In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
01-05-2007
Bodifée, God en het gesteente
Bodifée, God en het gesteente
Gerard Bodifée, God en het gesteente, zet me als een
zweepslag aan tot denken. Het haalt oude vragen boven, ingedommeld, verdrongen,
omdat ze me sprakeloos lieten. Nochtans fundamentele vragen. Vragen die je in
alle overige vragen incognito
vergezellen. Onderzeeërswaarvan je de
periscoop soms boven de kim ziet piepen. Uw boek dwingt de onderzeeër boven
water te komen en hij verspert nu de horizont: die vragen worden onontwijkbaar.
De contrasten in de titel en in de afbeelding op het titelblad geven al
overvloedig veel te denken. De tegenstellingen dwingen tot nadenken en tot het
kiezen van een positie.
Het gesteente!Je ogen tasten de sensuele gladde rondingen
van de stenen af en voelen onder die vorm de hardheid van hun materiaal. Die
stenen liggen in hun rondingen besloten. Erin bevangen. Ze zijn rond en glad door
wat ze verloren en toch konden behouden: die vormen spreken van verlies en
behoud; ze zijn de resultante uit de collusie verlies en behoud tijdens de
ontelbare interacties met de buitenwereld. De stenen verschillen naar vorm en
afmeting. Hun materiaal is duidelijk niet homogeen, maar een conglomeraat van
verschillende elementen. Die verscheidenheid van materialen werd door externe
krachten respectloos samengeperst. Maar het gesteente heeft zich die opgedrongen
samenhorigheid eigen gemaakt en zo de externe verscheidenheid tot een interne
eenheid geïnternaliseerd. Gedwongen eenheid uit toevallige verscheidenheid.
Geen losse zandkorrels. De stenen hebben zich zo een Zelf gegeven, bestaande
uit extern opgedrongen gladheid en intern overgenomen samenhang. Toch
verscheidenheid van herkomst. Verscheidenheid van vorm. Hier liggen ze wel
samen, als gesteente. Dat samen liggen, dat kan echter een grote
verscheidenheid in schikkingen aannemen, waarbij elke steen toch zijn Zelf
behoudt. Onderling, extern, kennen ze geen
samenhang, ze zijn tegenover elkaar als
losse zandkorrels. De stenen kunnen daarom ook uit dit toevallige verband
gehaald en verspreid worden, met voor elke steen behoud van zijn Zelf. Het is
zelfs mogelijk een steen te verbrijzelen tot gruis, te verpulveren tot stof. En
je weet niet op welk nanoniveau dat verpulveren ophoudt. Verder dan het atoom?
Theoretisch blijft na elke splitsing een volgende splitsing mogelijk. ( Wat
zegt dat over logica? Over theorie? )
Maar nu de sprong van gesteente
naar God? God en het gesteente zijn totaal, maar dan ook totaal incompatibele
grootheden. Het lijkt me een affront voor God hem te willen bewijzen via enig
eindig, contingent wezen. En vice versa zou het ontluisterend zijn voor een
eindig zijnde het te confronteren met God. We moeten beide respecteren door ze
in hun eigenheid te houden.
Wat, afgaande op de titel van uw
boek, te vrezen is, wat praktisch onontkoombaar is, gebeurde naar mijn mening.
Een boek lang probeert u te voorkomen dat God zich te pletter stort op die
stenen. Wat onvermijdelijk moest gebeuren, omdat u uitgaat van een
eendimensionaal Zijn. Omdat u uitgaat van een Aristotelische zijnsvisie, waarin
alleen rechtlijnige contactcausaliteit alle interacties beheerst.
Hoe kun je twee zijnsdimensie
verzoenen, hoe kun je God met zijn schepsel gelijk stellen?Reeds in de eerste zinnen van het Bijbelse scheppingsverhaal
laten de wijze auteurs God enkel via hetwoord in contact treden met zijn Schepping. Heel de Bijbel door wordt
God op afstand van zijn schepping gehouden. Wie hem ziet, vergaat. Hij blijft
een briesje, een brandend braambos, een stem uit de hoogte, een regenboog, een schimmige
wolk, de shekina , een naamloze zelfs: Ik ben die ben.
Wie God echt au sérieux neemt die
moet erkennen dat die niet vanuit enig zijnde te bereiken valt. Wie God
respecteert, moet dat aanvaarden. Ook dat is religie. Er is geen
compatibiliteit tussen God en de wereld. Redenerend vanuit een zijnde kun je
per essentie niet tot God besluiten. Daarom ook dat Thomas na zijn godsbewijzen
sibillijns en afzwakkend, zich indekkend, zegt: Id quod omnes dicunt esse Deum.
Binnen een eendimensionale zijnsvisie blijft de kloof God mens te diep en onoverbrugbaar.
Hoe probeer ik intellectueel uit deze padstelling te geraken?Daarvoor vond ik bij Heidegger de wegwijzers.
Onvermoeibaar herhaalt Heidegger
dat je niet via een eindig Seiendes tot het absolute Sein kunt komen.Een tuinkabouter groeit nooit uit tot een superatleet!
Hoe komen we er danüberhaupt toe over dat
Sein na te denken en erover te spreken?
Wat hebben we? We bereiken zelfs
geen contingente nzijnden! We bereiken die entia enkel via via,via bemiddeling van ervaringen, via de
vervormende omweg van interacties er mee. En dat ervaren gebeurt alleen door
Egos, alleen door in tijd en ruimte gesitueerde individuen. Door Egos die externe,
vreemde zijnden ontmoeten, tegen vreemde zijnden aanlopen.En dan nog bestrijken onze ervaringen maar
een heel beperkt bereik van die zijnden. Wij zelf zijn minder dan een
zandkorrel in het universum. ( EiM, 4)
Als we ervaren, dan balanceren we
op één been, op één steen,omgeven door
de onbekende, onbepaalde ruimtes van oeverloze oceanen.En dat op een onooglijk ogenblik in de lichtjaren.
Op de flitsende snede tussen uitdijend verleden en aanwassende toekomst.
Dat hebben we. Een schijnvertoning, een surrogaat van het Niets! Zo vertonen de dingen zich aan
ons. Op een speldenknop in de ruimte, tijdens een voorbij flitsend ogenblik in
de tijd. De dingen zijn daarmee tevreden.De steen rust in zichzelf. De waterlelie vindt rust in het etaleren van
haar witte pracht. ( Fr. van Eeden )Dat vult hun hele zijn.
Kunt je echter, staande binnen de
benauwde grenzen vanje beperkte ruimte,
voorbijzien aan wat buiten, achter die grenzen ligt? Ligt het Hier niet
gedragen en opgenomen door wat het omgeeft. Is elke Nu-flits niet zwanger van een
verleden en vanaankondigingen van een
toekomst? Kun je het verleden uit het Nuuitsluiten?En het alle
perspectief op een toekomst ontzeggen? Spelen beide niet zeer nadrukkelijk mee
in elke punctuele actuele ervaring.Draagt elk Nu niet de zichtbare sporen van zijn verleden en van de
verwachtingen van zijn toekomst? Dewassende maan. De merel die broedt. De plant die bloeit. De eikel die
kiemt. ZijnHier en Nu nauwkeurig
bepaald en scherp te omlijnen, te onderscheiden, af te scheiden eilandjes in
het Niets, in het apeiron?
En wat bereiken we in het
ervaren?Bereiken we meer dan de
buitenkant van de zijnden, meer dan hun oppervlakte?Bereiken we de dingen zelf? Bereik ik het
binnenste van het pijpje krijtje als ik het tot poeder vermaal? Bereik je wel
jezelf?Neen! Je raakt zelfs jezelf
niet. Kennen we onze eigen drijfveren? Onze verlangens, ons verleden? Zijn we
heer over onze talenten? Beheren we onze daden? Sturen we ons denken? Zijn we
niet onderdanige speelbal van onze emoties? Leven we niet voortdurend al
dagdromend?
En wat met je om-geving? Bereik je die? Wat je buiten jezelf
bereikt,wordt je manifest onhandig,
gebrekkig bemiddeld. Bemiddeld o.a. via
taal. Je ziet alleen wat in je gemeenschap ter sprake komt. Alle ervaren is
beladen met het eigen verleden en met het verleden van je gemeenschap, van je
cultuur: haar categorieën, haar onderscheidingen en verbanden, haar structuren
en hiërarchieën, haar uitsluitingen en haar voorkeuren. Wat houdt ervaren dan nog
in?Zitten we niet uitzichtloos
gevangen in een objectloos ervaren?Wat
ervaren we meer dan ons eigen loos ervaren? Gevangen in de heksenkring van het
eigen ervaren!
Leert ons de nucleaire fysica? Hoe komen we
tot onze kennis over de structuur van een atoom? Wat is een atoom? Een trosseltje
minieme greintjes bepaaldheid zwevend is oceanen van onbepaaldheid. (Op dat
niveau lijken alle verhoudingen zoek, want zonder grond, zonder richtsnoer! )Zwevend? Neen! Opvallend cirkelen die
deeltjes volgens streng bepaalde wetten,
op bepaalde afstanden, tegen bepaalde snelheden, rond een onooglijk maar wel
sturend centrum.Nauwelijks de schijn
van Iets. Meer Niets dan Iets. Meer onbepaaldheid dan bepaling. En van waar die
gestrengheid van die wetten, vanwaar die bepalingen van die snelheden, die afstanden
of verhoudingen? Opmerkelijk wat er op p. 127 staat:
Ontkoppelde deeltjes die ooit gekoppeld geweest zijn, beïnvloeden
elkaar over grote afstanden zonder dat er een informatieoverdracht plaatsvindt.
( Bodifée, God en het gesteente.
2007)
Ook als je die zin herhaalde malen leest, blijf je sprakeloos!
Dragen die gekoppeldemaar gescheiden
deeltjes dan een autonome intimiteit, een zichzelf-in-stand-houdendewederkerigheid blijvend in zich opgeslagen?
Betekent ruimte, betekent afstand dan niets? Die wederkerigheid-op-afstand is
mysterieus.
Dat beïnvloeden!Er is blijkbaar een band die ver buiten de
eigen fysische dimensie van de deeltjes reikt en actief is. Actie ondanks
afstand, een fenomeen waar reeds Newton met verbazing en onbegrip naar opkeek. Samen-zijn,
samen-geweest-zijn is dus niets neutraals! Blijft niet zonder gevolgen. Al is
door de verwijdering in de ruimte het fysische contact weg, al is er daardoor
blijkbaar geen informatieoverdracht meer, toch draagt elk deeltje oude informatie,
oude invloed van het andere, van het vreemde element in zich mee. Iets dat
méér is dan elks fysisch zijn. Iets waarover geen van beide beheer hebben. Iets
dat hen in se fysisch en ruimtelijk overstijgt. En waarnaar zij zich
wel gedragen, waaraan zij wel gehoorzamen. Die informatie is geen in tijd en
ruimte punctueel situeerbaar zijnde. Het gebeurttussen de twee ont-koppelde deeltjes. Tussen. Waarsitueert zich dit tussen? Waar? Niet
vastgepind in een hier. Niet opgesloten in een daar. Waar dan wel? Want
blijkbaar zeer reëel, voldoende reëel om toch actief te zijn. Hoe is dat in
termen en categorieën van de Aristotelische causale metafysica te verklaren?
Hoe?
PHUSIS
Hierdoe ik een beroep op een begrip waaraan Heidegger veel aandacht
heeft besteed: de phusis. Heidegger
houdt van dit begrip! Het geeft hem toegang tot de arcana van het Sein.
In de phusis gaat het niet om b.v. het ontkiemen van een
eikel. Dat ontkiemen ligt voorgeprogrammeerd en verloopt in elke eikel, volgens
programma, identiek; hetis zo een
universeel verschijnsel. Ook het product van het ontkiemen ligt al eeuwen
voorgeprogrammeerd. Het proces is nauwkeurig te beschrijven, in al zijn fases.
In de phusis echter gaat het om
een opborrelen, een opbruisen op een niet
voorgeprogrammeerde noch programmeerbare wijze, van iets dat niet
voorgeprogrammeerd is, dat niet reduceerbaar noch traceerbaar of
terug-redeneerbaar is naar een punctueel aan te wijzen, naar een bepaalde en
omschrijfbare oorzaak of bron.Het gaat
in phusis om iets dat niet gepland noch planbaar of vooraf berekenbaar is; dat
niet als proces in fases analyseerbaar en beschrijfbaar is, vanuit vooraf
gekende en bepaalde gegevens.
Echte phusis springt onvoorspelbaar en onnaspeurbaar op uit het apeiron,uit
het onbepaalde Zijn. Het ont-springtuit
zichzelf en vrij uit het onbepaalde. Vrij zichzelf bepalend zonder achtergrond,
zonder erflaters. Zonder voor-sporen. Zonder navelstreng. Zonder vader noch
moeder. Zonder sjibbolet. Uit de amorfe, chaotische, compacte zijnsmassamaakt zich een juweel los, op zoek naar een
eigen gestalte, een eigen aangezicht. Het juweel dat zichzelf een gestalte, een
aangezicht geeft. Dat zichzelf in die gestalte als een Zelfaan de andere voordoet, toont, en optreedt.
Een Zelf wordt, uit het Niets.
Een juweel, vooraf niet te
identificeren, nog opgeslorpt in de onbepaalde, amorfe compactheid van het
Exuberante, van het apeiron, treedt
uitdiens schoot naar buiten, wordt
geboren., zoals Botticellis Venus oprijst uit de golven. Etaleert zich,
toont zich aan de reeds bepaalden, zet zichzelf ertegen af, bevrijdt zich uit
de naamloze , amorfe compactheid en straalt de eigen schittering in het
rond.Met een eigen, herkenbaar
aangezicht, discrimineert zichzelf tegenover de amorfe rest.Scheidt zich van de amorfe compactheid af als
een autonoom Zelf, met een bepaalde gestalte, met een herkenbaar,
onderscheidbaar gezicht. En ziet dat het tof is.
Dat is Heideggers phusis zoals ik
die probeer te begrijpen. Geen pro-ductmet streepjescode uit een voorraadschuur of logistiek centrum. Geen
voorspelbare resultante van bekende botsende krachten.Geen ont-wikkeling van wat altijd al
in-gewikkeld op een chiquenaude lag te wachten om zich te manifesteren. Het
gaat om een heel nieuwe, onvermoede creatie. Een originele bepaling. Een deel
van het apeiron maakt zich los uit de
amorfe chaos en geeft zichzelf een herkenbaar eigen en uniek gezicht; krijgt
daarmee als autonoom Zelf coördinaten, en een gestroomlijnde betrokkenheid op
de reeds bestaande, bepaalde entia. Emergentie.Epifanie. Vanuit een apeiron!Vanuit een vrijlatende onbepaaldheid. Dat valt buiten het bereik van de
wetenschap.
Iets van die
dubbele gelaagdheid van het Zijn lees ik op p. 13: maar hecht er zoveel
belang aan als de verliefde aan de moleculaire samenstelling van zijn
hormonen. Op het kosmisch causale niveau van de hormonen is geen God te
vinden. De vreugde van het Zijn, de openbaring, de epifanie van het Goddelijke,
van de Exuberante, dat ligt in die emergentie uit de onbepaaldheid van het
apeiron naar het totaal nieuw bepaalde.Daar
siddert het Zijn. Daar is de wetenschap per se onwetend en machteloos. Die weet
alles over gesteente. Niets over emergentie. Dat is het exclusieve terrein van
het geloof.