Inhoud blog
  • Bodifée, God en het gesteente
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Zijnzoeken
    In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
    02-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Heidegger en de filosofie

    Gisteren wou ik nog in de vlugte een korte tekst over Heidegger doorlopen, van Karin de Boer, in Meesterstukken, M. van den Bossche (red. ). En daar begon het licht weer te schijnen! Wat zijn dat vervoerende momenten! Zalige ogenblikken! Die doorbraken!

    De andere kant van de medaille is dat ik weer heel mijn Heidegger opnieuw zou moeten lezen! 12000 ‘parasangen’ weer te lopen heb!

    Martin Heidegger heeft ingezien dat de filosofie zich heeft vast gereden in de karrensporen die Aristoteles getrokken had: de categorieën. Ze heeft haar denkopdracht meteen bij de opdrachtgever weer ingeleverd en sluit zich gedachteloos aan bij de vier incompatibele betekenissen die Zijn kan hebben volgens Aristoteles. Iedereen is hem daarin slaafs blijven volgen. ‘Autos ephei!’ De Filosoof had gesproken. En dan moest de kudde blatend volgen!

    Maar Heidegger verwerpt die slavernij en roept: "Halt! We gaan die categorieën eens herbekijken! En vooral die vier wijzen om Zijn te verstaan. We zullen de vraag naar de zin van het Zijn eens als een nieuwe op tafel leggen en de indelingen aan een grondig onderzoek onderwerpen!" Reeds bij zijn eerste contact als jongeling valt Heidegger over Aristoteles' uitspraak dat Zijn op uiteenlopende wijzen gezegd kan worden. En blijkbaar gaat hij meteen niet akkoord met Aristoteles' visie, noch met diens indeling.

    Volgens Heidegger zijn er maar twee soorten van Zijn te onderscheiden. Er is aan de ene kant het bestendig voorhandene dingmatige Zijn, het kosmische Zijn, waarin de vele zijnden via lineaire natuurcausale verbanden met elkaar in contact zijn. Daar blijven de traditionele categorieën gelden. Er is aan de andere kant het Dasein, waar die categorieën helemaal niet van toepassing zijn, maar waar Tijd de ‘Grundexistentiale’ is, geen bestendigheid, maar ‘zu sein’ , te veroveren, te bevechten zijn, belaagd door vergankelijkheid dus, en het verzet ertegen. Waar efemere, etherische ‘substanties’ zoals betekenis, ‘Bedeutsamkeit’, ‘Verstehen’, vrijheid, zelfbepaling de dragende 'categorieën' zijn, die hij dan ook existentialia noemt. Waar concrete individualiteit primeert op lege universaliteit. Etc.

    En dan gaat Heidegger op zoek naar de verhouding tussen die twee zijnswijzen en naar hun interne structuren; waarbij vooral de structuur van het verwaarloosde en verkeerd begrepen Dasein de volle aandacht krijgt. Verwaarloosd en fout begrepen omdat de filosofie de mens steevast als een bestendig voorhanden kosmisch gegeven, als een ding onder de dingen, dus als dingmatig zijnde beschouwde en bestudeerde. Als een louter ens onder de entia. Voor de mens golden dezelfde categorieën als voor een stuk rots of een plant. De mens is een ding.

    Heideggers ontelbare diepzinnige en verfijnde analyses van het Dasein verblinden nu de commentatoren, beletten hen het totaal beeld van zijn filosofie te zien: het verwerpen van Aristoteles' categorieën en metafysica bij het denken over de mens, omdat die louter dingmatig geïnspireerd zijn. Zij ‘verfallen’ aan deze schitterende analyses.

    Ik ben dan ook weer die onverbiddelijke inleiding van Sein und Zeit gaan lezen! Mij klinkt die inleiding als een striemend pamflet in de oren. In die inleiding veegt Heidegger op een vrij brutale, en eigenzinnige wijze de vloer aan met de vijfentwintig eeuwen filosofie sinds Plato en Aristoteles. Na deze twee morrelden de filosofen enkel wat in de rafelrand van de filosofie. Vrij cassant zegt hij dat er na die twee reuzen over het Zijn niets meer gedacht is dat de moeite waard is, dat louter woordenkramerij blijft. Heidegger zal ze eens de levieten lezen! Ze eens leren zich vragen te stellen! Ze eens met de neus in hun domme opmerkingen wrijven, zoals over de niet-definieerbaarheid van Zijn, want te algemeen, te leeg, te nietszeggend volgens hen! Hij zal hun eens zeggen wat daarvan is. Niks definitie nodig, niks ‘divisiones’ nodig! Heel zijn inleiding is een aanfluiting van wat 'normaal' een inleiding bevat. Volgens de routine wordt daarin het thema nauwkeurig omschreven en de materie zorgvuldig ingedeeld in hapklare brokjes, en alles ingekaderd in een lange traditie, opgesmukt met veel citaten en verwijzingen en een uitgebreid notenapparaat, tevens als bewijs van de grote belezenheid van de auteur.

    Wat echter doet Heidegger? Hij trekt weg uit de stad, dat centrum van cultuur, naar het platteland, ver van elke goedgevulde wetenschappelijke bieb. Daar, in dat agrarische milieu, op een Bauernhof, in een sobere voutekamer schrijft hij zijn laatste versie van Sein und Zeit. In de inleiding verwijst hij alleen naar Plato en Aristoteles. En wat een citaten! Dat zijn erg korte maar erg ironische citaten en zeker geen capatio benevolentiae: die hebben het over de grootspraak en over het vertellen van verhaaltjes. In het Grieks! Ik vind dit erg confronterende citaten.

    Hij zal ze eens leren wat vragenstellen is! Hij zal ze eens leren wat zoeken en nadenken is. Op een voutekamer, met een wit blad voor je neus! Zonder steekkaartenbak! Zonder rekken vol geleerde boeken binnen handbereik. From scratch! Op het platteland, waar alles elk jaar opnieuw uit de naakte aarde opkimt!

    Die inleiding klinkt voor mij als een klaroenstoot. Als een ‘ten Velde!’ Als een ‘Ten oorlog!’

    Ik vrees dat de titel Sein und Zeit, een 'verleidelijke' titel is. Vooral dat tweede deel , ‘Zeit’, komt op mij over als een eufemisme. Als een verdoezeling. Een misleidende formulering. Omdat het in feite gaat om ‘’Zijn en vergankelijkheid’. Om ‘Zijn en verval’. Maar dat klinkt niet lekker, niet aanlokkelijk voor de potentiële lezer. En toch handelt het boek over het feit dat we zo vergankelijk zijn, dat Dasein moet strijden voor het eigen Zijn, in tegenstelling tot de in zijn bestendigheid rustende, zelfverzekerde kosmos. Hoe kwetsbaar is niet elk individu, elk Dasein, elk Zelf, elk Ego tegenover de elementen en de aardse dingen die niet de pretentie hebben een individu, een Zelf te zijn, die niet willen blijven als een Zelf? De kosmos heeft voor geen enkel individu, voor geen enkel Zelf enig respect! Hij buffelt alle Zelven overhoop! Heeft geen respijt voor de smeulende vlaspit. Zoals een tsunami, zoals de Krakatoa in 1883. Zoals alle aardbevingen of hurricanes of vulkanen. Zoals mist of sneeuw of vorst. Het mes vraagt niet in welk lichaam het kerft.

    Met ‘Zeit’ in zijn titel levert Martin Heidegger toch iets in: het boek moet hem ten slotte op een begeerde leerstoel helpen. Zet hij de lezers ook op het verkeerde been?

    02-05-2006 om 10:26 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.14. In Eigen Beheer?

    14. In Eigen Beheer?

    Onze lichaamsfuncties werken op automatische piloot. Ons hart tikt normaal zijn ruim zeventig slagen zonder onze bewuste tussenkomst, en verwerkt daarvoor zonder problemen, zelfstandig, autonoom, elk moment van de dag honderdduizenden signalen. Voor we aan tafel aanschuiven, kunnen we ons menu vrij uitkiezen, voor de bereiding zorgvuldig volumineuze en schitterend geïllustreerde receptenboeken raadplegen en veel keukenvaardigheden vrijelijk en vindingrijk ten toon spreiden in de realisatie van dat menu, maar eens alle lekkers achter de kiezen verdwenen is, hebben we in het verdere proces geen vinger meer in de pap te brokken. Viagra kan sommigen helpen, al blijft het ook dan nog vaak behelpen als de automatische reflexen zelf niet present geven. We mogen stellen dat ons lichaam over een performant, autonoom opererend vermogen beschikt om chaos tot orde om te bouwen. De bekoorlijke tafeldame tegenover je is daar het lijfelijke bewijs van.

    Toch voelt een normaal mens zich in zijn dagelijkse doen ver verheven boven al die automatische lichaamsprocessen. Zijn mensen immers geen zelfbewuste en redelijke wezens. Hebben ze zichzelf niet volledig in de hand, begenadigd als ze zich weten met zelfbewustzijn. Begenadigd. Ja zeker.

    Vertel me echter eens wie of wat je die genade verleende?

    Zijn wij wel heer en meester van ons bewustzijn? Heer en meester van ons zo zelfverzekerd denken? We kiezen vrij onze lectuur. Dat is vanzelfsprekend. We grijpen vrij naar krant of tijdschrift. We reiken in het rek naar het boek van onze keuze. Wat doen we met wat we daarin lezen? Wat lezen we? Hoe lezen we? Lezen we wat de schrijver bedoelde, of lezen we onszelf? Vinden of zoeken we niet veeleer onze eigen bekommernissen, onze eigen interesses of afkeren in de tekst? En wat blijft zes maanden na dat intense lezen nog in onze geest paraat of actief aanwezig? Hebben we ons eigen geheugen wel in eigen beheer? Vergeten we niet te vaak en te veel juist dat wat we wilden onthouden terwijl net dat wat we graag aan de vergetelheid prijsgaven ons obstinaat bijblijft en beklijft? Gehoorzaamt dat geheugen niet autonoom zijn eigen cruise control? We leggen het vermoeide lichaam te rusten waar en wanneer we dat wensen. Maar vatten we ook zo de slaap? Waarom zijn wij, Belgen, dan zulke kampioenen in het slikken van slaapmiddelen? Wie wenst niet diepzinnig te zijn, diep na te denken over de zin van zijn bestaan en zijn handelen? Maar, volstaat het dat te wensen? Hebben we dat denken wel in eigen beheer? Welke wiskundige zou niet het vermoeden van Poincarré willen ophelderen? Was M. Heidegger niet dichter bij de waarheid toen hij zei: « Es denkt in mir. »

    Blijkt daaruit dat we onze denkprocessen stevig in handen hebben? Of dat zij zelf eigenzinnig hun gang gaan. Zijn we wel zo meester over eigen denken. Zijn we wel meester over het eigen hart? Wat leren de statistieken van de echtscheidingen ons daarover? Kiezen we zo vrij onze sympathieën en onze aversies?

    We kennen toch ten minste onszelf. Ja? Kennen we ons zelf? Kennen de anderen ons? Wie kent ons dan? Of blijven we onbekenden? Onbekend zelfs voor ons zelf, ondoorgrondelijk zelfs voor onze intiemste vrienden?

    Heeft de dichter zijn eigen verzen goed begrepen? Is hij ook niet gebonden aan taal, aan woordenschat, grammatica, zinspatronen, voorzetsels, voegwoorden, woordvolgorde, die hem door de taalgemeenschap uit een ver verleden aangereikt worden? Gebonden ook aan poëtica, aan tekstgrammatica en retorica; aan drukkers- en uitgeverseisen; aan de receptie door lezers, factoren waarvan M. Foucault ons leerde dat ze buiten de controle van ieder schrijver liggen?

    Blijft de filosoof niet de speelbal van vele onuitgesproken vooronderstellingen en onbewuste factoren? Is hij niet evengoed beïnvloed door opvoeding en opleiding, door leeropdracht en studenten, door reacties van collega's en de receptie van zijn teksten door de lezers, door de gemeenschappelijk verworven en overgeleverde inzichten en categorieën. Leggen commentatoren niet vaak diepe, onvermoede en 'verborgen' grondgolven in de tekst bloot? Wijzen ze niet vaak op verrassende verbanden, onuitgesproken en verdoken vooronderstellingen of blinde vlekken, op onvoorziene consequenties en ongewenste inconsequenties? Welke grote filosoof bleef verschoond van exegeten die beweerden het beter te weten dan hijzelf, die zelfs beweerden ingewijd te zijn in de arcana van zijn de filosofie en wisten wat op het achterste van zijn tong, onuitgesproken, verborgen bleef?

    Eigen Beheer? Wie is zijn gedachten de baas? Wie voert zelf de regie over zijn denken, over zijn hart of gevoelens en over zijn geheugen?

    Al lijkt dit Eigen Beheer meer op een walmende vlaspit dan op een lichtende toorts, toch mag dit ons er niet toe brengen er neerbuigend over te denken. Is de afwezigheid van het Eigen Beheer op zovele fronten niet eerder een comfort? Maken deze vele automatismen ons niet vrij voor de uitvoering van originele, creatieve taken? Want, het bereik van ons Eigen Beheer moge dan wel een erg ingesnoerd strookje lijken, zònder zouden we wegglijden in een vegetatief bestaan. Leren ons dat niet zij die zich door het diepe dal van een depressie worstelden? Bewijzen dat niet zij die in dementie of alzheimer al hun automatismen zagen ontsnappen aan enige zelfcontrole? Of de lijders aan fobieën of obsessies?

    De automatismen zijn als « den harden », de vaste ondergrond waarop elk zijn eigen origineel Zelf opricht. Zo werken de automatismen in de vallei actiever onder de koestering van de zonnestralen dan als ze in een dichte mist aan de top onzichtbaar blijven.

    ·

    01-05-2006 om 14:38 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/07-29/07 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 18/12-24/12 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 01/05-07/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek
  • Heidegger

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!