Zintuiglijk avontuurxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Samengepakt in rechtover elkaar staande duozitjes worden de reizigers door de verzengende hitte gespoord. Er hangt een broeierige hitte in de wagon waardoor de tocht beslist niet zonder bezwaren verloopt. En toch lijken de passagiers windstille levens beschoren. De trein zwiept pijlsnel door het Vlaamse landschap waar verschroeide graskanten als een bruin lint voorbijglijden. Een onweerstaanbare neiging naar het scheppen van een luchtje onder de blauwe hemel voert me naar exotische oorden. Maar twijgentakken met daarin het hinderlijk spelend licht brengen me terug naar waar ik me bevind.
Door het monotoon maar vertrouwd cadansen over de rails gapen enkele slaperigen als koeien naar elkaar. Mijn overbuur naast het raam -een boom van een vent- doch ietwat te kort afgezaagd, is inmiddels ingeslapen. Het zweet parelt langs zijn neus in zijn snor en kwijl sijpelt in zijn baard die als een sjaaltje om een laagje halsvet ligt. Met gekruiste armen zakt hij onderdoor. Naast hem zit een lezende dame, blootsbeens met melkwitte borsten. Na elke bladzijde die zij omslaat, wipneust zij haar afzakkend kettingbrilletje op de juiste plaats. Ik slaap niet, ik lees niet, maar observeer en noteer alles wat zich rondom mij afspeelt met een innerlijke wanhoopskreet een passend woord te vinden. Een briesje door het halfopen venstertje hindert een donkerharige furie met een middelvinger. Uitgebroed op de zonnebank verzoekt zij met een spervuur van woorden het venster te sluiten. Een sirene op poten zo lijkt het mij.
Rails worden stevig door de dwarsliggers, mompel ik naar de lezende dame, terwijl ze bedenkelijk in mijn richting staart.
Snerpend ritsen de wagons door de wissels. Mijn overbuur ontwaakt en met een oogopslag als van een roofdier loenst hij naar mijn boezem. Hij rekt zich, buigt voorover en leunt op het tafeltje dat ons scheidt. Ongeremd probeert hij mijn geschrift ondersteboven te lezen. Geraffineerd trek ik mijn bloesje wat hoger en schrijf verder: hij moest eens weten
de gluiperd geeuwt luidruchtig. Zijn opengesperde bek blaast een zilte zeelucht in mijn gezicht. Help, het venster is dicht!
Als hij tenslotte houterig rechtveert, merk ik dat zijn buik zich een weg naar buiten vreet. Luttele seconden later stopt de trein bruusk en met heel zijn reutemeteut wordt de overbuur weer in zijn hoek geworpen. De lezende dame wipt een standje hoger en knipoogt. Hij verontschuldigt zich niet als hij de trein verlaat, maar bromt binnensmonds in de overtuiging dat mijn oren alleen maar mijn gezicht omlijsten.
Het geschal van een binnenrijdende trein aan de andere kant van het perron boort door de lucht en trekt mijn aandacht. Ik kijk naar buiten. De lichtsterkte drukt mijn ogen dicht en turend schuift mijn blik over het perron dat door drommen mensen een benepen sfeer uitademt. In de hoop door een toeval of een verdwaalde passant te worden geïnspireerd, kijk ik roerloos door het venster in de tegenoverstaande trein. Ik observeer weer en het peinsparcours begint.
Ogen priemen op mijn voorhoofd, ik voel me bekeken. Een man aan het venster? Of is het een vrouw? Ik geef me het voordeel van de twijfel en kies voor haar.
Ik knipper met mijn ogen. Zij lijkt wel versteend, een standbeeld, gesculpteerd met strakke lijnen, haast vormeloos. Ik blijf star in haar richting kijken. Zij verpinkt niet, ik evenmin. Haar hand ondersteunt onmiskenbaar haar zware hoofd. Waaraan denkt zij?
Aan de overkant van het perron ziet ook zij een gedaante als een beeldhouwwerk zonder contouren. Zij staart strak naar de trein aan de overkant. Zij beweegt niet, de andere evenmin. Haar hand torst duidelijk de hele aardbol. Waaraan denkt zij dan?
Behoedzaam etaleer ik mijn pen op het tafeltje en vraag me af of zij een schim is. Misschien is zij een creatie van de zakkende zon. Zal ik toetsen naar een teken van leven, stiekem mijn wijsvinger opsteken of toch maar een paar vingers bewegen, een handzwaai? Nee, niet doen. Zoiets doe je niet naar een onbekende. Wat als zij dan toch een schim is, wat dan? Ik schuif mijn terughoudendheid aan de kant en maak toch maar een hoekig gebaar, terzelfdertijd doet de vrouw dat ook. Onverschrokken recht ik mijn rug, mijn houding staat niet in verhouding met wat ik wil bereiken. Mijn gebaar is zo doorzichtig dat de drang naar dominantie er zo doorheen schijnt. Ik vertrek geen spier meer. Zou zij aan de overkant er ook zo over denken?
Het heeft er alle schijn van dat ook zij met haar schaamteloosheid koketteert. Pfff, ja ze wuift en dan! Voor de rest beweegt ze geen krimp. Het is haar aan te zien, met een blik vol onbestemde zorgelijkheid, een beetje zoals je iemand aankijkt die na een lange periode van rouw of ziekte weer in het openbaar verschijnt. Wat wil zij? Ik zou ik niet zijn, ik wuif terug.
Ik trotseer haar blik, vragend, vrezend, verzoekend en grinnik als antwoord op haar gebaar. Zij grinnikt ook. Zijn wij gelijkgestemden? Is een treinreis dan toch een beetje avontuur? In een voortdurende stroom van waarnemingen wacht ik in alle rust op wat komen gaat.
De trein ontkoppelt en verplaatst zich een meter. Door de schaduw die er overheen glijdt, valt het doek. Het verblindend zonlicht verdwijnt, de vrouw verschijnt. Ik buig me naar haar toe met een uitdrukking van inzicht, mijn neus platgedrukt tegen het venster. Zij doet mij na! Het is geen zicht. Wij kijken elkaar aan, schieten tegelijk in een lach, schrikken samen en plots
niets meer. Het niet meer bewegen, de stilstand
, iets flitst door mij heen en zoals in een ogenblik van verheldering besef ik dat ik naar mezelf keek als naar een protserig monument dat telkens werd teruggeworpen in een weerspiegeling van vensters, niet meer en niet minder dan dat.
© Marleen De Smet