Inhoud blog
  • G. Bodifée, God en het Gesteente, inleiding
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    AHASVERUS
    Zijnzoeken
    29-01-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijd ~Niets

    Ik dacht vanmorgen: Tijd, is dat de vermomming waarmee het Niets zich in het Zijn nestelde?    Of is dat het verzet van de kenotische zijnden tegen het Niets? En, wat verwonderlijk dat wij het Niets in beschouwing nemen! Dat wij over het Niets kunnen nadenken, en het opnemen in onze beschouwingen, in onze om-gang, in onze interacties met de dingen.  Ja, denken over het Niets! Hoe kom je erbij? En zou dat kunnen zonder taal? Zouden wij het Niets een Zijns-jasje  kunnen aanmeten , zonder de taal?  Opvallend toch dat Niets alleen bestaat in de 'zijnsvorm' van gedachten en in taal? Want zijn gedachten wel Zijn? Is taal wel een zijnde? In elke geval bestaan beide enkel in afhankelijke vorm, in een afhankelijk bestaan. Net zoals muziek totaal afhankelijk is van uitvoerders. En wiskunde niet zou bestaan zonder wiskundigen.                              Vanmorgen ook gelezen in Geert van Oyen, De Marcus code! Tussen p 160 en 177.   Van Oyen legt sterk de nadruk op het lezersperspectief. En dat is revelerend! Toont het onbegrip van de volgelingen.Maar, ik wil het nu hebben over die lijdensvoorspellingen. Dat lijden is geen uiting van dolorisme! Ook dat lijden is een boodschap, op zichzelf. Het toont het falen van onze manier van omgaan met onszelf, met elkaar en met de wereld! Jezus, met zijn mens-, maatschappij en wereldbeeld moest lijden, want heel zijn denken en doen staat haaks op ons gangbare wijze van doen en denken. Zijn lijden toont hoe fout we bezig zijn, hoe destructief onze visie en handelwijs eis. Hoe inhumaan wij zijn, en is meteen een oproep om zelf, als mens, Gods handen en voeten, Gods liefde te zijn voor mekaar. Want waar zouden wij God ontmoeten, dan in en door elkaar?

     

    29-01-2006 om 17:17 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-01-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
     

    De Heidegger-code

    De averechtse wereld van Martin Heidegger

    Het Westerse denken heeft de werkelijkheid steeds benaderd als een geschapen en dus als een afhankelijke werkelijkheid. Heel dat Westerse denken is geschoeid op de leest van een causaal denken, een herkomst- of afhankelijkheidsdenken. De causale relaties tussen de substanties waren de veilige wegen waarlangs dat denken van zijnde naar zijnde zeilde. Want deze causale relaties vormden de enige band die alle zijnden onderling verbond. Wie dat dwingende spoor volgde, begaf zich op de onfeilbare weg die naar echte, zekere waarheid leidde. Reeds vooraan in zijn Metafysica. ( 981a30 & 981b8-9 & 982b10) decreteerde Aristoteles dat alleen kennis die naar de oorzaken teruggaat echte kennis is, echte wetenschap. Al bouwde hij via ‘gewoonte’ ruimte voor uitwijkmogelijkheden in. De Westerse filosofie gaat uit van een Eerste Oorzaak, "quod omnes dicunt esse Deum" zei Thomas heel voorzichtig. Alles is het gevolg van het oorzakelijk handelen van een soevereine Schepper.

    Uit dit gesloten causale denken groeiden alle moderne wetenschappen, die de slogan ‘meten is weten’ hoog in hun vaandel voeren. Dat leidde deze wetenschappen onvermijdelijk op het pad van een reductie-denken. En in de fuik van de regressus ad infinitum.

    Blijkbaar had Heidegger vrij vlug door dat dit causale denken ook de filosofie op een dood spoor zette en dat ze erdoor in een ‘Sackgasse’ vast zou lopen. Heidegger zegt zelf: " Das Phänomen der Gleichursprünglichkeit … ist … oft missachtet worden zufolge einer methodisch ungezügelten Tendenz zur Herkunftnachweisung von allem und jedem aus einen einfachen ‘Urgrund’." ( SuZ, p. 131 ) Heidegger gooit dat eenzijdige causale denken totaal om.

    De meeste commentatoren komen graag terug op Heideggers bewering dat hij zijn leven lang maar één ster volgde: " Auf einen Stern zugehen, nur diese. " ( GA 15, p. 76:6-11 ). En bekent hij niet in Was Heisst Denken? (p. 20 ): "Jeder Denker denkt nur einen einzigen Gedanken" en erkent hij niet wat verder dat hij steeds weer hetzelfde thema heeft bespeeld: " Wenn wir vom Selben immer das Selbe sagen." Over zijn Beiträge zur Philosophie ( p. 81-82 ) zegt hij dat hij : "über das Selbe je das Selbe zu sagen verzucht", dat hij steeds dezelfde intuïtie in vele variaties probeert te formuleren. Bergson beweert in een tekst uit 1911: "Un philosophe digne de ce nom n’a jamais dit qu’une chose : encore a-t-il plutôt cherché à la dire qu’il ne l’a dite véritablement."( Bergson, L’Intuition philosophique, in Oeuvres, 1970, p. 1350 ) Algemeen wordt aanvaard dat de drijvende vraag in Heideggers denken de Zijnsvraag geweest is. Al wordt er soms aan getwijfeld of het de leidende dan wel de grondvraag geweest is. Je moet in Heideggers publicaties niet lang zoeken om deze bewering met duidelijke citaten te onderbouwen. Rond de termen ‘Seinsfrage’, ‘Seinsvergessenheit’ en ‘Seinsverlassenheid’ cirkelen vele van zijn teksten. Wie echter in zijn teksten op zoek gaat naar beschouwingen over causale verbanden zal zelfs met een goede neus niets oogsten.

    Heidegger ziet God niet als deus faber. Geen creator. In Heideggers filosofie wordt het ‘ens creatum’ getransponeerd tot een ‘ens necessarium’. Het ‘Sein’ geeft zijn status van Ens Necessarium door aan het ‘ens creatum’, want het heeft zelf dat ‘ens creatum’ nodig. "Das Seyn braucht den Menschen." Deze uitspraak opent de fameuze § 133 in Beiträge zur Philosophie, (GA 65, p. 251 ) Het lijkt wel alsof Heidegger zoals G. Bomans’ Erik door een lijst heen is gestapt, en daar een averechtse wereld ontdekte. Heidegger wandelde zo een totaal andere wereld binnen. Hij liet achter zich de vertrouwde wereld van zelfstandige substanties, met elkaar in voeling via uitsluitend causale verbanden, vooral ‘causae efficientes’. ‘Causae efficientes’ zijn per se reductionistisch: ze leiden je onfeilbaar terug naar het begin, zijn uitsluitend met het verleden, met herkomsten begaan. Het feitelijke ontstaan van die causale wereld kun je, met het gepaste besturingsprogramma, feilloos op je pc narekenen, tot de nanoseconde na de big bang. ( Steven Weinberg, in P Watson, Wrede schoonheid, 2002, p. 586 ) Of zelfs de toekomstige evolutie ervan vooruit berekenen, en zelfs plannen.

    In die andere wereld, achter de lijst waar hij doorheen stapte, geldt: "Das Seyn braucht den Menschen." Heidegger vervangt ‘causare’ door ‘Brauchen’. Hij draait de rollen om. Niet het ‘ens creatum’, maar het ‘ens necessarium’ geldt als steunpunt en leidraad van zijn denken. Wat een durf. Durven leidt tot niets, als je uit onwetendheid durft. Heidegger heeft gronden voor zijn gedurfde manier van denken. Die ‘Umwertung’ zou echter te fors aankomen bij de lezers. Daarom blijft die visie verborgen achter de vele variaties of metaforen en wordt ze nooit rechtstreeks uitgesproken. Heidegger volgt in deze het voorbeeld van Plato: Plato weigerde zijn diepste inzicht op papier te zetten. ( Zevende brief. Goede commentaar door C. Verhoeven.)

    De wereld waarin Heidegger door de lijst heen binnen wandelde en die hij hoopte te verkennen en steeds weer poogde te verwoorden is een wereld zonder substanties die an-sich bestaan, een wereld waar tussen de zijnden relaties heersen die erg verschillen van de causale verbanden, met een logica die meer tastend over Holzwege of Feldwege meandert dan assertief rechtlijnig als een autostrada zonder omwegen door het landschap snijdt, en je recht naar het doel leidt. Een nieuwe wereld waar alledaagse en voor de hand liggende vooronderstellingen voortdurend in vraag worden gesteld en de consequenties van je nadenken je elk ogenblik verrassen.

    *** ***

    ***

    "Es geht um"

    Iedereen kent Heideggers beroemde definitie van het Dasein: "dass es diesem Seienden in seinem Sein um dieses Sein selbst geht." ( SuZ, p. 12 ) Onmiddellijk valt op dat deze definitie zelfs in zijn structuur afwijkt van de canon. In de regel voegen definities aan een hoger of algemener begrip een lager, onderscheidend kenmerk toe. Definities kunnen daarom soms erg geleerd en hoogdravend overkomen. Dat onderscheid tussen hoger en lager begrip is hier niet zo meteen te vinden, is alleszins niet in het oogspringend, en dus niet zo verhelderend. Maar, blijf ik toch niet haperen aan 'Es geht um'. Dit woordgebruik is niet alleen niet hoogdravend of geleerd, het lijkt wel banaal. Heidegger lijkt wat te verbergen te hebben, laat niet in zijn kaarten kijken en houdt ze dicht tegen de borst aangedrukt. Lees ik daar niet, in 'ontluisterende' taal, het hoogdravende en vaak geciteerde: " Irrequietum est cor meum donec requiescat in Te" ( Augustinus ) ? 'Gehen', dat is er-nog-niet-zijn. Dat is onderweg zijn. Zolang je nog gaande bent, ben je voor-lopig, ben je er nog niet en blijft je "Homo viator". Sokrates had de filosofie uit de hemel naar het ondermaanse gehaald. Haalt Heidegger hier niet die definitie uit het verheven stijl naar de nederige stijl ( genus admirabile, vs genus humile )? Hij zet Dasein in z'n négligé. Heideggers taal is aartsmoeilijk, zeggen ze. Hier is Heideggers taal in elke geval niet hoogdravend, noch klinkt ze geleerd. Hij formuleert hier wel een diepe waarheid 'in plain words'.

    In deze ‘plain words’ echter smokkelt hij een hele visie op mens en Zijn bij je binnen. Geen galm over de herkomst van het Dasein. Geen spoor van een Causa prima. Geen schepper. Geen essentie. In 'gaan om' zit een ‘je schon’ er zijn, zonder verdere vragen naar een vertrekpunt , zit afstand, zit een weg te gaan. Zit een te realiseren toekomst. Je valt blijkbaar als mens niet zomaar met jezelf samen. Je ligt niet op je zelf verpletterd. Je bent niet monolithisch jezelf. Je ligt ook niet vastgeketend aan een verleden of afkomst. Je bent voorlopig nog niet eens waar of wat je zijn moet. Gaan. Wachten. Straks. Later. Als je braaf bent en veel ‘bokes’ eet, zul je er misschien ooit wel komen en je Zelf zijn, ooit met je voltooide Zijn samenvallen.

    Meteen ligt je ‘Zelf’, je toekomstig voltooide ‘Zelf’ in je eigen handen. Je ben voor je zelf een opgave. Je moet knokken voor je Zelf. Geen sprake van een substantie, ( ‘des choses qui subsistent par soi’ omschreef Descartes ), noch van een fundamentum inconcussum, van de ersatz zekerheid van het een "cogito sum". Je bent geen geïsoleerd, gesloten 'an sich'. Volgens Heidegger heb je daarvoor, door en met de wereld, een weg te gaan. In dat ‘es geht um’, in dat door hem gecursiveerde 'um' opent Heidegger je een toekomst, geeft hij je een richting aan; wijst hij op een spanning, een taakspanning; zet hij je op een punt tussen een verleden naar een toekomst. Vraagt hij beslissingen. In ‘es geht um’ schenkt Heidegger je ook ruimte tot zelfbepaling. Heidegger geeft geen definitie die je binnen bepalingen en grenzen opsluit en vastlegt, maar een omschrijving de je een te veroveren toekomst opent.

    Daarmee wordt het duidelijk dat Heidegger van geen oorzaken moet weten. Hij legt zelfs het verleden in de toekomst. Hij geeft elk Dasein een toekomst. Op p. 20 zegt Heidegger: "Seine eigene Vergangenheit.. folgt dem Dasein nicht nach, sondern geht him je schon vorweg." (Cursivering van Heidegger. ) Hij houdt niet van oorzakelijke verbanden die je aan een begin, aan een verleden kluisteren. Die enkel terugkijken. Die je vastklinken aan wat eens was. Hij houdt van open verbanden die toekomst geven. Van vrije verbanden, zoals roepen, uitnodigen, vragen, wenken. Ergens ( EiM, p. 34) spreekt hij zelfs van '’Zukünften', meervoud. In de context van dat ‘es geht um’ vind je ook geen essentie. Geen 'esse', maar wel 'agere', wel handelen. Handelen sluit dicht aan bij Heideggers nadruk op de existentia, sluit ook dicht aan bij zijn aandacht voor het individu. Want handelen doen alleen individuen. Gesitueerde individuen. Let op de klemtoon op het individuele in deze definitie: ‘diesem’, ‘in seinem’, ‘dieses’, ‘selbst’. Het lijkt wel een definitie voor een singulier geval, het ‘ineffabile’.

    We lezen deze opmerkelijke definitie nogmaals aandachtig, met in het achterhoofd de voorgaande beschouwingen: het Dasein moet zelf instaan voor de voltooiing van het eigen Zijn. Staat daar niet : "in seinem Sein um dieses Sein selbst geht"? Hier is nergens sprake van een oorzaak. Zelfs niet van een gave. Zijn is geen gave, maar een opgave: het Dasein moet zelf voor het eigen Zijn zorgen. Het Dasein is nog niet af, is nooit af, is nog niet voltooid, moet zelf voor die voltooiing zorgen. Het lijkt wel Baron von Münchhausen die zichzelf bij de haren uit het moeras moet trekken. Is dit Zijn voor het onvoltooide Dasein bereikbaar? Krijgt het op zijn tocht er naartoe van het zijnsbehoeftige Zelf-zijn enige hulp aangereikt? Is ergens sprake van een oorzaak, van een Schepper? Wel van zorg, wel van weet hebben van de eigen behoeftigheid. Want dat Zijn is geen ‘feste Habe’, geen veilig bezit. Het eigen Zijn is een wankelend kunnen-zijn, een Zijn dat in de toekomst ligt als een bron van dagelijkse zorg. En dit noodlijdende Zijn, zwevend tussen ontwerp en voltooiing, is het mijne, is ‘jemeinig’. Ik ben op mezelf aangewezen om me in dit Zijn staande te houden en tot mijn voltooiing te komen.

    De opvallend sterke nadruk op het individuele in deze definitie staat in sterk contrast met de totale afwezigheid van elk spoor van een essentie. Zelfs van elke spoor van bestendigheid. Want ‘Sein’ blijkt een wankel bestaan te leiden, blijkt niet over enige vastigheid te beschikken en biedt dus helemaal geen fundamentum inconcussum. Het Dasein moet zelf, individueel, knokken om zijn eigen ‘Sein’ in stand te houden, te realiseren en tot zijn volheid te brengen. Dasein moet zelf het eigen wankelende Zijn stutten. Waarmee? Vanwaar? Hoe? Het Dasein ligt dus niet veilig verankerd in een of andere grond of oorzaak. Op p. 125 vraagt Heidegger zelfs " Wer ist es denn, der das Sein … übernommen hat? " ‘Übernommen’. Geen grond. Geen oorzaak. Geen schepper.

    Deze definitie klinkt overigen haast tautologisch, met als enig bindmiddel tussen de elementen ‘es geht um’. Bij nader inzien wordt duidelijk dat binnen deze zin de inhoud van de term ‘Sein’ verglijdt, dat de geladenheid ervan wisselt, intenser wordt. Het moge duidelijk zijn: in die 'definitie' zit al een hele zijnsfilosofie op een verborgen wijze samengeperst. Er kondigt zich, nog heel schuchter, een eigengereide manier van filosoferen aan. De nauwlettende lectuur van zo’n klein stukje tekst, wat toch elke definitie is, geeft de aandachtige lezer reeds sterke aanwijzingen dat zich hier een eigenzinnig filosoof manifesteert die in een andere werkelijkheid blijkt te verkeren en over die werkelijkheid op een verfrissend nieuwe wijze nadenkt en spreekt.

    Wat is de drijvende motor die Dasein ‘ervoor doet gaan’? Blijkbaar niet het wankelende Zijn. Wel de eigen contingentie, de eigen zijnsbehoeftigheid. De constante dreiging uit het wankele Zijn te kantelen drijft Dasein. Geen mysterieuze achterliggende causa. R. Juarroz dichtte:

    "El hombre no vive: resucita."

    Wat Guy Posson vertaalde als: "De mens leeft niet: hij herrijst. ( R. Juarroz, Elfde verticale poëzie, 2001, p. 17) Wij herrijzen constant, ontsnappen zonder ophouden aan de klauwen van het Niets, bij elke hartslag, bij elke ademtocht, bij elke heildronk, bij elk restaurantbezoek, bij elke aanlopen in een apotheek. Ja, zelfs bij elke tankbeurt of winkelbeurt. Niet het Zijn drijft ons, maar onze eigen vastbeslotenheid in het Zijn te blijven en te groeien. "Dass es diesem Seienden in seinem Sein um dieses Sein selbst geht." Wij zelf gaan ervoor.

    *** ***

    ***

    Es gibt Sein

    ‘Es gibt Sein’ is een bekende maar intrigerende uitspraak van Heidegger. Om die uitspraak juist te begrijpen is het nodig af te spreken wat we onder Zijn verstaan. En enige uitleg is daarbij onontbeerlijk. Mag ik me voor deze uitleg verschuilen achter Merleau-Ponty? Die zich ten andere zelf indekte door in zijn oratie te verwijzen naar zijn voorganger Louis Lavelle. In zijn Eloge de la philosophie, 1960, p. 15, spreekt M. Merleau-Ponty over het mysterie van het Zijn, maar dan zelf in de rug gedekt door zijn voorganger L. Lavelle: « Il ( L. Lavelle) parlait de miracle parce qu'il y a là un paradoxe: le paradoxe d'un être total, qui donc est par avance tout ce que nous pouvons être et faire, et qui pourtant ne le serait pas sans nous et a besoin de s'augmenter de notre propre être. » Hoe voorzichtig en toch hoe exact drukt de 'jonge' Merleau-Ponty zich hier uit! Een latere uitspraak van Merleau-Ponty is korter maar cassanter: « La conscience métaphysique et morale meurt au contact de l'absolut. » ( Sens et Non-sens, 1965, p. 167 )

    De dringende vraag is: heeft enig begrensd, contingent zijnde enige schijn van kans te bestaan naast het absolute, volle Zijn? Het antwoord is kort en krachtig: Geen! Het Absolute Zijn verschroeit, verpulvert, vermorzelt al wat in zijn buurt zou durven te komen. In de nabijheid van het enige Esse Necessarium et Realissimum kàn niets bestaan. Zijn, van nature, duldt niets naast, voor, achter, boven of onder zich. Wat zou er überhaupt kùnnen bestaan buiten het alles verschroeiende Zijn? Waar zou dat contingente zijnde ook maar een schaduw van zijndheid weghalen? Moet je daarvoor bewijsplaatsen aanvoeren? Het is zonneklaar: naast het Absolute Zijn kan enkel en alleen het Niets een plaats hebben. Zijn als oorzaak, als grond? Hoe kan dat? Hoe kan Zijn grond van de zijnden zijn zonder deze te verpulveren? Zijn als Grond cremeert de zijnden voor ze geboren worden, voor ze geboren kunnen worden. Geen zijnde kan op tegen zo’n verschroeiende Grond. Romano Guardini slaakt in 1942 volgende hartenkreet: "Die immer wieder sich aufdrängende Unbegreiflichkeit, dass Gott das Endliche will und sich auf es bezogen hat – wie das sein könne .." Citaat door R. Haubenthaler, weggestopt in een voetnoot , op p. 119, van zijn Askese und Freiheit bei Romano Guardini, 1995.

    Maar, ik ervaar nergens een Absoluut Zijn. Ik zie, noch hoor, noch voel, noch ruik ergens Absoluut Zijn. Het enige wat ik zie of hoor of voel of ruik, opdringerig zelfs, is een veelheid en verscheidenheid aan begrensde, contingente zijnden. Zijn verkruimeld, uitgesmeerd, door toeval gemorst en 'geslodderd' over tijd en ruimte.

    Hoe verzoen je rechtlijnige, strenge logica met concrete waarnemingen? Hoe overstijg je die tegenstelling waarin aan de ene kant de logica het bestaan van de opdringerig bestaande en overvloedig aanwezige zijnden wegredeneert, en waarin aan de andere kant die tastbaar bestaande zijnden de ijle logica een lange neus zetten? Is dat geen mysterie? Zijn we dat mysterie niet vergeten? Brengt Heidegger ons dat niet juist onder de aandacht? Ik vermoed dat dit mysterie de drijvende motor was van Heideggers denken. Zijn ster. Het ‘duistere licht’ waar hij steeds omheen kringelde, zoekend naar een toenadering, naar een toegang. Waar, wanneer vond hij enige opening in dat mysterie?

    Hoe kan Absoluut Zijn begrensde zijnden ook maar een ogenblik naast zich dulden? Hoe kunnen begrensde zijnden de gloed van het Absolute Zijn overleven zonder tot asse te verteren? Logisch gesproken is er gewoonweg geen relatie tussen Absolute Zijn en contingente zijnden mogelijk. Zuiver, streng logisch gedacht is alle spreken over zo'n relatie non-sens, want er kàn gewoon geen relatie zijn. Tegenover het Ene, Enige Absolute Zijn kan men onmogelijk van een relatie spreken. Het Absolute Zijn is totaal en alleen zichzelf, solus ipse, compact, massief enkel zichzelf. En daarmee is alles gezegd wat er logisch te zeggen valt, of gezegd zou kunnen worden. Over de rest moet ieder Wittgensteinsiaans zwijgen.

    Tenzij, tenzij het Absolute Zijn uit eigen beweging de buik intrekt en zo, uit zichzelf, begrensde zijnden de noodzakelijke zijnsruimte aanbiedt. Heidegger spreekt over het Niets, over ‘Entzug des Seins’, over ‘Verbergung’. Het Zijn trekt zich uit eigen beweging terug uit zijn absoluutheid, onttroont zichzelf, verlaat de actualitas, trekt zijn Lèthe, zijn Styx over, en kapselt zich in tot loutere mogelijkheid. "Höher als die Wirklichkeit ist die Möglichkeit. " (SuZ, p. 38 ) Het begrip van de ongenaakbaarheid van Jahweh is nadrukkelijk aanwezig in de Bijbel. Zelfs het schrijven of uitspreken van zijn naam is verboden voor stervelingen. Mozes hoorde hem alleen en zag hem enkel via een brandende (!) braamstruik? En Elia voelde amper een briesje in de rug.

    We ervaren uitsluitend opdringerige, contingente zijnden. En geen Absoluut Zijn. Dus: als er zo vele en zo verschillende contingente zijnden bestaan, dan moet het Absolute Zijn dat toegestaan hebben. Dat mogelijk gemaakt hebben. Door zelf uit zijn absoluutheid te stappen en als loutere mogelijkheid terug te treden, b.v. Contingente zijnden krijgen pas een kans te bestaan als het Absolute Zijn zichzelf omturnt tot louter Mogelijkheid. Als loutere Mogelijkheid verliest Zijn alle daadkracht en efficaciteit; het wordt onzichtbaar en afwezig; het wordt uit roulatie genomen, buiten de actualiteit gezet, op de reservebank genesteld, buiten de interactiestromen gehouden en op non-actief gezet. Als Mogelijkheid echter geeft Zijn b.v. ruimte aan de tijd in de vorm van groei, van toekomst, van vernieuwingskansen. Mogelijkheid geeft ruimte om toevalligheden te 'slodderen', om veelheid uit te strooien, om verscheidenheid te coördineren, om muiters een zinvolle vernieuwingskans te geven. Maar dat zich-terugtrekken blijft een groot mysterie. Die ‘Entzug des Seins’ is als « un océan pour lequel nous n'avons ni voile ni barque! » ( E. Littré).

    Heidegger nu probeert steeds weer opnieuw die oceaan met een mosselschelpje leeg te lepelen, zoals de kleine Augustinus. Hij weet dat zijn schelpje inadequaat is, maar toch blijft hij als betoverd bij het mysterie verwijlen. Het Absolute Zijn trok z'n buik in. Waarom? Het maakte plaats voor het eeuwig durende vuurwerk dat de kosmos sinds de oerknal ten toon spreidt in een ononderbroken evolutie, op zoek naar hogere zijnsvormen en nieuwe zijnsniveaus. In een ononderbroken taak van groeiende complexificering en steeds meer geïntegreerde coördinatie. En tussen die wegsnellende en van explosies knetterende vuurbollen zweeft rustig onze mooie, blauwe Aarde.

    Volgens mij probeerde Heidegger dat magische proces van de ‘Entzug des Seins’ te verwoorden in de magische formule ‘Es gibt Sein’. De Duitse taal bood Heidegger hier een gelukkige; maar onvertaalbare formulering. Deze formulering is daarom een indringender beschouwing waard. Ik denk dat 'geven' hier in zijn 'sens fort', pregnant begrepen moet worden. In de lijn van ‘zachte causaliteit’. Heidegger vraagt zelf in Was Heisst Denken, ( p. 4 ):"Lassen wir jetzt schon jedem Wort sein Gewicht." Het fenomeen 'geven' is wel een aparte meditatie waard.

    GEVEN

    Geven zet zich af tegen het eenzijdige, almachtige ‘causare’, tegen het dwingende veroorzaken, tegen het gewelddadige produceren of maken. Geven houdt alle dwang of geweld op afstand. Geven is geen forceren, geen opleggen, geen opdringen, geen verplichten. Geven drukt een vrije, ongedwongen relatie uit, waarin de twee polen elkaar geen geweld aandoen, en niet ingrijpen in elkaars bestaan, maar geven gebeurt in een wereld waarin, alles ‘je schon ist’. Geven gebeurt in een wereld waarin veelheid, verscheidenheid en eindigheid als transcendentalia zijn, zoals het ware, het goede en het schone. Elk zijnde wil, in alle vrij aanvaarde afhankelijkheid, 'ogivaliteit' en wederkerigheid, toch zijn eigen Ego, zijn eigen autonomie behouden, 'zijn gezicht redden'.

    Geven gebeurt daarom in wederzijds en wederkerig respect. Respect voor de eigenheid, de integriteit en de identiteit van de beide polen: gever en ontvanger. Door de gave worden die eigenheid, integriteit en identiteit bevestigd en opgekrikt. En tevens wordt ook de wederkerigheid en wederzijdsheid bekrachtigd. In het geven wordt daarom de eigenheid 'afgerond', het 'abrasieve ' van het anders-zijn wordt smeuïg glad gestreken en het verliest zijn stekeligheid. Want geven bevat in zich een wijze van zich-terugtrekken die de andere extra ruimte biedt. Alle geven impliceert bij de gever een zich intomen, een discretie, een zich op de achtergrond opstellen, een veld ruimen en afstand houden.

    Geven is nooit een lineair, universeel eenrichtingsgebeuren, maar het speelt zich steeds concreet af, in wisselwerking, tussen twee singuliere, gesitueerde polen, die zichzelf en elkaar in hun eigenheid laten. Geven drukt een naar-elkaar-toegekeerd-staan uit, een met elkaar verbonden zijn met behoud van het onderscheid en de identiteit van beide polen. Dat verbonden zijn verwijst naar een Simplicitas, die veelheid en verscheidenheid erkent, aanvaardt én overbrugt. Enigte in Menigte. Zo kunnen veelheid en verscheidenheid, die door toeval uitgewaaierd liggen over tijd en ruimte, de onbeperkte weelde van de diversiteit van het zich terugtrekkende Zijn doen uitstralen.

    Geven is zo een buffer tussen de verzengende gloed van het Absolute Zijn en de kaduke contingente zijnden. Er zit geen dwingende uitwerking in het geven van de gever op het gegevene noch op de ontvanger. Geven is een vorm van ‘zachte, bescheiden causaliteit’. Elke pool laat de andere in de eigen eigenheid. Geven is als een vorm van Leegte, van wederzijdse, wederkerige ‘Entzug des Seins’. ( WiM, p. 46) In en door de actie van het geven verandert de gave zelf van statuut. De gave wisselt niet alleen van eigenaar, maar vertegenwoordigt en incorporeert als het ware de gever. 'Non donum, sed donator.' wist Thomas a Kempis reeds zuinigje te zeggen.

    Geven is een handelen en speelt zich dus altijd af tussen bestaande, concrete en gesitueerde individuen. Het gaat ook altijd om een bestaande, concrete, gesitueerde gave. Verdoken blijft vaak het vanzelfsprekende dat de polen geladen moeten zijn met een actuele existentia. Het gaat niet om abstracte, lege, universele essenties. In het geven kan geen harde, kosmische contactcausaliteit gelden. Want kosmische causaliteit kent geen individuen, respecteert geen individuele relaties en buffelt concrete situaties zonder pardon overhoop zoals een tsunami.

    Wij moeten er dus op bedacht zijn dat 'Es gibt’ een Janushoofd heeft en voorkomen dat we een kijkrichting amputeren. Het kleine woordje, de copula 'is' verleidt er ons te gemakkelijk toe ons blind te staren op een schijnzelfstandigheid, waardoor het ogivale, de wederkerigheid van het 'geven' gecamoufleerd blijft. We lopen het risico 'is' te massaal, te massief, te monolithisch op te vatten, te tiranniek causaal, en daardoor het vrije, het respectvolle, het zich op afstandhouden van het 'Es gibt' te vergeten. We vergeten dat in/door het geven de gave 'ontvankelijk', 'ontvangbaar', acceptabel gemaakt wordt, en naar het niveau van de ontvanger vernederd of opgetild wordt. De gave wordt aangepast om voor de zijnden, op hun niveau, inpasbaar en beschikbaar te zijn in hun strijd om hun contingentie te overleven. Te vaak treedt het gebeuren zelf van het geven naar de achtergrond en verdwijnt het uit de aandacht. De heel specifieke ruimte- en bufferwerking van het geven wordt vergeten. En zo vergeten we welk mysterie zich schuil houdt achter dat simpele, banale woordje 'is'. ‘Seinsvergessenheit’! Geven is een vorm van kenosis, van ‘Entzug’, waardoor de ruimte ontstaat waarin de contingente zijnden zich kunnen ontplooien en in deze ontplooiing de verdoken weelde van het Zijn uitwaaierend kunnen demonstreren. Zich terugtrekkend en niet almachtig veroorzakend, wordt het Absolute Zijn de bron van alle zijnden. Als dat geen ‘Kehre’ is?

    *** ***

    ***.

    "In-de-wereld-zijn"

    Zou een langere tekst ons op het spoor van Heideggers code brengen? Nemen we in Zijn en Tijd de eerste alinea van § 24 op p. 110, die handelt over een thema waarmee iedereen vertrouwd is: om over ruimtelijkheid te spreken of te lezen beschikt immers iedereen over duidelijke ijkpunten en denkschemata. Zou Heidegger in deze tekst de lezer ertoe verleiden zijn vertrouwde opvattingen over de driedimensionale ruimte achter zich te laten en met hem door de ‘lijst’ heen te stappen op zoek naar een nieuwe wereld met derouterende verbanden?

    1. 1. "Erzijn heeft als in-de-wereld-zijn steeds al een ‘wereld’ ontdekt. 2. Dit ontdekken, dat is gefundeerd in de werkelijkheid van de wereld, werd gekarakteriseerd als het vrijgeven van het zijnde met het oog op de loop van een geheel. 3. Het vrijgevende op-zijn-beloop-laten vindt plaats op de wijze van het omzichtig volgen van de verwijzingen, dat steunt op een voorafgaand verstaan van de beduidendheid. 4 Inmiddels is het volgende duidelijk geworden: omzichtig in-de-wereld-zijn is iets ruimtelijks. 5. En alleen omdat het erzijn ruimtelijk is op de wijze van ont-verring en oriëntering, kan wat in de omringende wereld terhand is in zijn ruimtelijkheid tegemoet treden. 6. Het vrijgeven van de loop van een geheel is gelijkoorspronkelijk een ontverrend-oriënterend op-zijn-beloop-laten bij een streek, dat wil zeggen: vrijgeven van de ruimtelijke plek waar het terhandene thuishoort. 7. In de beduidendheid waarmee het erzijn als bezorgend in-zijn vertrouwd is, ligt naar zijn aard tevens de ontslotenheid van de ruimte." ( Zijn en Tijd, 1998, p. 149 )

      ( als voetnoot ? )

      1. "Dasein hat als in-der-Welt-sein jeweilig schon eine ‘Welt’ ent-deckt. 2. Dieses in der Weltlichkeit der Welt fundierte Entdecken wurde charakterisiert als Freigabe des Seienden auf eine Bewandtnisganzheit. 3. Das freigebende Bewendenlassen vollzieht sich in der Weise des umsichtigen Sichverweisens, das in einem vorgängigen Verstehen der Bedeutsamkeit gründet. 4. Nunmehr ist gezeigt: das umsichtige In-der-Welt-sein ist räumliches. 5. Und nur weil Dasein in der Weise vom Ent-fernung und Ausrichtung räumlich ist, kann das umweltlich Zuhandene in seiner Räumlichkeit begegnen. 6. Die Freigabe einer Beandtnisganzheit ist gleichursprünglich ein ent-fernen-ausrichtendes Bewendenlassen bei einer Gegend, das heisst Freigabe der räumlichen Hingehörigkeit des Zuhandenen. 7. In der Bedeutsamkeit, mit der das Dasein als besorgendes In-Sein vertraut ist, liegt die wesenhafte Miterschlossenheit des Raumes. ( Sein und Zeit, 1986, p. 110 )

    Voorwaar, een derouterende tekst. Zoveel is duidelijk. Bij een eerste lectuur voelt de onvoorbereide lezer de vaste grond onder de voeten wegzinken. Deze tekst schoffeert alle verwachtingspatronen en ijkpunten waarmee elke intelligente lezer in een tekst over dit bekende thema duikt. Plots bevindt de lezer zich in een ruimte die bruist van vreemde maar intens gestructureerde verbanden, verwijzingen en samenhangen. En die verbanden blijken op de koop toe nog vrijheidsgevend te zijn. Het moge duidelijk zijn dat deze tekst niet gesteld is in het ‘genus humile’. Er wordt in verrassende termen over ruimte gesproken, en de logica van de verbanden tussen de begrippen ligt niet voor de hand. Daarom proberen we zin na zin tot de tekst door te dringen. Het blijkt dat Heideggers teksten toch wel moeilijk te lezen zijn zonder een gepaste sleutel om de code te breken.

    De interpretatoren lopen vaak in de valstrik van de taal en de tekst: ze lezen verbatim, enkel de woorden van de tekst, zien enkel het tatoeage op de oppervlakte huid. Weinigen hebben ‘voorbij’ de tekst gelezen en geen heeft opgemerkt wat op de achtergrond verdoken bleef. Weinigen hebben immers gezien dat er nergens sprake is van oorzakelijke verbanden, dat er nergens een spoor van een verwijzing naar een begin te bespeuren valt. Heidegger is een 'ecologisch' denker. Een ‘oecumenisch’ denker. De relaties tussen de zijnden lijken op die tussen golf en zee: de golf is in de zee, de zee is in de golf. ( Cf. Boeddha. ) En zijn geen punctuele beginpunten noch sneescherpe scheidingen aan te wijzen; alles vloeit in alles over. Daarom dat deze korte passage barst van de termen die op samenhang duiden, op wederzijdse wederkerigheid en wederkerige wederzijdsheid, op intense interacties:’ Welt’, ‘Raum’, ‘Gegend’, ‘Bewandtnisganzheit’. Op actief op elkaar betrokken zijn: ‘Bedeuten’, ‘Verweisen’, ‘Orientieren’, ‘Umsicht’, ‘Zuhandene’, ‘Freigeben’, ‘Entdecken’. Erg opvallend in deze context van nadenken over ruimtelijkheid is de term ‘Freigabe’.

    Laten we de tekst zin na zin volgen:

    1."Erzijn heeft als in-de-wereld-zijn steeds al een 'wereld' ontdekt."

    "Dasein hat als in-der-Welt-sein jeweilig schon eine ‘Welt’ ent-deckt."

    Alles is er al: ‘jeweilig schon’. Er moet niets meer geschapen worden. Er is ook geen begin. Alles lijkt er al ‘je schon’ te zijn van in der eeuwigheid. En wel als een coherent geheel, als een ‘Welt’. En dat samenhangend geheel, die ‘Welt’ is altijd al 'entdeckt'. En daarbij blijkt dat het geheel er niet zomaar is, chaotisch, zoals wegstuivend duinzand. Alles is 'in-de-wereld': dwz het hangt samen, constitueert altijd al een intens samenhangend geheel, een wereld. Zonder meer. Geen begin, dus geen oorzaak, dus ook geen schepper. Geen deus faber. Hier speelt een soort van gelijktijdigheid, de verwaarloosde Gleichursprünglichkeit. Als alles er al is, dan moet het enkele, het individuele nog ontdekt worden. Dat 'ontdekken' is hier de opmaat voor de volgende zin, de band tussen de verschillende stappen van het denkproces. Daar is geen zweem van causale relaties te bespeuren.

    2." Dit ontdekken, dat is gefundeerd in de werkelijkheid van de wereld, werd gekarakteriseerd als het vrijgeven van het zijnde met het oog op de loop van een geheel."

    " Dieses in der Weltlichkeit der Welt fundierte Entdecken wurde charakterisiert als Freigabe des Seienden auf eine Bewandtnisganzheit."

    Weer ontbreek hier elke vermelding van enige dwingende causale relatie. Maar de focus zoekt wel naar 'Ent-decken'. Dat 'Ent-decken' is geen oorzaak, maar realiseert wel een 'Freigabe'. 'Freigabe des Seienden'. En welke soort van 'Freigabe'? 'Freigabe auf eine Bewandtnisganzheit'. Het vrijgeven op een geheel. Niet een opsluiten, inkluisteren of gevangen houden in dwingende causale verbanden binnen een compact gesloten geheel, maar vrijgeven in de openruimte. Een vrijgeven waardoor de elementen in de ruimte met elkaar vrij nieuwe interacties aan kunnen gaan en toch op samenhang gericht blijven. Die 'Ganzheit' lijkt echter een opgave voor de toekomst. En zo rolt die 'Freigabe auf Ganzheit' de rode loper uit voor de volgende zin. De schakel in de tekst en in het denkproces is geen oorzakelijk verband. Het blijkt dat Heidegger veel belang aan samenhang hecht, meer dan aan enig 'begin' of 'oorzaak', belang aan wederkerigheid, aan wederzijdse interacties, waarin geen beginpunt te ontwaren is. Want dat ontdekken zit zelf in een continuïteit, komende van … en gaande naar …. Zijnden zijn niet uitsluitend met zichzelf begaan, maar ook met hun 'buren', hun mede-zijnden, in interacties, en zo als polen op elkaar afgestemd, om samen een geheel te vormen, een 'mobiel atelier' waardoor we ons allen samen boven water houden. Hier schiet elk mogelijke vertaling onvermijdelijk te kort: 'loop' of ''beloop' kunnen de weelde van de betekenis van 'Bewandtnis' niet dragen.

    3." Het vrijgevende op-zijn-beloop-laten vindt plaats op de wijze van het omzichtig volgen van de verwijzingen, dat steunt op een voorafgaand verstaan van de beduidendheid."

    "Das freigebende Bewendenlassen vollzieht sich in der Weise des umsichtigen Sichverweisens, das in einem vorgängigen Verstehen der Bedeutsamkeit gründet."

    Nogmaals ontbreekt elke verwijzing naar een dwingende causale relatie en weer ligt de nadruk op samenhang met ingebouwde vrijmakende distantie: 'Folgen', 'Verweisen', ‘Verstehen’, ‘Bedeutsamkeit’. Daarin passen ook dat ‘umsichtigen’, dat 'gründet’, dat 'vorgängigen’, alle met ingebouwde distantie. Allemaal begrippen die betrokkenheid impliceren, die op onderlinge verbondenheid wijzen, zonder echter een causaal verband te bevatten. Zonder dat je ergens een begin of een scheiding aan kunt wijzen. Dat sluit aan bij wat in de voorafgaande zinnen staat: 'steeds al', ( ‘jeweilig schon’ ) 'met het oog op'. Dat individualiserende, situatie-verbindende 'je' bleef door de interpretatoren onopgemerkt, beweert Kisiel, ………... Ook ‘Freigabe’ uit de voorgaande zin krijgt hier een vervolg. Al in de voorgaande zin bekoorde ons die 'Freigabe'. Geen oorzaak. ‘Freigabe’ past echter niet in ons Westers denkstramien dat volgens A. N. Whitehead nog steeds in de meester-slaaf relatie gevangen zit. Oorzaak onderwerpt; maakt afhankelijk, verknecht.

    'Freigebende Bewendenlassen’. De Nederlandse vertaling 'op-zijn-beloop-laten' sluit goed aan bij één aspect van het begrip. Maar let toch goed op dat schuchter weggedoken 'umsichtig'. Er worden in de dicht bevolkte ruimte tussen de zijnden niet zo maar blindweg interacties aangegaan, met om het even wat of wie. Er wordt omzichtig, zorgvuldig, oordeelkundig en vrij, zelfbepalend gekozen. Wat we ter interactie vrij ‘aanspreken’ ( Let op het niet-oorzakelijke verband. ), wordt aangesproken met het oog op zijn compensatoire bijdrage in onze strijd om te overleven. Om zijn aanvullende zijnsbijdrage. Alleen wat voor ons contingente, zijnsbehoeftige Zijn compensatoire zijnstransfusies, zijnsaanvullingen in de aanbieding heeft, wordt aangesproken. Daarom dat er een 'Verstehen' aan voorafgaat. Inzicht in de ‘Bedeutsamkeit’. Weer geen oorzakelijke relatie, maar een vrijlatende, vrijgevende relatie, die naar het Zijn zelf wijst, naar de diepe Zijnsrelaties. ’Verstehen’ respecteert het beschouwde in zijn existentia, eigenheid en tast zijn individualiteit niet aan, maar zoekt naar individuele voltooiingsmogelijkheden.

    Ik wil enkel nog aandacht vragen voor termen als ‘Gegend’, ‘Zuhandene’, ‘Weltlichkeit’, ‘Raumlichkeit’. Voor termen als ‘Ausrichten’, ‘Ent-fernen’, ‘Begegnen’, ‘Hingehörigkeit’, ‘vertraut', ‘Miterschlossenheit’. Hier is nergens een zweem van de kruiperige onderdanigheid van de slaaf tegenover de meester. Het is nochtans opvallend: causale eenrichtingsrelaties worden vervangen door een waaier van vrij geassumeerde wederkerigheid

    Het blijkt dat Heidegger ervan uitgaat dat alles er al is, 'jeweilig schon'. Hij kijkt uit naar wat zich nu aandient, om daar mogelijkheden voor een toekomst uit af te lezen. Hij vraagt zich niet af wat daarvan het begin is. Hij kijkt niet terug naar een onbereikbaar, onpeilbaar verleden. Naar een verleden dat noch echt tijd noch echt ruimte kent. Hij onderzoekt hoe het er nu aan toegaat, en wat dat kan betekenen voor een toekomst. Hij is én holistisch- én toekomst-gericht. Hij denkt ecologisch.

    De band tussen de dragende begrippen lijkt me de volgende: Dasein => Entdecken => Freigabe => Bewendenlassen => Sichverweisen => Verstehen => Bedeutsamkeit => räumlichkeit => Ent-fernung und Ausrichtung.

    Hier is nooit sprake van dwingende, eenrichtingsoorzakelijkheid, maar wel van vrij aangegane verbanden, van wederzijdse en wederkerige beïnvloeding.

    4 Inmiddels is het volgende duidelijk geworden: omzichtig in-de-wereld-zijn is iets ruimtelijks.

    "Nunmehr ist gezeigt: das umsichtige In-der-Welt-sein ist räumliches."

    Er staat 'gezeigt', niet het dwingende, gewelddadige, tot hehoorzaamheid dwingende en geen ruimtelatende 'bewijzen', maar ‘aantonen’, duidelijk maken. En dat laat de lezer vrij en geeft hem alle ruimte geeft om zelf te beslissen. Waaruit blijkt dat ruimtelijke? Die heel speciale Heideggeriaanse ruimtelijkheid? Uit: ‘Freigeben’, ‘Bewendenlassen’, ‘Sichverweisen’, ‘Verstehen’, ‘Bedeutsamkeit’, ‘umsichtig’. Er is hier geen spoor van dwang of geweld. Vrijheid, blijheid! Al die werkwoorden, dat substantief, dat bijwoord, alle spreken ze van veelheid, van verscheidenheid, van eigenheid, van afstand tegenover en respect voor elkaar, en tevens van betrokkenheid, van met elkaar te doen hebben, van op elkaar aangewezen zijn, tot op het niveau van het Zijn. Dat vult de ruimte met zingevende en zinontvangende zijnden.

    Waarom 'Umsicht'? De wereld is geen rommeltje. Geen chaos, vol los wegdwarrelend woestijnzand. De dingen spreken elkaar aan, ( causa? dwang? ) en worden aangesproken op hun compensatoire waarde in de interactie tijdens de strijd om de eigen contingentie te overleven. Om wat de anderen aan compensatoir zijn in hun mars hebben om de eigen zijnsnood aan te vullen. Maar 'Umsicht' impliceert ook afstand, uit elkaar liggen. Impliceert ook de eigenheid van de andere zijnden erkennen, ze respecteren in hun anders-zijn. Geeft ze hun ‘Bedeutsamkeit’ voor elkaar. ‘Umsicht’ mààkt en zoekt vrij die betekenis: dat wat ze voor elkaar te betekenen kunnen hebben. Die ‘Bedeutsamkeit’ is 'vorgängig': gaat vooraf aan het ‘Umsicht’, aan de interactie, aan de gerichtheid op elkaar. Aan de kennis zelfs, aan het ‘Verstehen’. Oorzaak?

    Ook 'Verweisen' veronderstelt afstand, uit elkaar liggen, elkaar de ruimte geven en toch in zekere zin een naar elkaar toegekeerd zijn. Echter zonder enig spoor van slaafse causale afhankelijkheid. Het gaat om aan elkaar tegengestelde polen. Eén pool alleen is geen pool. Om pool te kunnen zijn, moeten ze minimaal met twee zijn en in wederzijdse relatie staan. En elke pool heeft zijn teken, zijn exponent, zijn 'waarde', is positief of negatief geladen. Maar die tegenstelling houdt spanning in tussen aan de ene kant intense betrokkenheid en aan de andere kant scheiding, tussen afstand en toch nabij zijn. Een samen zijn in verscheidenheid. Geen polen zonder wederzijdse eigenheid, zonder bepaaldheid, zonder anders zijn, zonder assertiviteit. Polen zonder eigenheid, zonder anders-zijn zijn geen polen. Ze zijn louter losse stuifzandkorrels. Polen moeten wederzijds en door hun verschil elkaar aanvullen, elkaars tekorten en contingentie compenseren en zo openstaan voor wederkerige groei via zijnscompensaties. Dus wel een eigenheid hebben, wel een Selbst zijn, maar een open en gerichte eigenheid, een open en gericht Selbst, - omdat ze zijn losgescheurd uit een vroegere, oorspronkelijke Simplicitas. Niet veroorzaakt. Wederzijds wederkerig samenwerkend. 'Miterschlossenheit'. Mit!

    5. En alleen omdat het erzijn ruimtelijk is op de wijze van ont-verring en oriëntering, kan wat in de omringende wereld terhand is in zijn ruimtelijkheid tegemoet treden.

    " Und nur weil Dasein in der Weise von Ent-fernung und Ausrichtung räumlich ist, kann das umweltlich Zuhandene in seiner Räumlichkeit begegnen."

    Waarlijk een opmerkelijke uitspraak. 'Nur weil': geen spoor van causaliteit, noch van dwang. Maar wel van een intens verband. Een gewatteerd verband echter. Een 'watje' van een verband. 'In der Weise von': weer die softe aanpak. Dat tastende. Dat voorzichtige, en zeker niet dwingende of lineair kosmische.

    'Ent-fernung': je mag hier niet over dat "-" heen lezen. Hoe huist ‘Ent-fernung’ in de ruimte?

    ‘Ent-fernung’: een privatieve prefix ‘ent-‘. Waar dwaalt die ‘Ent-Fernung’ in deze ruimte rond? Eigenaardig toch, want in het Duits wijst deze prefix normaal op een intensivering. ‘Ent-fernung’ is hier echter afschaffen van de afstand, van afstandelijkheid en van het uit-elkaar-liggen. Dat lijkt op een oxymoron binnen één woord. Weer eens ‘draait’ ( Kehre. Wendung. ) Heidegger de normale denkrichting om. Al sprekend over ruimte, over res extensa, over uit-een-liggen, over uitgebreidheid, dan juist deze uitgebreidheid ontkennen, en ze toch aanwijzen als een kenmerk van ruimte. ‘In der Weise von Ent-fernung und Ausrichtung räumlich ist’: opmerkelijke wijze om ruimtelijkheid te zijn, dat is het minste dat je hierbij kunt zeggen.

    ‘Ent-fernend’: bevat een dubbele betekenis. Wél uit elkaar liggen, dus wél een eigen afgescheiden ruimte innemen: ruimte om jezelf te zijn; speelruimte tussen wiel en as, die toelaat dat het wiel vrij ronddraait terwijl de as stabiel blijft. Dankzij juist die gefixeerde vrije speling. Maar tevens ook nabijheid. Nabijheid in het uit elkaar liggen, nabij in het verwijderd zijn. Het wiel moet los om de as zitten. Zoals de ring om je vinger. Vast en los om de eigen specifieke rol te kunnen spelen in de ‘polemos’, de eigen functie om te overleven in het ‘‘mobiel atelier’’ te kunnen vervullen. Maar elkaar nabij om die twee specificiteiten samen te kunnen leggen voor een emergerend doel, voor een doel waartoe geen van beide in isolatie in staat zou zijn. Oorzaak? Heer–slaaf-relaties? Dwang? Neen. Geen causale waterval, geen verval, geen degradatie noch degeneratie. Wel het tegengestelde: emergeren naar een hoger niveau. Naar een complexer en intenser gecoördineerd niveau.

    ‘Kann das umweltliche Zuhandene in seine Räumlichkeit begegnen’: toch weer die tegenstelling: Räumlichkeit’ en ‘begegnen’: uit-elkaar-liggen en ont-moeten, samentreffen, voegen. ( Let op de vrijheid die in het woord ont-moeten (niet-moeten) schuilgaat.) Ruimte als ontmoetingsplaats, als plaats of gelegenheid tot ‘samen zijn’ vanuit een eigen, vrije, afstandelijke positie. Dus geen tegen elkaar opbotsen, geen aan-varen, maar ervaren, elk vanuit zijn eigenheid en zelfheid (zelf >< als in-de-wereld-zijn). ‘Umweltlich’ impliceert ruimte en afstandelijkheid.

    Ook ‘Umsicht’ impliceert ruimte, maar gevulde ruimte. Je kunt pas ‘umsichtig’ zijn in een ruimte gevuld met veelheid, met verscheidenheid, met een Zelf in hun eigenheid waarnaar uitgekeken kan en moet worden. In compacte Simplicitas, in monolithische Eenheid, in naakte en massieve Enigte is geen ‘Um-sicht’ nodig. Zelfs niet mogelijk. ( "Das Seyn braucht den Menschen" en " A besoin de s’augmenter de notre propre être." Remember? ) Alleen in Menigte is Umsicht mogelijk en nodig. Ten minste als die vele dingen verschillend zijn en tevens trouw aan hun eigenheid. Als die vele dingen elk hun specifieke bijdrage tot het aanvullen van het Zijnsdeficit aandragen, verschillend van de andere dingen. Onderzoekend en afwegend rondzien om de meest gepaste zijnsaanvulling voor de eigen zijnsbehoefte op te sporen en te selecteren. ‘Ent-decken’.

    6. Het vrijgeven van de loop van een geheel is gelijkoorspronkelijk een ontverrend-oriënterend op-zijn-beloop-laten bij een streek, dat wil zeggen: vrijgeven van de ruimtelijke plek waar het terhandene thuishoort.

    "Die Freigabe einer Bewandtnisganzheit ist gleichursprünglich ein ent-fernend-ausrichtendes Bewendenlassen bei einer Gegend, das heisst Freigabe der räumlichen Hingehörigkeit des Zuhandenen."

    ‘Freigabe’, ‘Umsicht’, ‘Hingehörigkeit’, want er valt in de gevulde ruimte vrij te oordelen en te kiezen. Er moet immers aan de toekomst gedacht worden, en niet naar een onnaspeurbaar verleden teruggeredeneerd. Ruimte biedt de nodige distantie en vrijheid voor dit kiezen, voor dit overzicht. Ruimte biedt ook speling, speel- en experimenteerruimte, en zelfs kans om, voorlopig, te mislukken. Ruimte biedt opening en kans om zich te verbeteren, om te emergeren naar een hoger zijnsniveau. ‘Oorzakelijkheid’ doet dat niet: die opent geen toekomst, die reduceert daarentegen, die pint je vast op je verleden en bezwaart je rugzakje met hindernissen en mislukkingen.

    ‘Bewendenlassen bei einer Gegend’: ‘Bewenden’: op zijn beloop laten, dat is niet binden, is niet in een slaafs gareel steken, maar vrij laten, ruimte tot zelfbepaling, tot zelfrealisatie geven. Echter niet in een leegte of in een niemandsland. Wel in een ‘Gegend’: ‘Gegend’ impliceert samenhangende en georiënteerde, op elkaar ingestelde (Ausrichten), elkaar afstandelijk ( ent-fernend ) nabije zijnden, beschikbaar, bereikbaar, bruikbaar in de ‘polemos’, in de strijd om te overleven.

    ‘Zuhandene’: wat impliceert dat anders dan beschikbaarheid, bereikbaarheid en bruikbaarheid, voor een toekomstig doel, geen steriel causaal terugkijken naar het verleden. Nabij vanuit afstandelijkheid.

    ‘Freigabe der räumlichen Hingehörigkeit des Zuhandenen.’ Zo komt de zin van de ruimte tot haar entelechie. Tot haar wezensdoel. Tot haar volle wasdom. Tot haar specifieke bijdrage tot de ‘polemos’ om te overleven, niet enkel om boven water te blijven, maar zelfs om te emergeren naar een hoger zijnsniveau. Ruimte als de onmisbare bühne waarop het Zijn zichzelf breeduit kan etaleren, kan demonstreren in de veelheid en verscheidenheid van de zijnden.

    Let op ‘Hingehörigkeit’: geen spoor van de kruiperige Heer – knecht relatie. ‘Hingehörigkeit’ laat ruimte toe, frictieruimte, schakelruimte, keuzeruimte. En deze vorm van beïnvloeding kent noch dwang noch geweld. Is toekomstgericht. Een softie.

    ‘Freigabe’: de term zegt wel expliciet wat hier gebeurt: geen dwingend, lineair kosmisch forceren. Geen causaliteit van de klop van-de-hamer-op-de-spijker. De dingen krijgen hier de ruimte om hun opbouwende rol tegenover elkaar ten volle en in vrijheid te spelen, tijdens de strijd van de zijnden om te overleven.

    7. In de beduidendheid waarmee het erzijn als bezorgend in-zijn vertrouwd is, ligt naar zijn aard tevens de ontslotenheid van de ruimte."

    "In der Bedeutsamkeit, mit der das Dasein als besorgendes In-Sein vertraut ist, liegt die wesenhafte Miterschlossenheit des Raumes."

    ‘Bedeutsamkeit’: is er een zwakkere, minder substantiële, minder kosmische beïnvloedingsinstantie denkbaar? Geen dwingende, onontwijkbare oorzaak. Maar wel een beïnvloedingsinstantie die steunt op ‘Verstehen’ ‘tot op het bot’ van het Zijn, op wederzijdse kennis, op wederzijdse waardering en respect; op wederzijds aanvaarden van elks eigenaardigheden, verschillen en mogelijkheden. En tevens openheid om verborgen mogelijkheden te ont-dekken, uit te lokken. ‘Bedeutsamkeit’ is ook een ‘ent-fernende’ wijze van samenzijn, met behoud van de onmisbare distantie, van de eigen privacy. Door/In betekenis zijn de zijnden bij elkaar zonder iets van hun zijn of eigenheid in te boeten, zonder het Zelf van de anderen aan te tasten. Alles wat de betrokkenen voor elkaar kunnen ‘betekenen’ wordt vrijlatend, afstandelijk en toch betrokken ingezet.

    ‘Miterschlossenheit’: geen causaal verband. Let ook hier op de spanning tussen ‘mit-’ en ‘erschlossenheit’. Het prefix ‘er’ versterkt normaal wat erop volgt. ‘Mit’ lijkt dat uit te sluiten, lijkt de afstand, de uitgebreidheid te hypothekeren. Het voelt weer aan als een oxymoron binnen één woord: een gescheiden samenzijn; een gapende geslotenheid ; een verstrengeld losstaan. Ruimte lijkt een verstrengeling van veelsoortige betekenissen, een nexus van compensatoire interacties in de ‘polemos’ om de eigen contingentie te boven te komen; om die contingentie net te gebruiken als een krachtig instrument om de veelzijdigheid van het ‘Sein’ te kunnen demonstreren, waartoe het ‘Sein’ uit zichzelf in zijn compacte, massieve Simplicitas niet in staat is. "Das Seyn braucht den Menschen" of " Un être total, qui … a besoin de s'augmenter de notre propre être." (Merleau-Ponty )

    Het moge duidelijk zijn: Heidegger had een andere ruimte voor ogen dan de lege, abstracte, driedimensionale res extensa van Descartes. Heideggers ruimte lijkt zelfs ‘overcrowded’, met eerder vloeiende overgangen tussen de elementen dan wel scherpe afgrenzingen; een ruimte die meer heeft van een chaotisch dan wel van een streng gestructureerd geheel. Wat sterk opvalt is afwezigheid van elke spoor van causaal verband. Elk zijnde in de ruimte lijkt meer op een knooppunt van elkaar kruisende en bevestigende relaties en zijnstransfusies. En de intense verwevenheid van die relaties lijkt heel zijn aandacht op te eisen. Toch door de lijst gestapt.

    *** ***

    ***

    Het blijkt dus dat Heidegger dòòr de lijst heen stapte, uit een wereld waarin de zijnden enkel door dwingende causale eenrichtingsverbanden samenhangen en zich in de nieuwe wereld verwondert over de paradox dat het Absolute Zijn, ‘l’être total’ niets veroorzaakt, maar zich juist terugtrekt en in dat terugtrekken de contingente zijnden de nodige ruimte biedt zichzelf te worden. Niet door het almachtige veroorzakend naar buiten treden van het Absolute Zijn ontstaan de zijnden, maar door de ‘Entzug des Seins’. Heidegger ontdekt achter de lijst een wereld die gonst van intense interacties tussen zichzelf wederzijds voltooiende contingente zijnden. De rollen worden omgekeerd: "l’être total … a besoin de s’augmenter de notre propre être," echoode Merleau-Ponty Lavelles inzicht. En Heidegger stelt: "Das Seyn braucht den Menschen." ‘Causa’ wordt ‘Entzug’. Veroorzaken wordt vervangen door zich-terugtrekken, sterker nog, door nodig-hebben, door ‘Brauchen’. Dat is een ware ‘Umwertung’. Dat blijkt uit de speurtocht naar de vele implicaties die schuil gaan achter zijn eigenzinnige definitie van het Dasein, achter zijn beroemde uitspraak: "Es gibt Sein", of uit een nauwkeurige analyse van een korte passage over ruimtelijkheid. Men mag beweren dat die visie op de werkelijkheid wordt samengevat in de uitspraak : "Es gibt Sein." Meer nog, deze uitspraak laat ons toe het filigram achter Heideggers tekst te lezen.

    Paul Tack, 07.01.2006 

    28-01-2006 om 00:00 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 30/04-06/05 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 01/05-07/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek
  • Hallo...
  • PRETTIG WEEKEND GEWENST
  • Zoeken naar waarheid
  • goeie tekst
  • Echt interessant.

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!