xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Poëzie is overal gelijk
Gesprek met auteur Thierry Deleu in vrij Maldegem van 5 en 12 november 2010
Door Iris Van De Casteele
In je zogenaamde fictie-autobiografische roman Liefde en dood op Sint-André, in het hoofdstuk Ongeposte brieven, psalmodieert de auteur (jij dus), als een weeklacht, zijn verdriet en zijn verzuchtingen om de geliefde weggelopen vrouw. Kun jij je ermee verzoenen dat er soms in enkele passages een melodramatische ondertoon doorschemert. Zou het niet kunnen dat de lezer dezelfde weg moet afleggen om in de huid van de auteur te kunnen kruipen?
Ik heb deze opmerking over een melodramatische ondertoon ook gelezen. Niet terecht Ik vind geen melodramatische passages. Ook niet in het eerste deel. Of is het melodramatisch, als ik schrijf dat het hoofdpersonage (Dirk), door zijn vrouw (Marie) in de steek gelaten, verdrietig is en hartenleed voelt ? Hij zag zijn vrouw dolgraag. Nooit had hij signalen opgevangen van mentale of lichamelijke ontrouw. Is de partner niet vaak de laatste die het hoort ? Dirk was overrompeld, uit zijn lood, gepakt, hij kon het niet plaatsen, ook niet na de eerste maanden na haar vertrek. Melodramatisch?
Patricia De Landtsheer schrijft: « Het eerste deel Ongeposte brieven beantwoordt aan een soort van lange lamentatie waarin Dirk Vandezande zijn verdriet, gemis en verlangen om de weggelopen vrouw, die hij nog steeds liefheeft, als het ware uitschreeuwt. Verschillende delen grijpen werkelijk naar de keel omdat ze van een diepe melancholie doordrongen zijn. Deleu beschrijft dit gemis, dat eigenlijk al twee jaar aan de gang is, op een zo eenvoudige maar indringende manier, gewoon zoals de mens is, dat het je niet onberoerd kàn laten.
Vele lezers zullen zich hierin trouwens herkennen omdat het verhaal zo sterk aanleunt bij de belevenissen des levens, de eb en de vloed, de gelukkige en de ongelukkige periodes in een mensenleven.
Hervé Casier schrijft in VKH-info van januari 2010: In de 20 bladzijden lange of korte epiloog vernemen we wat er aan drama is gebeurd, eerder vaststellend, afstandelijk bijna soms, zonder al te veel vraagstelling... De auteur leeft zich duidelijk in zijn personages in. De fragmentarische opbouw van het eerste deel, gevolgd door de meer chronologische opbouw in het tweede deel en de afronding in de epiloog, lijkt mij een goede keuze. Graag gelezen.
In dezelfde beschouwing krijg je een minpuntje voor het gebruik van sommige typische Vlaamse woorden, al stoort mij dit als Vlaams auteur niet echt, schrijft dezelfde beschouwster. Dat typische Vlaamse woorden haar niet echt storen, doet me huiveren. Daaraan herkent men meteen de ja-knikker; de kuddegeest. Ons prachtig lijster- en nachtegaalgezang, met Tijl Uilenspiegel als pittige kern, is Vlaams, hoeveel etiketten er ook mogen opgeplakt worden, zo denk ik erover. Hoe denk jij daarover, Thierry?
Ik gebruik graag typische Vlaamse woorden en bovendien ben ik een Vlaamse auteur. Zei men dat van Claus ook niet en van Louis-Paul Boon? Ik stoor mij toch ook niet aan het AN van de Nederlandse schrijvers.
Ik ben geen purist en houd mij niet altijd aan het AN. Dialectwoorden geven kleur aan de taal. In Nederland doet men altijd net alsof in Vlaanderen een soort Nederlands wordt gebezigd dat achterloopt (altijd diezelfde paternalistische houding). Taal draagt de sporen van zijn gebruiker. Al generaties woon ik in Vlaanderen. Ik ben niet bereid om mij onderdanig op te stellen.
Bovendien wil ik geen geïdealiseerd beeld van Nederland in stand gehouden. Ik wens mij niet aan de Nederlanders te spiegelen door hun taal, stijl en culturele gewoonten over te nemen.
Dat wij, Vlamingen, geen fijnheid hebben, in alles even grof zijn, is larie en apekool. Wij spreken geen brabbeltaaltje, maar een taalvariant van het Nederlands.
Ik hou niet van taalzuiveraars die het onkruid tussen de tarwe wieden.
In jouw essay Een andere bedding? Vlaamse poëzie na 1975, schrijf je: Met dit essay wil ik geen overzichtswerk schrijven, maar ik heb toch gezocht naar voldoende samenhang, naar maatschappelijke inbedding. Ik stel vast dat je daarmee uitstekend werk hebt geleverd. Kun je naar schatting zeggen hoeveel tijd en energie je in je opzoekingen, en het essay zelf, hebt gestoken?
Een moeilijke vraag, maar ik vermoed dat je van mij niet verlangt dat ik het aantal uren of dagen opgeef, dat ik aan dit essay bezig was. Ik ben een gepensioneerde auteur en deze status biedt vele voordelen: ik maak tijd, ik ben gedreven (voor sommigen klinkt dit negatief) en bijna al mijn korte essays hebben als kerngedachte de discriminatie van de auteur. De auteur wordt in Vlaanderen niet gelijkwaardig behandeld. Dus ook als ik met literatuurgeschiednis bezig ben , gaat mijn aandacht (glijdt mijn aandacht af) naar dit strijdpunt.
Ik wil voorop zetten dat het literaire product in de eerste plaats een menselijk product is. Het wordt in een bepaalde tijdruimtelijke situatie door een persoon van vlees en bloed op papier gesteld, krijgt door bemiddeling van uitgever en drukker een commerciële vorm, wordt door de boekhandelaar in de handel gebracht, totdat het eindelijk naar de lezer doorgespeeld wordt, die het in een bepaalde tijdruimtelijke en existentiële context ontvangt. Het fenomeen literatuur is met andere woorden een sociale relatie, een intermenselijk communicatieproces.
De auteur is uiteraard de eerste schakel in het interactieproces. Welke plaats neemt de auteur in de maatschappij in?
Mijn (kleine) essays, - zij die geen boek vormen, - nemen een groot deel van mijn literair werk in beslag. Ik schrijf veel recensies, inleidingen tot gedichtenbundels, voor- en nawoorden, literaire bijdragen, artikels over literaire fenomenen. Daarnaast schrijf ik poëzie en publiceer romans (volgend jaar verschijnt de zevende). Ik ben een veelschrijver, maar dit etiket stoort mij niet, ik maak tijd, alles kan, niets moet (nog), maar mijn dagtaak is schrijven, werk en hobby zijn één. Hobby? Passie, obsessie, zegt mijn vrouw.
Ik kom terug op je vraag:hoeveel tijd besteedde je aan dat essay? Veel tijd, weinig dagen. Ik schrijf gedisciplineerd vier à vijf uur per dag.
In ditzelfde essay lees ik (..) Een mooie illustratie daarvan is de samenwerking tussen dichters en schilders, zoals Hugo Claus, Roger Raveel en Antoon De Clerck.(
) Had Paul Snoek er als schilder en dichter ook bij gekund?
Ja, natuurlijk, maar Snoek vormde met zichzelf een tandem. Snoek was een androgyne mens.
In dit essay heb ik het in eerste instantie over de vraag: Wat is groot? En hoe word je groot?
De collegialiteit onder de auteurs is niet voorbeeldig. Het zijn individualisten. Ze beconcurreren elkaar graag, maar ze verenigen zich niet graag. Nochtans eendracht maakt macht: macht in de vorm van inspraak, controle, medebeheer, beleid.
Ik ben geen groot schrijver geworden. (Of ik een goed schrijver ben, laat ik aan anderen over om hierover te oordelen.) Ik heb niet (hard) aangeklopt bij bekende (erkende) uitgeverijen, met als gevolg: over mij wordt nauwelijks geschreven en gepraat in de nationale media, ik krijg geen ronkende recensies in vakbladen, ik word niet geldelijk gesteund door de overheid. Waarom is het mij niet gelukt? Ik had toch alles in handen om te slagen.
Wat had ik niet? Een gunstige wind? Toeval? Toeval bestaat niet, maar ik kwam nooit terecht in gunstige omstandigheden. Hugo Claus kwam Henri Vandeputte tegen, enkele kleinkunstenaars vonden genade bij Johan Anthierens, Magritte en Delvaux liepen Gustave Nellens tegen het lijf, Paul Snoek had veel te danken aan Anton van Wilderode en schurkte zich tegen Hugues C. Pernath
Wat ik wil zeggen, is simpel: via via is de juiste weg naar succes. Op één voorwaarde: de persoon die jou wil helpt, mag zelf niet hulpbehoevend zijn! Bovendien blijven veel getalenteerde auteurs ter plaatse trappelen, omdat zij te lang en te gretig onder zuchtigen hebben geleefd enerzijds, of komedianten hebben opgezocht die veinsden en valse hoop creërden anderzijds.
De wereld van auteurs is een komedie en een groot circus.
Wat mij echter stoort, is te moeten aanzien hoe jonge debutanten en begaafde auteurs niet aan hun trekken komen, omdat ze niet behoren tot het establishment en/of het kleine kransje critici en academici en/of de literaire elite in Vlaanderen en Nederland.
Alles in het literaire wereldje is perceptie. Een goed boek kan helpen, maar het is geen voorwaarde om in de belangstelling te komen. Mooi en mediageil zijn, is even belangrijk. En dit laatste is niet evident: je moet een vriend hebben die een vriend kent die bevriend is met
Nog een stuk verder kom ik de naam Fernand Florizoone tegen die voor mij ver van een onbekende is, tevens iemand die ik in het hart draag. Indien ik het niet mis heb, Thierry, heb jij deze dichter altijd een grote genegenheid betuigd. Mag ik zeggen een soort aanhankelijkheid?
Fernand Florizoone is Koksijdes bekendste cultureel ambassadeur, hij is de dichter-nestor van de Westhoek, ik mag hem mijn vriend noemen, voor mij is hij de grootste levende dichter van de Lage Landen bij de zee.
Zijn gedichten doen je vermoeden dat de woorden over zijn lippen vloeien, maar dit is maar schijn: Florizoone zwoegt, schrapt, twijfelt, vraagt raad, hij vecht met het woord, hij stelt zich niet kwetsbaar op, hij is kwetsbaar.
Zijn gedichten zijn zo herkenbaar, zo identificeerbaar, enerzijds en zo verrassend, zo verrijkend anderzijds. De kernwoorden van zijn poëzie zijn gemakkelijk opspoorbaar, de dichter maakt het de lezer niet moeilijk: hij reikt hun de sleutels aan van alle kamers waar hij verblijft, hij is een open boek, een vervolgverhaal dat nooit verveelt, dat je doet meewiegen op het ritme van de natuur, de zee, de Westhoek. Kind, lente, wolken, wei, stilte, water, tijd, licht, een bos sleutels dat zijn poëzie toegankelijk maakt, maar niet alleen de dichter onthult, maar ook de mens Florizoone, de bewoner van het huis met de vele kamers.
Ik heb Fernand beter leren kennen en waarderen sinds wij aan zee wonen, in Oostduinkerke, we ontmoeten elkaar meer, we zijn graag in elkaars gezelschap, wij genieten van dichterlijke (atmo)sfeer in onze gemeente, we weten wat wij aan elkaar hebben, wat wij in elkaar appreciëren, wij zijn geen dikkenekken. En nog veel meer dan ik blijft Fernand de dingen onbevangen benoemen. Hij vertikt het eelt op zijn ziel te kweken.
Dit is de paradox van zijn poëzie: het economisch gebruik van woorden om de weelde van het landschap te evoceren. De synthese naast het detail.
Dit is belijdenislyriek van eerste rang. Geen postmodernisme, geen hermetische poëzie, geen nieuw-realisme of neoromantisme, maar lyriek in een uitgepuurde vorm en een wijdse inhoud.
Het dichterlijk woord is voor Fernand Florizoone het instrument waarmee hij zijn (droom)wereld gestalte geeft in klanken, beelden, in weemoed en bijna mystisch verlangen naar eenheid, één zijn met het Goddelijke, de natuur, de mensen, het land dat leeft en leven geeft, en opvallend hierbij is dat de dichter verwonderd blijft. Dit betekent niet dat hij zich nooit eenzaam voelt, of onbegrepen, maar meestal voelt hij zich gedragen door de mensen om zich heen, door zijn lieve Ida.
Fernand Florizoone is niet de enige dichter in de Westhoek: ook anderen schrijven poëzie op een behoorlijk niveau. Soms denk ik dat dit iets te maken heeft met het gesloten gebied van de Westhoek, tussen de IJzer en de zee, twee sterke grenzen. De mens hier is minder expansief, veeleer bezit hij een ingesloten geest. Stilaan wordt het land opengegooid, maar dit kent een traag verloop. De dichter hier is nederig, bescheiden, de mens, zijn lezer, is gevoelig voor poëzie. Dit heeft niets te maken met valse bescheidenheid, de mensen hier, in de Westhoek, zijn eenvoudig in woord en daad, zij zetten zich af tegen het erudiete, zij willen als het ware een gat vinden om de poëzie in te duikelen. De dichter hier is niet elitair, hij is allergisch voor dit woord. Geen mens of dichter springt hier op elke trein die voorbijrijdt.
Dichten is voor Florizoone een trip, een reis, een tocht vanuit de buitenwereld naar de binnenkant van zichzelf en hij maakt van dit reisverhaal een ode aan zijn habitat in het algemeen en aan zijn vrouw in het bijzonder. De wijze waarop hij dit doet, onderscheidt zich van de overenthousiaste verteller: Florizoone probeert zijn gevoelens te beheersen, hij probeert vat te hebben op de emoties die hij (be)noemt.
Wij zijn laat de beste vrienden geworden (ik ben zeventig, hij is vijfentachtig), maar onze vriendschap is eerlijk en inspirerend.
De opsomming van namen valt altijd te vergelijken met een half gevuld glas; met teveel of te weinig. Zo mis ik in jouw essay de naam Dirk van Babylon tussen de dichters/schrijvers van na 1975. Het is me vooral opgevallen omdat ik hem persoonlijk ken. Las jij nooit één of méér van zijn honderden sonnetten?
Ik geef toe dat ik ten onrechte Dirk Babylon ben vergeten in mijn namenlijst. Ik noem nog maar eens mijn keuze: Dirk Babylon, Dirk van Bastelaere, Bert Bevers, Lut de Block, Geert Buelens, Marc Bungeneers, Viviane Burssens, Gunnar Callebaut, Martin Carrette, Hervé J. Casier, Guy Commerman, Patrick Cornillie, Frank Decerf, Jenny Dejager, Patricia De Landtsheere, Thierry Deleu, Alain Delmotte, Ferre Denis, Joris Denoo, Didi De Paris, Frans Depeuter, Francis De Preter, Frans Deschoemaeker, Marleen De Smet, Astrid Dewancker, Bernard Dewulf, Charles Ducal, Fernand Florizoone, Peter Ghyssaert, Luuk Gruwez, Stefan Hertmans, Peter Holvoet-Hanssen, Guy van Hoof, Philip Hoorne, Joris Iven, Roland Jooris, Tom Lanoye, Patricia Lasoen, Ruth Lasters, Patrick Lateur, Jan Lauwereyns, Herman Leenders, Bert Lema, Frédéric Leroy, Roel Richelieu van Londerseele, Sylvie Marie, Luc C. Martens, Mark Meekers, Edith Oeyen, Paul Rigolle, Xavier Roelens, Willem M. Roggeman, Hedwig Speliers, Willy Spillebeen, Erik Spinoy, Ina Stabergh, Lucienne Stassaert, Achilles Surinckx, Peter Theunynck, Henri Thijs, Marc Tritsmans, David Troch, Yerna Vandendriessche, Roos Vandewalle, Eric Vandenwyngaerden, Jozef Vandromme, Iris Van de Casteele, Lies Van Gasse, Miriam Van hee, Jan Van Loy, Dirk Vekemans, Willie Verhegghe, Peter Verhelst, Dimitri Verhulst, Herwig Verleyen, François Vermeulen, Eriek Verpale, Hugo Verstraeten en Rik Wouters.
Welke criteria heb ik aangelegd om deze dichters te kiezen? Mijn criteria? Moeilijke vraag, of beter het antwoord zal altijd controversieel zijn. De geselecteerden nemen gemakkelijk de kleur aan van de bloemlezer en andersom. Ik kan een dichter niet verkiezen, wanneer ik zijn/haar gedichten niet heb gelezen. Dit is nogal wiedes.
Waarvoor val ik niet? Voor retorische gezwollenheid of sentimentaliteit. Waarvoor wel? Ik heb een voorkeur voor aansprekende, hartstochtelijke poëzie. Gedichten moeten een zeker ritme hebben, een metrum, ze moeten klinken en de woorden moeten esthetisch en inhoudelijk smaken en interpretatie toelaten. Opgelet, ik zoek niet naar metrum, strofenbouw en rijm, maar als die er zijn en ze hinderen niet, dan heb ik geen probleem. Poëzie mag zich niet reduceren tot betekenisloos brommen van klank en ritme. Poëzie kan zich wel laven aan de muziek, het muzikale ritme en de klankstructuur van de taal. Ik maak bij mijn keuze geen analyse die de vorm aanneemt van vivisectie (je maakt zo het gedicht dood). Als ik een gedicht meerdere keren moet lezen om het te begrijpen, dan hoeft het voor mij niet meer. Poëtisch taalgebruik is voor mij strikt genomen niet anders dan normaal taalgebruik, maar dit neemt niet weg dat het lezen van een gedicht een andere houding vereist: de lezer moet zich durven open te stellen voor twijfel, ambiguïteit en onbeslistheid. De grote kracht van een goede dichter is zijn empathie. Poëzie is woordkunst, een in het metafysische geankerd spel. Poëzie is zeggingskracht. Poëzie moet zich tevreden stellen met de plaats die ze toebedeeld krijgt: moraal, consumptie, politiek zijn vreemde domeinen. In poëzie wordt onderzocht wat elders voortdurend aan het zicht onttrokken wordt. In poëzie primeert de betekenaar op de betekenis, maar de betekenis is nooit afwezig. Van belang zijn het taalgebruik, het gedicht moet verrassend zijn, zowel op woordniveau als op het niveau van de syntaxis. Indien de dichter een meer hermetische weg inslaat, dan nog moet hij narratief te karakteriseren zijn.
Ik vind jouw uitgebreid essay Een andere bedding? één volwaardig geschrift. Niet omdat er voor elk wat wils inzit, maar vooral omdat je niet schuwt talent en minder talent naast elkaar te plaatsen. Ook omdat je er een gedurfde maar eerlijke mening op nahoudt. Er zal wel veel oprechte Westvlaamse inborst mee gemoeid zijn?
Zijn West-Vlamingen oprechte mensen? De West-Vlamingen zijn de andalusiërs van Vlaanderen. De West-Vlaamse tram pendelt heen en weer tussen De Panne en Knokke zonder een duimbreed af te wijken van de kust en draagt zo bij tot het isolement van de Westfluten.
De West-Vlaming ziet zichzelf in de eerste plaats als een 'harde werker'; de Antwerpenaar ziet de West-Vlaming vooral als 'arrogant' en 'koppig'.
En nu terug naar je appreciatie van het essay Een andere bedding.
Hoe stelde ik een blauwdruk samen van het poëtisch landschap in Vlaanderen?
Ik wilde geen schoolvos, waanwijze, betweterige bloemlezers zijn. Ik wenste geen nieuwe Michelingids van de beste dichters samen te stellen. Ik wou alleen een kleurrijk beeld schetsen van de Vlaamse poëzie en daarbij de verrekijker niet omgekeerd voor mijn ogen houden.
Ik wilde geen afrekening maken, geen soort van pamflet, polemiek of kritisch opstel.
Poëzie is overal gelijk. Gedichten zeggen iets over de cultuur van een land of een regio, maar de spraakverwarring ontstaat bij de vraag: wat verstaat men onder poëzie en welke plek neemt zij in de cultuur in?
Vermoedelijk, neen, zeker, zal het buitenland - ik bedoel onze bovenburen en enkele Zuid-Afrikanen - dichters vinden die overduidelijk waan-zin-nig bekend zijn in Vlaanderen, maar waar zij in het beste geval met moeite één weetje over kunnen bedenken.
Het punt is: valt dit nog te begrijpen? Ja. Denk eens aan het feit dat het centrum overal traditioneel weinig aandacht heeft voor de periferie. Ver gezocht, helemaal niet, denk er nog eens over na. Hoe kunnen wij dit veranderen? Door harder te werken, dat is een wet van alle tijden.
Wij hebben ons al te lang vol beate bewondering blindgestaard hebben op Nederland. Er bestaat maar één remedie tegen deze ziekte: de Vlamingen mogen best wat meer zelfvertrouwen hebben.
Ik ambieer niet dat dit essay en de keuze van de dichters een zicht geeft op het poëtische veld in Vlaanderen. Dichters horen te beseffen dat er geen fatwa over je is uitgesproken wanneer je naam niet of te weinig voorkomt. Misschien moeten de niet-aanwezigen zich laten horen (lezen) en hun gedichten laten circuleren in een beter gekozen circuit. Opgelet, aan doodzwijgen ergeren wij ons ook! En ijdelheid kruipt waar talent niet komen kan.
Ik heb gedichten getoetst aan mijn persoonlijke poëzieopvatting. De poëzie laboreert voort, hoewel dient gezegd dat ook de gedichten een retrobeweging maken tot kort voor de opkomst van het nieuw-realisme. De dichters hebben het cool gedoe ingeruild voor een nieuw-romantisch, bijna metaforisch engagement. Maar ook in de poëzie staat het persoonlijke drama het vaakst centraal. Nog altijd zoeken de dichters het dicht bij huis, het navelstaren wordt wel eleganter opgediend.
Algemeen is schrijven is voor de meeste dichters ontsnappen uit de rauwe werkelijkheid, ver weg van desillusies, agressie en domheid. Dichten is ook afrekenen met clichés, (waan)beelden, foute interpretaties, verkeerd imago, opdringerigheid, overregulering. Therapeutisch? Ja, zeker? Gedichten schrijven is afreageren, vaak een nieuwe werkelijkheid creëren waar het aangenaam is om te vertoeven, taboes doorbreken, aan je verbeelding macht delegeren.
Volgens smaak, perceptie en voorkeur, of je nu zelf dichter bent, of jou herhaaldelijk uitspreekt over (de waarde van) poëzie, of als gewone lezer, sommige gedichten zullen jou aanspreken en andere zullen jou niets zeggen, sommige dichters zullen jou verrassen of bekoren, of jou de bevestiging brengen van een (eeuwige) belofte of een vaste waarde. Eigenlijk maakt dit niet veel uit. Belangrijker is de aandacht die deze bloemlezing wil vestigen op de literaire ongelijkheid waardoor alle dichters niet gelijk zijn voor de wet. Het kan niet dat elementen zoals leeftijd (debuterende dichter of outsider, favoriet of verguisde), uitgeverij (in welke vorm ook: van eigen beheer over printing-on-demand tot erkende uitgeverij), mediabelangstelling, vriendendienst, meespelen bij de beoordeling van het werk. Niet alle dichters zijn gelijkwaardig is een beter statement, op strikte voorwaarde dat de parameter hier de kwaliteit is. We weten echter hoe vaak de subjectiviteit een rol speelt. Het is moeilijk, maar we geraken er wel uit. De perfectie is (nog) niet van deze wereld.
Wat betekent voor jou status verwerven? Bekend worden omwille van de grootheid (of veelheid) van je geschriften? Of zie je dat als een blok aan het been van de auteur waarvan verwacht wordt dat hij met de regelmaat van de klok nieuw werk aflevert. Gevestigde uitgeverijen, die vaak als bloedzuigers tewerk gaan, en de auteur in de koude laten staan van zodra zijn inspiratie het voor een stuk laat afweten. Wat kan hij dan nog met zijn status aanvangen?
Een groot aantal dichters profileren zich onvoldoende. Omdat ze dit ook niet wensen, of omdat zij niet publiceren bij gevestigde uitgeverijen. Dit laatste heeft grote nadelen: als dichter kom je niet in bij grote uitgeverijen gepubliceerde bloemlezingen, je krijgt heel wat minder aandacht in de media, je wordt minder gevraagd voor lezingen op scholen of in verenigingen. In één woord: je verwerft geen status.
Bovendien zijn literaire tijdschriften - dé mogelijkheid bij uitstek voor aankomende auteurs die vaak zelf aan het roer staan - aan het uitdoven. Een dichter kiest meestal en frequenter voor het internet.
We kennen je niet alleen als waardevol schrijver, Thierry, maar insgelijks als talentvol dichter. Vind jij dat het oeuvre zelf méérwaarde krijgt wanneer de auteur een zekere status heeft verworven?
De kwaliteit verbetert niet omdat je een erkende schrijver bent. Erkend = uitgegeven door erkende (gevestigde uitgeverijen die door de Overheid worden gesubsidieerd). De meerwaarde zit hem in de bekendheid waardoor organisatoren, boekhandels, bibliotheken, culturele centra hun deuren openen.
Status is aanzien, mee tellen, niet gediscrimineerd worden.
Geconfronteerd met de malaise in de literaire wereld durf ik nogmaals stellen dat vooral de overheid verantwoordelijk is. Niet het distributiesysteem in se stel ik in vraag, maar wel de afwezigheid in de rotatie van debutanten en auteurs die geen gevestigde uitgeverij vonden of die niet bij een commerciële uitgever wensen te publiceren, vind ik discriminerend.
Uitgevers voelen zich bedreigd door de overschotten, door de terugval van het aantal lezers (hun klanten), door de concurrentie op het Internet en vragen een verhoging van de overheidssteun. Indien hun analyse de juiste zou zijn, dan is hun diagnose zeker fout.
Ik bied nogmaals een oplossing aan: start het Plan Boek op en vertrek vanuit drie prioriteiten. Primo: een collegiale en transparante procedure tot aankoop van boeken, en/of subsidiëring van de auteur, secundo: een overheidscommissie die de ingestuurde boeken beoordeelt en afhankelijk van dit oordeel een aantal boeken aankoopt en./of de auteur bijkomende steun verleent, tertio: de creatie van een label van Onafhankelijke Auteurs (dit kunnen debutanten zijn, maar zeker degenen die in eigen beheer, in welke vorm ook, uitgeven).
Deze drie prioriteiten kunnen enkel efficiënt werken mits het aanwenden van drie werktuigen. Eén: de samenwerking (juister: de inspanningsverplichting)) tussen overheid, uitgevers, auteurs en bibliotheken. Twéé: de coöptatie van auteurs in alle overheidscommissies die (ook) boekenbevoegdheid hebben; alle auteurs betekent hier: gekazerneerde én dakloze auteurs. Drie: een overheidsdistributiesysteem voor de uitvoering van prioriteit twee.
Het resultaat van Plan Boek moet leiden tot een aangenaam retrogevoel: de tijd van administrateur-generaal Walter Debrock (de jaren 70), toen boeken werden aangekocht van elke auteur en verdeeld over scholen en bibliotheken.
Wat is de positie van de uitgever in dit voorstel? Nergens. De uitgever hoort thuis bij de commerciële ondernemers. Overheidssteun aan bedrijven hoort niet thuis in dit pleidooi voor gelijkwaardigheid. Daarom stel ik meteen ook voor om een nieuw decreet te schrijven, waarin de rol van elke overheidscommissie, die boeken onder haar bevoegdheid heeft, wordt beschreven en waarin de auteur op de eerste plaats komt.
Ik besef dat criteria aanleggen waarmee de aankoop van boeken en de steun aan de auteur worden gemeten heel moeilijk is. Geen enkel meetinstrument kan honderd percent objectiviteit of beoordelingscorrectheid garanderen. Daarom opteer ik om de lat niet te hoog te leggen en de marge breed te houden.
Een officiële recensiedienst wordt in het leven geroepen die korte recensieberichtjes doorstuurt en/of doormailt naar alle bibliotheken. Deze dienst zorgt ook voor de informatie naar de boekhandel die daardoor niet alleen wordt gestuurd vanuit de uitgeverijen, maar ook geïnformeerd wordt over de publicaties die het label Onafhankelijke Auteurs dragen.
Ik besef dat er nooit zekerheid zal bestaan over hert onthaal van een boek bij de lezer. Dat is ook afhankelijk van de stijl, de impact van het onderwerp op de lezer, van de publiciteit, van de kritiek, de vakpers.
Samengevat: de dominantie van de gevestigde uitgeverijen wordt met het nieuwe decreet en het Plan Boek in de kiem gesmoord. De prijs van de boeken is geen zaak van de overheid. De uitgever bepaalt de prijs en zodoende ook de winst. In slechte tijden, wanneer zijn winst vermindert of niet meet vergroot, moet hij zich bezinnen over zijn winstmarge, de productiekosten, de distributiekosten, het aantal titels. Hij moet overleg plegen met de boekhandel, zijn rechtstreekse afnemer. De uitgever drijft handel in ideeën en brengt hem winst op. Ook hij moet een strategie ontwikkelen om zijn producten aan de man te brengen. Dit is een puur economische realiteit.
De bibliothecaris is niet langer (ongewild) de handlanger van de uitgever en de boekhandel, maar hij treedt, in overleg met de gemeentelijke overheid, ongebonden op. Dat kan hij door beide kanalen van informatie te raadplegen, die van de uitgever en die van de overheid.
Ik wil een oproep doen tot de media om meer aandacht te besteden aan het boek, aan de auteur, aan de literatuur in het algemeen. Deze fel verminderde interesse is bovendien mede oorzaak van de malaise in onze literaire wereld.
Ik behoor tot de generatie die 1968 heeft beleefd en hoopvol gestemd was om de verbeelding de macht te gunnen die haar toekwam. Na 68 werd de kapitalist echter een neo-kapitalist en de liberaal een neoliberaal. Dat betekende dat zij opteerden voor een vrije markt, maar nu met groeiende overheidssteun. En bizarre interpretatie van sociale markt.
Sinds iedereen vrij kan publiceren op Internet klinkt het woord status bijna belachelijk. Jij zult er wellicht ook al prachtige gedichten (en andere geschriften) gelezen hebben van totaal onbekende auteurs, of navigeer je weinig op Internet en verkies je te snuffelen in boeken?
Natuurlijk navigeer ik op internet en bezoek ik de literaire e-zines. Bovendien heb ik al vier gedichtenbundels gepubliceerd als e-book, respectievelijk bij Het Prieeltje Online Diest en bij De Geletterde Mens Oostduinkerke. Zo bied ik de lezer de kans mijn gedichten te lezen zonder (alweer) beroep te moeten doen op hun vrijgevigheid.
Als ridder bij het online riddergenootschap The Knights of the Razorblades www.knightsrazor.be zoek ik naar de Ultieme Verbinding.
Beide mogelijkheden bieden meer kansen: in boekvorm of als netbook. In beide is status te verwerven. Nogmaals, hiermee bedoel ik niet dat er een maatschappelijke ladder moet zijn: gelijkwaardigheid is staus.
Indien ik mij niet vergis heb je in 2007 uitgeverij Demer opgericht. Gaat het erom alleen dichtbundels uit te geven? of ook novelle, roman, etc.? Kun je mij daar iets meer over vertellen?
Ik heb Demer Uitgeverij niet opgericht. Dit is het initiatief van Hannie Rouweler. Met haar heb ik een verzamelbundel gepubliceerd, die ook in het Engels werd vertaald, Klaprozen en Kamermuziek. Daarnaast gaf Demer Uitgeverij mijn essay Dichters dromen lucede uit.
Van 1981 tot 1987 was ik, samen met de Antwerpenaar Guy van Hoof, verantwoordelijk voor uitgeverij Het Schaap die zich vooral heeft gefocust op gedichtenbundels.
Mijn boeken verschijnen (verschenen) bij Boulevard-Uitgaven, Het Schaap, Pablo Neruda Fonds, Paradox Pers, De Gebeten Hond, Razors Edge Editions en demer Uitgeverij.
In je essay onder Mijn keuze vermeld je zowel dichters die papieren bundels bij reguliere en niet-erkende uitgeverijen uitgaven, als dichters die voor eigen beheer kozen, evenals dichters die gedichten plaatsten in tijdschriften en magazines. Je noemt 89 dichters bij naam. Het duizelde mij voor de ogen, niet alleen omwille van het aantal (dat ik tot drie keer toe moest hertellen) maar ook omwille van jouw smaak en jouw gevoel voor het gedicht. Kun je jouw keuze misschien wat nader toelichten?
Het is nooit mijn bedoeling geweest als een alweter en een geschifte poëziepaus de beste dichters van Vlaanderen aan te duiden. Ik heb gewikt en gewogen, mijn lijst gewijzigd na overleg met dichters en recensenten. Deze lijst zal nooit volledig zijn, noch in aantal noch in juiste keuze. Dit kun je bovendien zeggen van elke bloemlezing of die nu namen of gedichten selecteert.
Poëzie is overal gelijk. Gedichten zeggen iets over de cultuur van een land of een regio, maar de spraakverwarring ontstaat bij de vraag: wat verstaat men onder poëzie en welke plek neemt zij in de cultuur in? Het soort opwinding bij het lezen van Mijn keuze en de commentaren achteraf zijn welkom. De ervaring leert dat de meeste energie gestoken wordt in de poging de tegenstellingen zo te arrangeren (of ze nu daadwerkelijk bestaan of niet) dat het publiek denkt dat er nog iets anders aan de hand is dan de publicatie van het essay.
Ik hoop dat de criticaster dan verder komen dan hun ironische benadering en beter doen dan het verspreiden van lijkenlucht.
Ik wil ruimte scheppen voor alle (goede) poëzie en mij niet laten verstikken in een poëtisch canon. Ik wil geen dominantie, geen impact van invloed, gezag en zichtbaarheid. Het gaat voor mij niet om het verwerven van fondsen of honorering in welke vorm ook, maar uitsluitend om respect voor elke dichter die voor zichzelf opkomt. Het is geen bloemlezing van gedichten maar van namen waardoor ik mijn persoonlijke voorkeur uitdruk.
En ja, ik heb mijn dichters getoetst aan mijn persoonlijke poëzieopvatting. De poëzie laboreert voort, hoewel dient gezegd dat ook de gedichten een retrobeweging maken tot kort voor de opkomst van het nieuw-realisme. De dichters hebben het cool gedoe ingeruild voor een nieuw-romantisch, bijna metaforisch engagement. Maar ook in de poëzie staat het persoonlijke drama het vaakst centraal. Nog altijd zoeken de dichters het dicht bij huis, het navelstaren wordt wel eleganter opgediend.
Omtrent het verschil tussen Nederlandse en Vlaamse dichters stel jij je zelfs de vraag of wij - Vlaamse dichters - minder degelijk, minder intellectueel, minder beschaafd zijn. Je stelt vast dat wij muzikaler zijn, met meer mystieke overgave, elan en spontaniteit dichten. (Het Vlaamse gevoel versus het Hollandse verstand (Paul van Ostaijen). Ik denk dat van Ostaijen er volledig naast zit, alsof wij minder verstand zouden hebben dan de Nederlander, en de Nederlander minder gevoel dan wij. Ja, dat verwenste minderwaardigheidsgevoel waar ik een onbeschrijflijke hekel aan heb. Jij schijnt er ook ten dele mee behept te zijn, of vergis ik mij?
Ik ben er van overtuigd dat Vlaamse dichters een andere bedding hebben dan onze bovenburen, ja. Dit heeft niets met arrogantie te maken, maar, zeg nu zelf, Vlamingen dichten met meer charme, de problematiek is herkenbaarder, soms zijn ze stereotiep, maar de ondertoon is minder moraliserend. Zijn Vlaamse dichters minder degelijk, minder intellectueel, minder beschaafd? Ik stel vast dat zij muzikaler zijn, met meer mystieke ove
|