mijn geest ontstijgt het lichaam,
en gaat haar eigen weg,
de stoffelijkheid stil achterlatend
in de eenzaamheid van haar bestaan.
langs heuvels en dalen zwerft zij,
in aanbidding voor de oneindigheid.
diep dringt zij door in de verwondering
van een bestaan, alleen gekend, vroeger,
in het ongemak van een eigen lichaam.
langs hoge golven en diepe kloven scheert zij,
ongenaakbaar in haar eenvoud,
en neemt op lessen van heinde en verre,
zij, onwetend sinds een lange tijd, stelt zich vragen
over haar nieuwe verlangen naar verandering.
op de stromingen van de wind zeilt zij
van heden over verleden naar een toekomst,
lang verwacht, maar onbereikbaar mooi.
het streven naar vernieuwing, eindelijk vervuld.
mijn geest daalt weer in het lichaam,
vol vertrouwen in wat mij wacht.
|