1. Een gevarendriehoek is verplicht in een auto 2. Hij moet geplaatst worden: - in de richting van het naderend verkeer - op een autosnelweg: op ten minste 100m een gewone weg: " " 30 m een autoweg: " " 30 m - binnen de bebouwde kom : eventueel op een kleinere afstand 3. Wanneer moet hij opgesteld worden? bij: - een defect op de openbare weg - een verkeersongeval om de veiligheid van het verkeer te verzekeren 4. Niet vergeten Bij het verlaten van je wagen , als bestuurder, op autosnelweg of autoweg moet je een Retro-reflecterende veiligheidsvestje dragen om de gevarendriehoek te gaan plaatsen of om hulp te bieden
1. Prioritaire voertuigen: politie, ziekenwagen, brandweer...... zijn uitgerust met blauwe knipperlichten. Ze worden gebruikt als het prioritaire voertuig een dringende opdracht uitvoert. Tegelijkertijd gebruikt het voertuig dikwijls ook een speciaal geluidtoestel (sirene)
2. Op kruispunt met verkeerslichten mogen de prioritaire voertuigen het rood licht voor- rijden na te hebben gestopt.
3. Hoe moeten we reageren bij het zien van de blauwe knipperlichten of het horen van het geluidstoestel? a. Het prioritaire voertuig nadert achter u of wil u inhalen reactie: - rustig zo ver mogelijk naar rechts uitwijken - indien nodig tot op een fietspad, trottoir of tramsporen zonder weggebruikers in gevaar te brengen. - eerst in de spiegels kijken dan pas bewegen. Veroorzaak geen ongeval - bij druk verkeer even stilstaan b. Het prioritaire voertuig nadert een kuispunt reactie: - vertragen, wachten om het kruispunt op te rijden - doorgang vrijmaken - voorrang verlenen - wees voorzichten want een leven is mischien op het spel - het verkeer niet belemmeren.
(4) bij slechte weersomstandigheden: regen, sneeuw, mist, zijwind, hagel (a) zorg dat: - de ruiten van de wagen zuiver zijn(beter zicht) - de spiegels " " - de ruitenwisseers en sproeiers: werken - de verwarming= ontdooier " - de airco= helpt bij beslagen ruiten(aangewasemd) " - de lichten " - je gordel draagt - de hoofdsteun goed afgesteld is= de bovenkant ter hoogte van de bovenkant van het hoofd - het is geruststellend als je weet dat er niets hapert aan je wagen - laat de radio niet te hard spelen (b) zorg dat: - je de juiste ingestelheid hebt: - sociaal verkeersgedrag - begrip hebben voor daden van anderen - anderen helpen - blijf kalm en wees niet gehaast (c) rijstijl: - blijf rechts rijden - ervoor zorgen dat je rijbewegingen gemakkelijk te voorzien zijn - gebruik je richtingsaanwijzers - houd voldoende afstand tot je voorligger - ontsteek de lichten : dim- en mistlichten - vermijd bruusk te remmen (vooruitzien) - al rijdend : altijd een vluchtweg zoeken=een veilige plaats in het verkeer waar je tijdelijk geen risico's loopt - geef de nodige ruimte aan de anderen weggebruikers - 1m tussen je wagen en de voetgangers of fietsers - plak niet aan de bumpers van je voorligger - blijf niet te lang rijden naast zware voertuigen: - opspattend water - dode hoeken - bij een natte wegdek kan de wagen soms slippen:reacties: - gaspedaal loslaten - niet remmen - tegensturen: indien de achterkant slipt naar rechts: draai het stuur lichtjes naar rechts als de wagen opnieuw in de richting van de weg komt , het stuur recht draaien - niet te bruusk reageren - pas je snelheid aan want de remafstand neemt toe bij het remmen in een noodtoestand en houd rekening met de zijwind - indien nodig even stilstaan naast de weg bij hevige regenen of sneeuw die het zicht belemmeren dan: - vier pinkers aanzetten - kies een veilige plaats waar stilstaan en parkeren toegelaten is maar opgelet bij oversteken van fietspad - op autosnelweg: veiligheidsvestje dragen gaan staan achter de vangrails blijf niet in je wagen zitten = gevaar - bij het rijden in plaswater : -stuur goed vasthouden - kan de wagen uit de rijrichting brengen d: bij slecht weer: - wees zeer voorzichtig, geen risico's nemen - het zicht is zeer beperkt - de wagen kan onstabiel zijn door de slechtere baanvastheid - grotere vermoeidheid