Heidegger en de filosofie
Gisteren wou ik nog in de vlugte een korte tekst over Heidegger doorlopen, van Karin de Boer, in Meesterstukken, M. van den Bossche (red. ). En daar begon het licht weer te schijnen! Wat zijn dat vervoerende momenten! Zalige ogenblikken! Die doorbraken!
De andere kant van de medaille is dat ik weer heel mijn Heidegger opnieuw zou moeten lezen! 12000 parasangen weer te lopen heb!
Martin Heidegger heeft ingezien dat de filosofie zich heeft vast gereden in de karrensporen die Aristoteles getrokken had: de categorieën. Ze heeft haar denkopdracht meteen bij de opdrachtgever weer ingeleverd en sluit zich gedachteloos aan bij de vier incompatibele betekenissen die Zijn kan hebben volgens Aristoteles. Iedereen is hem daarin slaafs blijven volgen. Autos ephei! De Filosoof had gesproken. En dan moest de kudde blatend volgen!
Maar Heidegger verwerpt die slavernij en roept: "Halt! We gaan die categorieën eens herbekijken! En vooral die vier wijzen om Zijn te verstaan. We zullen de vraag naar de zin van het Zijn eens als een nieuwe op tafel leggen en de indelingen aan een grondig onderzoek onderwerpen!" Reeds bij zijn eerste contact als jongeling valt Heidegger over Aristoteles' uitspraak dat Zijn op uiteenlopende wijzen gezegd kan worden. En blijkbaar gaat hij meteen niet akkoord met Aristoteles' visie, noch met diens indeling.
Volgens Heidegger zijn er maar twee soorten van Zijn te onderscheiden. Er is aan de ene kant het bestendig voorhandene dingmatige Zijn, het kosmische Zijn, waarin de vele zijnden via lineaire natuurcausale verbanden met elkaar in contact zijn. Daar blijven de traditionele categorieën gelden. Er is aan de andere kant het Dasein, waar die categorieën helemaal niet van toepassing zijn, maar waar Tijd de Grundexistentiale is, geen bestendigheid, maar zu sein , te veroveren, te bevechten zijn, belaagd door vergankelijkheid dus, en het verzet ertegen. Waar efemere, etherische substanties zoals betekenis, Bedeutsamkeit, Verstehen, vrijheid, zelfbepaling de dragende 'categorieën' zijn, die hij dan ook existentialia noemt. Waar concrete individualiteit primeert op lege universaliteit. Etc.
En dan gaat Heidegger op zoek naar de verhouding tussen die twee zijnswijzen en naar hun interne structuren; waarbij vooral de structuur van het verwaarloosde en verkeerd begrepen Dasein de volle aandacht krijgt. Verwaarloosd en fout begrepen omdat de filosofie de mens steevast als een bestendig voorhanden kosmisch gegeven, als een ding onder de dingen, dus als dingmatig zijnde beschouwde en bestudeerde. Als een louter ens onder de entia. Voor de mens golden dezelfde categorieën als voor een stuk rots of een plant. De mens is een ding.
Heideggers ontelbare diepzinnige en verfijnde analyses van het Dasein verblinden nu de commentatoren, beletten hen het totaal beeld van zijn filosofie te zien: het verwerpen van Aristoteles' categorieën en metafysica bij het denken over de mens, omdat die louter dingmatig geïnspireerd zijn. Zij verfallen aan deze schitterende analyses.
Ik ben dan ook weer die onverbiddelijke inleiding van Sein und Zeit gaan lezen! Mij klinkt die inleiding als een striemend pamflet in de oren. In die inleiding veegt Heidegger op een vrij brutale, en eigenzinnige wijze de vloer aan met de vijfentwintig eeuwen filosofie sinds Plato en Aristoteles. Na deze twee morrelden de filosofen enkel wat in de rafelrand van de filosofie. Vrij cassant zegt hij dat er na die twee reuzen over het Zijn niets meer gedacht is dat de moeite waard is, dat louter woordenkramerij blijft. Heidegger zal ze eens de levieten lezen! Ze eens leren zich vragen te stellen! Ze eens met de neus in hun domme opmerkingen wrijven, zoals over de niet-definieerbaarheid van Zijn, want te algemeen, te leeg, te nietszeggend volgens hen! Hij zal hun eens zeggen wat daarvan is. Niks definitie nodig, niks divisiones nodig! Heel zijn inleiding is een aanfluiting van wat 'normaal' een inleiding bevat. Volgens de routine wordt daarin het thema nauwkeurig omschreven en de materie zorgvuldig ingedeeld in hapklare brokjes, en alles ingekaderd in een lange traditie, opgesmukt met veel citaten en verwijzingen en een uitgebreid notenapparaat, tevens als bewijs van de grote belezenheid van de auteur.
Wat echter doet Heidegger? Hij trekt weg uit de stad, dat centrum van cultuur, naar het platteland, ver van elke goedgevulde wetenschappelijke bieb. Daar, in dat agrarische milieu, op een Bauernhof, in een sobere voutekamer schrijft hij zijn laatste versie van Sein und Zeit. In de inleiding verwijst hij alleen naar Plato en Aristoteles. En wat een citaten! Dat zijn erg korte maar erg ironische citaten en zeker geen capatio benevolentiae: die hebben het over de grootspraak en over het vertellen van verhaaltjes. In het Grieks! Ik vind dit erg confronterende citaten.
Hij zal ze eens leren wat vragenstellen is! Hij zal ze eens leren wat zoeken en nadenken is. Op een voutekamer, met een wit blad voor je neus! Zonder steekkaartenbak! Zonder rekken vol geleerde boeken binnen handbereik. From scratch! Op het platteland, waar alles elk jaar opnieuw uit de naakte aarde opkimt!
Die inleiding klinkt voor mij als een klaroenstoot. Als een ten Velde! Als een Ten oorlog!
Ik vrees dat de titel Sein und Zeit, een 'verleidelijke' titel is. Vooral dat tweede deel , Zeit, komt op mij over als een eufemisme. Als een verdoezeling. Een misleidende formulering. Omdat het in feite gaat om Zijn en vergankelijkheid. Om Zijn en verval. Maar dat klinkt niet lekker, niet aanlokkelijk voor de potentiële lezer. En toch handelt het boek over het feit dat we zo vergankelijk zijn, dat Dasein moet strijden voor het eigen Zijn, in tegenstelling tot de in zijn bestendigheid rustende, zelfverzekerde kosmos. Hoe kwetsbaar is niet elk individu, elk Dasein, elk Zelf, elk Ego tegenover de elementen en de aardse dingen die niet de pretentie hebben een individu, een Zelf te zijn, die niet willen blijven als een Zelf? De kosmos heeft voor geen enkel individu, voor geen enkel Zelf enig respect! Hij buffelt alle Zelven overhoop! Heeft geen respijt voor de smeulende vlaspit. Zoals een tsunami, zoals de Krakatoa in 1883. Zoals alle aardbevingen of hurricanes of vulkanen. Zoals mist of sneeuw of vorst. Het mes vraagt niet in welk lichaam het kerft.
Met Zeit in zijn titel levert Martin Heidegger toch iets in: het boek moet hem ten slotte op een begeerde leerstoel helpen. Zet hij de lezers ook op het verkeerde been?