen zien of spreken, of hooguit eens per week, geen behoefte aan intensief contact
    9) niet altijd in contact kunnen staan met andere mensen of je omgeving, ook vaak weg zijn, letterlijk (weg gaan, op je kamer gaan zitten, alleen willen zijn) en figuurlijk (dissociëren, geestelijk weg gaan, absences/black outs)
    10) absences/ weg vallen/ in je eigen hoofd gaan leven/ in je eigen wereldje zitten
    11) moeite met groepen mensen, stil vallen in een groep, niks zeggen, niet meer deelnemen aan het gesprek
    12) moeite met oppervlakkig praten, liever serieus doen, niet zo snel humor hebben
    13) niet creatief zijn
    14) liefst zelfstandig werken, dingen op je eigen manier willen doen, moeite met samenwerken
    15) individualistisch
    16) niet echt bij een groep (willen) horen, liever één-op-één contacten hebben
    17) moeite met (laten) aanraken
    18) grote zintuiglijke overgevoeligheid, bijv. voor geluiden
    19) detail: vooral op details letten en de grote lijnen uit het oog verliezen, niet altijd de grote verbanden zien
    20) visueel denken: je een plaatje maken in je hoofd, in beelden denken
    21) sterk analytisch zijn
    22) eerder rationeel dan emotioneel zijn, tenminste zo komt het over op anderen, maar zelf kun je het gevoel hebben wel erg gevoelig (overgevoelig) te zijn. Sommige autisten zijn over- andere ondergevoelig. Niet alle autisten noemen zichzelf in hoofdzaak ' rationeel.
    23) moeite met uiten van gevoelens, niet snel je gevoel laten zien
    24) duidelijke eigen mening hebben
    25) moeite relaties op te bouwen en vooral te houden, vooral wat betreft (intieme) vriendschappen
    26) maar 1 ding tegelijk kunnen doen
    27) snel het overzicht kwijtraken
    28) traagheid
    29) prosopagnosia: lett. geen gezichten herkennen.
    30) behoefte aan rust en een rustige omgeving, moeite met drukte
    31) tegenstrijdigheden in jezelf: open-gesloten, stil-veel praten, aanpassen-moeite met aanpassen, flexibel-niet flexibel, optimistisch-depressief, vrij-geremd, nabijheid-afstand, lui-niet lui, rationeel-emotioneel en (over)gevoelig, etc.
    32) onhandigheid
    33) verwarring bij plagen
    34) denken bij alles wat je doet
    35) 'professortje' in de ogen van anderen
    36) moeite met grenzen
    37) moeite met beslissingen nemen, onzeker
    38) eerlijkheid
    39) gedrevenheid
    40) wilskracht
    41) doorzettingsvermogen
    42) sterk gevoel voor rechtvaardigheid
    43) je 'anders' voelen dan anderen
    44) egocentrisch gevonden worden door je omgeving
    45) weinig inlevingsvermogen
    46) rigide, moeite met veranderingen
    47) fiepen: stereotiepe interesses, die heel intens zijn
    48) stereotiepe bewegingen/tics
    49) letterlijkheid
    50) behoefte aan structuur
    51) moeite zelf initiatief te nemen
    52) dingen op de lange baan schuiven
    53) (niet-functionele) routines hebben
    54) volharding op hetzelfde
    55) (emotionele) kwetsbaarheid
    56) slechte non-verbale communicatie (bijv. geen oogcontact maken)
    57) naïviteit
    58) pedant (geleerd) taalgebruik
    59) moeite met intimiteit en/of seksualiteit
    60) geen relaties (kunnen) hebben
    61) behoefte aan voorspelbaarheid, slecht tegen onverwachte dingen kunnen
    62) perfectionistisch
    .. etc.

    De aanpak

    Ouders zijn, zoals altijd natuurlijk, de allerbelangrijkste bondgenoot van en voor kinderen met een ontwikkelingsstoornis. Ouders zullen immers altijd onvoorwaardelijk van hun kinderen blijven houden. En instinctief zullen ouders al vroeg de signalen oppikken dat hun kind speciaal is. Dat het extra zorg, aandacht en liefde nodig heeft.
    Maar voordat een kind met een ontwikkelingsstoornis doeltreffend geholpen kan worden is het belangrijk om te weten wat er precies met hem of haar aan de hand is. Laat een zo duidelijk mogelijke diagnose stellen. Stel vast hoe het kind in elkaar steekt en waar het veel of nauwelijks problemen mee heeft. De opvoeding van kinderen met een ontwikkelingsstoornis stelt zonder twijfel bijzondere eisen aan hun ouders en leerkrachten.
    Kinderen met een ontwikkelingsstoornis zijn het meest gebaat bij een overzichtelijke en voorspelbare omgeving. Dit geldt zowel thuis als op school. Dit maakt het voor het kind eenvoudiger zich goed te gedragen. Het aanpassen van de omgeving wordt 'structuur' genoemd. Men dient structuur aan te brengen in de tijd, de ruimte en de regels die men gebruikt. Structuur in tijd betekent elke dag hetzelfde doen op hetzelfde tijdstip. Structuur in ruimte betekent bijvoorbeeld spullen een vaste plek geven, iedereen een vaste plek aan tafel geven of slechts met één spelletje tegelijk laten spelen, zo weinig mogelijk rommel laten slingeren en dus opruimen. Duidelijke regels en afspraken kunnen een situatie voor het kind overzichtelijk (-er) maken. Ook de communicatie met het kind moet zo duidelijk mogelijk zijn. Soms helpt het om de aandacht van het kind te vangen door eerst oogcontact te maken of eerst zijn naam te noemen. Ook is het belangrijk om korte, begrijpelijke zinnen te gebruiken en om slechts één opdracht tegelijk te geven.
    Het is belangrijk om gewenst gedrag te belonen, bijvoorbeeld door het geven van een complimentje of een klein cadeautje. Beloning werkt in de meeste gevallen beter dan straf en is dus een belangrijk hulpmiddel om het gedrag van het kind positief te beïnvloeden.

    Het is dus beslist geen eenvoudige taak waar men als ouders voor staat. Het kan daarom soms van belang zijn om enige begeleiding te krijgen bij de opvoeding in de vorm van gesprekken of een oudercursus. Het geeft ook zeker steun om lid te worden van een vereniging van ouders van soortgelijke kinderen. Soms heeft het kind met een ontwikkelingsstoornis zelf zoveel last van het probleem, dat hulp voor het kind, individueel of in groepsverband, zinvol kan zijn.

    Medicijnen kunnen soms iets helpen, maar kunnen het probleem nooit oplossen. Ze kunnen echter helpen om het kind wat rustiger of beter bereikbaar te maken. Daardoor dient men altijd het eventuele gebruik van medicijnen samen te laten gaan met een vorm van gedragstraining of gedragstherapie.
    Daarnaast is het belangrijk dat de school waar het kind naartoe gaat kan inspelen op de specifieke behoeften van dat kind. Voor sommige kinderen is speciaal onderwijs noodzakelijk, anderen functioneren - eventueel met wat extra hulp - goed binnen het gewone onderwijs. Laat echter nimmer een leerkracht op de stoel gaan zitten van de ouder of medicus. Onthoudt altijd dat een leerkracht slechts is ingehuurd om zo goed mogelijk les te geven en op een wijze die optimaal is afgestemd aan de aan zijn zorg toevertrouwde leerlingen. Dus hij is degene die dient zich aan te passen aan het niveau van de leerlingen.

    Traditionele methodes

    Omdat geen enkel kind met PDD-NOS gelijk is, zullen ook de therapieën en behandelmethodes voor ieder kind anders moeten zijn. Er zal een bewuste keus moeten worden gemaakt uit een combinatie van gedragstherapie, gestructureerde leeraanpak, medicatie, logopedie, bezigheidstherapie en gesprekstherapie. Iedere behandeling moet tot doel te hebben dat het typische en communicatieve gedrag verbeterd wordt en dat het (voor de buitenwereld) negatieve gedrag, zoals hyperactiviteit, ritualistisch gedrag, zelf-mutilatie of agressiviteit, wordt verminderd. Daardoor zal het functioneren in het dagelijks leven en het vermogen om te leren van het kind positief worden beïnvloed.
    Er bestaat groeiende aandacht voor het behandelen van kinderen die nog niet naar school gaan. Want hoe eerder met een behandeling wordt begonnen, hoe beter het uiteindelijk resultaat kan zijn.

    Aanpak van het gedrag

    Veel zaken lijken verwarrend voor kinderen met PDD-NOS. Het lijkt of de wereld om hen heen te snel gaat voor hun zintuigen. Ze proberen daarin op hun eigen wijze duidelijkheid te scheppen, zoals ieder ander kind dat ook zal willen doen. Deze duidelijkheid wordt het best geschapen in een georganiseerde omgeving waar de regels en verwachtingen duidelijk zijn. Dit betekent minder verwarrende prikkels voor een kind met PDD-NOS, zodat het zich meer kan richten op dat wat echt belangrijk is. Daarom moet de omgeving van een kind met PDD-NOS zeer gestructureerd en voorspelbaar zijn.

    Vaak zal een gedragsprobleem een signaal zijn dat een kind iets probeert over te brengen (bijv: verwarring, frustratie, angst). Denk voor het gemak maar dat het gedragsprobleem een boodschap voor zijn omgeving (en soms ook voor zichzelf) is die nog gedecodeerd moet worden. Probeer vast te stellen wat de mogelijke oorzaak van dat veranderde gedrag is. Is de routine of het schema van het kind recent veranderd? Is er iets nieuws geïntroduceerd waardoor het kind overstuur of verward heeft kunnen raken? Wordt het kind misschien ziek? Wanneer de communicatieve vaardigheden verbeteren, zullen als gevolg daarvan veelal ook de gedragsproblemen verminderen - het kind heeft dan een betere manier ontdekt om aan te geven waar het last van heeft, zonder terug te hoeven vallen op het eerdere negatieve gedrag.

    Het gebruik van positieve gedragsondersteuning voor deze kinderen is altijd effectief gebleken.

    Medische behandeling

    Het belangrijkste doel van de medische behandeling van kinderen met PDD-NOS is om de lichamelijke en geestelijke gezondheid te garanderen.
    Er is geen enkel specifiek medicijn dat ieder kind met PDD-NOS kan genezen of zelfs maar helpen. Van sommige medicijnen is ontdekt dat ze voor sommige kinderen baten, maar bij anderen hebben dan weer geen enkel effect. Ieder medicijn moet bij kinderen met PDD-NOS zeer precies worden ingeregeld totdat de optimale combinatie of dosering is gevonden. Hierdoor ontstaat voor ieder afzonderlijk kind met PDD-NOS een uniek medicijnregime. Door deze complexiteit wordt een medicijntherapie door veel artsen gezien als een soort laatste redmiddel en wordt slechts gebruikt als andere behandelmethodes onvoldoende resultaat hebben opgeleverd. Medicatie is meestal echter wel effectief (en noodzakelijk) gebleken bij het bestrijden van ziektebeelden die gelijktijdig voor kunnen komen bij PDD-NOS, zoals ADHD, tics of een dwangneurose (obsessive compulsive disorder).

    De uiteindelijke beslissing van de ouders om wel of niet medicijnen te gaan gebruiken voor de behandeling van hun kind is een zeer persoonlijke keuze en dient te allen tijde te worden gerespecteerd en ondersteund door de behandelend arts (en zelfs door de leerkracht die soms ook nog wel eens druk poogt uit te oefenen). Medicatie moet altijd worden gebruikt in samenhang met andere (gedrags-)behandelmethodieken en de effecten (of het gebrek daaraan) moeten in de gaten worden gehouden door doelmatige terugkoppeling met het kind, ouders en leerkrachten.

    Psychologische behandeling

    Gesprekstherapie kan nuttig zijn voor het hele gezin om hen te assisteren bij het aanpassen van hun opvoeding aan het kind met een stoornis. De opvoeding moet perfect toegesneden zijn op (de ernst van) het probleem. Indien het kind al op school zit, zouden zowel ouders als leerkrachten op de hoogte moeten worden gebracht van de mogelijke symptomen van PDD-NOS. En hoe deze symptomen het gedrag van het kind met PDD-NOS kunnen beïnvloeden in alle mogelijke situaties, waardoor men niet voor onaangename verrassingen komt te staan. Schoolartsen en (eventueel) schoolpsychologen zouden ook hun nut moeten bewijzen bij het begeleiden van de leerkrachten, case management en gedragstraining.

    Pdd-nos op school

    Toen en nu
    Kinderen met een ernstige ontwikkelingsstoornis konden vroeger eenvoudig worden gedefinieerd: zij waren degenen die van school werden gestuurd op basis van omvangrijke geestelijke-, fysieke-, en/of gedragstekortkomingen, die gemakshalve maar als blijvend werden beschouwd.

    Recentere pogingen om deze groep te definiëren hebben veel meer de nadruk gelegd op educatieve overwegingen (en uitdagingen) in plaats van kille statistische gebreken. Voor sommige leerlingen kan een ontwikkelingsstoornis zelfs een toestand van voorbijgaande aard zijn, waarbij het kind (soms tijdelijk) veel zorg, veel toezicht en veel (educatieve) hulp nodig heeft.

    Wat betekent dit voor de school?

    Een vroege diagnose en scholingsprogramma's op maat zijn bijzonder belangrijk voor kinderen met autisme en PDD-NOS. Al vanaf een jaar of vier zouden kinderen met autisme en PDD-NOS in aanmerking moeten komen voor een scholingsprogramma dat, vanaf de eerste groepen van het basisonderwijs precies, afgestemd is op hun individuele behoeften. Deze scholingsprogramma's dienen zich te steeds richten op het verbeteren van de communicatieve-, sociale-, studie-, gedrags- en dagelijkse levensvaardigheden. Problemen met gedrag en communicatie, welke het leren lastig maken, maken soms de hulp noodzakelijk van een hulpverlener, die zich gespecialiseerd heeft in autisme en PDD-NOS, en die dient te assisteren bij het opstellen van behandelplannen, die zowel op school als thuis kunnen worden uitgevoerd.

    Het doen en laten in de klas zou zodanig gestructureerd moeten zijn dat het (les-)programma voor het kind consistent en voorspelbaar is. Leerlingen met autisme en PDD-NOS leren beter en raken minder snel verward wanneer informatie zowel visueel als verbaal wordt (weer-)gegeven. Interactie met leeftijdsgenoten zonder een ontwikkelingsstoornis is ook belangrijk omdat deze leerlingen uiteraard model staan voor normaal taalgebruik, sociale- en gedragsvaardigheden. Om de problemen te overwinnen, die kunnen ontstaan doordat een school vaardigheden generaliseert (alle kinderen op dezelfde wijze lesgeven), is het bijzonder belangrijk om, in samenspraak en samenwerking met de ouders, programma's te ontwikkelen, zodat leeractiviteiten, ervaringen en de aanpak kunnen worden overgenomen door het thuisfront en de leefomgeving.

    Bij kinderen met PDD-NOS moet het lesgeven dus aansluiting weten te vinden bij wat ze nodig hebben: veel structuur en een directieve (sturende: doe dit, doe het nu, doe het zo, wijs aan) onderwijsomgeving. Alleen op deze manier krijgen ze de mogelijkheid om activiteiten te voorspellen, waardoor het gedrag van het kind verbeteringen zal vertonen. Bovendien moet gedacht worden aan het geven van 'remedial teaching' om de zwakkere aspecten, zoals lezen, schrijven en rekenen, extra aandacht te geven.

    De structuur
    Structuur wordt in deze context in de volgende vormen aangebracht:
    · Structuur in tijd (dagindeling, volgorde van taken en lesindeling, bezigheden, aansturen van werktempo);
    · Structuur in ruimte (eigen werkplek, prikkelarme omgeving, iedere activiteit zijn eigen plek);
    · Structuur in procedures (roosters, regels, looproutes, wijzigingen, beloning, straf);
    · Structuur in taken (omgang met materiaal, stappenplannen, overzichten, werken naar zichtbaar eindproduct);
    · Structuur in omgeving (houding, hiërarchie, duidelijk, voorspelbaar, consequent, neutraal).

    Het onderwijs
    In het aanbieden van structuur aan kinderen met PDD-NOS (of iedere andere ontwikkelingsstoornis) is het bijzonder belangrijk om dit niet alleen verbaal te doen. Ze hebben in het algemeen immers minder besef van de veelheid aan betekenissen van de taal. Een betere mogelijkheid is het (mede) visualiseren van wat er gevraagd wordt. Gebruik daarbij korte duidelijke zinnen, zo concreet en directief (sturend: doe dit, haal dat) mogelijk. Herhaal de boodschap zo nodig op dezelfde manier nog eens, geef ze de tijd en ruimte om de informatie rustig te verwerken. Wijs daarbij naar het voorwerp dat bedoeld wordt. Eenvoudige afbeeldingen (bijv: pictogrammen) of computers kunnen ter ondersteuning gebruikt worden.
    Verder is het voor deze kinderen van groot belang om de kern van de taak te onderwijzen en bijvoorbeeld mogelijke varianten, versieringen of uitwijdingen weg te laten. Verklein de taken, maak ze eenduidig, eenvoudig en eenvormig.
    Bouw regelmatig ontspanningmomenten in en stel het tempo en de doelen wat lager in. Deze kinderen lopen voortdurend op hun tenen en zitten daardoor sneller aan hun emotionele grenzen. Reduceer prikkels en accepteer dat deze kinderen anders, sneller en extremer reageren dan kinderen zonder een ontwikkelingsstoornis.

    Vaardigheden leerkracht

    Benodigde vaardigheden leerkracht:
    1. individuele aanpak
    2. zorgen voor rust en voorspelbaarheid
    3. de specifieke gedragskenmerken van betreffende kind kunnen begrijpen
    4. visualisatie methode kunnen toepassen en het taalgebruik aanpassen
    5. structuur aanbrengen in Tijd - Ruimte - Activiteit

    Schoolverantwoordelijkheid:
    De school dient te zorgen voor een veilig en voorspelbaar klimaat zowel binnen als buiten de klas.(Tip: maak als...dan... afspraken met het kind, zodat hij/zij weet wat van hem/haar verwacht wordt. Wijs één persoon aan als vast aanspreekpunt voor de autist. Zorg dus voor zoveel mogelijk structuur

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    22-12-2008, 00:05 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    20-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ik vermoed dat mijn dochter ADHD heeft

    Ik vermoed dat mijn dochter ADHD heeft

    We vermoeden dat mijn dochter (4) een gedragsstoornis heeft. We zijn naar een Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen geweest, maar staan op een wachtlijst van anderhalf jaar. Ik denk zelf aan ADHD of een variant ervan, maar op den duur denk je van alles. Wat zijn haar toekomstperspectieven? Kan ze naar een normale school? Kan ze hogere studies aan?

    Niet voor niets spreken we over 'uitdagend gedrag' van kinderen. Uitdagen staat hier niet alleen voor het aandachtszoekende van het kind, maar ook voor de letterlijke uitdaging die het inhoudt voor ouders: het steeds weer op zoek gaan naar het goede in het kind, naar inspiratie om gepast en ongepast gedrag van elkaar te onderscheiden. Heel wat normale kleuters vertonen gedrag dat aan ADHD doet denken, omdat het de leeftijd is waarop zij nog volop leren controle te krijgen over hun gedrag.

    Het is dan ook niet zo eenvoudig om de diagnose te stellen in de jonge leeftijdscategorie. Jonge kinderen zijn een bron van energie, ze leggen de basis voor de ontwikkeling van hun gevoelens, hun denken, sociale contacten. Het is goed dat je alert bent voor de goede start van je kind in het leven, maar het is zeker een brug te ver daar al met pessimisme naar te kijken. Soms heeft wat je ziet te maken met de aanleg van je kind; op andere momenten zijn het reacties op stress of verwachtingen uit de omgeving die meer bepalend zijn. Een vierjarige heeft in elk geval nog veel te leren van de informatie die ze krijgt van haar ouders. Jonge kinderen zoeken aandacht, maar ook steun en warmte. Zij hebben ouders nodig die hun noden kunnen lezen en die er met zorg op reageren. Door dagelijks op elkaar in te spelen, schaaft het leven aan de ontwikkeling van je kind, maar ook aan de band tussen jullie beiden. Zelfs al zou je kind een ernstig probleem hebben, dan nog wordt heel veel bepaald door een gezonde kijk van de volwassenen eromheen, de inspanningen die zij doen om de kar op het goede spoor te houden met hoop op een goede afloop. Dat is niet altijd gemakkelijk, en we kijken tegenwoordig misschien wel wat te veel naar wat níet goed gaat bij kinderen. Veel te snel vraagt men zich af of het om ADHD, autisme of andere stoornissen zou gaan. We moeten grondig en vooral lang genoeg blijven kijken naar wat ieder kind in zich heeft aan beschermende factoren. Ouders die hun kind graag zien, er veel mee praten en spelen, samenwerken met de school: het helpt allemaal om vast te stellen dat het met veel kleuters uiteindelijk beter gaat dan men op een bepaald moment dacht.

    Het omgekeerde houdt een risico in: als volwassenen de hoop verliezen en zich overspoeld voelen door het moeilijke gedrag van hun kind, dan ontstaan er gevaarlijke vicieuze cirkels. Ouders kunnen geholpen worden met trainingen waarin ze leren om moeilijk gedrag te stoppen of om te buigen. En sommige kinderen zullen geholpen worden via een opname. Vast staat dat in gezinnen van kinderen die een moeilijk gedrag hebben, er ook kans is dat de ouders onder meer stress leven. Ze lijden onder het feit dat Jan en alleman hun advies geeft, terwijl ze het gevoel hebben er alleen voor te staan. Daarom dat ouders zoals jullie vooral nood hebben aan vrienden en familie. Geïsoleerd raken met je moeilijke kind omdat niemand in de familie het nog leuk vindt jullie erbij te hebben, is een heel dramatisch gevolg. Blijf dus geregeld een feestje bouwen.

    Een jong kind met moeilijk gedrag is een uitdaging voor ouders en professionelen. We moeten goed kijken naar het geheel: de ontwikkeling van het kind, de ouders, de school. We evalueren wat behoort tot normale ontwikkeling en wat afwijkt. Stellen we nadien behandeling voor, zal dat ook steeds inhouden dat we kinderen én ouders steunen. Het versterken van de positieve en weerbare vaardigheden staat daarbij voorop.

    Je bij een normaal begaafde vierjarige afvragen of die later hogere studies aankan, is een vraag waarvan ik hoop dat ze je leven niet bepaalt. Het klinkt misschien simpel, maar in deze kersttijd is het geen luxe om er nog eens aan te herinneren: wat we kinderen toewensen, is te evolueren tot wijze en gelukkige mensen die hun mogelijkheden willen gebruiken om op een positieve manier deel te nemen aan de wereld. Welk studieniveau dat inhoudt, wijst zich wel uit.

    http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?ArticleID=GFV248O8C
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-12-2008, 20:39 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    11-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6 op 10 Nederlandse ouders zoekt hulp bij opvoeding

    6 op de 10 ouders in Nederland vraagt hulp bij de opvoeding van de kinderen. Tegelijkertijd zijn 94 procent van de ouders tevreden over het verloop van de opvoeding.

    Problemen

    Een derde van de ouders met een partner heeft zorgen over de opvoeding, tegenover 55 procent van de eenoudergezinnen. Eenoudergezinnen maken zich vooral zorgen over emotionele problemen, gedragsproblemen en ongehoorzaamheid. 1 op de 10 ouders zegt het ouderschap niet aan te kunnen. Allochtone ouders zeggen meer moeite te hebben met de opvoeding dan autochtone ouders. Beide groepen zijn even tevreden over het verloop van de opvoeding.

    Geen bemoeienis

    Ouders die hulp zoeken richten zich vooral tot consultatiebureaus, huisartsen, leerkrachten en kinderopvangmedewerkers. Van de ouders die geen hulp of advies zoeken, 40 procent, geeft een vijfde aan geen bemoeienis van anderen te willen. Andere redenen zijn dat de zorgen minder groot waren dan verwacht, of dat zelf een oplossing is gevonden. (novum/ep)
    03/12/08 12u04

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-12-2008, 22:55 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    10-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zorgmap voor ouders van kinderen en jongeren met ADHD

    ADHD is een stoornis met veel dimensies die vraagt om een veelzijdige aanpak. Opvoeders, hulpverleners, therapeuten, kind en ouders hebben allemaal iets bij te dragen. Het is belangrijk dat ze dat samen doen, in onderlinge verstandhouding en met begrip. Het zorgboek brengt informatie uit diverse disciplines en invalhoeken samen en is daardoor een kruispunt van gebundelde kennis.

    Het boekje bestaat uit 4 delen. Een luik rond diagnostiek, medische zorg, niet-medische zorg en zorg op school. In het boekje staan tips en aandachtspunten bij het installeren en opvolgen van de zorg voor het kind met ADHD. Tegelijk kan het boek gebruikt worden als een persoonlijk dossier én centraal referentiepunt waarin de zorg vanaf diagnose tot de leeftijd van ongeveer 18 jaar kan worden geregistreerd Het is een persoonlijk logboek waarin de vele stappen van het groeiproces vanaf de diagnose tot de volwassenheid van het kind kunnen worden bijgehouden.

    Bovendien start centrum ZitStil vanaf januari met een opleiding ‘zorgtrajectbegeleider’ voor professionele diagnostici en hulpverleners. De bedoeling is om in Vlaanderen een netwerk op te bouwen van professionelen, die ouders kort na de diagnose, kunnen verder helpen bij het organiseren van een kwaliteitsvolle hulpverlening. Hierdoor wordt tijd gewonnen én wordt een kwaliteitsgarantie ingebouwd. Via dit traject wordt geen nieuwe hulp geïnstalleerd, wel een persoonlijke wegwijzer aangeboden die snel en flexibel kan inspelen op de meest dringende zorgnoden van ouders.

     

    http://www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=art&art_id=5877


    Info: www.zitstil.be

     

    http://www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=artperrub&c=205


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-11-2008, 20:16 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    08-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Dommerik heeft soms vwo-verstand'

    'Dommerik heeft soms vwo-verstand'

    door Olger Koopman. vrijdag 07 november 2008 | 05:56

    NUNSPEET/HARDERWIJK
    "Geen begrip van is geen begrip voor". Met deze slogan gaat Jack Bossink al jaren door het leven.
    Het slaat op zijn werk als studie- en huiswerkbegeleiding dat hij een dozijn jaren lang met veel succes doet in Kampen en Genemuiden. Nu acht hij de tijd rijp om de vleugels uit te slaan en ook in Nunspeet en Harderwijk kinderen met leerproblemen te helpen. "Achtennegentig procent van de kinderen die langer dan drie maanden bij ons komen slaagt of gaat over", pocht Bossink. "Het IQ gaat met vele punten omhoog en ze worden er gelukkiger van."

    Maar hoe krijgt hij voor elkaar, wat de scholen blijkbaar zelf niet lukt? Dan komen we al snel weer terug bij z'n slogan. "Mijn ervaring is dat leerstoornissen, zoals autisme, dyslexie en dyscalculie, niet altijd herkend of onderkend worden. Scholen zijn vaak wel van goede wil, maar missen simpelweg de expertise. Met name in het voortgezet onderwijs, waar de band met de leerkracht veel vluchtiger is, komt dit vaak voor. Leerlingen krijgen het etiketje 'dom' of 'lui', terwijl dat lang niet altijd zo hoeft te zijn", aldus Bossink, die jarenlang docent Duits en vertrouwenspersoon was. "Maar ook 'gezonde' leerlingen kunnen problemen hebben. Zo kunnen ze concentratiezwakte of schoolangst hebben, of gewoon slecht zijn in plannen. Zo komt het geregeld voor dat leerlingen met een vwo-verstand rondlopen op het vmbo. Dat is voor hun ontwikkeling natuurlijk niet best."

    Zijn Agora (Grieks voor plein) 'instituut voor studiebegeleiding en remedial teaching' bestaat inmiddels uit een legertje van 22 experts die op dit moment pakweg honderd leerlingen begeleiden.

    "Eerst hebben we een gesprekje met de ouders. Daarin stellen we vragen als: heeft uw kind kort of helemaal niet gekropen, kon hij of zij goed puzzels maken en heeft het kind moeite met het verschil tussen links en rechts. Daarna doen we een paar testjes met behulp van de orthopedagoog. Uiteindelijk weten we vrij exact wat de verbale en 'performele' kwaliteiten van het kind zijn. Zo kunnen we - vaak in samenspraak met de school - een gericht programma opstellen. Duur hoeft het volgens Bossink ook niet te zijn. "We proberen bij de overheid altijd een 'rugzakje' met geld los te krijgen. Helaas wordt dat wel steeds moeilijker: vanaf 1 januari wordt de kraan voor autisten bijvoorbeeld gedeeltelijk dichtgedraaid."

    De Kampenaar benadrukt dat zijn huiswerkinstituut een 'non-profit' organisatie is. "Ik zie het helpen van deze kinderen als een soort levensmissie." "Op dit moment ben ik bezig met het schrijven van een hulpboek, waarvan ik verwacht dat ouders van kinderen met leerproblemen veel aan zullen hebben."

    Het instituut van Bossink is bereikbaar via                038-3315410        .

    http://www.destentor.nl/regio/veluwenoord/nunspeet/3998618/Dommerik-heeft-soms-vwoverstand.ece

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    08-11-2008, 22:41 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    06-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sociaal onhandig: aangeboren of (niet) geleerd

    artikel uit Mobiel 6, december 2000/januari 2001

     

    Sociaal onhandig: aangeboren of (niet) geleerd

     

    rubriek: Vreemd gedrag!?

    Door: Pim Steerneman, hoofd Centraal Coördinatiepunt Autisme Zuid-Limburg

    MENNO IS ACHT. HIJ WIL GRAAG EEN VRIENDJE HEBBEN, MAAR HET LUKT

    NIET. OP SCHOOL WORDT HIJ GEPEST. ALS IEMAND IN DE KLAS EEN

    GRAPJE MAAKT, BEGRIJPT HIJ NIET WAAROM ER GELACHEN WORDT. HIJ

    MAAKT GRAPJES WAAR NIEMAND OM LACHT EN HIJ LACHT OM DINGEN

    DIE NIEMAND GRAPPIG VINDT. MENNO ZIT ER STEEDS NAAST. HIJ

    BEGRIJPT NIET WAT ER IN ANDEREN OMGAAT EN HOE HIJ MET ANDEREN

    MOET OMGAAN.

     

    Problemen in de sociale omgang komen vaak voor bij kinderen. Meestal zijn het verstoringen

    die spontaan of met enige hulp verbeteren. Soms zijn het aangeboren

    ontwikkelingsstoornissen. We hebben het dan over contactstoornissen. Er is een aantal

    stoornissen dat samen het autisme spectrum vormt. De belangrijkste zijn autisme, het

    syndroom van Asperger en de aan autisme verwante stoornis PDD NOS. Bij kinderen met een

    autistische stoornis verloopt, naast een aantal andere kenmerken, het sociale denken niet

    normaal. Maar ook kinderen met hechtingsproblematiek kunnen problemen in sociaal denken

    vertonen. De kwaliteit van de opvoedingsrelatie is belangrijk voor de kwaliteit van het sociale

    denken.

     

    Autisme spectrum stoornissen

    In een recente studie beschrijft Lorna Wing(1) de hoofdkenmerken van autistische stoornissen

    als volgt: ernstige tekorten in contact, in communicatie en een beperkte interesse in

    activiteiten. Ze beschrijft ook drie vormen van autisten: het teruggetrokken autistische kind,

    het passieve kind en het actieve maar vreemde kind.

    Het teruggetrokken autistische kind is extreem in zichzelf gekeerd, leeft als het ware in een

    schelp. Er is geen sprake van wederkerigheid en de cognitieve mogelijkheden, de intelligentie,

    is laag. Passieve autistische kinderen zoeken niet actief contact, maar ondergaan contact wel.

    Ook zij hebben een gebrek aan wederkerigheid en zij kampen met duidelijke communicatieve

    problemen. De derde groep, actief maar vreemd, heeft de beste cognitieve mogelijkheden, de

    hoogste intelligentie van normaal tot soms hoger dan gemiddeld. De autistische kinderen uit

    deze groep kunnen heel claimend zijn in aandacht vragen. Ook bij deze groep kinderen

    bestaan problemen in de wederkerigheid.

    Dé autist bestaat niet, er zijn grote verschillen in problematiek en in intelligentie. Daarnaast

    heeft ieder kind een eigen karakter en groeit ieder kind op in een unieke opvoedingssituatie.

    Nóg moeilijker om het beeld autisme scherp te herkennen, is dat er vaak sprake is van

    meerdere problemen dan alleen autisme, bijvoorbeeld een combinatie met ADHD, met

    hyperactiviteit, met concentratiestoornissen.

    De aan autisme verwante contactstoornissen is een vage groep stoornissen waarbij de

    hoofdkenmerken van autisme wel aanwezig zijn, maar in mindere mate. Deze groep heeft

     

    vaak een redelijke intelligentie, maar in sociaal opzicht valt ze net als het autistische kind

    uit. Ze zijn vaak (sociaal) angstig, ze hebben moeite met het onderscheid tussen fantasie en

    realiteit, moeite met het begrijpen van humor en ze hebben net als het autistische kind en het

    kind met het syndroom van Asperger weinig invoelend vermogen.

    Het verschil tussen autisme en het syndroom van Asperger is de aanvang van de stoornis: bij

    autisme vóór het derde levensjaar en bij het syndroom van Asperger is dat vaak veel later.

    Daarnaast zijn zowel de taal, als de intelligentie bij kinderen met het syndroom van Asperger

    goed ontwikkeld, in tegenstelling tot het beeld autisme. Kinderen met het syndroom van

    Asperger zijn vaak eenzijdig - zeer intelligent. Maar hun sociale intelligentie is zeer zwak

    met alle gevolgen van dien. Ze willen wel contact met anderen, maar het lukt niet. Ze spreken

    niet dezelfde taal, ze gedragen zich anders, ze begrijpen andere mensen vaak niet. Meestal

    hebben ze een eenzijdige en beperkte belangstellingssfeer en kunnen ze zich niet op

    empathische, invoelende wijze, in de ander verplaatsen.

     

    Het sociale denken

    Vanaf hun vroegste jeugd vormen mensen zich een idee van wat anderen denken en voelen.

    Ze maken zo een 'theorie' over hoe anderen zijn. Om deze theorie te kunnen vormen is het

    nodig zich te verplaatsen in een ander. Op grond daarvan ontstaat 'invoelen' en 'aanvoelen' van

    wat er in een ander gebeurt. Zo kan men voorspellen wat een ander zal doen of denken en kan

    men zijn eigen gedrag daarop afstemmen. Deze theorie over hoe anderen denken en voelen

    wordt de Theory-of-mind genoemd, kortweg de TOM (2).

    De meeste kinderen kunnen normaliter rond hun derde levensjaar op basis van gedrag van

    anderen bepaalde gedachten, gevoelens en bedoelingen van anderen afleiden. Ze geven zo

    betekenis aan het gedrag van die ander. Hiermee hebben kinderen met autisme spectrum

    stoornissen echter grote moeite. Een voorbeeld: Er staan twee schreeuwende jongens

    tegenover elkaar en er omheen staat een groep kinderen die ook schreeuwen. Als ik betekenis

    geef aan wat ik zie en me probeer te verplaatsen in de situatie, maar ook in de gedachten,

    gevoelens en bedoelingen van deze kinderen zou ik kunnen zeggen dat die twee jongens ruzie

    hebben en dat de ene boos en de ander bijvoorbeeld bang is, met daar omheen een groepje

    over en weer roepende kinderen. Als ik alleen maar beschrijf wat ik zie, dan zeg ik dat ik twee

    jongens tegenover elkaar zie staan schreeuwen, en ik ook nog acht andere kinderen in een

    kring er omheen zie staan. In plaats van de ruzie en het kijken te benoemen, zou ik kunnen

    melden dat vier kinderen een blauwe broek aan hebben.

    Deze laatste beschrijving zou de beschrijving door een autistisch kind kunnen zijn, die geen

    betekenis verleent aan wat hij of zij ziet.

    De kern van autisme spectrum stoornissen is in feite moeite met de goede betekenis te

    verlenen aan sociale situaties. De basis hiervoor is lichamelijk van aard. We weten nog niet

    veel over de oorzaken van autisme spectrum stoornissen. Wat we in ieder geval wel weten is

    dat het een aangeboren stoornis is, waarschijnlijk met een erfelijke basis, waarbij de hersenen

    niet normaal functioneren, onder andere op het gebied van informatieverwerking van sociale

    situaties. Het is een prikkelverwerkings stoornis waardoor de kinderen inkomende zintuiglijke

    prikkels (zien, horen, voelen) niet goed kunnen verwerken: ze zien anders, horen anders,

    voelen anders en dus reageren ze anders, ook in sociaal opzicht.

    Sociaal denken en TOM

     

    Een onderdeel van de sociaal-emotionele ontwikkeling is de sociaal-cognitieve ontwikkeling

    waarbij het denken over sociale gebeurtenissen centraal staat. Andere begrippen die verband

    houden met sociaal-emotionele ontwikkeling zijn empathie, invoelend vermogen, emotionele

    intelligentie of sociale intelligentie. De basis van dit alles wordt gevormd door de theorie die

    ieder mens maakt over hoe anderen denken en voelen, de Theory-of-mind, de TOM.

    De TOM wordt van baby af aan opgebouwd door waarnemen en imitatie (gericht kijken,

    luisteren en gericht nadoen), emotieherkenning (bijvoorbeeld: wie is boos, bang, blij,

    verdrietig en waarom?) en het 'doen-alsof vermogen (bijvoorbeeld doen alsof je heel erg boos

    bent). Kinderen met een autistische stoornis hebben een gebrekkige TOM, hun idee van wat

    er in anderen omgaat is erg gebrekkig.

    Met behulp van een test, de zgn. TOM-test (2), kan onderzocht worden of de TOM voldoende

    is ontwikkeld. Deze test maakt een sterkte-zwakte analyse op het gebied van zich verplaatsen

    in een ander. De uitkomst geeft aan waar het kind extra hulp nodig heeft om een goed beeld te

    vormen van sociale situaties, en waar het reeds voldoende is ontwikkeld. Vervolgens kan het

    kind op grond hiervan worden getraind (3).

    Het uitgangspunt van hulp op basis van de TOM is, dat als je sociaal gedrag wilt veranderen,

    je eerst sociaal inzicht moet oefenen, stimuleren en ontwikkelen. Als je sociale inzichten

    versterkt, zullen sociale vaardigheden daar logisch uit voortvloeien en misschien niet eens

    getraind hoeven worden. Het probleem bij kinderen met contactstoornissen zit niet zozeer in

    hun sociale vaardigheden alswel in hun gebrek aan sociaal inzicht waardoor ze zich niet

    vaardig gedragen.

    Uit onderzoek blijkt dat werken aan sociaal inzicht mogelijk is, tot op zekere hoogte ook bij

    autisme spectrum stoornissen. Dit laatste is wel afhankelijk van de ernst van de problematiek

    en de intelligentie.

     

    Een gebrekkige TOM alleen bij autisme spectrum stoornissen?

    Problemen met sociaal inzicht komen niet alleen bij autisme spectrum stoornissen voor. Laten

    we met een voorbeeld uit onderzoek(4) duidelijk maken hoe dit wordt onderzocht.

    In het onderzoek wordt het kind een smartierol getoond, waarbij de vraag wordt gesteld: 'wat

    denk je dat hier in zit?' Kinderen kennen dit snoepgoed en antwoorden zonder uitzondering:

    'smarties' of 'snoepjes'. Vervolgens maakt het de rol open en er blijkt een pen in te zitten. Dan

    wordt het kind verteld dat er straks een ander kind komt die ook gevraagd wordt wat er in de

    gesloten rol zit. Het kind moet dus voorspellen wat het andere kind zal antwoorden. Om dat te

    kunnen moet het kind zich in het andere kind verplaatsen. Als het kind rekening houdt met

    wat het andere kind daadwerkelijk weet, zal het antwoord luiden: 'smarties'. Het kind

    onderkent dan dat de misleide persoon een ander idee heeft van de situatie dan hijzelf en dat

    dit leidt tot een andere reactie. Uit het onderzoek blijkt dat veel kinderen met sociaal onhandig

    gedrag, maar ook kinderen met sociaal-emotionele problemen, zoals pesten of gepest worden,

    moeite hebben met deze gevolgtrekking. Ook kinderen met contact- en

    communicatieproblemen die niet binnen het spectrum autisme vallen hebben vaak een

    gebrekkige TOM. Een gebrekkige TOM is kenmerkend voor sociaal- emotionele onrijpheid in

    het algemeen.

     

    De TOM bij kinderen met hechtingsproblemen

    Hechtingsproblemen hebben hun wortels in een onveilige gehechtheidsrelatie met de

    opvoeders. Gehechtheid is een duurzame emotionele band tussen kind en verzorger. De

    kwaliteit van de hechtingsrelatie is niet voor ieder kind gelijk en is afhankelijk van de

    kwaliteit van de interactie opvoeder opvoedeling. De gevolgen van hechtingsproblemen die

    we vaak in meerdere of mindere mate zien bij kinderen in pleeggezinnen variëren onder

    andere van rusteloosheid, afleidbaarheid, tot prikkelbaar en agressief gedrag, problemen in

    relatie met leeftijdgenoten en moeite om nauwe contacten aan te gaan.

    Deze kinderen, die vaak in het verleden weinig invoelend op hun behoeften benaderd zijn,

    reageren vaak ook weinig invoelend op de behoeften van anderen, met alle sociale problemen

    dientengevolge. Door een falende hechting krijgen ze nauwelijks hulp in het goed

    ontwikkelen van een correcte TOM. Ze kunnen geen goed beeld vormen van het denken en

    voelen van andere mensen. Deze kinderen kunnen baat hebben bij een training die niet zozeer

    gericht is op sociale vaardigheden, maar op het sociale denken, op de TOM.

    Aan de buitenkant gezien bestaat er overeenkomst tussen het sociale gedrag van kinderen met

    hechtingsproblemen en sommige kinderen met autisme spectrum stoornissen. Belangrijkste

    verschil is dat kinderen met hechtingsproblemen in principe over een normaal vermogen tot

    sociale wederkerigheid en invoelende reactie op anderen beschikken.

    Hechting ontwikkelt zich binnen een constante interactie tussen kind en zijn of haar

    omgeving. Het denkkader dat het kind opbouwt op basis van hechtingservaring bepaalt

    weliswaar in hoge mate het gedrag van het kind, maar wordt ook door de verzorger op een

    bepaalde manier geïnterpreteerd. Deze betekenisverlening door de verzorger wordt op zijn

    beurt beïnvloed door eerdere ervaringen van de verzorger en op deze wijze is er dus sprake

    van een constante interactie tussen de TOM van het kind en de TOM van de opvoeder. Er

    wordt steeds aan hechting gebouwd en er wordt steeds aan ieders persoonlijke TOM

    gebouwd.

     

    TOM en opvoeders

    TOM heeft betrekking op sociaal begrip, sociaal inzicht en sociale gevoeligheid. Kinderen die

    over deze vaardigheden beschikken, hebben een kloppend invoelend vermogen. De meeste

    volwassenen hebben een goed ontwikkeld invoelend vermogen. Alle volwassenen zijn kind

    geweest. Maar hoe goed kunnen volwassenen zich inleven in de gedachten en gevoelens van

    een kind? Voor veel volwassenen en dus ook opvoeders is het vaak heel moeilijk zich te

    verplaatsen in de belevingswereld van kinderen. Als opvoeders zich verplaatsen in het

    perspectief van het kind, voelt het kind zich geaccepteerd. Bij kinderen met

    ontwikkelingsstoornissen, evenals bij kinderen met hechtingsproblemen, is het niet altijd

    gemakkelijk om invoelend te reageren. Ten eerste moet het gedrag van het kind begrepen

    worden. Als je niet weet dat een kind slecht hoort, hou je daar geen rekening mee en dit geldt

    ook voor kinderen met autisme spectrum stoornissen en hechtingsproblemen: als je niet weet

    dat het kind je niet aanvoelt en begrijpt, kijk je anders naar zijn of haar gedrag. Soms betekent

    het dat je het kind gedrag kwalijk neemt waar het niets aan kan doen.

    Optimale afstemming tussen kind en opvoeder vindt plaats in een veilig, stimulerend en

    accepterend (opvoedings) klimaat. Een belangrijke voorwaarde is dat de opvoeder inzicht

    heeft in het eigen handelen, waarbij een goede inschatting gemaakt wordt van de gevoelens

    van de ander. Sensitiviteit(gevoeligheid) en responsiviteit(invoelend reageren) als bouwstenen

    van een goed ontwikkelde TOM, zijn hierbij sleutelbegrippen.

     

    Onderkennen en vervolgens begrijpen van contact- en communicatieproblemen is belangrijk.

    Een goed ontwikkelde TOM is daarbij een instrument voor zowel het kind als de opvoeder om

    betekenis te verlenen aan (sociale) gebeurtenissen.

     

    Pim Steerneman

    GZ Psycholoog / hoofd Centraal Coördinatiepunt (CCA) Autisme Zuid-Limburg en hoofd afdeling

    Jeugdzorg RIAGG OZL.

     

    Literatuur/noten

    (1) Wing, L. Leven met uw autistische kind. Een gids voor ouders en begeleiders. Lisse, Swets & Zeitlinger, 2000.

    (2) Steerneman, P., C. Meesters, & P. Muris. TOM test. Leuven/Apeldoorn, Garant, 2000.

    (3) Steerneman, P. Leren denken over denken en leren begrijpen van emoties. Groepsbehandeling van kinderen. Leuven/ Apeldoorn, Garant,

    1997.

    (4) Steerneman, P. & P. Muris. Gebrekkig begrip van 'false belief': specifiek voor autisme en aan verwante contactstoornissen? In: Gedrag en

    gezondheid, 1997, 25, p. 258 263.

    (bron: http://web.archive.org/web/20010421041105/http://www.mobiel-

    pleegzorg.nl/archief/2000/mo00616.htm )

     

    This document was created with Win2PDF available at http://www.win2pdf.com.

    The unregistered version of Win2PDF is for evaluation or non-commercial use only.

    This page will not be added after purchasing Win2PDF.

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-11-2008, 22:51 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    02-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vereniging van ouders van normaalbegaafde kinderen

    Bron: Vivat

    Sprankel, een vereniging van ouders van normaalbegaafde kinderen met leerproblemen

     Na de start van het nieuwe schooljaar worden sommige ouders al snel geconfronteerd met leerproblemen van hun nochtans normaalbegaafde kind(eren). Sprankel is een oudervereniging die deze ouders een helpende hand wil reiken en informeren. Meer dan een kwart van de kinderen zou immers na verloop van tijd geconfronteerd worden met
    leerproblemen. Dat kan zowel gaan om leesproblemen als taal- en rekenproblemen. Een kennismaking met deze vereniging.


    Hoewel ze dus normaalbegaafd zijn krijgen heel wat kinderen in het lager onderwijs te kampen met leermoeilijkheden. Bij sommige kinderen kan dit zich al manifesteren in de kleuterschool, anderen krijgen er pas mee af te rekenen op de middelbare school. Meestal gaat het dus om lees-, taal- en rekenproblemen, vaak in combinatie met gedragsstoornissen. De scholen spelen hier maar al te vaak te weinig op in en er ontstaan problemen op school, met de omgeving en thuis in het gezin. Vaak ligt faalangst aan de basis van de problemen.

    De oudervereniging Sprankel wil de ouders en kinderen een helpende hand reiken en informeren bij hun zoektocht naar de juiste hulp. Men kan daarom zowel telefonisch als schriftelijk informatie aanvragen over deze problematiek. De vereniging geeft ook een kwartaalblad en brochures rond de problematiek uit en organiseert voorlichtingsavonden, gespreksavonden,... De vereniging wil daarnaast de belangen behartigen van deze ouders en hun kinderen. Daartoe onderhoudt men contacten met deskundigen en ook met de overheid en wil men wetenschappelijk onderzoek promoten.

    In alle Vlaamse provincies zijn er afdelingen met een eigen bestuur en secretariaat, die zelf activiteiten ontplooien. De werking steunt volledig op vrijwilligers. Iedere ouder van een normaalbegaafd kind met leerproblemen kan eenvoudig lid worden. Het gewoon lidgeld bedraagt 16 euro per kalenderjaar, maar men kan ook steunend lid worden voor een bedrag van 30 euro. Alle leden krijgen gratis een abonnement op het kwartaalblad. Wie geen lid wil worden, maar wel dit kwartaalblad wil ontvangen betaalt 14 euro. 
     
    Praktische informatie

    Nationaal Secretariaat Sprankel
    Ullenshofstraat 11 bus 2
    2170 Merksem
    Tel/Fax:  03/289 78 58  (ma, di en do van 12u tot 16u en woe en vrij van 9u30 tot 12u30)
    e-mail: secretariaat@sprankel.be
    Website : www.sprankel.be

    Paul Willems


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-11-2008, 15:00 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    17-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gehechtheid als basis voor goei

    Opvoeden van kinderen met een hechtingsstoornis


    Gehechtheid als basis voor groei
    Een goede gehechtheid tussen ouders en kinderen vormt de basis voor een kind om te groeien in zijn ontwikkeling. Een kind ervaart door een goede gehechtheid aan ouders een veilige basis in zijn leven. Het voelt zich over het algemeen veilig en geborgen bij de ouders. Die veilige basis zorgt ervoor dat een kind zich waardevol voelt en zich kan en durft te ontwikkelen. Als het een situatie niet aankan, vormt de relatie met ouders de basis om naar terug te keren en kan het kind met hun hulp verder. Wanneer die veilige basis ontbreekt, heeft dat verschillende gevolgen. Een kind voelt zich angstig en onzeker. Het laat op allerlei manieren merken dat het zich niet happy voelt, bijvoorbeeld met onrustig en druk gedrag, of door agressie of teruggetrokkenheid. De relatie tussen ouder en kind is dan zo verstoord dat er heel wat voor nodig is om het contact tussen ouder en kind te herstellen.

    Gehechtheid betekent dat je kind zich verbonden, gehecht voelt aan jou als ouder. Het voelt zich veilig bij je en weet dat het bij jou terecht kan voor zorg en aandacht. Als er sprake is van een goede gehechtheid, merk je dat je contact hebt met je kind. Je merkt in het contact met je baby dat je baby het prettig vindt om geknuffeld te worden en om de borst of de fles te krijgen. Jouw verzorging en koestering zorgen voor een versterking van de relatie. Je merkt dat je je peuter kan troosten als het zich pijn heeft gedaan en het laat bij jou gevoelens van boosheid en verdriet zien. Je merkt dat je kind naar je luistert als je iets verbiedt (ook al moet je het soms wel drie keer zeggen) en dat het ook rekening gaat houden met jouw wensen.

    Dat gevoel van zich gehecht voelen, zich verbonden voelen, heeft zijn basis in de baby- en peuterjaren. In die jaren is het belangrijk dat ouders een kind een veilige plek bieden door aan te sluiten bij waar een kind behoefte aan heeft, namelijk warmte, verzorging en aandacht. In de eerste maanden staan daarbij verzorging en koestering centraal. Doordat de baby verzorgd en gekoesterd wordt, ervaart het dat het blijkbaar belangrijk is. Als het een kik geeft, is er iemand die zorgt dat de vieze luier wordt verschoond en dat zijn maag weer wordt gevuld. Er is sprake van aansluiting: de ouders en het kind geven elkaar over en weer wat ze nodig hebben. Het kind geeft aan wat het nodig heeft en de ouders kunnen deze signalen opvangen en beantwoorden. De ouders merken dat het kind over het algemeen tevreden is en voelen zich dan ook weer tevreden over zichzelf; ze doen het als ouders blijkbaar goed.

    De ouders geven hierbij hun kind niet grenzeloos alles waar het om vraagt. Ze bekijken wat goed is, zoveel drinken, zoveel slapen, en stellen zo al de eerste grenzen voor het kind vast. Die grenzen betekenen ook veiligheid! Stel je voor dat je als kind van een paar dagen of maanden al moet beslissen wat goed voor je is. Bij het kind ontstaat door deze verzorging en koestering de overtuiging ‘Ik mag er zijn! Er is voor mij een plek op deze wereld; ik ben hier thuis.’

    In de volgende maanden en jaren is het belangrijk dat een kind, naast verzorging en koestering, ervaart dat het wordt gewaardeerd voor wie het is. Er is aandacht voor de ontwikkeling van het kind, het leren lopen en praten, het ontdekken van de wereld, maar ook het leren ontdekken van eigen wensen en gevoelens. In deze jaren ontdekt een kind dat het zelf iemand is, los van de moeder en de vader. Het ontdekt dat het zelf een wil heeft en laat die wil ook gelden. Het kind heeft dan zowel de ruimte nodig om de eigen wil te laten zien en zich tegen de ouder af te kunnen zetten, als grenzen waardoor die ruimte wordt beperkt. Als dit goed verloopt, zal het kind na verloop van tijd zijn eigen wensen kunnen beheersen doordat het weet dat het niet alles mag wat het zelf wil. Het kind gaat kiezen voor bepaald gedrag.

    Wat is een hechtingsstoornis of fundamentele relatiestoornis?

    Definitie
    Een hechtingsstoornis wordt ook wel ´fundamentele relatiestoornis´ genoemd. Er is iets mis met het fundament van het contact tussen ouders en kind. Het begrip ‘fundamenteel’ in het begrip ‘fundamentele relatiestoornis’ heeft een existentiële betekenis: het kind kent geen menselijke betrokkenheid met de wereld. Het kind kent de wereld niet als zijn thuis. Het duidt op een fundamenteel geen deel hebben aan de wereld. Velen van fundamenteel relatiegestoorde kinderen dragen daarvan de gevolgen uit in hun gedrag en dagen daarmee de wereld uit hen een thuis in deze wereld te geven. Ze dagen de wereld uit te zorgen voor groeirelaties, relaties waarin ze kunnen groeien. Ook al maken ze het zichzelf en de wereld moeilijk vanwege hun ontwikkelde wantrouwen en haat. Wantrouwen en afwijzing vinden we niet alleen bij de kinderen maar soms ook bij de ouders en de wereld. Ouders die het kind achter het behang willen plakken, zich mateloos irriteren aan het gedrag.

    Geen aansluiting
    In de verschillende leeftijdsfasen heeft een kind behoefte aan antwoord. Dat antwoord wordt gegeven door de opvoeders om het kind heen, door middel van liefdevolle aanraking, aandacht voor wensen en gevoelens van het kind en begrenzing van gedrag. Wanneer er in de eerste levensmaanden onvoldoende antwoord wordt gegeven door de omringende wereld, door de moeder, vindt er geen aansluiting plaats. Het kind ervaart geen veiligheid waardoor er geen basis-veiligheid ontstaat. Die basisveiligheid vormt echter de bodem, het fundament van de ontwikkeling van een kind. Op dat fundament kan een kind zich ontwikkelen in onder andere emotioneel of affectief opzicht (bijvoorbeeld het ontwikkelen van zelfvertrouwen), in sociaal opzicht (kunnen aangaan van contacten met anderen) en verstandelijk / intellectueel opzicht (kennis en ervaringen op willen doen).

    Wanneer er iets aan het fundament schort, kan een kind bijvoorbeeld uitdagend en agressief gedrag gaan vertonen of moeite hebben zich te concentreren op zijn werk en spel. Dat komt omdat er geen zogenaamde gezonde beheersingspatronen zijn gegroeid.
    Beheersingspatronen groeien wanneer een kleuter op basis van de ervaren veiligheid in het contact met vader en moeder, graag de relatie met de ouders goed wil houden. Daarom wil het zich beheersen en zo zal het kind zich patronen van positief gedrag eigen maken.
    Een kind bij wie geen gezonde beheersingspatronen zijn gegroeid, maakt gebruik van negatieve zelfhandhavingspatronen, wat zich vaak uit in een chaotisch zoeken zich staande te houden. Hierbij is het kind geneigd om zich vanuit het gevoel van onveiligheid afwijzend en agressief te gedragen. Het leeft met een groot wantrouwen naar de wereld, oftewel naar de volwassenen om zich heen.

    Hierboven werd een primaire fundamentele hechtingsstoornis beschreven, die meestal zijn oorsprong vindt in een onvoldoende aansluiting in het lichamelijke aspect van het mens-zijn. Sommige kinderen ervaren echter wel de lichamelijke aansluiting met de ouders en voelen zich bij de ouders veilig, maar ze voelen zich ongeborgen doordat ze geen aansluiting ervaren in het affectieve / emotionele. Het kind ervaart geen emotionele warmte van de ouders uit. Ook dan kan er gesproken worden van een primaire fundamentele hechtingsstoornis, omdat een kind ook deze aansluiting nodig heeft om te kunnen groeien.

    Secundaire fundamentele relatiestoornis
    Het kan zijn dat een baby, peuter en ouder kind in alle veiligheid en geborgenheid is gekomen tot gezond gedrag. Er is sprake van wederkerige betrokkenheden met ouders en verdere bekenden. Dat betekent beheersing, een evenwicht tussen geven en nemen. Een dergelijke situatie kan door een of andere oorzaak, om een of ander reden worden doorbroken, bijvoorbeeld wanneer een kind geen aansluiting ervaart in andere aspecten van het mens-zijn, zoals het verstandelijke of het sociale. Geen aansluiting in het verstandelijke aspect vindt plaats als een kind geen uitdaging ervaart in het leren op school of wanneer er juist teveel eisen worden gesteld. Hierdoor voelt een kind zich niet op zijn plek. Ook als een kind geen sociale aansluiting vindt, geen contact heeft met leeftijdsgenootjes, voelt een kind zich verloren. Gevoelens van angst en wantrouwen zorgen voor ‘ontwortelingsverschijnselen´. Als hier geen adequate aandacht voor is, kan het leiden tot een fundamentele verstoring van de aanvankelijke veiligheid en geborgenheid en kan het kind alle tekenen gaan vertonen van een primair fundamenteel relatiegestoord kind.

    Het kind wordt ontworteld omdat het de veiligheid en geborgenheid kwijtraakt. Het komt terecht in een proces van desintegratie: het mist zijn verbondenheid en moet zich gaan handhaven. De gezonde beheersingspatronen, de Ik-ken voldoen niet meer en zakken weg. Kinderen die aanvankelijk goed in hun vel zaten, maar in een dergelijke existentiële crisis terecht zijn gekomen, noem ik secundair fundamenteel relatiegestoord. Het verschil tussen primaire en secundaire fundamentele relatiestoornis is zinnig omdat de weg terug anders verloopt. Secundaire fundamentele relatiestoornissen kunnen ook ontstaan omdat moeders in de tijd dat de lichamelijke en affectieve aansluiting van het kind aan de moeder levensvoorwaarde is, plotseling niet meer of minder beschikbaar zijn. Als niet vader of een ander al in de aansluiting deelde, kan het kind zijn aansluiting voor altijd verliezen.

    Factoren bij het ontstaan van een fundamentele relatiestoornis

    Kind
    Moeders kunnen na een normale bevalling signaleren dat er ‘met dit kind iets mis is’. Het kind lijkt aan het leven geen plezier te beleven, het kind lijkt moeder niet te accepteren, laat het er gewoon bij zitten of keert zich van de moeder af. Moeders, die iets vreemds aan het gedrag van de baby opmerken, zullen zich daarom melden bij de huis- of consultatiearts. Terecht, omdat het van belang is te laten nagaan of er iets lichamelijks is dat het kind hindert. Eerder is opgemerkt dat er nog te weinig op wordt gelet of het kind pijn heeft, waardoor het kind zich niet laat knuffelen en het drinken aan de borst een probleem is. Deze pijn kan veroorzaakt zijn door een lichamelijke moeilijke bevalling, waarbij er een verwringing van de nekwervels is ontstaan.

    De genen bepalen in sterke mate de wijze waarop baby’s de wereld in komen. Er zijn baby’s in wier aard het ligt om zich geworpen te voelen, zich niet thuis te voelen in de wereld; in tegen stelling tot de baby’s die zich, in de meest beroerde omstandigheden, thuis en samen blijven voelen. Als ouders een baby in hun armen krijgen die angstig en afwerend is of veel huilt en niet reageert op de aandacht die het krijgt, is het heel moeilijk om met zo’n kind een band op te bouwen. Wat de ouders aan liefde en aandacht geven, lijkt door het kind niet te worden ontvangen.

    De meeste kinderen zullen ergens tussen twee uitersten hun leven beginnen en ook later mogelijk tot dat grondstructurele terug blijven neigen. Zo zijn er kinderen voor wie aansluiting min of meer vanzelf, anderen voor wie deze aansluiting moeizamer, tot stand komt. Als volwassenen zullen ze zich overal en altijd wel thuis voelen en zich kunnen aansluiten of steeds moeite hebben met hun omgeving en moeilijk contact kunnen maken met anderen.

    Zwangerschap
    In toenemende mate weten we dat de genen van de foetus en de lichamelijke en emotionele betrokkenheid van de moeder op de foetus invloed hebben op het zich wel bevinden van de foetus. Het is invoelbaar dat, wanneer moeder emotionele spanningen beleeft, fysiek en verbaal geweld pleegt of ondergaat, het welbevinden van de foetus wordt ondermijnd en er angst groeit. Omdat het ervaren van veiligheid voorwaarde is voor de ontwikkeling van hersentjes en beheersingspatronen zal het zich niet welbevinden negatieve invloed hebben op deze ontwikkeling.

    Ouders
    Er zijn ook ouders die door omstandigheden in henzelf of daarbuiten het moeilijk vinden de benodigde aandacht en begrip voor hun kind op te brengen. Als je bijvoorbeeld zelf weinig contact en intimiteit, weinig begrip en liefde hebt ervaren in het contact met je eigen ouders, kan het heel moeilijk zijn om zo’n intieme band aan te gaan met je kindje. Zo kan je als moeder direct na de geboorte weerstand voelen om je baby in je armen te sluiten. Maar ook een (postnatale) depressie, lichamelijk verzwakt zijn, ziekte of relatieproblemen kunnen een ouder verhinderen om in voldoende mate er voor de baby te zijn.

    Omgeving
    Tenslotte kunnen ziekenhuisopnames van het kind, een tijdelijke scheiding van de ouders doordat de ouder een periode in een ziekenhuis is opgenomen, een schokkende gebeurtenis in het gezin, etc. de veiligheid voor een kind en daarmee de gehechtheid verstoren.
    Voor veel kinderen (en volwassenen) geldt dat ze in een bepaalde mate gehecht zijn aan (een van) hun ouders. Geen enkele ouder is perfect en elk kind heeft zijn eigenaardigheden waardoor het basale hechtingsproces nooit helemaal perfect verloopt. Dat betekent dat veel mensen moeten leren leven met een bepaalde mate van onzekerheid en angst.

    Pleeg- en adoptiekinderen
    Voor pleeg- en adoptieouders is het weer heel anders om een band met hun kind aan te gaan. Het is begrijpelijk dat er een zekere terughoudendheid of onzekerheid bij de ouders is, omdat de relatie van hen met het kind verschilt van het hebben van een biologisch eigen kind. Het eerste heeft iets kunstmatigs; het laatste heeft een min of meer vanzelfsprekende betrokkenheid. Een pleeg- en adoptiebaby is niet in eigen buik gegroeid, het is niet zomaar vanzelf ‘eigen’. Ook al ontvangt de pleegmoeder het kind direct vanuit de kraamkamer in haar armen, het is van een ander (geweest).

    Ook voor het pleeg- en adoptiekind kan het heel moeilijk zijn zich (opnieuw) te hechten. Als pleegkinderen in een pleeggezin geplaatst worden, vindt er scheiding plaats van de (nog aanwezige) ouders. Plaatsende instanties nemen dan nogal eens een dubbele houding aan. Ze menen dat hechting aan pleegouders niet gewenst is, omdat plaatsing in een pleeggezin naar hun oordeel een tijdelijke zaak moet zijn. Als na geruime tijd wordt besloten tot een blijvende plaatsing in het pleeggezin is er al veel tijd verloren gegaan en is er bij het kind een grotere weerstand om dan nog tot hechting te komen. Pleegkinderen hebben ook vaak een moeilijke tijd in het gezin van herkomst gehad, waardoor het vertrouwen in de wereld en in zichzelf is geschaad. Dan is het moeilijk om je pleegouders te gaan vertrouwen.

    Wanneer adoptiekinderen uit hun land van herkomst worden gehaald, worden ze geconfronteerd met een verandering van klimaat, van sfeer, van reuk, van personen. Je zult maar uit de armen van een zeer lichamelijk ruikende moeder worden gelegd in de geparfumeerde armen van een adoptiemoeder. Toch je hechten aan die nieuwe moeder, je veilig voelen bij die nieuwe geur, is niet vanzelfsprekend.

    Stiefkinderen
    Voor stief-ouders rijzen weer andere problemen. Zij kunnen geconfronteerd worden met een kind dat moeite heeft om hen als nieuwe partner van vader of moeder te accepteren. Soms ziet het kind in hem of haar een rivaal in de relatie met vader of moeder en ziet de nieuwe partner op de plaats komen van de biologische ouder. Een stiefouder kan zo in de situatie terecht komen dat zijn/haar liefde en aandacht niet wordt ontvangen door het stiefkind, maar wordt afgewezen. Wanneer de gevoelens van rivaliteit en onvrede niet worden overwonnen en er geen volledige acceptatie groeit en dus geen hechting, zal de nieuwe partner altijd op een afstand worden gehouden of met het kind in een mate van strijd gewikkeld zijn.

    Welk gedrag zie je bij kinderen met een fundamentele relatiestoornis?

    Babyleeftijd
    Kinderen voor wie de aansluiting niet goed verloopt, kunnen de volgende gedragingen laten zien: onrustig gedrag, ontevreden indruk maken, veel huilen, niet geknuffeld willen worden, moeder niet willen aankijken, niet aan moeders borst willen drinken of verstijven als het wordt opgepakt.

    Peuters
    Peuters die zich in hun babytijd onveilig hebben gevoeld, blijken in de peutertijd de geborgenheid in de relatie met de ouders niet te kunnen ervaren. Maar ook ouders die te nonchalant met hun peuter omgaan, het te weinig continu omsluiten en denken dat een kind vanzelf wel groeit, bevorderen een relatiestoornis. Er is te weinig aansluiting om beheersing uit te lokken.

    De ‘actieve’ peuter
    De zichzelfhandhavende peuter is irritant vasthoudend, vertoont doorzettend gedrag. ‘Het kind doet maar, luistert niet. We kunnen honderd keer hetzelfde zeggen, het houdt helemaal geen rekening met ons, het lijkt alsof we helemaal niet voor hem bestaan, het doet of we gek zijn, het is eigenlijk helemaal niet een van ons. Of we nu lief tegen hem zijn of streng, het maakt niets uit.’

    De ‘passieve’ peuter
    Niet alle ‘relatieloze’ peuters keren zich actief af, er zijn er die zich passief teweerstellen tegen de wereld. Zij gedragen zich alsof ze tevreden zijn met aan zichzelf te worden overgelaten. Ze laten met zich doen zonder enig blijk te geven dat er contact is. De ouders vinden het kind ontzettend lief; het doet nooit iets wat verkeerd is, vraagt nooit aandacht, kan urenlang zitten of liggen zonder lastig te worden, maar kijkt altijd wel naar hen. Als het op schoot genomen wordt laat het alles met zich doen. Soms lijkt het of het kind er niets bij voelt. Ook als het wel iets terugdoet lijkt het alsof het kind na-aapt zonder dat er gevoel bij zit; eigenlijk geeft het kind helemaal niets terug.

    De zich vastklampende peuter
    Wanneer een baby zich vastklampt aan de moeder en niet alleen gelaten wil worden getuigt dat van angst, van onveiligheid. Datzelfde kan gelden voor een peuter die hoe dan ook zich voortdurend wil nestelen, door moeder wil worden gedragen of bij moeder op schoot wil zitten.
    Het kan ook zo zijn dat het vastklampgedrag manipulerend is. Pasgeboren baby’s en ook peuters zijn bijzonder slim. Ze proberen op soms heel slimme wijze hun zin te krijgen en moeder om hun vingertje te winden.

    Kleuter en schoolkind
    Wanneer een fundamentele relatiestoornis wordt geconstateerd bij een kleuter of schoolkind, dan is het kind de vorige fasen niet gezond doorgroeid. Er is geen aansluiting geweest in de lichamelijke en/of emotionele fase. Daardoor heeft deze kleuter en later schoolkind geen basis en zo ook geen energie voor een gezonde aansluiting in de verstandelijke fase. Ontwikkeling op school verloopt daardoor vaak moeizaam. Het kind heeft alle energie nodig om zich te handhaven.

    De fundamenteel relatiegestoorde basisschoolkinderen kunnen zich op verschillende manieren ‘in leven’ proberen te houden. Deze zelfhandhavingspatronen staan niet duidelijk los van elkaar, ze kunnen verweven met elkaar voorkomen.

    Het drukke, ongedurige, chaotische kind
    Het drukke, chaotische kind kan het niet laten om te doen wat aan wensen in hem opkomt en kan geen verleiding van buitenaf weerstaan. Heeft hij trek in iets, dan zal hij het zoeken, ziet hij iets dat hij wenst, hij zal het nemen. Voortdurend klinkt het ‘ik wil, ik wil’. Afspraken zijn niet te maken, hij zal zich er niet aan kunnen houden, tot wanhoop en ergernis van de ouders. Het kind staat hulpeloos en kan zich hoogstens beroerd voelen bij het zien hoe de omgeving op zijn gedrag reageert. Een jongen die hoopte dat medicijnen hem zouden helpen om rustiger te worden, maar tot de ontdekking kwam dat hij daardoor toch zichzelf niet in de hand kon houden, reageerde verdrietig en teleurgesteld: ‘Niets helpt me.’ Dit betekent dat op deze leeftijd het kind zich nog min of meer bewust is van zijn ellende. Hij heeft er weet van dat hij niet in staat is het door hem gewenste evenwicht tussen zijn behoeften in de wereld waar te maken. (Als jong volwassene is het zich beroerd of schuldig voelen meestal achter zijn zelfhandhaving verdwenen en komen deze begrippen niet mee in zijn woordenboek voor.)

    Het agressieve kind
    Het agressieve kind is te vergelijken met het chaotische kind, maar het is in aanleg vitaler, sterker. Ook dit kind heeft angst ervaren vanwege onveiligheid en ongeborgenheid. Het kind liet zichzelf niet gaan in chaotisch gedrag maar daagde de wereld uit tot antwoord. Het niet krijgen van een antwoord leidde tot de ontwikkeling van wantrouwen en vormen van zelfhandhaving, een zichzelf uitdagend staande houden. Langzamerhand ging het over naar agressiever zelfhandhaving. Hoe ouder het kind werd des te heviger, harder en agressiever de zelfhandhaving. Terecht werden deze kinderen door Redl en Winemann getypeerd als kinderen die haten. Dat doen ze ook en daarom is het moeilijk om deze kinderen te zien als angstige, zich onveilig voelende peuters. Een kind dat de vroegere behoefte aan veiligheid en geborgenheid niet meer bij zichzelf (h)erkent: ‘Ik heb niemand nodig!’ het verdriet en de daar achter liggende angst van onveiligheid en geborgenheid lijken volkomen afwezig.

    Het in schijn aangepaste kind
    Vanaf heel vroeg heeft het in schijn aangepaste kind geen ruimte gekregen om eigen behoeften te laten blijken en als het kind die liet blijken werd daarop niet adequaat gereageerd. Het kind gedraagt zich als en lief, volgzaam en soms ook aanhankelijk kind. Helaas, het is een kind dat zich uitslooft door de omgeving geaccepteerd te worden en afgestoten te worden. Het kind is volledig afhankelijk van die omgeving en heeft niets eigens.
    Soms gedraagt het zich als een lief straathondje. Het maakt met allerlei mensen contact en komt op deze manier aan zijn trekken, zonder dat er sprake is van een echte relatie, van een wezenlijk contact.

    Het kind met twee gezichten
    Het kind met twee gezichten leeft in twee werelden. Op zichzelf hoeft dit niet op een fundamentele relatiestoornis te wijzen. Immers ieder mens gedraagt zich in verschillende omgeving en situatie enigermate anders. Kinderen kunnen evenwel tonen binnenshuis of buitenshuis geen gezonde lichamelijke en emotionele beheersing te kennen. Een kind kan zich buitenshuis misdragen en negatieve gevoelens uiten, terwijl het kind zich binnenshuis aangepast, lief en aardig gedraagt.
    Het kind voelt zich in de relatie met de ouders blijkbaar onvoldoende erkend en voelt zich beklemd. Dat verschijnsel wijst op een fundamentele relatiestoornis wanneer het kind hevig verbaal agressief is, vecht en niet met gevoelens van angst en boosheid kan omgaan. Dat is ook het geval als school en politie problemen krijgen met het kind.
    Het kind lijkt op het vorige type kind, maar het in de klem zitten thuis heeft bij dit kind geleid tot hevig protest en agressiviteit buitenshuis. Wel probeert het kind voor zichzelf de schijn van veiligheid op te houden in een ‘plezierig’ thuis.
    Het omgekeerde komt ook voor: buitenshuis lief en aardig en binnenshuis een onhanteerbare agressieve ‘vlo’. Het zijn fundamenteel relatiegestoorde kinderen die zich wreken op hun biologisch eigen, pleeg- of adoptiefouders. Ze zijn behendig in het uitspelen ven de ene wereld tegen de andere. De thuis wereld wordt zwart gemaakt in de buitenwereld. Ze vertellen te worden mishandeld, beschadigen soms zichzelf en zeggen dat de ouders dat hebben gedaan. Ze komen te laat op school, vergeten dingen en zeggen dat ze niet eerder van huis mochten of hun spullen niet gewassen zijn.
    Het kind ervaart thuis geen fundamentele veiligheid en probeert daarom, koste wat het kost, buitenshuis een soort veiligheid te ervaren. Het is als een kasteelheer of –vrouwe die zich binnen het kasteel als een agressieveling gedraagt, de poort voor iedereen gesloten houdt, maar zich buiten al een lieftallige jonkheer of jonkvrouw laat adoreren.

    Het kind met een dubbele bodem
    Sommige fundamentele hechtingsgestoorde kinderen vertonen een dubbele bodem. Ze kunnen zich in huis en buiten actief en positief gedragen en beheersen. Maar ze gedragen zich in de omgang ‘kleverig’. Ze hebben steeds behoefte de ouders en anderen lichamelijk en gevoelsmatig ‘aan te raken’ door steeds door steeds een hand te willen geven bij het ergens naartoe lopen, door opmerkingen te maken over het contact met elkaar. ‘fijn, he mam, wij samen!’ Enerzijds getuigen ze te beschikken over een gezond patroon van beheersing: er is sprake van positieve betrokkenheid met en deelname aan de wereld. Anderzijds is er de heel primaire kleinkinderlijke behoefte aan lichamelijke emotionele omsluiting die steeds mee speelt in de relaties. Dit werkt verstorend maar soms ook afstotend. Het kind zit steeds aan een ander te friemelen, wil heel close zijn met een ander. Het eist de ander voor honderd procent op en er mag geen ander tussen komen. Wanneer de ouder of een ander ingaat op deze primaire behoefte blijkt het kind onverzadigbaar te zijn. Met leeftijdsgenootjes komt het soms tot seksuele activiteiten; of het laat zich door ouderen daartoe verleiden.

    Het kind dat het laat afweten
    Een kind dat het laat afweten trekt zich in zichzelf terug en zou het liefst dood willen zijn. Het kind voelt zich dermate alleen en waardeloos, dat het de eigen behoeften en de uitnodigingen van de omgeving ontkent. De mogelijk toch al geringe energie om te leven wordt gebruikt voor deze ontkenning: het zich terug trekken is een daad. Het kind onderneemt de stap naar het isolement, gaat naar het eigen kamertje; het kind wil niet horen en zien. Op school lopen deze kinderen er als zombies bij, slordig en ongeïnteresseerd.

    Het schijnbaar normale kind
    Het schijnbaar normale kind is zijn fundamentele relatiestoornis ‘vergeten’. Op basis van ruime intellectuele mogelijkheden heeft het zich een plaats in de wereld veroverd. Dit is het ‘droge’ intellectueeltje dat geen ander leven kent dan het verstand. Met z’n verstand heeft het greep op het leven, is het verbonden met de wereld. Soms combineert het zich met sociale vaardigheden en heeft het kind bij bepaalde leeftijdsgenoten een goede aansluiting. Voor schaken en computeren is het altijd te vinden. Problemen en verschil van mening moeten wel met verstand worden opgelost. Emotionele toestanden zijn niet ‘verstandig’ en worden ontweken.

    Hulpverlening bij fundamentele relatiestoornissen
    Als er bij een kind een hechtingsstoornis is geconstateerd, worden er vanuit de reguliere hulpverlening een aantal alternatieven aangedragen. Veel alternatieven zijn niet effectief. Men biedt bijvoorbeeld gedragstherapeutische hulp aan: door middel van belonen en straffen of negeren het probleemgedrag van het kind verminderen. Of er wordt psychotherapeutische hulp, bijvoorbeeld speltherapie, aangeraden. Beide alternatieven richten zich echter niet op het fundament van het probleem. Het gedrag van een kind wordt immers bepaald door de eenzaamheid en de angst van het kind om in de steek gelaten te worden / te zijn. Bij gedragstherapie blijft een kind in de kou staan met gevoelens van angst en eenzaamheid. Bij de psychotherapeutische hulp wordt er wel aandacht besteed aan gevoelens van de kinderen. Wat echter niet lukt is om het kind te helpen zich veilig te gaan voelen in de relatie met de ouders, vertrouwen te krijgen in zichzelf en in de ouders. Dat laatste is nodig om van binnen uit beheersingspatronen voor gezond gedrag te laten groeien. Dat lukt vaak wel met de opvoedingswijze van Terug naar het begin, zoals beschreven in het boek ´Relatiegestoorde kinderen´ van dhr. de Lange. Bij deze opvoedingswijze begin je eigenlijk opnieuw met het kind. Het kind wordt voortdurend door de ouder naar zich toegehaald, waardoor er omsluiting wordt geboden. Door de angst van het kind om verlaten en in de steek gelaten te worden, zal het zich waarschijnlijk verzetten. Wanneer een kind merkt dat de ouder letterlijk en figuurlijk het kind niet loslaat, kan het gevoel van veiligheid langzaam groeien en krijgt het kind meer vertrouwen in zichzelf en de mensen om zich heen.

    Deze opvoedingswijze is geschikt voor kinderen tot 9 jaar. Vanaf die leeftijd is het nauwelijks meer mogelijk om kinderen terug te brengen in de peuterachtige betrokkenheid, die bepalend is voor de opvoedingswijze. Deze kinderen kunnen wel baat hebben bij de sociogroepsopvoedingswijze (SGS). Hierbij wordt door begeleiders een groep gecreëerd om jongeren door middel van allerlei activiteiten een positieve betrokkenheid te laten ervaren in de omgang met elkaar. Vanuit die veilige situatie, vanuit dat wij-gevoel, gaan de jongeren zich gedragen volgens de positieve groepsnormen. Deze opvoedingswijze wordt momenteel, met succes, gebruikt bij criminele jongeren.

    Terug naar het begin met kinderen tot 9 jaar

    Bedoeling van deze opvoedingswijze
    De bedoeling is allereerst het kind er toe brengen zich in relatie met de ouders te begeven en het zich (uiteindelijk) lichamelijk over te geven. Het kind ervaart dan dat het veilig is bij de ouders, dat het bij de ouders hoort, dat het van de ouders betrokkenheid en liefde kan verwachten. Als een kind aan de ouders gevoelens en behoeften durft te tonen is dat een teken van een beginnende aansluiting. Het kind heeft er wel (enigszins) vertrouwen in dat het van de ouders antwoord zal krijgen op de uitgesproken behoefte.
    Het door het kind ervaren van veiligheid en betrokkenheid moet uitgroeien tot een wederkerige betrokkenheid, waarbij het kind rekening wil en kan houden met de ander. Er is dan sprake van zelf antwoord krijgen van de ander, maar ook de ander antwoord geven.

    Het proces van ouder en kind

    A. De baby
    Als een kind niet geneigd is zich te nestelen bij moeder, is het belangrijk dat de moeder het kind juist veel bij zich neemt. De moeder biedt lichamelijke nabijheid en draagt en knuffelt het kind totdat het zich overgeeft aan moeders nabijheid. Als een kind zich in hoge mate onveilig voelt en dit bijvoorbeeld uit met veel huilen en onrustig gedrag, wordt het kind gedragen. Ook kunnen hulpmiddelen als het gebruik van muziek en ´moederbuik-geluiden´ worden ingezet om de baby rust te geven.

    B. De peuter

    I. De actieve peuter
    Bij irritant, afstotend, uitdagend gedrag van het kind wordt de ouders gevraagd dit gedrag niet te negeren of te straffen, maar het gedrag te zien als een signaal van zich niet veilig voelen. Vaak zien de ouders in de ogen van het kind de onrust opkomen of ze herkennen een gevoel van irritatie bij zichzelf. De moeder (zo mogelijk) wordt gevraagd het kind in die situaties bij zich te nemen, wat met het kind te stoeien en te knuffelen. Wanneer het kind dit niet accepteert is het belangrijk het kind nadrukkelijker vast te houden en zo te omsluiten. De moeder praat met vriendelijke woorden tegen het kind om het ook zo te verzekeren van haar liefde. Als het kind zich hieraan gewonnen geeft, is er de mogelijkheid tot lichamelijk en affectief samen-zijn. Ook moeders irritatie ebt dan weg. Het kind ervaart door de lichamelijke nabijheid de veiligheid bij moeder en ervaart door de lieve woorden van moeder haar liefde, haar affectie.

    Als zo aansluiting is gevonden kan de moeder duidelijk maken dat ze het gedrag akelig vindt en dat ze er verdrietig van wordt. Vanuit de basis van aansluiting kan een kind ervoor kiezen dat gedrag niet te vertonen om de warme relatie met moeder in stand te houden.
    Het zich gewonnen geven gaat echter niet zomaar. Het kan zijn dat het kind zich niet durft over te geven en de angstgevoelens uit door schoppen, slaan, etc. Vasthouden is dan noodzakelijk, ook al kan dit heel wat tijd en energie kosten. Soms is dit voor ouders (bijna) niet op te brengen. Omdat ouders meestal weinig herkenning en steun vanuit de omgeving ontvangen is begeleiding van een deskundige noodzakelijk om het vol te kunnen houden.

    II. De passieve peuter
    De passieve peuter zoekt geen aandacht. De moeder zal die aandacht toch moeten bieden door het kind bij zich te nemen, te knuffelen, ´gymnastiek´ te doen en zo tot aansluiting te verleiden of te dwingen. Als een kind zich tot aansluiting laat verleiden en zich nestelt bij de moeder, kan moeder het contact uitbouwen. Andere kinderen laten zich niet tot het positieve contact verleiden en gaan zich op een gegeven moment verzetten. Op dat moment wordt de opvoedingswijze gevolgd zoals die is beschreven bij de actieve peuter.

    C. Basisschoolkinderen tot ongeveer 9 jaar
    Bij deze kinderen geldt dezelfde opvoedingswijze als beschreven bij de peuters. In de praktijk blijkt het proces echter vaak moeizamer te zijn en meer tijd te vergen, omdat de kinderen al zo lang met angst en wantrouwen hebben geleefd. Zich overgeven aan de ouders is beangstigend. Het kind vertrouwt eerder de eigen zelfhandhavingsmechanismen, zoals niemand vertrouwen, je eigen weg gaan, etc. Bij deze kinderen is het nodig om continu te blijven investeren.
    Door middel van het vertellen van verhaaltjes kan inzicht in eigen gedrag en gevoelens worden bevorderd. Verhaaltjes met thema´s als ´de vulkaan´, die iedere keer uitbarst, ´het kasteeltje´, het kind dat zich eenzaam heeft verschanst, kunnen door de ouders worden verteld.
    Voor de verschillende type kinderen zijn specifieke aanwijzingen beschreven
    in het boek ´Relatiegestoorde kinderen´ van dr. G. de Lange.

    (C) Dr G.de Lange, drs. C. Penninga-de Lange   http://klimop.penninga.com/hechting.php
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    17-07-2008, 00:06 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    14-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De invloed van depressieve moeders met en zonder antisociaal gedrag
    Kinderen wier moeder zowel depressief is als antisociaal gedrag vertoont, lopen meer risico zelf gedragsproblemen te ontwikkelen dan kinderen van depressieve moeders zonder antisociaal probleemgedrag.

    De onderzoekers analyseerden gegevens van 1106 families. Hierbij werd gekeken naar de mate van depressiviteit en antisociaal gedrag bij de moeder en werd informatie over het gedrag van het kind (toen hij/zij tussen de vijf en zeven jaar oud was) via de moeder en leerkrachten verkregen.

    In het geval er bij de moeder sprake is van zowel een depressie als antisociaal gedrag, laten kinderen significant meer antisociaal en probleemgedrag zien dan wanneer er alleen sprake is van depressiviteit bij de moeder. De eerste groep kinderen blijken vaker moeders met alcoholproblemen te hebben en krijgen vaker te maken met lichamelijke mishandeling en huiselijk geweld. Deze factoren zijn mogelijke verklaringen voor het verhoogde risico dat deze kinderen lopen om zelf probleemgedrag te ontwikkelen. (The American Journal of Psychiatry, juni 2006 )

    http://ajp.psychiatryonline.org/cgi/content/abstract/163/6/1009

    http://www.psycholoog.net/?author=6



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    14-06-2008, 21:11 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    29-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Angst bij zwangerschap beïnvloedt hersenen

    Angst bij zwangerschap beïnvloedt hersenen

    6. May 2008, 11:48 Medicalfacts Redactie ( keer bekeken)

    Categorie: Vrouw & Gezondheid

    Stress, angst of nervositeit tijdens de zwangerschap kan effect hebben op de ontwikkeling van de hersenen van het kind, ook wanneer het 20 jaar is. Dat blijkt uit onderzoek van de KU Leuven. Volgens de psycholoog Maarten Mennes kunnen deze kinderen mogelijk sneller afgeleid zijn. Of ze kunnen meer moeite hebben met taken waarbij de opdracht niet eenduidig is. Dramatisch noemt hij de situatie zeker niet. 'Maar toch is waakzaamheid geboden, zeker in drukke tijden waarin iedereen hard werkt en ook aanstaande moeders almaar langer werken.' 


    Meer dan twintig jaar geleden vulden zwangere vrouwen een vragenlijst in over de mate waarin ze zich nerveus, angstig of gestrest voelden. Bea Van den Bergh, psychologe aan de universiteiten van Tilburg en Leuven en verbonden aan de Vlaamse overheid, onderzocht daarna de peuters die uit die zwangerschappen waren geboren en stelde vast dat de kinderen van angstige moeders zelf ook onrustiger waren.

    Het effect blijkt zich ook na bijna twee decennia nog voor te doen. Maarten Mennes stelde gisteren aan de KU Leuven zijn doctoraat voor, waarin hij concludeert dat deze kinderen als tieners en adolescenten anders functioneren bij het uitvoeren van bepaalde taken. Met name die taken waarbij ze zelf moeten beslissen welke strategie ze zullen volgen.

    Hij testte dat uit in meerdere fasen. Om te beginnen schotelde hij 15-jarigen uit de onderzochte groep een taak voor waarbij de impuls om te handelen in de opdracht zelf vervat zat. Elke keer als de jongeren een vierkantje op een computerscherm zagen, moesten ze op een knop drukken. Verscheen er een cirkel, dan mochten ze niet drukken. De vierkanten waren in de meerderheid, waardoor ze in de verleiding kwamen om altijd te drukken.

    'Kinderen uit de hoogangstige groep deden het hier niet beter of slechter dan kinderen van laagangstige moeders', zegt Mennes. Maar taken waarbij de impuls om te handelen vanuit henzelf moest komen, gaven wel verschil. Mennes: 'We gaven ze opdrachten waarbij ze meerdere dingen tegelijk moesten doen: bepaalde voorwerpen zoeken op een groot blad, onderwijl geluidjes tellend. Ze moesten hierbij zelf bepalen hoe ze best te werk gingen. Kinderen van hoogangstige moeders deden dit slechter: ze deden het trager, of maakten meer fouten, of vonden minder voorwerpen.'

    In een volgende fase, op de leeftijd van 17, kregen de tieners opdrachten terwijl ze elektroden op hun hoofd geplaatst kregen, die de hersengolven in beeld brachten.

    De jonge proefpersonen kregen een gokspel voorgeschoteld waarbij ze hun kansen moesten inschatten en in het geval van twijfel mochten passen. In dit spel moesten de jongeren zelf de beste strategie bepalen. Mennes: 'Waar de meeste mensen en de kinderen van laagangstige moeders passen, omdat ze hun kans laag inschatten, gokken de kinderen van de hoogangstige moeders toch. En omgekeerd: waar de meerderheid gokt, passen zij.'

    Betekent dit dat ze het slechter doen? 'Dat is een beetje kort door de bocht, al zou je dat wel kunnen concluderen. Het geeft aan dat ze niet de optimale strategieën gebruiken om tot een beslissing te komen en tot actie over te gaan', zegt Mennes.

    'Bovendien waren er bij deze taak ook verschillen in de hersengolven. Maar als we hen de taak met de vierkantjes en de cirkels opnieuw gaven, bleek er geen verschil. Deze fase bevestigde dus dat er wel degelijk een verband is tussen stress tijdens de zwangerschap en het functioneren van de hersenen. En dat we dit kunnen zien bij bepaalde opdrachten, die veronderstellen dat de betrokkene zelf keuzes maakt en strategieën bepaalt. Angst tijdens de zwangerschap heeft blijkbaar een specifieke invloed gehad op de ontwikkeling van de hersenen die zich onder meer laat zien bij het uitvoeren van bepaalde denkverrichtingen.'

    Dat effect werd nog eens bevestigd in een derde fase, bij de jongeren die intussen 20 waren geworden. Mennes maakte hersenscans, die de specifieke hersenactiviteit in bepaalde zones in beeld brengt. 'We hadden verwacht om bij bepaalde complexere taken verschillen te zien in één specifieke zone, maar dat was niet het geval. Het gaat blijkbaar om een netwerk van zones.'

    Kan dit ook tot leermoeilijkheden leiden? Mennes: 'Mogelijk wel. Deze kinderen kunnen mogelijk sneller afgeleid zijn. Of ze kunnen meer moeite hebben met taken waarbij de opdracht niet eenduidig is. Het gevolg is echter niet zo dramatisch dat je de kinderen er met het blote oog in een klas op kunt selecteren. Ik zeg wel eens: het is een proces dat voor variatie zorgt onder onze bevolking.'

    'Maar toch is waakzaamheid geboden. Zeker in drukke tijden waarin iedereen hard werkt en ook aanstaande moeders almaar langer werken. Want het gaat misschien om minieme schade, maar ze doet zich bij de kinderen op zo'n jonge leeftijd voor dat ze de hele ontwikkeling beïnvloedt, ook op lange termijn. Dat proces is vermoedelijk onherstelbaar. Dus je kunt het maar beter proberen te voorkomen.'

    Mennes verdedigde zijn doctoraat in de psychologie gisteren aan de Leuvense universiteit. Van den Bergh zet het onderzoek voort in Tilburg. Onderzoeksteams in Tilburg, Leuven en Londen zullen samen nagaan hoe prenatale stress en genetische kwetsbaarheid leiden tot gedrags- en gezondheidsproblemen later in het leven.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-05-2008, 20:05 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    27-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onderscheid tussen reactieve en proactive aggressie bij kinderen

    Onderscheid tussen reactieve en proactive aggressie bij kinderen

    27. Mei 2008 Medicalfacts Redactie  0 comments

    Reactieve agressie is een heethoofdige vorm van agressie in reactie op een bedreiging. Proactive agressie is koelbloedig doelgericht gedrag om iets te krijgen of om te domineren. Sommige onderzoekers zijn van mening dat dit onderscheid niet te maken is. Dit omdat beide typen bijna altijd samen voorkomen binnen één kind. Promovenda Hanneke Polman is van mening dat het onderscheid moeilijk te maken is vanwege methodologische problemen. 

    Indien deze methodologische problemen worden opgelost is het onderscheid helder te maken. Reactieve en proactieve agressie zijn in haar ogen functies van agressief gedrag en dienen ook op deze manier te worden gemeten. Hiertoe heeft zij een nieuwe vragenlijst ontwikkeld waarin naar verschillende vormen en functies van agressie wordt gevraagd. Met deze lijst laat ze zien dat een helder onderscheid tussen reactieve en proactieve agressie mogelijk is. Informatie over de reactieve en proactieve functie van agressief gedrag is zeer belangrijk. Het biedt belangrijke aanknopingspunten voor een effectieve behandeling.
    20-06-2008, 10:30 uur , Academiegebouw, Domplein 29, Utrecht.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-05-2008, 22:06 geschreven door Webmaster
    Reacties (0)
    Archief per week
  • 27/06-03/07 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 30/11-06/12 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Laatste commentaren
    Foto
    Een interessant adres?
    Zoeken met Yahoo


    Mijn favorieten
  • seniorennet.be
  • Hechtingsprobleem (Forum)
  • forum

    Druk op onderstaande knop om te reageren in mijn forum

    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.

    Mailinglijst

    Geef je e-mail adres op en klik op onderstaande knop om je in te schrijven voor de mailinglist.



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!