Op het einde van de 17de eeuw en in het begin van de 18de eeuw verbouwden de Nederlanders koffie in hun Indonesische kolonies. Amsterdam werd het wereldcentrum van de koffiehandel. In 1714 schonk de burgemeester van deze stad een koffieplant aan Lodewijk XIV. De struik werd in de koninklijke plantentuin gezet.
Later nam De Clieu, een jonge scheepsofficier, stekjes van de struik mee naar de Caraïben. Het is echter een mirakel dat de stekjes tot daar geraakten. De Clieu's schip moest immers ontsnappen aan zeerovers, kwam in helse stormen en daarna in een wekenlange windstilte terecht. De drinkwatervoorraad was intussen opgeraakt. Maar de jonge koffieplantjes verdorden niet, omdat De Clieu een deel van zijn karig waterrantsoen aan de planten besteedde. Bij zijn aankomst plantte De Clieu de overgebleven koffieplantjes onmiddellijk op zijn grond in Martinique.
In 1777 waren er reeds 18 miljoen koffiestruiken op het eiland.